Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2006, 139 pagina 8 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2006, 139 pagina 8 | Overig |
Tijdelijke regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 13 juli 2006, nr. 2006-0000230442, CZW/WVOB, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies aan experimenten, gericht op een betere kwaliteit van dienstverlening aan burgers of op hogere arbeidsproductiviteit van medewerkers (Tijdelijke subsidieregeling innovatie openbaar bestuur 2006)
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 14 en 15 van de Wet overige BZK-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de Minister: de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;
b. zelfstandig bestuursorgaan: bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister;
c. de Commissie: de Commissie Innovatie Openbaar Bestuur;
d. een experiment: een te starten innovatief project van één subsidie-ontvanger dan wel meerdere subsidie-ontvangers gezamenlijk, gericht op een betere kwaliteit van dienstverlening aan burgers of op hogere arbeidsproductiviteit van medewerkers en dat voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 4.
Eenmalige subsidie aan experimenten
Rechthebbenden, subsidieplafond en maximale subsidie
1. De Minister kan subsidies verstrekken ter stimulering van het uitvoeren van een experiment.
2. Voor een subsidie komen in aanmerking: ministeries, provincies, gemeenten, waterschappen, Hoge Colleges van Staat en zelfstandige bestuursorganen.
3. Voor de uitvoering van deze regeling geldt een per begrotingsjaar door de Minister vast te stellen subsidieplafond.
4. De subsidies worden namens de Minister verstrekt door de Commissie.
5. De Commissie beoordeelt de ingediende aanvragen, bepaalt welke aanvragen zij honoreert en wat de hoogte van de subsidies is.
6. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de geraamde kosten van een experiment, of een onderdeel daarvan.
7. In bijzondere gevallen kan de Commissie een subsidie verstrekken tot een hoger percentage dan 50% van de geraamde kosten van een experiment.
1. Een aanvraag voor een subsidie dient schriftelijk of elektronisch te worden ingediend bij het secretariaat van de Commissie.
2. Een aanvraag die wordt ingediend in de periode van 1 juli tot en met 30 september dingt mee naar een aandeel in 85% van het jaarbudget van het daarop volgende jaar.
3. Een aanvraag die wordt ingediend in de periode van 1 oktober tot en met 30 juni van het jaar waarop het in het tweede lid bedoelde budget betrekking heeft dingt mee naar het na toepassing van het tweede lid resterende deel van dat budget.
4. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een beschrijving en begroting van het experiment waarin in ieder geval zijn opgenomen:
a. de aanleiding tot het experiment;
b. het doel van het experiment;
c. de wijze waarop het doel wordt gerealiseerd (gefaseerd projectplan);
d. de startdatum en duur van het experiment;
e. de organisatie van het experiment;
f. eventuele samenwerking met andere organisaties;
g. de te verwachten resultaten;
h. de wijze van rapportage;
i. de wijze van evaluatie;
j. de financiering van het experiment;
k. de inbreng van de subsidie-ontvanger en eventuele samenwerkingspartners;
l. de gevraagde subsidie, en
m. de geraamde kosten.
5. De Commissie neemt voor een in het tweede lid bedoelde aanvraag voor 15 november van het desbetreffende jaar een besluit omtrent de verlening en de hoogte van de subsidie.
6. De Commissie neemt voor een in het derde lid bedoelde aanvraag binnen zes weken na ontvangst daarvan een besluit omtrent de verlening en de hoogte van de subsidie.
Een experiment komt slechts in aanmerking voor een subsidie als het voldoet aan de volgende kenmerken:
a. het leidt tot een aantoonbaar betere kwaliteit van dienstverlening aan burgers of het leidt tot een aantoonbare verhoging van de arbeidsproductiviteit van medewerkers;
b. het heeft als aandachtsgebied vernieuwing van management en sturing, HRM-beleid, inrichting en werkwijze of processen en technieken, waaronder de inzet van ICT en het is praktijkgericht;
c. het valt binnen de doelstellingen en prioriteiten van het meerjarenprogramma van de Commissie;
d. het is uitvoerbaar binnen twee jaar na de verlening van de subsidie, tenzij anders is overeengekomen met de Commissie;
e. het levert een reproduceerbaar voorbeeld op voor andere overheidsorganisaties;
f. het kan binnen 2 maanden na verlening van de subsidie starten;
g. het levert binnen 1 jaar bruikbare (tussen)resultaten op;
h. het is evalueerbaar door een onafhankelijke derde partij.
