Regeling inburgering allochtone vrouwen G31

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 24 juli 2006, nr. 2006-0000245874, CZW/WVOB, houdende regels tot bevordering van de inburgering van allochtone vrouwen in de G31 (Regeling inburgering allochtone vrouwen G31)

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

Gelet op artikel 16, eerste en tweede lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

b. Besluit: het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

c. Brede doeluitkering: brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

d. G30: de gemeenten Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo (Overijssel), ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad en Zwolle;

e. allochtone vrouw: de vrouw die

1°. behoort tot de eerste generatie niet-westerse allochtonen, dan wel de eerste generatie allochtonen afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie of voormalig Joegoslavië;

2°. een nieuwkomer is als bedoeld in de Wet inburgering nieuwkomers;

3°. geen inburgeringsprogramma voor oudkomers volgt op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, de Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005, de Regeling inburgering oudkomers G25 2006 of de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006;

4°. al voor langere tijd rechtmatig in Nederland verblijft, anders dan voor een tijdelijk doel als bepaald bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers, en

5°. algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria of de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten, en aan wie in het kader van de uitvoering van voornoemde wetten of regelingen een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling, dan wel

6°. geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of een uitkering als bedoeld onder 5° geniet;

f. categorie ‘uitkeringsgerechtigd’: de categorie, genoemd in onderdeel e, onder 5°;

g. categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’: de categorie, genoemd in onderdeel e, onder 6°;

h. aanvullende uitkering: een verhoging van de brede doeluitkering ;

i. inburgeringsvoorziening: de inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 6;

j. inburgeringsexamen: het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7;

k. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

Hoofdstuk 2

Aanvraag, verlening en bevoorschotting

Artikel 2

1. De gemeenten komen in aanmerking voor een aanvullende uitkering, onder de in deze regeling genoemde voorwaarden, teneinde hen in staat te stellen allochtone vrouwen deel te laten nemen aan een inburgeringsvoorziening en deze inburgeringsvoorziening te laten afsluiten met het inburgeringsexamen.

2. Het college van burgemeester en wethouders dient binnen vier weken na inwerkingtreding van deze regeling bij Onze Minister een aanvraag in voor de aanvullende uitkering. De aanvraag gaat vergezeld van een wijziging van het ontwikkelingsprogramma.

3. Het gewijzigde ontwikkelingsprogramma bevat een gemotiveerde keuze van de resultaten die het college van burgemeester en wethouders wil bereiken ten aanzien van:

a. het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, en het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, met wie in 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 8 wordt gesloten;

b. het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, en het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, dat uiterlijk 31 december 2009 zal hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen.

4. Het procentuele aandeel van elke gemeente behorend tot de G30 in de middelen voor bevordering van de inburgering van allochtone vrouwen is opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 3

Onze Minister neemt een beschikking tot verlening van de aanvullende uitkering binnen zes weken na het tijdstip waarop de in artikel 2 bedoelde aanvraag is ontvangen.

Artikel 4

De normvergoedingen welke ten aanzien van de resultaten, genoemd in artikel 2, derde lid, worden gehanteerd, zijn:

a. € 1854,– voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, respectievelijk € 1271,– voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, met wie in 2006 een overeenkomst is gesloten;

b. € 4807,– voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, respectievelijk € 3294,– voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, die uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen.

Artikel 5

1. Onze Minister verleent aan de gemeente in 2006 een voorschot ter hoogte van het bedrag dat op grond van artikel 3 is verleend.

2. Het voorschot wordt na het besluit tot verlening van de aanvullende uitkering betaald bij de eerstvolgende voorschotverlening zoals die plaatsvindt op grond van artikel 20 van het Besluit.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsvoorziening, inburgeringsexamen en overeenkomst

Artikel 6

1. Het college van burgemeester en wethouders stelt de inburgeringsvoorziening vast, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de desbetreffende allochtone vrouw.

2. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening toeleidt naar het inburgeringsexamen en op uiterlijk 31 december 2009 wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 7

1. Het inburgeringsexamen toetst de beheersing van:

a. de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor spreekvaardigheid, luistervaardigheid en gespreksvaardigheid;

b. de Nederlandse taal op het niveau A1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid; en

c. Kennis van de Nederlandse Samenleving op de domeinen ‘Werk en inkomen’, ‘Omgangsvormen, waarden en normen’, ‘Wonen’, ‘Gezondheid en gezondheidszorg’, ‘Geschiedenis en geografie’, ‘Instanties’, ‘Staatsinrichting en rechtsstaat’ en ‘Onderwijs en opvoeding’.

2. Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en uit een praktijkdeel.

3. Het centrale deel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en bestaat uit:

a. een elektronisch praktijkexamen;

b. een toets gesproken Nederlands, en

c. een examen in de kennis van de Nederlandse samenleving.

4. Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen en bestaat uit een assessment, een portfolio dan wel een combinatie daarvan. Het praktijkdeel omvat een beoordeling van de taalvaardigheden in een aantal praktijksituaties, ontleend aan het domein ‘Burgerschap’ en het domein ‘Werk’ dan wel het domein ‘Onderwijs, gezondheid en opvoeding’.

5. Het resultaat van beide delen van het inburgeringsexamen wordt vastgesteld door de IB-Groep en de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen en wordt uitgedrukt in ‘geslaagd’ of ‘niet geslaagd’. Het inburgeringsexamen is behaald indien alle daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd.

6. Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt door de IB-Groep aan de allochtone vrouw een diploma uitgereikt, waarvan het model door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt vastgesteld.

Artikel 8

1. Het college van burgemeester en wethouders sluit een overeenkomst met de allochtone vrouw die een inburgeringsvoorziening krijgt. De overeenkomst wordt door partijen niet later ondertekend dan 31 december 2006.

2. De overeenkomst bevat ten minste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van de inburgeringsvoorziening;

b. de onderdelen van de inburgeringsvoorziening;

c. de rechten en de verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst;

d. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst.

3. Het college van burgemeester en wethouders sluit op grond van deze regeling met een allochtone vrouw slechts één overeenkomst.

Hoofdstuk 4

Slotbepalingen

Artikel 9

Artikel 9a, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid komt te luiden:

a. € 6.080.182,– voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, ten behoeve van de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma, plus.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering allochtone vrouwen G31.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i., S.M. Dekker.

Bijlage, behorend bij artikel 2, vierde lid

Procentueel aandeel in de middelen voor bevordering van de inburgering van allochtone vrouwen

G30 gemeente

Aantal

Oudkomers

vrouwen

In % van totaal

Alkmaar

3.350

1,10%

Almelo

2.597

0,85%

Amersfoort

5.093

1,67%

Amsterdam

71.357

23,40%

Arnhem

6.925

2,27%

Breda

4.788

1,57%

Deventer

3.480

1,14%

Dordrecht

5.565

1,82%

Eindhoven

8.755

2,87%

Emmen

1.499

0,49%

Enschede

6.000

1,97%

Groningen

4.766

1,56%

Haarlem

4.952

1,62%

Heerlen

2.033

0,67%

Helmond

2.807

0,92%

Hengelo (O.)

2.390

0,78%

Leeuwarden

2.528

0,83%

Leiden

5.063

1,66%

Lelystad

3.427

1,12%

Maastricht

2.893

0,95%

Nijmegen

5.614

1,84%

Rotterdam

61.357

20,12%

Schiedam

4.888

1,60%

’s-Gravenhage

43.387

14,23%

’s-Hertogenbosch

3.726

1,22%

Tilburg

7.569

2,48%

Utrecht

15.304

5,02%

Venlo

2.807

0,92%

Zaanstad

5.774

1,89%

Zwolle

2.587

0,85%

Totaal G301

303.281

99,46%

1 G31: Sittard-Geleen; aantal oudkomers vrouwen: 1651, in % van totaal: 0,54%.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

De regering stelt voor 2006 en 2007 extra middelen beschikbaar om gemeenten in staat te stellen een extra impuls te geven aan de inburgering van allochtone vrouwen. Bijgaande regeling voorziet voor het jaar 2006 in het opnemen van een deel van deze extra middelen in de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: BDU SIV) voor de gemeenten die behoren tot de G31. De overige gemeenten ontvangen deze extra middelen op grond van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31 (Stcrt. 2006, 121).

