Beleidsregel loon- en inkomenssuppletie

18 juli 2006

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

Gelet op de artikelen 65c en 65d van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 67a en 67b van de Wet arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen, 59f en 59g van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en 16 en 17 van het Reïntegratiebesluit;

Besluit:

Artikel 1

Recente schattingsgegevens

Bij de berekening van de hoogte van de loon- of inkomenssuppletie aan de hand van artikel 16 of 17 van het Reïntegratiebesluit wordt uitgegaan van de resterende verdiencapaciteit zoals die bij de meest recente arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is vastgesteld.

Artikel 2

Jonggehandicapten jonger dan 18

De resterende verdiencapaciteit van een jonggehandicapte die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en ten aanzien van wie nog geen arbeidsongeschiktheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden, wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon dat hoort bij de leeftijd van de jonggehandicapte.

Artikel 3

Dienstbetrekkingen van korte duur

Geen loonsuppletie wordt toegekend indien een dienstbetrekking wordt aangegaan voor een kortere duur dan zes maanden.

Artikel 4

Kennelijk onbedoeld gebruik

Geen loon- of inkomenssuppletie wordt toegekend indien naar het oordeel van het UWV sprake is van kennelijk onbedoeld gebruik.

Artikel 5

Intrekking Lisv-mededeling

De Regeling loon- en inkomenssuppletie arbeidsgehandicapten (Mededeling M 2000.056 van het Landelijk instituut sociale verzekeringen) wordt ingetrokken, doch blijft van toepassing op aanvragen van loon- of inkomenssuppletie die betrekking hebben op een dienstbetrekking die vóór 29 december 2005 is aangevangen, respectievelijk een herplaatsing of de start of herstart in een zelfstandig beroep of bedrijf die vóór die datum heeft plaatsgevonden.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van plaatsing in de Staatscourant, en werkt terug tot en met 29 december 2005.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 18 juli 2006.
De Voorzitter Raad van bestuurUWV, J.M. Linthorst.

Toelichting

Algemeen

De reïntegratie-instrumenten loonsuppletie en inkomenssuppletie zijn in 1996 geïntroduceerd als onderdeel van de Wet Amber. Zij zijn bedoeld voor de situatie dat een WAO-, WAZ- of Wajong-gerechtigde wel arbeid verricht, maar daaruit lagere inkomsten geniet dan hij op grond van de arbeidsongeschiktheidsschatting wordt geacht te kunnen verdienen. De suppletie dient dan ter aanvulling van het inkomen. In 1998 is de bestaande regeling van de loon- en inkomenssuppletie verruimd, en ondergebracht in de Wet Rea. Het vereiste dat de aanvrager een WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering moet ontvangen om in aanmerking te kunnen komen voor een suppletie, is daarbij losgelaten. Het toenmalige Lisv heeft het beleid ter uitvoering van de suppletieregeling neergelegd in de Regeling loon- en inkomenssuppletie arbeidsgehandicapten (Lisv-mededeling M 2000.056, Stcrt. 2000, 105).

Met de inwerkingtreding van de Wet WIA en de gelijktijdige intrekking van de Wet Rea per 29 december 2005, is de wettelijke regeling van de loon- en inkomenssuppletie opnieuw gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen zijn:

– de loon- en inkomenssuppletie zijn geregeld in de verschillende uitkeringswetten;

– het recht op loon- of inkomenssuppletie wordt beperkt tot degenen die een gedeeltelijke WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering ontvangen: in dit opzicht wordt teruggekeerd naar de situatie van vóór de Wet Rea;

– het begrip ‘arbeidsgehandicapte’ is vervallen.

Omdat het recht op suppletie alleen nog in combinatie met een WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering kan bestaan, eindigt het recht op suppletie gelijktijdig met het beëindigen van die uitkering. Het is daardoor ook buiten twijfel dat deze instrumenten niet openstaan voor personen die deel uitmaken van de zogenaamde gemeentepopulatie. Het toekennen van loon- en inkomenssuppletie is een bevoegdheid van UWV, hetgeen een zekere discretionaire bevoegdheid meebrengt. UWV is onder andere bevoegd om te bepalen in hoeverre bij het aangaan van dienstbetrekkingen van zeer korte duur of geringe omvang loonsuppletie kan worden toegekend.

Waar hieronder wordt gesproken van suppletie wordt zowel loon- als inkomenssuppletie bedoeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Recente schattingsgegevens

Noodzakelijk voor de toepassing van loon- of inkomenssuppletie is dat de resterende theoretische verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld. Zowel in het Schattingsbesluit als in de artikelen 16 en 17 van het Reïntegratiebesluit wordt uitgegaan van de verdiencapaciteit per uur. Dit betekent dat een extra inspanning die een cliënt levert door meer uren te gaan werken, voor de toekenning van suppletie en voor de maximering van de hoogte daarvan buiten beschouwing blijft. Gezien de doorgevoerde systematiek van uurloonvergelijking wordt niet als voorwaarde gehanteerd dat het dienstverband een minimale omvang dient te hebben. Om redenen van doelmatigheid wordt voor het vaststellen van de hoogte van de suppletie geen afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uitgevoerd, maar wordt gebruik gemaakt van de meest recente schattingsgegevens die beschikbaar zijn.

Artikel 2. Jonggehandicapten jonger dan 18 jaar

Op grond van de artikelen 59f en 59g van de Wajong kunnen jonggehandicapten beneden 18 jaar voor suppletie in aanmerking komen, ook indien zij (nog) geen recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voor deze jonggehandicapten wordt de grondslag voor de suppletie berekend als het verschil tussen:

– de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zou worden verkregen als het feitelijk verdiende loon de basis zou zijn voor het vaststellen van de resterende verdiencapaciteit en

– het bedrag van de theoretische verdiencapaciteit. Deze wordt gesteld op het wettelijk minimumloon, dat hoort bij de leeftijd van de aanvrager van de suppletie.

Artikel 3. Dienstbetrekkingen van korte duur

Loonsuppletie wordt alleen toegekend indien een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, of voor bepaalde tijd met een duur van ten minste zes maanden. Aan deze voorwaarde liggen vooral praktische en uitvoeringstechnische redenen ten grondslag. Verstrekking van loonsuppletie aan een persoon die achtereenvolgens veel kortdurende uitzendbanen vervult, is uitvoeringstechnisch een te zware belasting voor UWV. Echter, in geval van een aaneengesloten reeks uitzendbanen moet verstrekking van loonsuppletie niet worden uitgesloten. Met het vereiste van een minimale duur van zes maanden wordt aangesloten bij de wettelijke bepalingen die destijds hebben gegolden voor het plaatsingsbudget, en bij de regels voor loon- en inkomenssuppletie die hebben gegolden vóór en tijdens het bestaan van de Wet Rea.

Artikel 4. Kennelijk onbedoeld gebruik

Er wordt geen suppletie toegekend indien er sprake is van kennelijk onbedoeld gebruik. Enerzijds is het vanuit handhavingsoptiek wenselijk om misbruik van loon- en inkomenssuppletie te kunnen weren. Hierbij is overwogen dat praktijksituaties denkbaar zijn, waarin toekenning van een suppletie in strijd is met het door de wetgever beoogde doel en het door UWV ontwikkelde beleid.

Anderzijds is het niet mogelijk om alle denkbare situaties van ongewenst en onbedoeld gebruik te beschrijven. Volstaan wordt daarom met een in algemene bewoordingen gestelde regel.

Artikelen 5 en 6. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Deze beleidsregel dient ter uitvoering van wettelijke bepalingen die met ingang van 29 december 2005 zijn gewijzigd, en heeft daarom terugwerkende kracht tot en met die datum. Lisv-mededeling M 2000.056, waarin het vóór die datum geldende beleid was verwoord, wordt ingetrokken, maar blijft wel van toepassing op aanvragen die betrekking hebben op een dienstbetrekking die vóór 29 december 2005 is aangevangen, of op een herplaatsing, of de start of herstart in een zelfstandig beroep of bedrijf, die vóór die datum heeft plaatsgevonden.

De Voorzitter Raad van bestuurUWV,

J.M. Linthorst

Naar boven