1. Voor de subsidie-ontvanger gelden de volgende verplichtingen.
a. De subsidie-ontvanger werkt eraan mee dat er zo snel mogelijk na het verlenen van de subsidie een gezamenlijke startbespreking plaatsvindt en dat er tenminste 1 keer per jaar een voortgangsbespreking wordt georganiseerd.
b. De subsidie-ontvanger stelt (een) tussentijdse voortgangsrapportage(s) op over de stand van zaken van het experiment vanaf de start of vanaf de voorgaande rapportage; de frequentie van de voortgangsrapportages wordt tussen de Commissie en de subsidie-ontvanger tijdens de startbespreking overeen gekomen.
c. Tenzij anders is overeengekomen, dient het experiment binnen 2 jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie te worden afgerond; de subsidie-ontvanger levert binnen 2 maanden na afronding een eindrapportage aan de Commissie waarin de voorbereiding, het verloop en de resultaten van het experiment zijn beschreven en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie wordt afgelegd.
d. De Commissie kan binnen zes maanden na ontvangst van de eindrapportage van het experiment besluiten tot een onafhankelijke evaluatie van het experiment of een groep van experimenten. De subsidie-ontvanger verplicht zich tot het verlenen van medewerking aan zo’n evaluatie.
e. De subsidie-ontvanger legt een overzichtelijk en toegankelijk archief aan, dat een onafhankelijke derde partij kan gebruiken voor een evaluatie van het experiment. De Commissie krijgt op verzoek toegang tot het archief.
f. De Commissie krijgt de gevraagde informatie over de kennis en ervaring die in het experiment is opgedaan en mag deze als openbare informatie benutten voor kennisdeling en overdracht. Van deze verplichting kan in overleg met de Commissie worden afgeweken, als de belangen van betrokkenen door de bepaling kunnen worden geschaad.
g. Producten van het experiment – die in opdracht van de Commissie worden vervaardigd – blijven eigendom van de Minister. Zij mogen door de subsidie-ontvanger worden gebruikt voor het informeren van de bij het experiment betrokkenen. Gebruik voor andere doeleinden is alleen mogelijk na voorafgaande toestemming van de Commissie. Producten die door de subsidie-ontvanger – met steun van de Commissie – worden vervaardigd, blijven eigendom van de subsidie-ontvanger. De Commissie ontvangt daarvan een overeengekomen aantal papieren exemplaren of een elektronisch bestand. Op de producten wordt vermeld dat realisatie (mede) mogelijk is gemaakt door middel van een subsidie van de Commissie.
h. Over initiatieven gericht op landelijke publiciteit over het experiment via dag-, week- en vakbladen, radio, televisie, internet en openbare bijeenkomsten, pleegt de subsidie-ontvanger tevoren overleg met de commissie en vice versa. Indien de subsidie-ontvanger initiatief neemt tot publiciteit over het experiment, ziet hij erop toe dat melding wordt gemaakt van de ondersteunende rol van de Commissie.
2. De Commissie kan in het besluit tot verlening nadere verplichtingen opleggen aan de subsidie-ontvanger.
Bevoorschotting, verantwoording en vaststelling
De subsidie voor een experiment wordt als voorschot verstrekt tot een maximum van 80% van de verleende subsidie.
1. Binnen twee maanden na afloop van het experiment dient de subsidie-ontvanger een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.
2. De in het eerste lid bedoelde aanvraag gaat vergezeld van een verantwoordingsverslag. Het verantwoordingsverslag moet aantonen dat het experiment heeft plaatsgevonden conform de overeengekomen opzet van het experiment en geeft inzicht in de behaalde resultaten van het experiment.
3. De ontvangst en besteding van de subsidie worden op zichtbare wijze in de jaarrekening van de desbetreffende overheidsorganisatie opgenomen, of de organisatie overlegt een projectafrekening voorzien van een accountantsverklaring.
4. Het derde lid is niet van toepassing voor subsidiebedragen van minder dan € 50.000,–. In dat geval volstaat een door de subsidie-ontvanger ondertekende projectafrekening die inzicht geeft in de baten en lasten van het project. De subsidie-ontvanger verstrekt de Commissie desgevraagd nadere informatie over de afrekening.
5. In afwijking van het derde en vierde lid wordt door provincies en gemeenten de in het derde lid bedoelde verantwoordingsinformatie opgenomen in een daarvoor bestemde bijlage bij de jaarrekening.