Sinds 1999 is door de achtereenvolgende kabinetten structureel geïnvesteerd in het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Geconstateerd werd dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen, waardoor zij niet voldoende in staat zijn te participeren in de Nederlandse samenleving. Participatie kan bestaan uit deelname aan de arbeidsmarkt, maar ook uit deelname aan activiteiten in de wijk, op de school van de kinderen, of andere maatschappelijke instituties. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Op 3 juli 2003 is de Commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PaVEM) geïnstalleerd voor de duur van twee jaar. De Commissie PaVEM had tot taak de maatschappelijke participatie van allochtone vrouwen te bevorderen en op gemeentelijk niveau ondersteuning te bieden bij de vormgeving van de lokale regierol op dit terrein. De Commissie PaVEM heeft invulling gegeven aan haar taak door de aandacht te richten op vier thema’s: werk, dialoog, ontsluiting van netwerken en taal. Het thema taal is sterk gerelateerd aan inburgering. De Commissie PaVEM constateert dat de beheersing van de Nederlandse taal een absolute basisvoorwaarde is voor participatie in de samenleving. Tevens constateert de Commissie PaVEM dat er nog veel allochtone vrouwen kampen met een taalachterstand. Dit betreft zowel werkende vrouwen en vrouwen met een uitkering als vrouwen zonder werk of uitkering. Deze bijzondere aandacht voor de positie van vrouwen wordt door het kabinet met de Commissie PaVEM gedeeld. Het kabinet is van mening dat allochtone vrouwen in staat moeten worden gesteld hun inburgering voortvarend ter hand te nemen. Door het in 2006 en 2007 beschikbaar stellen van extra middelen worden gemeenten in staat gesteld daartoe een extra impuls te geven. Een deel van deze extra middelen wordt in 2006 door middel van een verhoging van de BDU SIV ter beschikking gesteld. De onderhavige regeling legt deze verhoging van de BDU SIV vast.

Op 7 juli 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het (gewijzigde) wetsvoorstel inburgering (WI); Kamerstukken 30 308. Het wetsvoorstel inburgering voorziet onder andere in de verplichting om het inburgeringsexamen te behalen en is daarmee minder vrijblijvend dan de huidige Wet inburgering nieuwkomers (WIN) en de bestaande oudkomersregelingen van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De Commissie PaVEM heeft aansluiting gezocht bij het nieuwe inburgeringsstelsel door aan te geven dat het streven erop gericht moet zijn allochtone vrouwen succesvol het inburgeringsexamen af te laten leggen. Ook de onderhavige regeling zoekt, daar waar mogelijk, aansluiting bij het nieuwe inburgeringsstelsel.

De regeling is uitsluitend bedoeld voor de gemeenten die via het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: het Besluit) de BDU SIV ontvangen. De zogeheten niet-G31 ontvangen extra middelen voor de inburgering van allochtone vrouwen op grond van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31.

Doelgroep en doelstelling

De doelgroep van de verhoging van de BDU SIV bestaat uit vrouwen die behoren tot de eerste generatie niet-westerse allochtone vrouwen dan wel de eerste generatie allochtonen afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie of voormalig Joegoslavië. Hiermee wordt aangesloten bij de doelgroepbepaling van de huidige oudkomersregelingen van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie; voor de invulling van het begrip ‘niet-westerse allochtoon’ wordt verwezen naar de begrippen die het CBS hanteert. Voorts dienen de deelnemers geen nieuwkomer te zijn in de zin van de WIN en dienen zij al voor langere tijd rechtmatig in Nederland te verblijven, anders dan voor een tijdelijk verblijfsdoel. De deelnemers onder deze regeling mogen niet tevens een inburgeringsprogramma voor oudkomers volgen op grond van het Besluit of één van de thans nog van kracht zijnde oudkomersregelingen. Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening op grond van deze regeling kan voorts alleen worden gedaan aan een vrouw die ofwel zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet, ofwel algemene bijstand of een uitkering op grond van in de regeling met name genoemde sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen ontvangt en aan wie tevens een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling. In de regeling worden deze twee categorieën kortweg aangeduid als ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’ en ‘uitkeringsgerechtigd’.

