Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2006/26)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 augustus 2006, nr. 2006/26, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Rusland Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Rusland

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 3 augustus 2006.

2 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Rusland.

Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C6 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van 2 mei 2006 over de situatie in de Noordelijke Kaukasus (kenmerk DPV/AM-895715).

Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 21 juni 2006.

Er is besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van het algemene beleid inzake het vlucht- en vestigingsalternatief. Deze beleidswijziging is neergelegd in een brief van 21 juni 2006 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

Voor een beschrijving van de actuele situatie wordt verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van BuZa.

3 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Rusland is geen besluit genomen in de zin van artikel 43 Vw.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Personen van etnisch Tsjetsjeense afkomst (al dan niet afkomstig uit de deelrepubliek Tsjetsjenië)

4.1.1 Problemen ondervonden in de deelrepubliek Tsjetsjenië

Hoewel de politieke en mensenrechtensituatie in de deelrepubliek Tsjetsjenië nog steeds zorgwekkend is, is deze situatie niet zodanig dat asielzoekers uit deze deelrepubliek zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt.

Een beroep op de algemene situatie in Tsjetsjenië is derhalve niet voldoende om voor vluchtelingenschap in aanmerking te komen.

Om voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking te kunnen komen, dient betrokkene aannemelijk te maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin gerechtvaardigd is.

Met betrekking tot het bestaan van een vluchtalternatief elders in Rusland wordt verwezen naar paragraaf 7.1 van dit hoofdstuk.

4.1.2 Problemen ondervonden elders in Rusland

Uit het ambtsbericht komt naar voren dat personen van Kaukasische afkomst over het algemeen op grond van hun donkere uiterlijk elders in Rusland te maken kunnen krijgen met (maatschappelijke) discriminatie, zowel van de kant van de (lokale) autoriteiten als van de kant van de bevolking. Uit het ambtsbericht komt evenwel ook naar voren dat de problemen die personen naar aanleiding van deze discriminatie ondervinden, in beginsel niet van dusdanige aard zijn dat deze zijn te herleiden tot daden van vervolging. Het inroepen van bescherming van de autoriteiten is in beginsel mogelijk. Dit betekent echter niet dat in voorkomende gevallen geen gerechtvaardigd beroep kan worden gedaan op bescherming van het Vluchtelingenverdrag indien deze discriminatie het leven van betrokkene onhoudbaar heeft gemaakt. Het wel of niet hebben van een propiska of registratie is geen absoluut vereiste om zich (elders) in Rusland staande te kunnen houden.

Voor wat betreft de vraag wanneer bovengenoemde discriminatie tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid en onder a, Vw kan leiden, wordt verwezen naar C1/4.2.5.

Hieruit komt naar voren dat discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers als daad van vervolging kan worden aangemerkt als de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.

Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw worden verleend indien de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.

Met betrekking tot het bestaan van een vluchtalternatief elders in Rusland, wordt verwezen naar paragraaf 7.1 van dit hoofdstuk.

4.2 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12 is van toepassing.

Ten aanzien van Rusland en in het bijzonder Tsjetsjenië heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

4.3 Vrouwen

Het normale beleid, zoals onder andere weergegeven in C1/3.3.2, C1/4.2.11 en C1/4.3.3 is van toepassing.

4.4 Schenders van mensenrechten

De volgende groepen hebben in Rusland en met name in Tsjetsjenië (op grote schaal) mensenrechten geschonden:

– Otryad Militsii Osobogo Naznacheniya (OMON);

– Kadyrovtsi;

– Russische militairen (in Afghanistan of Tsjetsjenië);

– Tsjetsjeense strijders.

Om die reden dient men er in het bijzonder op bedacht te zijn of personen, die behoren tot deze groepen, zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan gedragingen als omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 7.4 van dit hoofdstuk.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4.2 is van toepassing.

Voor het overige zijn er met betrekking tot Rusland geen bijzonderheden.

Wel wordt verwezen naar paragraaf 7.1 van dit hoofdstuk wat ziet op het vestigingsalternatief.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Rusland en meer in het bijzonder uit Tsjetsjenië komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C1/4.5.5). De deelrepubliek Tsjetsjenië is categoriaal beschermingswaardig gebied, maar Tsjetsjenen hebben een verblijfsalternatief elders in Rusland.

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

7.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/3.3.3, is van toepassing op asielaanvragen van personen afkomstig uit Rusland, niet zijnde een (etnische) Tsjetsjeen. Dit betekent dat alle bevolkingsgroepen, behoudens de (etnisch) Tsjetsjeen, afkomstig uit Rusland een vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. In dit kader is mede van belang dat het enkel niet kunnen verkrijgen van een propiska of registratie (als bedoeld ten aanzien van recht op vrije vestiging) elders in Rusland onvoldoende is om te concluderen dat er in het geval van betrokkene geen vlucht- of vestigingsalternatief elders in Rusland aanwezig zou zijn.