1. De Commissie stelt de subsidie vast binnen zes weken na ontvangst van de in artikel 7 bedoelde aanvraag.
2. Indien het experiment niet binnen de overeengekomen termijn kan worden beëindigd, kan de subsidie-ontvanger de Commissie schriftelijk, met redenen omkleed, verzoeken het vaststellen van de subsidie uit te stellen.
3. De Commissie beslist over het verzoek tot uitstel binnen zes weken na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde verzoek.
4. Indien de Commissie twee maanden na de overeengekomen einddatum van het experiment nog geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft ontvangen en geen verzoek tot uitstel als bedoeld in het tweede lid, stelt hij de subsidie ambtshalve vast.
5. De Commissie stelt de subsidie vast overeenkomstig de verlening.
Artikel 3 van de Instellingsregeling Commissie Innovatie Openbaar Bestuur komt te luiden:
De Commissie kan namens de Minister subsidies verstrekken aan experimenten als bedoeld in artikel 1 van de Tijdelijke subsidieregeling innovatie openbaar bestuur 2006.
1. Subsidieaanvragen die zijn gebaseerd op de Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur, die voor 17 april 2006 zijn ingediend en waarover voor die datum nog geen besluit over verlening is genomen worden geacht te zijn gebaseerd op deze regeling.
2. In afwijking van artikel 3, zesde lid, neemt de Commissie over aanvragen als bedoeld in het eerste lid, alsmede over aanvragen die na 16 april 2006 zijn ingediend, een besluit omtrent de verlening en de hoogte van de subsidie binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 mei 2010.
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling innovatie openbaar bestuur 2006.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
In 2002 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken een externe commissie ingesteld die zich moest gaan bezighouden met het stimuleren van innovatie van het Openbaar Bestuur. Dat is de Commissie Innovatie Openbaar Bestuur (hierna: de Commissie) Samen met een programmabureau vormt de Commissie de organisatie InAxis.
De Commissie Innovatie Openbaar Bestuur richt zich op verbetering van de efficiëntie van het openbaar bestuur en op verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Zij kijkt daarbij met name naar de volgende thematiek: management en sturing, Human Resource Management (HRM), verbetering van werkprocessen en toepassing van Informatietechnologie, en samenwerking tussen organisaties. Een van de belangrijke instrumenten van de Commissie was de Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur (Stcrt. 2002, nr. 87).
De Commissie is aanvankelijk ingesteld voor een periode van vier jaar. Onlangs is besloten het bestaan van de Commissie te continueren (Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 1 mei 2006, Stcrt. 2006, nr. 88). De bovenbedoelde thematiek van de Commissie is daarbij ongewijzigd gebleven. Ook zal de Commissie over de mogelijkheid blijven beschikken om door middel van subsidies innovaties te blijven stimuleren in alle lagen en sectoren van het openbaar bestuur. Omdat op 17 april 2006 de werking van de Tijdelijke Bijdrage regeling Innovatie Openbaar Bestuur eindigde is nu een nieuwe subsidieregeling in het leven geroepen.
Doel van de regeling is om innovatieve experimenten te stimuleren, gericht op het verhogen van de efficiency van het openbaar bestuur en het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening. Het gaat daarbij met name om de volgende thematiek: management en sturing, HRM, verbetering van werkprocessen en toepassing van Informatietechnologie, en samenwerking tussen organisaties. De regeling is nadrukkelijk bedoeld voor organisaties uit alle lagen en sectoren van het openbaar bestuur en beoogt juist de samenwerking en leren tussen organisaties uit deze verschillende lagen en sectoren te stimuleren.
Karakter Subsidieregeling innovatie openbaar bestuur
De Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur is uitgangspunt geweest voor deze subsidieregeling. De veranderingen ten opzichte van die regeling worden waar nodig hieronder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting. De subsidieregeling is gebaseerd op de Wet overige BZK-subsidies. Die wet is niet van toepassing op subsidies die uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. De voorliggende regeling is echter ook bedoeld voor zelfstandige bestuursorganen die op basis van het privaatrecht zijn ingesteld. De Regeling richt zich daarmee nu op ministeries, Hoge Colleges van Staat, provincies, gemeenten, waterschappen en alle zelfstandige bestuursorganen.
De terminologie van de regeling is aangepast aan de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht.
De doelgroep van de subsidieregeling is uitgebreid met zelfstandige bestuursorganen die op het privaatrecht zijn gebaseerd. Aangezien de regeling gericht is op het openbaar bestuur in het algemeen is er beleidsmatig geen reden die uit te sluiten van de werking ervan.
In de Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur was het te verlenen bedrag gebaseerd op de werkelijke kosten. Omdat dit nog niet bekend is op het moment dat de verleningsbeslissing wordt genomen is dit in artikel 2, zesde lid, van deze regeling de geraamde kosten geworden.De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van het geraamde bedrag, maar het percentage kan ook lager worden bepaald.
Half november wordt beslist over besteding van 85% van het budget dat voor het jaar daarop beschikbaar is. Voor subsidieverlening komen in aanmerking alle aanvragen die in de periode van 1 juli tot en met 30 september zijn ingediend. Aanvragen die vanaf 1 oktober tot en met 30 juni van het daaropvolgende jaar worden ingediend dingen mee voor het restant – in principe dus 15% van dat budget. Een beslissing omtrent toekenning daarvan wordt steeds genomen binnen zes weken na ontvangst van de aanvrage.
In onderdeel d is nu bepaald dat het experiment uitvoerbaar moet zijn binnen twee jaar na de verlening van de subsidie. Voor het overige is dit artikel identiek aan dat in de Tijdelijke bijdrageregeling.
Anders dan het geval was op grond van de onderdelen 4 en 5 van de Tijdelijke bijdrageregeling is een evaluatie is nu niet meer in alle gevallen verplicht. De Commissie beslist daarover binnen zes maanden na ontvangst van de eindrapportage. Het archief dat de aanvrager moet aanleggen blijft ook na beëindiging van het experiment toegankelijk voor de Commissie.
Op grond van het tweede lid kan de Commissie nadere verplichtingen opleggen aan de subsidie-ontvanger. Dat kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de overdracht van kennis of het aantal deelnemende partners.
De financiële verantwoording van de besteding van de subsidie hoeft niet meer overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet plaats te vinden.
Voor gemeenten en provincies geldt dat de betreffende informatie moet worden opgenomen in een daartoe bestemde bijlage bij de jaarrekening. Dat heeft te maken met het principe van single-information en single-audit waartoe het kabinet heeft besloten naar aanleiding van het rapport ‘Anders gestuurd, beter bestuurd: De specifieke uitkeringen doorgelicht’ van de stuurgroep Brinkman (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 B, nr. 16).
Voor de overige ontvangers is wel gehandhaafd dat de ontvangst en besteding van de subsidie op zichtbare wijze moet zijn opgenomen in de jaarrekening van de aanvrager. Ook daarvoor geldt dus het principe van single-information. Een mogelijk alternatief waarvoor de subsidieontvangers uit de laatstbedoelde categorie kunnen kiezen is het overleggen van een projectafrekening, voorzien van een accountantsverklaring. Als het subsidiebedrag minder bedraagt dan € 50.000,–, kan volstaan worden met een door de aanvrager ondertekende projectafrekening die inzicht geeft in de baten en lasten van het project. Uit de verantwoording die naar de Minister wordt gezonden moet blijken dat het experiment heeft plaatsgevonden conform de overeengekomen opzet van het experiment.
De vaststelling van de subsidie vindt in de regel plaats overeenkomstig het bedrag van de verlening, echter in sommige omstandigheden kan de Commissie besluiten de subsidie lager vast te stellen. De gronden waarop dat kan zijn vastgelegd in artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat dan met name om situaties waarin:
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
De mogelijkheid van tussentijdse beëindiging van de subsidie die voorkwam in artikel 5 van de Tijdelijke bijdrageregeling geldt niet meer. De procedure die hiervoor gold was een te zware voor projecten die niet langer dan twee jaar duren. Uiteraard is er tijdens het project wel contact met de Commissie, gelet op de algemeneverplichtingen, genoemd in artikel 5. Als bij zo’n gelegenheid blijkt dat een van de situaties, bedoeld in artikel 4:46 Awb bestaat of dreigt te ontstaan, zal daarover ook een gedachtewisseling plaatsvinden met de Commissie.
De werking van de Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur is op 17 april 2006 beëindigd. Aanvragen waarover toen nog niet was beslist of die na die datum zijn binnengekomen zijn aangehouden tot de inwerkingtreding van deze regeling. Artikel 10 voorziet in dat verband in een overgangsregeling voor de periode waarbinnen een beslissing op die aanvragen moet zijn genomen.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
A. Nicolaï
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-139-p8-SC76056.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.