In de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Nijmegen zal binnenkort een aparte pilot starten betreffende de inburgering van allochtone vrouwen. Daarvoor geldt een afzonderlijke bekostigingsregeling. De betreffende inburgeringsvoorzieningen zullen dan uiteraard niet tevens via de nu voorliggende regeling bekostigd kunnen worden. Artikel 1, onderdeel d, onder 3° zal op dat punt worden aangevuld na formalisering van de bedoelde pilots.

Tenslotte geldt dat de vrouwen die een inburgeringsvoorziening ontvangen op grond van het voorliggende initiatief niet opnieuw in aanmerking zullen komen voor een aanbod voor een inburgeringsvoorziening onder het nieuwe inburgeringsstelsel (Wet inburgering).

De inburgeringsvoorzieningen hebben tot doel op te leiden tot het beheersen van de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees raamwerk voor Moderne Vreemde talen op de onderdelen spreekvaardigheid, luistervaardigheid en gespreksvaardigheid en op het niveau A1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid. Daarnaast dienen de inburgeringsvoorzieningen op te leiden tot Kennis van de Nederlandse Samenleving op de domeinen ‘werk en inkomen’, ‘omgangsvormen, normen en waarden’, ‘wonen’, ‘gezondheid en gezondheidszorg’, ‘geschiedenis en geografie’, ‘instanties’, ‘staatsinrichting en rechtsstaat’ en ‘onderwijs en opvoeding’.

De eindtermen voor zowel Nederlandse taal als Kennis van de Nederlandse Samenleving zijn te vinden op www.inburgering.net.

De inburgeringsvoorziening wordt afgesloten met het inburgeringsexamen en bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel. Indien de deelnemer voor het inburgeringsexamen slaagt, ontvangt zij het inburgeringsdiploma.

Gemeentelijke beleidsvrijheid

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm kunnen geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor allochtone vrouwen. Dit kunnen zij doen op een wijze die aansluit bij de lokale situatie en bij beleidskeuzes die op aanpalende beleidsterreinen zijn gemaakt. In deze regeling worden daarom slechts eisen gesteld ten aanzien van het doel van de inburgeringsvoorziening, namelijk opleiden voor het inburgeringsexamen, en de doelgroep, maar niet ten aanzien van de wijze waarop dit doel moet worden gerealiseerd.

Voorschot, wijziging ontwikkelingsprogramma en normvergoedingen

Voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen op grond van de onderhavige regeling is een budget van € 19.000.000,– beschikbaar. In de bijlage, behorend bij artikel 2, vierde lid, is aangegeven voor welk deel van dat bedrag elke gemeente in principe in aanmerking komt (het procentuele aandeel, bedoeld in artikel 4 van het Besluit). Wat elke gemeente daadwerkelijk ontvangt wordt in eerste instantie beslist in het verleningsbesluit zoals dat op grond van artikel 3 in verband met artikel 4 wordt genomen. Zie ook de toelichting bij de artikelen 2 en 3.

De aanvullende uitkering wordt verleend aan de hand van een wijziging van het ontwikkelingsprogramma. De gemeenten wordt gevraagd resultaten te formuleren ten aanzien van de inburgering van de allochtone vrouwen, in termen van het aantal allochtone vrouwen met wie in 2006 een overeenkomst zal worden gesloten en dat uiteindelijk resulteert in het aantal allochtone vrouwen dat uiterlijk 31 december 2009 een inburgeringsvoorziening zal hebben afgerond door middel van deelname aan het inburgeringsexamen. Welke verhouding wordt hanteerd met betrekking tot de twee categorieën allochtone vrouwen (uitkeringsgerechtigd, en niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd) is geheel aan de gemeente zelf.

De normvergoedingen welke ten aanzien van de door de gemeenten geformuleerde resulaten zullen worden gehanteerd zijn vastgelegd in artikel 4.

De verantwoording over de besteding van deze aanvulling op de Brede doeluitkering vindt plaats in het kader van de vaststelling van de uitkering,

Overeenkomst en inburgeringsexamen

De allochtone vrouw en het college dienen de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van de inburgeringsvoorziening neer te leggen in een overeenkomst. Het college dient hiertoe het initiatief te nemen. Door de medeverantwoordelijkheid van de allochtone vrouw voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties, die in de overeenkomst zijn opgenomen, kunnen worden opgelegd indien de deelnemer de overeenkomst niet nakomt.

De bepalingen met betrekking tot het inburgeringsexamen zijn in belangrijke mate gestoeld op het examenstelsel zoals dat is neergelegd in het wetsvoorstel van de WI. De praktische uitvoering van het examenstelsel zal berusten bij de IB-Groep.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel d

Het afzonderlijk definiëren van de G30 heeft te maken met het feit dat voor Sittard-Geleen, nu die gemeente met ingang van 1 januari 2006 tot het Grotestedenbeleid is toegetreden, om praktische redenen in het Besluit een afzonderlijke regeling is getroffen voor het bepalen van het bedrag waarvoor die gemeente in aanmerking komt (artikel 4, derde lid, van het Besluit en artikel 9a van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid). Het gevolg daarvan is dat artikel 2, vierde lid, van deze regeling alleen betrekking heeft op de G30 en dat voor Sittard-Geleen via artikel 9 van deze regeling artikel 9a van de Uitvoeringsregeling wordt gewijzigd.

Onderdelen e, f en g

De begripsomschrijving van ‘allochtone vrouw’ bevat een zestal criteria. Met het eerste, tweede en vierde criterium wordt aansluiting gezocht bij de bestaande oudkomersregelingen van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Het derde criterium brengt tot uitdrukking dat een allochtone vrouw niet tegelijkertijd een inburgeringsprogramma op grond van een van de oudkomersregelingen mag volgen. Het vijfde en zesde criterium hebben betrekking op de te onderscheiden categorieën die in aanmerking komen voor een aanbod voor een inburgeringsvoorziening. Het gaat hierbij om vrouwen die ofwel algemene bijstand of een uitkering ontvangen, ofwel geen enkele inkomsten uit betaalde arbeid of uitkering ontvangen. Laatstgenoemde twee onderdelen zijn gebaseerd op de terminologie die in het voorstel voor de WI wordt gebruikt. Gemakshalve worden deze onderdelen in de onderhavige regeling nader gedefinieerd.

Artikel 2 en 3

Om in aanmerking te komen voor de aanvullende uitkering dienen gemeenten een aanvraag in. Gemeenten dienen tevens een gemotiveerde wijziging van het ontwikkelingsprogramma in, waarbij gebruik wordt gemaakt van de prestaties, genoemd in artikel 2, derde lid. Met ‘gemeente’ wordt bedoeld een gemeente, behorend tot de G31. Dat blijkt uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit. Die definitie is ook van toepassing op deze regeling.

Het vierde lid van artikel 2 is alleen van toepassing op de G30. Het procentuele aandeel voor de G30-gemeenten is opgenomen in een bijlage bij deze regeling. Ten behoeve van de gemeente Sittard-Geleen wordt artikel 9a van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid gewijzigd (zie artikel 9 van deze regeling en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, onderdeel d).

Artikel 4 en 5

Artikel 4 bevat de normvergoedingen welke gelden ten aanzien van de in artikel 2, derde lid, genoemde resultaten. Dat zijn de bedragen die worden uitgekeerd per gesloten overeenkomst, respectievelijk per allochtone vrouw die heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen. De vergoedingen zijn gerelateerd aan het verleende voorschot doordat is uitgegaan van het streven dat 90% van de allochtone vrouwen waarmee een overeenkomst is afgesloten, uiterlijk 31 december 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen. Als de gemeente dit streven haalt en als het aantal afgesloten overeenkomsten gelijk is aan het te bereiken resultaat, zal de uiteindelijke verhoging van de brede doeluitkering gelijk zijn aan het verstrekte voorschot.

Het voorschot wordt in 2006 betaald, en wel op het reguliere betaalmoment voor de voorschotverlening van de brede doeluitkering.

Artikel 6

Het eerste lid benadrukt het belang van maatwerk bij de samenstelling van een inburgeringsvoorziening. Het tweede lid bepaalt dat de inburgeringsvoorziening zodanig moet zijn samengesteld dat de inburgeringsvoorziening toeleidt naar een succesvolle deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 7, eerste lid

De onderdelen a en b zien op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft het taalvaardigheidsniveau A2 uit het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen (Common European Framework of Reference for Languages, CEF) voor spreken, luisteren en gesprekken voeren en het taalvaardigheidsniveau A1 voor schrijven en lezen.

Onderdeel c ziet op de kennis van de Nederlandse samenleving waarover deelnemers dienen te beschikken. De deelnemer moet bij het onderdeel kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS ) kunnen aantonen te beschikken over kennis van en inzicht in de Nederlandse samenleving. Bij het opstellen van de eindtermen voor KNS zijn acht verschillende domeinen onderscheiden. Het gaat hier om de domeinen ‘werk en inkomen’, ‘omgangsvormen, waarden en normen’, ‘wonen’, ‘gezondheid en gezondheidszorg’, ‘geschiedenis en geografie’, ‘instanties’, ’staatsinrichting en rechtsstaat’ en ‘onderwijs en opvoeding’.

Binnen de onderscheiden domeinen worden situaties beschreven die belangrijk zijn voor het volwaardig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De eindtermen zijn gepubliceerd op www.inburgering.net.

Artikel 7, tweede lid

Het tweede lid regelt dat het examen bestaat uit een praktijkdeel en een centraal deel. In het praktijkdeel wordt de functionele taalvaardigheid getoetst in alledaagse praktijksituaties. In het centrale deel worden mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden getoetst alsmede de kennis van de Nederlandse samenleving.

Het praktijkdeel betreft een landelijk taalvaardigheidsexamen dat door de IB-Groep of door nader aan te wijzen exameninstellingen wordt afgenomen en waarin kandidaten op vijf taalvaardigheden in het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen worden getoetst: spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheden. Kandidaten wordt gevraagd hun taalniveau te demonstreren in elk van de taalvaardigheden in de domeinen burgerschap en werk, dan wel burgerschap en opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Indien het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt behaald, wordt een certificaat afgegeven.

Het centrale deel bestaat uit een electronisch praktijkexamen, een mondeling taalvaardigheidsexamen en een examen kennis van de Nederlandse samenleving. Het centrale deel wordt afgenomen door de IB-Groep. Bij het electronische praktijkexamen wordt nogmaals functionele taalvaardigheid getoetst, maar nu gebeurt dat achter de computer. Bij het mondelinge taalvaardigheidsexamen worden uitsluitend de mondelinge taalvaardigheden luisteren en spreken getoetst. Naast het mondelinge taalvaardigheidsexamen leggen kandidaten een examen af waarin hun kennis van de Nederlandse samenleving wordt getoetst. Voor elk van de examens van het centrale deel van het inburgeringsexamen wordt bij voldoende resultaat een certificaat afgegeven.

Artikel 7, derde lid

Het derde lid regelt het centraal deel van het inburgeringsexamen. Dit bestaat uit drie afzonderlijke examens: een centraal praktijkexamen, een toets gesproken Nederlands en een examen in de kennis van de Nederlandse samenleving.

Bij het centraal praktijkexamen wordt van de kandidaat verwacht dat hij aantoont te beschikken over functionele taalvaardigheid in die situaties waarmee iedere burger in Nederland te maken heeft. Bij het elektronisch praktijkexamen gaat het dus ook om de domeinen ‘burgerschap’, ‘werk’ en ‘onderwijs, gezondheid en opvoeding’. Het centraal praktijkexamen wordt op gestandaardiseerde wijze afgenomen. Het centraal deel van het examen bestaat tevens uit een toets kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) en een toets gesproken Nederlands. Ten slotte wordt bij de toets gesproken Nederlands de spreek- en luistervaardigheid van de deelnemer getoetst.

Artikel 7, vierde lid

Het vierde lid regelt het praktijkdeel. Bij het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt de functionele taalvaardigheid van de kandidaat beoordeeld in verschillende praktijksituaties. De praktijksituaties zullen in ieder geval betrekking hebben op het onderwerp ‘burgerschap’. Daarnaast wordt de functionele taalvaardigheid van de kandidaat beoordeeld op het domein ‘werk’ of het domein ‘onderwijs, gezondheid en opvoeding’. Deelnemers zullen moeten aantonen dat zij in staat zijn om in verschillende situaties op de genoemde terreinen, zelfstandig te functioneren.

Het praktijkexamen kan op verschillende manieren worden afgenomen: door middel van een assessment, een portfolio of een combinatie van een assessment en een portfolio.

Assessments kunnen uitsluitend worden afgelegd bij een aangewezen exameninstelling. Portfolio’s kunnen zowel door een aangewezen exameninstelling als door de IB-Groep worden beoordeeld.

Het portfolio. Voor het portfolio zullen minstens dertig taalvaardigheidsbewijzen moeten worden verzameld. Die taalvaardigheidsbewijzen hebben allen betrekking op verschillende cruciale handelingen (CH’s). Er is keuze uit twee profielen: het profiel ‘Onderwijs, gezondheid en opvoeding’ en het profiel ‘Werk’. De keuze voor een profiel bepaalt welke taalvaardigheidsbewijzen verkregen moeten worden. Dit wordt vastgelegd in het model-portfolio, dat digitaal ter beschikking wordt gesteld. Bij de keuze voor alleen het portfolio, is een panel-gesprek over het portfolio een verplicht onderdeel van het portfolio.

Portfolio en assessment. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie van portfolio en assessment, wordt voorgeschreven dat minstens vijftien taalvaardigheidsbewijzen van CH’s moeten zijn opgenomen, en drie praktijkopdrachten moeten worden gedaan. Ook de invulling hiervan is afhankelijk van het profiel dat is gekozen door de inburgeringsplichtige.

Door de combinatie kan worden volstaan met minder taalvaardigheidsbewijzen, en wordt een afsluitend gesprek voor het portfolio niet voorgeschreven.

Assessment. Wanneer de deelnemer alleen het assessment doet als praktijkdeel van het examen, zal hij in totaal zes praktijkopdrachten moeten afleggen. Deze praktijkopdrachten hebben allemaal betrekking op cruciale praktijksituaties (CP’s), die weer bestaan uit verschillende handelingen. De keuze welke praktijkopdrachten worden verricht, is afhankelijk van het profiel dat iemand heeft gekozen. De praktijkopdrachten kunnen worden geïntegreerd in het opleidingstraject dat iemand volgt.

Artikel 7, zesde lid

Het zesde lid regelt dat de deelnemer die is geslaagd voor het inburgeringsexamen een diploma krijgt. Het diploma wordt uitgereikt door de IB-Groep. Dat de IB-Groep als enige verantwoordelijk is voor de uitreiking van het diploma staat er niet aan in de weg dat het diploma in voorkomende gevallen ook bijvoorbeeld tijdens een door de gemeente georganiseerde ceremoniële plechtigheid kan worden uitgereikt. De IB-Groep blijft echter verantwoordelijk.

Artikel 8

De individuele afspraken tussen het college en de allochtone vrouw met betrekking tot de inburgeringsvoorziening dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd. In het tweede lid is aangegeven welke bepalingen ten minste onderdeel van de overeenkomst moeten uitmaken. Het is de bedoeling om een zo groot mogelijke groep allochtone vrouwen te bereiken. Daarom is in het derde lid ook opgenomen dat het college op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een allochtone vrouw sluit.

Artikel 9

In dit artikel is een wijziging van artikel 9a van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid opgenomen. Deze wijziging is noodzakelijk omdat de gemeente Sittard-Geleen haar brede doeluitkering niet ontvangt via de formule in artikel 4, eerste lid, dan wel artikel 16 van het Besluit, maar volgens artikel 4, derde lid van het Besluit en artikel 9a van genoemde Uitvoeringsregeling. Het oorspronkelijke bedrag is verhoogd met € 102.872,–.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties a.i.,

S.M. Dekker

Naar boven