Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (achtenveertigste wijziging)

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 7 augustus 2006, nr. INDuit06-4175 (AUB), houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (achtenveertigste wijziging)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.41 Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

Artikel I

Artikel 3.18a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 komt te luiden:

Als onderwijsinstelling die voltijds hoger onderwijs verzorgt als bedoeld in artikel 3.41 van het Besluit wordt aangewezen:

a. een instelling voor hoger onderwijs die de ‘Gedragscode internationaal student in het Nederlands Hoger Onderwijs’ heeft ondertekend en voorkomt in het openbaar register van onderwijsinstellingen die de Gedragscode hebben ondertekend;

b. een instelling die opleidingen verzorgt in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken;

c. een instelling die opleidingsactiviteiten faciliteert in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Artikel II

Als onderwijsinstelling die voltijds hoger onderwijs verzorgt als bedoeld in artikel 3.41 van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt aangewezen een instelling die in 2001, 2002 of 2003 is aangewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en waarvan de opleidingen op grond van overgangsrecht van rechtswege geaccrediteerd zijn en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwam voor toelating van buitenlandse studenten, dan wel een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen instelling die opleidingen heeft gestart in 2001, 2002 of 2003 die op grond van overgangsrecht van rechtswege geaccrediteerd zijn en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwam voor toelating van buitenlandse studenten.

Artikel III

1. Deze regeling treedt inwerking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 mei 2006.

2. Artikel II vervalt met ingang van 1 mei 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 augustus 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 3.41 van het Vreemdelingenbesluit 2000 regelt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het volgen van studie kan worden verleend aan de vreemdeling die voltijds hoger, voortgezet of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling. Binnen dit kader wordt in artikel 3.18a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 de onderwijsinstelling voor voltijds hoger onderwijs nader aangeduid.

Bij de Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 26 april 2006, nummer INDuit06-2572(AUB), houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (zesenveertigste wijziging) (Strcr nr 84, 1 mei 2006) is de Gedragscode internationale student in het Nederlands Hoger Onderwijs voorgeschreven als voorwaarde voor toelating van een buitenlandse student. Door de redactie van artikel 3.18a Vreemdelingen Voorschrift 2000 lijkt het of de gedragscode voor alle vormen van onderwijs geldt. Echter, artikel 3.18a ziet enkel op onderwijsinstellingen die voltijds hoger onderwijs verzorgen. Om verwarring met voortgezet en beroepsonderwijs te voorkomen is de aanhef van artikel 3.18a Voorschrift Vreemdelingen 2000 aangepast.

De onderdelen a en b worden niet gewijzigd.

Door middel van het nieuwe onderdeel c worden aangewezen de instellingen die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden gesubsidieerd om (onder meer) opleidingsactiviteiten te faciliteren in het kader van zijn verantwoordelijkheid voor het cultuurbeleid, zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Het gaat daarbij om culturele instellingen die deelnemers in de gelegenheid stellen gedurende een bepaalde periode hun artistieke vaardigheden verder te verdiepen. Er is geen sprake van een opleiding in de traditionele zin des woords, omdat de rol van de instelling zich beperkt tot het ter beschikking stellen van werkruimte en werkmateriaal en het verzorgen van hoogwaardige professionele begeleiding. Voor toelating van deelnemers wordt scherp geselecteerd op basis van artistieke kwaliteiten. De instellingen richten zich daarbij op deelnemers uit binnen- en buitenland die reeds een reguliere opleiding in de desbetreffende kunstdiscipline achter de rug hebben, dan wel anderszins voldoende gekwalificeerd zijn. Instellingen die onder dit onderdeel vallen staan vermeld op een door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beheerde lijst.

Artikel II

Artikel II bevat een overgangsregeling voor instellingen die in 2001, 2002 of 2003 aangewezen zijn door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en waarvan de opleidingen van rechtswege zijn geaccrediteerd en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwamen voor toelating van buitenlandse studenten. Voorts gaat het om aangewezen instellingen die in 2001, 2002 of 2003 nieuwe opleidingen hebben gestart die op grond van overgangsrecht van rechtswege geaccrediteerd zijn en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwamen voor toelating van buitenlandse studenten. Ingevolge artikel 5.2 van de ‘Gedragscode internationaal student in het Nederlands Hoger Onderwijs’ komen enkel voor ondertekening in aanmerking de instellingen waarvan de opleidingen voor 1 mei 2006 daadwerkelijk geaccrediteerd zijn dan wel instellingen die kwaliteitsoordelen kunnen overleggen. Gebleken is dat er instellingen zijn die niet tijdig, te weten voor 1 mei 2006, in staat zijn geweest om aan de gedragscode te voldoen omdat zij niet gevisiteerd zijn. Het gaat hier om instellingen die in 2001, 2002 of 2003 zijn aangewezen en waarvan de opleidingen van rechtswege geaccrediteerd zijn, dan wel instellingen die in 2001, 2002 of 2003 opleidingen hebben gestart die van rechtswege zijn geaccrediteerd. Op grond van artikel 18.29, tweede lid van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek is aan de opleidingen die in deze jaren zijn gestart accreditatie verbonden tot en met 31 december van het kalenderjaar zes jaar na de start van de opleiding. Willen deze instellingen aan de gedragscode voldoen dan zullen zij hun opleidingen alsnog daadwerkelijk moeten laten accrediteren. Gelet op het vorenstaande is voor deze instellingen het probleem ontstaan dat zij voor het studiejaar 2006/2007 niet in aanmerking komen voor toelating van buitenlandse studenten. Gebleken is dat vanuit de overheid onvoldoende en niet tijdig duidelijk is gemaakt aan de betreffende instellingen dat de accreditatie van rechtswege onvoldoende is voor het ondertekenen van de gedragscode en dat zij tijdig visitatie in gang hadden moeten zetten. Hierdoor ontstaat een ongewenste situatie. Gelet op de proportionaliteit van de hieraan verbonden gevolgen, de mogelijkheid van toelating van buitenlandse studenten is per 1 mei 2006 komen te vervallen, maakt artikel II het gedurende een overgangsperiode (tot 1 mei 2007) nog mogelijk studenten toe te laten. De desbetreffende onderwijsinstellingen krijgen één jaar na de inwerkingtreding van de gedragscode de tijd om zich in voorkomende gevallen alsnog daadwerkelijk te laten accrediteren, de gedragscode te ondertekenen en zich te laten opnemen in het register van de IB-Groep.

Artikel III

Ingevolge artikel II, eerste lid, werkt deze regeling terug tot de datum van de inwerkingtreding van de gedragscode om te voorkomen dat onderwijsinstellingen en vreemdelingen die een studie in het kader van voltijds hoger onderwijs willen volgen worden benadeeld. In artikel III, tweede lid, is een vervalbepaling opgenomen met betrekking tot de overgangsregeling in artikel II.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven