Wijziging Vrijstellingsregeling dierenwelzijn

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 18 juli 2006, nr. TRCJZ/2006/2297, houdende wijziging van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn in verband met de verlenging van vrijstellingen van verboden op het verrichten van lichamelijke ingrepen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel I

De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid, aanhef, wordt ‘vrijstelling verleend tot 1 september 2006’ vervangen door: vrijstelling verleend tot 1 september 2011.

3. In het eerste lid vervalt onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Van het verbod ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt, voor zover aan artikel 3 van het Ingrepenbesluit wordt voldaan, vrijstelling verleend tot 1 mei 2007 voor het verrichten van de ingreep bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel p, van het Ingrepenbesluit.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt.

2. De onderdelen b tot en met f worden geletterd a tot en met e.

3. In de onderdelen a en c wordt ‘tot 1 september 2006’ vervangen door: tot 1 mei 2007.

4. In onderdeel b wordt ‘tot 1 september 2006’ vervangen door: tot 1 september 2007.

5. In onderdeel d wordt ‘tot 1 september 2006’ vervangen door: tot 1 september 2011.

6. In onderdeel e wordt ‘tot 1 september 2006’ vervangen door: tot 1 juni 2008.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 juli 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Algemeen

Tot 1 september 2006 was vrijstelling verleend van een aantal lichamelijke ingrepen die ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren zijn verboden om bij dieren te verrichten. Met deze vrijstelling werd de sector feitelijk een overgangstermijn geboden om maatregelen te kunnen treffen om in de bedrijfsvoering zonder deze ingrepen te kunnen. Het ging daarbij om ingrepen die als ongewenst worden beoordeeld, maar waarvoor nog geen praktisch uitvoerbaar en economisch haalbaar alternatief beschikbaar was.

Vanuit verschillende sectoren is het verzoek gedaan om het verrichten van een aantal ingrepen ook na 1 september 2006 nog toe te staan.

In een brief van 19 mei 20061 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voorgenomen besluiten ten aanzien van het aflopen van de overgangstermijnen. Op 1 juni 2006 heeft de minister van LNV in een algemeen overleg toezeggingen aan de Tweede Kamer gedaan betreffende de verlenging van de vrijstelling van het verbod op een aantal ingrepen.

Met deze regeling is uitvoering gegeven aan de toezeggingen uit voormelde brief en voormeld overleg.

Voor de in deze regeling opgenomen ingrepen is de overgangstermijn nu al meermalen verlengd. Vooropgesteld blijft dat het verrichten van deze ingrepen op de langere termijn niet aanvaardbaar is. Uitgangspunt is dat het verrichten van lichamelijke ingrepen is verboden. Aan dit verbod ligt de integriteit van het dier ten grondslag: een dier moet niet worden aangepast aan de wensen van de mens. Een reden om een ingreep toe te staan kan zijn dat het achterwege laten van de ingreep een ernstiger aantasting van het welzijn tot gevolg heeft dan het verrichten van de ingreep. Er kunnen ook andere zwaarwegende belangen zijn om een lichamelijke ingreep toe te staan, bijvoorbeeld het belang van voedselveiligheid. Er moet steeds een zorgvuldige afweging worden gemaakt of een ingreep moet worden toegestaan. De sector heeft aangegeven dat het achterwege laten van de in deze regeling toegestane ingrepen aanleiding geeft tot ofwel ernstige welzijnsproblemen ofwel tot managementproblemen op de bedrijven. Gelet hierop zijn de overgangstermijnen verlengd. Van de betrokken sectoren wordt wel verwacht dat zij gedurende de verlengde termijn een oplossing vinden zodat deze ingrepen niet meer nodig zijn. Waar nodig zal het ministerie van LNV deze onderzoeken faciliteren.

In de artikelsgewijze toelichting wordt per ingreep ingegaan op de verlenging van de termijn en het onderzoek naar een oplossing.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met de wijziging van artikel 1 van de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn is de vrijstelling op het verbod van een aantal ingrepen bij pluimvee verlengd tot 1 september 2011. Het gaat hier om het verwijderen van een deel van de achterste teen en het verwijderen van de sporen bij kippen, het verkorten van de boven- en ondersnavel bij kippen of kalkoenen en het verwijderen van kammen bij kippen. Uit overleg met de sector is gebleken dat de sector niet zonder deze ingrepen kan. Het achterwege laten van deze ingrepen heeft voor de dieren grotere welzijnsproblemen tot gevolg dan het toepassen ervan. In de periode tot 2011 gaat de sector tezamen met het Ministerie van LNV en de Dierenbescherming op zoek naar alternatieven.

Twee ingrepen bij pluimvee zijn inmiddels niet meer nodig. In de eerste plaats het verkorten van de snavels bij eenden. De overgangstermijn die hiervoor in het Ingrepenbesluit is opgenomen is op 1 september 2006 geëindigd.

In de tweede plaats is het verwijderen van neuslellen bij kalkoenen niet meer nodig. Bij de eerstvolgende wijziging van het Ingrepenbesluit zal deze ingreep uit het Ingrepenbesluit worden verwijderd.

Verder is de vrijstelling van het verbod op het couperen van schapenstaarten verlengd tot 1 mei 2007. Dit is neergelegd in het tweede lid van artikel 1. Volgens deskundigen maakt goed management het couperen overbodig, onder andere om de ziekte myasis te voorkomen. In het hiervoor aangehaalde overleg met de Tweede Kamer op 1 juni 2006 heeft de minister aangekondigd dat het ministerie van LNV onderzoek laat uitvoeren naar de mogelijkheid om met goed management het couperen overbodig te maken, waarbij de relevante partijen zullen worden betrokken. Het onderzoek moet vóór het eind van 2006 zijn afgerond. De uitkomst van het onderzoek is leidend voor het besluit van de minister over de afloop van de vrijstellingstermijn op 1 mei 2007.

Onderdeel B

In dit artikel is de vrijstelling van een aantal ingrepen ter identificatie verlengd. Ingevolge het Ingrepenbesluit is het verboden om meer dan twee ingrepen ter identificatie te verrichten, tenzij wettelijk anders is voorgeschreven. Veelal zijn twee ingrepen ter identificatie verplicht gesteld, zodat er geen ruimte meer is voor een extra identificatie-ingreep. Voor een aantal ingrepen was door middel van een vrijstellingsregeling tot 1 september 2006 een extra ingreep toegestaan, omdat de bedrijfsvoering een extra ingreep noodzakelijk maakte. De verwachting was destijds dat na afloop van deze termijn reële alternatieven voorhanden zouden zijn, zodat vrijstellingen niet meer nodig zouden zijn of in aantal zouden kunnen worden beperkt.

Tot op heden is de sector er echter niet in geslaagd om het aantal ingrepen ter identificatie terug te dringen.

Het gaat hierbij in de eerste plaats om een deel van de varkenshouderij, waar naast de voorgeschreven identificatiekenmerken dieren in de fokkerij een tatoeage krijgen en dieren in groepshuisvesting met automatische voersystemen een extra oormerk met transponder om individuele herkenning mogelijk te maken. De vrijstelling biedt de sector de mogelijkheid om onderzoek te doen naar het terugbrengen van het aantal ingrepen naar twee. Bij dit onderzoek worden slachterijen, fokkerijen, de Gezondheidsdienst voor dieren, bedrijven met ervaring in identificatiesystemen en het ministerie van LNV betrokken. Vóór het eind van 2006 moet een plan van aanpak worden ingediend hoe dat kan worden verwezenlijkt. Eind 2006 neemt de minister van LNV een besluit over de afloop van de overgangstermijn. In afwachting daarvan is de vrijstelling voor de extra ingrepen ter identificatie van varkens verlengd tot 1 mei 2007.

In de tweede plaats betreft het een extra identificatie-ingreep bij kalveren die in groepshuisvesting worden gehouden ten behoeve van de individuele herkenning bij automatische voersystemen. Tezamen met het bedrijfsleven zal worden onderzocht of het mogelijk is een chip aan te brengen in het bestaande, reeds aangebrachte oormerk. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek is de vrijstelling verlengd tot 1 september 2007.

In de derde plaats gaat het om het vriesbranden van runderen. In de hiervoor vermelde brief van 19 mei 2006 het algemeen overleg van 1 juni 2006 heeft de minister van LNV aangegeven dat vriesbranden (ook wel koudmerken genoemd) een in de bedrijfsvoering niet-noodzakelijke ingreep is. Slechts 20% van de bedrijven maakt gebruik van vriesbranden. Veel bedrijven gebruiken een alternatief voor individuele dierherkenning bij het melken, veelal de halsband. Voor het aanbrengen van deze middelen is geen lichamelijke ingreep bij het dier nodig. Met deze regeling wordt tot 1 juni 2008 de mogelijkheid geboden voor nader onderzoek naar alternatieven en praktische oplossingen. Met ingang van 1 juni 2008 is het vriesbranden een verboden ingreep.

Tenslotte is met dit artikel de vrijstelling verlengd voor het aanbrengen van een onderhuidse transponder als derde identificatie-ingreep bij honden en katten. In het verleden was een tatoeage in beide oren het gebruikelijke identificatiemiddel bij deze dieren. Er zijn situaties denkbaar waarin het wenselijk is dat naast de tatoeages een transponder wordt ingebracht. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een tatoeage nauwelijks meer leesbaar is of wanneer een houder van een hond of kat een dierverzekering wil afsluiten waarbij de verzekering eist dat een transponder wordt ingebracht. Omdat er nog veel honden en katten in leven zijn die in het verleden zijn getatoeëerd, maar het wenselijk kan zijn bij deze dieren een transponder in te brengen, is de vrijstelling voor het aanbrengen van een transponder als derde identificatie-ingreep met vijf jaar verlengd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2001, 167; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 4 juli 2005, Stcrt. 131.

Naar boven