Het wel of niet hebben van een propiska of registratie is namelijk geen absoluut vereiste om zich (elders) in Rusland staande te kunnen houden.

Ten aanzien van personen van (etnisch) Tsjetsjeense afkomst en al dan niet afkomstig uit Tsjetsjenië, geldt dat een vlucht-of vestigingsalternatief niet meer wordt tegengeworpen. Dit geldt bij de toetsing van artikel 29, eerste lid en onder a, b en c, Vw.

Het algemene beleid komt eerst aan de orde wanneer de betrokkene aannemelijk heeft gemaakt te vrezen als bedoeld in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag dan wel aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor een schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer. Indien dit het geval is, dient te worden bezien of een vlucht- dan wel vestigingsalternatief voorhanden is in het individuele geval. Indien betrokkene aannemelijk maakt dat in zijn/haar geval het alternatief niet kan worden tegengeworpen, komt betrokkene alsnog in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid en onder a of b, Vw.

Voor het nationale beleid inzake traumata geldt hetzelfde; indien mogelijk wordt het vestigingsalternatief tegengeworpen. Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat het alternatief in zijn/haar geval niet aan de orde kan zijn, komt betrokkene alsnog in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid en onder c, Vw. Eén en ander behoudens contra-indicaties.

Verblijfsalternatief

Zoals uit paragraaf 6 van dit hoofdstuk blijkt, wordt het verblijfsalternatief wel tegengeworpen aan etnisch Tsjetsjenen al dan niet afkomstig uit Tsjetsjenië.

7.2 Veilig land van herkomst

Rusland wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Rusland wordt niet beschouwd als veilig derde land.

7.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C1/5.13.3 is van toepassing. Voor wat betreft de procedure in 1F-zaken wordt verwezen naar C3/10.14. In paragraaf 4 van dit hoofdstuk is aangegeven ten aanzien van welke groepen sprake zou kunnen zijn van de bedoelde gedragingen. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C3/10.15.

Verder zijn er nog de volgende aandachtspunten.

Asielaanvragen waarbij sprake is van deelname aan, lidmaatschap van of betrokkenheid bij de groepen genoemd in C8/4, hebben verhoogde aandacht ten aanzien van de 1F indicatie.

8 Ambtshalve toets

8.1 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake amv’s

Minderjarigen, niet zijnde (etnisch) Tsjetsjeen

Ten aanzien van amv’s uit Rusland kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing.

Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

Minderjarigen van (etnisch) Tsjetsjeense afkomst

Dit algemene beleid geldt niet voor (etnisch) Tsjetsjeense minderjarigen; gelet op het feit dat de Tsjetsjeense minderjarigen in de weeshuizen in Rusland problemen kunnen ondervinden wegens discriminatie en zij, gelet op het feit dat Tsjetsjenië categoriaal beschermingswaardig wordt geacht, niet terug kunnen keren naar de deelrepubliek, wordt geconcludeerd dat van adequate opvang voor Tsjetsjeense minderjarigen geen sprake is. Zij komen, behoudens contra-indicaties, in aanmerking voor een vergunning op grond van het beleid inzake minderjarigen.

8.2 Driejarenbeleid

Voor wat betreft het driejarenbeleid dienen de volgende periodes te worden meegerekend als relevante tijd:

Voor asielzoekers afkomstig uit de deelrepubliek Tsjetsjenië die niet in het bezit waren van een propiska voor een plaats elders in Rusland, is het uitstel-van-vertrekbeleid dat vanaf 3 april 2000 gold, bij brief van 1 juni 2001 beëindigd.

De periode dat betrokkene in het bezit is geweest van uitstel van vertrek dient in voorkomende gevallen te worden meegerekend als relevant tijdsverloop.

Voor het overige geldt het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9.

9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Rusland is geen besluit genomen in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

10 Overgangsrecht

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 3 augustus 2005 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 3 augustus 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/26

Het hoofdstuk “Het asielbeleid ten aanzien van Rusland” is gewijzigd naar aanleiding van een ambtsbericht van de Minister van BuZa van 2 mei 2006.

Dit ambtsbericht heeft beleidsconsequenties, die zijn beschreven in paragraaf 7.1 van dit hoofdstuk. Het algemene beleid inzake het vlucht- en vestigingsalternatief wordt ten aanzien van (etnisch) Tsjetsjenen, al dan niet afkomstig uit Tsjetsjenië, niet meer tegengeworpen bij beoordeling van 29, eerste lid en onder a, b, of c Vw.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven