Regeling aanpassing bekostiging personeel PO 2006–2007

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 juli 2006, nr. PO/BenB-2006/26263, houdende aanpassing van de bedragen lumpsumbekostiging primair onderwijs voor het schooljaar 2006–2007 (Regeling aanpassing bekostiging personeel PO 2006–2007)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op: de artikelen 116, 120, 123, 124, 125, 129 en 132 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 113, 117, 120 en 124 van de Wet op de expertisecentra, artikelen VIII, IX en XIV van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van ondermeer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs, de artikelen 11a, 17, 19, 22, 26, 29 en 30 van het Besluit bekostiging WPO en de artikelen 10b, 30, 31, 35 en 56a van het Besluit bekostiging WEC;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Vaststelling bedragen en landelijk gewogen gemiddelde leeftijd

Paragraaf 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. WPO: de Wet op het primair onderwijs;

b. WEC: de Wet op de expertisecentra;

c. basisschool: basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

d. speciale school voor basisonderwijs: speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

e. school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra niet zijnde een instelling;

f. schoolgewicht: het schoolgewicht, bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO;

g. cumi-leerling: leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bekostiging WPO en artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC;

h. instelling: instelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de expertisecentra;

i. REC: Regionaal expertisecentrum als bedoeld in artikel 28b van de WEC;

j. formatiebasisbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WPO en artikel 31, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WEC;

k. formatieleeftijdsbedrag: het bedrag bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van het Besluit Bekostiging WPO en artikel 31, onderdeel b, van het Besluit bekostiging WEC;

l. bekostigings-fre-prijs: de gemiddelde prijs per formatierekeneenheid als bedoeld in artikel VII van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs met dien verstande dat artikel 8 van het Tijdelijk besluit meetjaargegevens buiten toepassing blijft.

m. Samenvoeging van scholen: daadwerkelijke samenvoeging per 1 augustus van twee of meer gelijksoortige scholen, als bedoeld in artikel 1 van de WPO en artikel 1 van de WEC.

Paragraaf 2

Basisscholen

Artikel 2

Vaststelling gemiddelde leeftijd en bedragen

1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2005 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van basisscholen, bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de WPO, bedragen:

a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 40,26 jaar;

b. gpl leraar: € 51.066,62;

c. gpl schoolleiding: € 64.431,17.

2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, is voor basisscholen:

a. formatiebasisbedrag: € 24.475,80;

b. formatieleeftijdsbedrag: € 660,51.

3. Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de WPO bedraagt voor

 

Bedrag per ll

Verhogingsbedrag

a. leerlingen van 4 t/m 7 jaar:

€ 1.458,76

€ 39,37

en voor

  

b. leerlingen vanaf 8 jaar:

€ 1.015,75

€ 27,41

4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van basisscholen, bedoeld in artikel VI, tweede lid, van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs bedraagt: 3,84% en 3,16%.

Artikel 3

Vaststelling aanvullende bekostiging (zeer) kleine scholen en bestrijding onderwijsachterstanden

Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in de in de eerste kolom genoemde artikelen, van het Besluit bekostiging WPO, is het bedrag, genoemd in de tweede respectievelijk de derde kolom bij het desbetreffende artikel:

Artikel

Basisbedrag

Leeftijdsbedrag

23, eerste lid, (zeer kleine scholen)

€ 79.270,54

€ 1.778,56

24, tweede lid, onderdeel a, (kleine scholen voet)

€ 52.642,55

€ 1.420,62

24, tweede lid, onderdeel b, (kleine scholen verminderingsbedrag)

€ 364,69

€ 9,84

28, eerste lid, (schoolgewicht boa)

€ 1.231,13

€ 33,22

Artikel 4

Vaststelling aanvullende bekostiging bij aanvang van de bekostiging en groei

Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in de artikelen van het Besluit bekostiging WPO, genoemd in de eerste kolom, is het bedrag, genoemd in de tweede kolom bij het desbetreffende artikel:

Artikel

Bedrag

3a, vierde lid, (aanvang bekostiging)

€ 10.738,53

29, vierde lid, (groei)

€ 2.486,94

29, zevende lid, (Bv)

€ 740,47

Artikel 5

Vaststelling bekostiging zorgvoorzieningen en bedragen bij overdracht

Het bedrag per leerling verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren vermenigvuldigde bedrag, bedoeld in de artikelen van het Besluit bekostiging WPO, genoemd in de eerste kolom, is het bedrag, genoemd in de tweede kolom bij het desbetreffende artikel:

Artikel

Bedrag

31, eerste lid, (zorgvoorzieningen)

€ 131,58

31, tweede lid, (extra zorgvoorz. swvb zonder sbao)

€ 3.631,02

32, eerste lid, (overdracht bij toename)

€ 2.509,51

32, tweede lid, (overdracht boven 2%)

€ 3.586,61

33 (overgang naar ander swv na 1 oktober)

€ 6.096,12

Artikel 6

Vaststelling aanvullende bekostiging schoolleiding

Het bedrag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, is voor scholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 97 € 13.364,55 en voor scholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 97 leerlingen € 26.729,10.

Artikel 7

Vaststelling bedragen personele bekostiging LGF

Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit bekostiging WPO respectievelijk het her te besteden basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, is per onderwijssoort weergegeven in onderstaande tabel.

Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van:

(Onderwijssoort)

Bedrag

Her te besteden bedrag

a. dove kinderen

€ 11.127,42

€ 9.927,93

b. slechthorende kinderen

€ 5.418,17

€ 4.415,40

c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 5.418,17

€ 4.415,40

d. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 5.418,17

€ 4.415,40

e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

€ 5.418,17

€ 4.415,40

f. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 5.418,17

€ 4.415,40

g. meervoudig gehandicapte kinderen

€ 11.127,42

€ 4.415,40

h. Cluster 4

€ 5.418,17

€ 4.415,40

Artikel 8

Vaststelling bedragen bekostiging materiële instandhouding LGF

De bedragen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO, worden volgens de onderstaande tabel vastgesteld.

Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van:

(Onderwijssoort)

Bedrag

Her te besteden bedrag

a. dove kinderen

€ 1.004

€ 1.298

b. slechthorende kinderen

€ 897

€ 478

c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 897

€ 478

d. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 898

€ 531

e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

€ 897

€ 478

f. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 846

€ 319

g. meervoudig gehandicapte kinderen

€ 897

€ 478

h. Cluster 4

€ 897

€ 478

Artikel 9

Bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid

1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 129 van de WPO, bestaat voor basisscholen uit een bedrag dat wordt berekend volgens de formule ‘basisbedrag + A + B’, waarin:

basisbedrag = € 7.328,05

A = het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 285,54

B = het schoolgewicht, vermenigvuldigd met € 238,30

2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor basisscholen met minder dan 145 leerlingen wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening: € 4.584,45 minus (het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 31,62).

3. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor basisscholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 70% of meer leerlingen die met de factor 0,9 bijdroegen aan het schoolgewicht, wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening: (het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 108,61) plus (het schoolgewicht, vermenigvuldigd met € 134,70).

4. Voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt het aantal leerlingen vastgesteld overeenkomstig artikel 121, van de WPO of artikel 3a, zevende lid, van het Besluit bekostiging WPO.

5. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van basisscholen, bedoeld in artikel 129, eerste lid, van de WPO bedraagt: 1,60%.

Artikel 10

Verhoging bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid ten behoeve van bestuur en management

1. De bekostiging, bedoeld in artikel 9, wordt voor basisscholen met uitzondering van basisscholen die in stand worden gehouden door een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1, genoemd in de bijlage bij de Kamerstukken II 2003/04, 29399, nr. 2, verhoogd met € 2.669,57 per school en € 36,35 per leerling.

2. Aan de verhoging, bedoeld in het eerste lid, wordt voor elke basisschool met minder dan 145 leerlingen een bedrag toegevoegd dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening: € 5.728,95 minus (het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 39,51).

3. De verhoging wordt per school rekenkundig en op hele euro’s afgerond.

Paragraaf 3

Speciale scholen voor basisonderwijs

Artikel 11

Vaststelling gemiddelde leeftijd en bedragen

1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2005 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van speciale scholen voor basisonderwijs, bedoeld in artikel 120, zesde lid, van de WPO, bedragen:

a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 41,32 jaar;

b. gpl leraar: € 55.520,23;

c. schoolleiding: € 69.618,79.

2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, is voor speciale scholen voor basisonderwijs;

a. formatiebasisbedrag: € 23.747,67;

b. formatieleeftijdsbedrag: € 769,01.

3. Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de WPO bedraagt:

a. € 1.073,39 en

b. € 34,76.

4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren respectievelijk van de schoolleiding van speciale scholen voor basisonderwijs, bedoeld in artikel VI, tweede lid, van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs bedraagt: 3,42% en 2,94%.

Artikel 12

Vaststelling bedragen zorgvoorzieningen

Het bedrag per leerling respectievelijk het verhogingsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van die school, bedoeld in artikel 120, vierde lid, van de WPO is:

a. (bedrag per leerling): € 1.534,10;

b. (verhogingsbedrag): € 49,68.

Artikel 13

Vaststelling bedragen aanvullende bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding

Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 28, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO, is:

a. basisbedrag: € 952,28;

b. leeftijdsbedrag: € 30,84.

Artikel 14

Vaststelling bedragen aanvullende bekostiging bij aanvang van de bekostiging en voor de schoolleiding

1. Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 3a, vierde lid, van het Besluit bekostiging WPO, is € 11.603,13.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Besluit bekostiging WPO, is voor scholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 99 € 14.098,56 en voor scholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 99 leerlingen € 28.197,12.

Artikel 15

Vaststelling bedragen bekostiging voor personeel en materiële instandhouding LGF

De artikelen 7 en 8 zijn van toepassing op scholen in deze paragraaf.

Artikel 16

Bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid

1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 129 van de WPO, voor speciale scholen voor basisonderwijs bestaat uit een bedrag dat wordt berekend volgens de formule ‘basisbedrag + A+B’, waarin:

basisbedrag = € 10.321,92

A = het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 479,91

B = het aantal cumi-leerlingen, vermenigvuldigd met € 144,63

2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor speciale scholen voor basisonderwijs die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening van (het aantal leerlingen, vermenigvuldigd met € 196,55) + (het aantal cumi-leerlingen, vermenigvuldigd met € 225,06).

3. Voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt het aantal leerlingen vastgesteld overeenkomstig artikel 121, van de WPO of artikel 3a, zevende lid, van het Besluit bekostiging WPO.

4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van speciale scholen voor basisonderwijs, bedoeld in artikel 129, eerste lid, van de WPO bedraagt: 1,44%.

Artikel 17

Verhoging bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid ten behoeve van bestuur en management

1. De bekostiging, bedoeld in artikel 16 wordt voor speciale scholen voor basisonderwijs met uitzondering van speciale scholen voor basisonderwijs die in stand worden gehouden door een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1, genoemd in de bijlage bij de Kamerstukken II 2003/04, 29399, nr. 2, verhoogd met € 3.470,01 per school en € 57,46 per leerling.

2. De verhoging wordt per school rekenkundig en op hele euro’s afgerond.

Paragraaf 4

Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 18

Vaststelling gemiddelde leeftijd en bedragen (voortgezet) speciaal onderwijs

1. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober 2005 en de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren, onderwijsondersteunend personeel, respectievelijk van de schoolleiding van scholen voor speciaal, voortgezet speciaal en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 117, veertiende lid, van de WEC, bedragen:

a. geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd: 40,83 jaar;

b. gpl leraar: € 53.780,79;

c. gpl oop: € 33.189,40;

d. gpl schoolleiding: € 69.702,46.

2. Het formatiebasisbedrag respectievelijk het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 31, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b, van het Besluit bekostiging WEC, is voor de scholen, bedoeld in het eerste lid:

a. formatiebasisbedrag: € 18.873,49;

b. formatieleeftijdsbedrag: € 854,93.

3. Het bedrag per leerling respectievelijk het vermenigvuldigingsbedrag, bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de WEC, is onderverdeeld naar onderwijssoort en leeftijd van leerlingen, weergegeven in onderstaande tabel:

Onderwijssoort

Bedrag per leerling

Vermenigvuldigingsbedrag

 

SO jonger dan 8 jaar

SO 8 jaar en ouder

VSO

SO jonger dan 8 jaar

SO 8 jaar en ouder

VSO

a. dove kinderen

€ 10.655,46

€ 5.757,87

€ 5.764,46

€ 183,04

€ 180,99

€ 190,31

b. slechthorende kinderen

€ 7.643,65

€ 4.427,27

€ 5.975,16

€ 100,28

€ 98,92

€ 170,99

c. kinderen met ernstige spraak moeilijkheden

€ 7.434,55

€ 4.218,17

n.v.t.

€ 100,28

€ 98,92

n.v.t.

f. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 9.819,37

€ 9.819,37

€ 10.322,32

€ 100,97

€ 100,97

€ 172,61

h. 1e langdurig zieke kinderen met lichamelijke handicap

€ 8.895,13

€ 4.499,16

€ 5.361,72

€ 89,17

€ 87,29

€ 156,88

h. 2e langdurig zieke kinderen anders dan met lichamelijke handicap

€ 6.554,59

€ 4.283,59

€ 4.966,05

€ 108,83

€ 107,89

€ 159,10

j. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 5.017,70

€ 5.017,70

€ 5.491,92

€ 93,19

€ 93,19

€ 140,98

k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen

€ 6.554,59

€ 4.283,59

€ 4.966,05

€ 108,83

€ 107,89

€ 159,10

m. kinderen in scholen verbonden aan pedologisch instituut

€ 6.554,59

€ 4.283,59

€ 4.966,05

€ 108,83

€ 107,89

€ 159,10

n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie:

a + j (doof en zmlk)

€ 14.451,62

€ 11.103,92

€ 9.558,27

€ 344,02

€ 342,57

€ 342,31

doof en blind

€ 19.038,48

€ 14.140,90

€ 14.140,90

€ 515,27

€ 513,21

€ 513,21

b + j (sh en zmlk)

€ 9.494,66

€ 7.045,87

€ 6.589,36

€ 170,90

€ 169,87

€ 173,55

f + j (lg en zmlk)

€ 13.139,11

€ 13.139,11

€ 13.490,09

€ 159,79

€ 159,79

€ 176,29

4. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren, onderwijsondersteunend personeel, respectievelijk van de schoolleiding van scholen voor speciaal, voortgezet speciaal en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel VI, tweede lid, van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs bedraagt: 3,61%, 5,29% resp. 3,04%.

Artikel 19

Vaststelling vast bedrag per school en aanvullende bekostiging voor bestrijding onderwijsachterstanden

Bij aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen van het Besluit bekostiging WEC, genoemd in de eerste kolom, behoren de bedragen, genoemd in de tweede respectievelijk de derde kolom:

Artikel

Basisbedrag

Leeftijdsbedrag

32, eerste lid, (vast bedrag per school)

€ 22.146,15

€ 1.003,17

41, eerste lid, (cumi-leerling oab)

€ 726,63

€ 32,91

Artikel 20

Vaststelling bedragen aanvullende bekostiging bij aanvang van de bekostiging en voor de schoolleiding

1. Het basisbedrag verhoogd met het met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs vermenigvuldigde leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 3a van het Besluit bekostiging WEC, is € 11.617,08.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 35, van het Besluit bekostiging WEC, onderverdeeld in speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, alsmede naar onderwijssoort en aantal leerlingen, is weergegeven in onderstaande tabel:

Aantal leerlingen

SO of VSO

SOVSO

MG SO of VSO

MG SOVSO

1 tot en met 49

€ 15.921,67

€ 15.921,67

€ 31.843,34

€ 31.843,34

50 of meer

€ 31.843,34

€ 47.765,01

€ 31.843,34

€ 47.765,01

Artikel 21

Vaststelling aanvullende bekostiging voor ambulante begeleiding in verband met terugplaatsing

Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 39, van het Besluit bekostiging WEC, is per onderwijssoort en afhankelijk van terugplaatsing naar basisonderwijs of overige onderwijssectoren, weergegeven in onderstaande tabel:

Onderwijssoort

Terugplaatsing naar basisonderwijs

Terugplaatsing naar voortgezet onderwijs of opleiding als bedoeld in art. 7.2.2., eerste lid onder a en b van de WEB

 

Basisbedrag

Leeftijds bedrag

Basisbedrag

Leeftijds bedrag

a. dove kinderen

€ 3.570,86

€ 161,75

€ 1.645,77

€ 74,55

b. slechthorende kinderen

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

c. kinderen met ernstige spraak moeilijkheden

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

f. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.645,77

€ 74,55

h. 1e langdurig zieke kinderen met lichamelijke handicap

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

h. 2e langdurig zieke kinderen anders dan met lichamelijke handicap

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

j. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

m. kinderen in scholen verbonden aan pedologisch instituut

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie:

a + j (doof en zmlk)

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

doof en blind

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

b + j (sh en zmlk)

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

f + j (lg en zmlk)

€ 1.606,13

€ 72,75

€ 1.075,79

€ 48,73

Artikel 22

Vergoeding regionaal expertisecentrum

De vergoeding voor een regionaal expertisecentrum en de bedragen per school en per leerling, bedoeld in artikel 56a, eerste lid, van het Besluit bekostiging WEC worden aangepast tot respectievelijk € 28.638 en € 9.581 per school en € 163 per leerling.

Artikel 23

Bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid

1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, bedoeld in artikel 124, van de Wet op de expertisecentra bestaat voor de scholen in deze paragraaf uit een bedrag dat wordt berekend volgens de formule ‘A+B+C’, waarin:

A = het aantal SO-leerlingen en VSO-leerlingen, vermenigvuldigd met de bedragen in de tabel genoemd onder A;

B = het aantal cumi-leerlingen, vermenigvuldigd met € 113,30;

C = het aantal ambulant begeleide leerlingen, vermenigvuldigd met € 158,93.

2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor scholen voor speciaal onderwijs die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, wordt verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan de uitkomst van de berekening van (het aantal leerlingen vermenigvuldigd met het in de tabel onder B genoemde bedrag) plus (het aantal cumi-leerlingen vermenigvuldigd met € 376,23) plus (het aantal ambulant begeleide leerlingen vermenigvuldigd met € 81,54).

3. De onder A en B genoemde bedragen zijn afhankelijk van de onderwijssoort.

Tabel A:

Onderwijssoort

SO

VSO

a. dove kinderen

€ 907,29

€ 907,29

b. slechthorende kinderen

€ 668,11

€ 760,14

c. kinderen met ernstige spraak moeilijkheden

€ 652,77

n.v.t.

f. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 784,57

€ 876,59

h. 1e langdurig zieke kinderen met lichamelijke handicap

€ 652,77

€ 744,81

h. 2e langdurig zieke kinderen anders dan met lichamelijke handicap

€ 668,11

€ 744,81

j. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 652,77

€ 668,11

k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen

€ 668,11

€ 744,81

m. kinderen in scholen verbonden aan pedologisch instituut

€ 668,11

€ 744,81

n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie:

a + j (doof en zmlk)

€ 1.305,04

€ 1.305,04

doof en blind

€ 1.738,66

€ 1.738,66

b + j (sh en zmlk)

€ 861,28

€ 876,59

f + j (lg en zmlk)

€ 977,73

€ 993,06

Tabel B:

Onderwijssoort

SO en VSO

a. dove kinderen

€ 351,42

b. slechthorende kinderen

€ 206,72

c. kinderen met ernstige spraak moeilijkheden

€ 206,72

f. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 351,42

h. 1e langdurig zieke kinderen met lichamelijke handicap

€ 206,72

h. 2e langdurig zieke kinderen anders dan met lichamelijke handicap

€ 206,72

j. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 206,72

k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen

€ 206,72

m. kinderen in scholen verbonden aan pedologisch instituut

€ 206,72

n. meervoudig gehandicapte kinderen met de combinatie:

 

a + j (doof en zmlk)

€ 578,80

doof en blind

€ 795,45

b + j (sh en zmlk)

€ 351,42

f + j (lg en zmlk)

€ 496,12

4. Voor de bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid wordt het aantal leerlingen vastgesteld overeenkomstig artikel 118, van de WEC of artikel 3a, zevende lid, van het Besluit bekostiging WEC waarbij leerlingen op residentiële plaatsen niet worden meegeteld en het aantal residentiële plaatsen geteld wordt als leerling.

5. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van scholen in deze paragraaf, bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de WEC bedraagt: 1,74%.

Artikel 24

Verhoging bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid ten behoeve van bestuur en management

1. De bekostiging, bedoeld in artikel 23 wordt voor scholen uit deze paragraaf met uitzondering van scholen die in stand worden gehouden door een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1, genoemd in de bijlage bij de Kamerstukken II 2003/04, 29399, nr. 2, verhoogd met € 1.968,43 per school en € 30,52 per leerling.

2. De verhoging wordt per school rekenkundig en op hele euro’s afgerond.

Paragraaf 5

Instellingen voor visueel gehandicapte leerlingen

Artikel 25

Vaststelling bedragen

1. Het bedrag per leerling respectievelijk het vermenigvuldigingsbedrag, bedoeld in artikel 117, tiende lid, van de WEC is

a. € 1.030,49 en

b. € 46,68.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 117, vierde lid, van de WEC is per instelling weergegeven in onderstaande tabel:

(Bedrag per instelling visueel gehandicapte leerlingen)

Instelling

Bedrag

Visio Onderwijsinstellingen Noord

25GP

€ 1.843.681,68

Bartimeus OWI voor Visueel Gehandicapte Leerlingen

25GR

€ 4.992.952,34

Koninklijk Instituut tot Onderwijs van Slechtzienden en Blinden

25HD

€ 3.369.753,36

Onderwijsinstelling Sensis

25HE

€ 6.660.861,52

Artikel 26

Bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid

1. De bekostiging voor personeels- en arbeidsmarktbeleid voor instellingen, bestaat uit het in de tabel opgenomen bedrag per instelling.

(Bedrag per instelling visueel gehandicapte leerlingen)

Instelling

Bedrag

Visio Onderwijsinstellingen Noord

25GP

€ 72.019,11

Bartimeus OWI voor Visueel Gehandicapte Leerlingen

25GR

€ 241.111,41

Koninklijk Instituut tot Onderwijs van Slechtzienden en Blinden

25HD

€ 152.693,26

Onderwijsinstelling Sensis

25HE

€ 278.009,25

2. De ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van instellingen, bedoeld in artikel 124, eerste lid, van de WEC bedraagt: 1,74%.

Artikel 27

Verhoging bekostiging personeels- en arbeidsmarktbeleid ten behoeve van bestuur en management

1. De bekostiging, bedoeld in artikel 26 wordt voor instellingen verhoogd met € 1.968,43 per instelling en € 30,52 per leerling.

2. De verhoging wordt per instelling rekenkundig en op hele euro’s afgerond.

Hoofdstuk 2

Bijzondere bekostiging schooljaar 2006–2007

Paragraaf 1

Artikel 28

Aanwezigheid schipperskinderen

1. Het bevoegd gezag van een basisschool die voor 1 april wordt bezocht door 3 of meer kinderen in de leerjaren 1 tot en met 4 die verblijven in een internaat of pleeggezin en van wie de vader of moeder het schippersbedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.

2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per ingeschreven schipperskind boven het aantal van 3 de in de tabel opgenomen bedragen die worden gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden waarvoor de bekostiging wordt toegekend.

Aantal schipperskinderen

Bedrag

personeel

Bedrag MI

3 tot en met 6

€ 11.127,42

€ 348,88

7 tot en met 10

€ 16.545,58

€ 523,41

11 tot en met 14

€ 21.968,86

€ 697,77

15 tot en met 18

€ 27.387,03

€ 872,30

en vervolgens per 4 leerlingen boven het aantal van 18 leerlingen te verhogen met

€ 5.418,17

€ 174,53

3. De aanvraag voor de bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. de datum waarop de kinderen zijn of worden toegelaten tot de school;

c. het aantal schipperskinderen dat de school zal bezoeken in de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt gevraagd;

d. de school of scholen waarvan de kinderen afkomstig zijn, onder vermelding van de betreffende schoolsoort.

4. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het basisonderwijs waaronder de school ressorteert.

5. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

6. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft voor de periode na 1 april van het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 29

Aanwezigheid zigeunerkinderen

1. Het bevoegd gezag van een basisschool die voor 1 april wordt bezocht door 4 of meer leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma en Sinti, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.

2. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. het aantal leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma en de Sinti en hun leerlinggewicht(en) dat op het telformulier van 1 oktober van het voorafgaande schooljaar waarin bijzondere bekostiging wordt aangevraagd, is opgegeven;

c. het aantal leerlingen met een culturele achtergrond van de Roma en Sinti met hun leerlinggewicht(en) dat de school zal bezoeken in de periode waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt aangevraagd;

3. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het basisonderwijs waaronder de school ressorteert.

4. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

5. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

6. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval afgewezen indien het een aanvraag betreft voor de periode na 1 april van het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 29a

Leerlingen afkomstig uit ‘Blijf van mijn lijf huizen’

1. Het bevoegd gezag van een basisschool, waar gedurende een periode van maximaal één jaar voorafgaand aan de aanvraag ten minste 10 leerlingen uit een ‘Blijf van mijn lijf huis’ zijn ingeschreven, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiele instandhouding.

2. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. een overzicht van het aantal tehuisleerlingen dat gedurende de periode van maximaal één jaar voor de aanvraag de basisschool heeft bezocht met de data van in- en uitschrijving.

3. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het onderwijs waaronder de school ressorteert.

4. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

5. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

Artikel 30

Toename aantal asielzoekerkinderen

1. Het bevoegd gezag van een basisschool waar op de eerste schooldag van het schooljaar het aantal ingeschreven asielzoekers minimaal 10 meer bedraagt dan het aantal ingeschreven asielzoekers op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding. Onder asielzoeker wordt in dit artikel verstaan een vreemdeling die in het bezit is van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onder c, d, f, g, h en j van die wet, onderscheidenlijk een vreemdeling van wie tenminste één van de ouders of voogden in het bezit is van een document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 en deze heeft verkregen op grond van artikel 8, onder c, d, f, g, h en j van die wet, en die ingeschreven staat op een school en deze geregeld bezoekt.

2. Het bevoegd gezag van een basisschool die aanvullende bekostiging ontvangt in verband met groei, bedoeld in artikel 29, van het Besluit bekostiging WPO, en waarbij sprake is van een toename met minimaal 10 asielzoekerkinderen ten opzichte van het aantal asielzoekerkinderen op de datum van de laatste groeitelling, dan wel bij gebreke daarvan, 1 oktober van het voorafgaande schooljaar ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.

3. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. het aantal asielzoekers op 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bijzondere en aanvullende bekostiging wordt aangevraagd;

c. het aantal asielzoekers op de eerste schooldag van het schooljaar waarin de bijzondere en aanvullende bekostiging wordt aangevraagd.

4. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het tweede lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. de datum met ingang waarvan aanvullende bekostiging, bedoeld in het tweede lid, is toegekend;

c. het aantal asielzoekers dat heeft meegeteld voor de vaststelling van de toename;

d. de data waarop de asielzoekers zijn ingeschreven op de school.

5. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het basisonderwijs waaronder de school ressorteert.

6. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

7. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

8. De in het eerste lid en tweede lid bedoelde bekostiging bedraagt per ingeschreven asielzoekerkind € 1.138,79 voor personeel en € 35,79 voor materiële instandhouding welke bedragen worden gedeeld door 12 en vermenigvuldigd met het aantal resterende maanden van het schooljaar waarvoor de bekostiging is toegekend.

Artikel 31

Aanwezigheid visueel gehandicapte leerlingen

1. Het bevoegd gezag van een basisschool waaraan een visueel gehandicapte leerling is ingeschreven die begeleiding ontvangt van een instelling voor visueel gehandicapte kinderen en waarvoor geen leerlinggebonden budget beschikbaar is als bedoeld in artikel 70a van de WPO, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.

2. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend ingediend door middel van formulier nummer CFI 66052, te downloaden via www.cfi.nl en te bestellen met het plaketiket CFI 84887, bij CFI/BPO. Het aanvraagformulier dient voorzien te zijn van een verklaring van ambulante begeleiding die is ingevuld door de instelling voor visueel gehandicapten die de ambulante begeleiding verzorgt.

3. De bekostiging,bedoeld in het eerste lid, bedraagt per leerling:

Soort handicap

Bijzondere bekostiging voor personeel

Aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding

Blinde leerling

€ 11.127,42

€ 1.130,13

Slechtziende leerling

€ 5.418,17

€ 955,78

De bedragen in deze tabel worden gedeeld door 12 en vermenigvuldigd met het aantal resterende maanden van het schooljaar waarin de leerling op de school is ingeschreven.

4. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het basisonderwijs waaronder de school ressorteert.

5. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

6. Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

Artikel 32

VSO-programma voor oudere leerlingen aan school voor SO-ZMLK

1. Het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen waar leerlingen een VSO-programma volgen, ontvangt op aanvraag bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding.

2. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij CFI/BPO en gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. naam, adres, brinnummer, postcode en plaats van de school;

b. het aantal kinderen van 13 jaar en ouder dat een VSO-programma volgt op 1 oktober 2005 dan wel 16 januari 2006 ingeval toepassing is gegeven aan artikel 37 van het Besluit bekostiging WEC.

3. De bijzondere en aanvullende bekostiging gezamenlijk, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 2.200,00 per leerling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

4. Van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de inspectie van het onderwijs waaronder de school ressorteert.

5. Het bevoegd gezag ontvangt de beschikking uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag.

Artikel 33

Bijzondere bekostiging preventieve ambulante begeleiding

1. Bevoegde gezagsorganen van scholen voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet onderwijs ontvangen ambtshalve bijzondere bekostiging voor preventieve ambulante begeleiding als bedoeld in artikel 8a, derde lid, onderdeel a, van de WEC, die bestaat uit een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leerlingen van de school op de teldatum.

2. Het basisbedrag respectievelijk het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, is onderverdeeld naar speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, alsmede naar onderwijssoort, weergegeven in onderstaande tabel:

Onderwijssoort

SO

VSO

 

Basisbedrag

Leeftijds bedrag

Basisbedrag

Leeftijds bedrag

a. dove kinderen

n.v.t

n.v.t.

€ 230,26

€ 10,43

b. slechthorende kinderen

€ 215,16

€ 9,75

n.v.t.

n.v.t.

c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

€ 217,05

€ 9,83

n.v.t.

n.v.t.

d. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 932,35

€ 42,23

€ 201,95

€ 9,15

e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

€ 9,44

€ 0,43

n.v.t.

n.v.t.

f. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 22,65

€ 1,03

n.v.t.

n.v.t.

g. meervoudig gehandicapte kinderen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

h. Cluster 4

€ 56,62

€ 2,56

€ 96,25

€ 4,36

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het aantal leerlingen van de school op de teldatum verstaan het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober 2005 dan wel 16 januari 2006 ingeval toepassing is gegeven aan artikel 37 van het Besluit bekostiging WEC, exclusief de leerlingen op residentiële plaatsen afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting en inclusief het aantal residentiële plaatsen voor leerlingen afkomstig uit een justitiële jeugdinrichting en inclusief het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober 2005 dan wel 16 januari 2006 ingeval toepassing is gegeven aan artikel 37 van het Besluit bekostiging WEC op overige residentiële plaatsen.

Artikel 34

Justitiële jeugdinrichtingen verbonden aan scholen voor VSO-ZMOK

1. Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen met een nevenvestiging die fungeert als gesloten justitiële inrichting waarbinnen het onderwijs georganiseerd moet worden, ontvangt bijzondere bekostiging voor personeel.

2. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 27.578,79 per nevenvestiging en € 414,11 per residentiële plaats.

Artikel 35

Zeer moeilijk lerende kinderen in de groepen drie tot en met acht van de basisschool

1. Het bevoegd gezag van een basisschool waaraan een zeer moeilijk lerende leerling is ingeschreven waarvoor een leerlinggebonden budget beschikbaar is als bedoeld in artikel 70a van de WPO, ontvangt bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding indien de leerling is geplaatst in groep 3 of hoger.

2. De aanvraag voor de bijzondere en aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend ingediend voor een geïndiceerde zmlk-leerling die met ingang van het schooljaar vanuit groep 2 wordt geplaatst in groep 3 door middel van een per leerling volledig ingevuld formulier nummer CFI 66007, te downloaden via www.cfi.nl en te bestellen met het plaketiket CFI 84887, bij CFI/GEG.

3. De toekenning van de bijzondere bekostiging voor personeel en aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding wordt na de eerste toekenning elk schooljaar automatisch toegekend zolang de leerling op de school staat ingeschreven.

4. Indien de leerling wordt teruggeplaatst naar groep 2 stopt de toekenning met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand van terugplaatsing. Het bevoegd gezag meldt deze terugplaatsing direct aan CFI.

5. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 5.704,14 per leerling en de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 271,00 per leerling.

Artikel 36

Omrekening aanvullende formatie voor opvang en begeleiding van leerlingen met autisme

Het aantal formatierekeneenheden dat regionale expertisecentra ontvangen ten behoeve van het schooljaar 2005–2006 als aanvullende formatie in de zin van onderdeel 2.5. van de beleidsregel Aanvullende formatie voor basisscholen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (V)SO) en regionale expertisecentra (rec’s) op grond van bijzondere omstandigheden voor het schooljaar 2005–2006, Gele Katern 2005, nr. 7, zoals die luidde op 14 oktober 2005, wordt omgerekend door genoemd aantal te delen door 195 en de op vier decimalen afgeronde uitkomst van deze berekening te vermenigvuldigen met de gemiddelde personele lasten van de leraren bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 37

Omrekening formatiegarantie REC

De bijlage, bedoeld in artikel 1 van de Regeling formatiegarantie lgf, Gele Katern 2003, nr. 10, wordt gewijzigd als volgt:

Paragraaf 2.4 wordt vervangen door:

2.4. Formatiegarantie schooljaar 2005–2006

Voor het schooljaar 2005–2006 wordt de formatiegarantie voor het rec als volgt vastgesteld:

X = de som van de formatie van de in het rec deelnemende scholen vastgesteld aan de hand van het Formatiebesluit oud, gebaseerd op de teldatum 1 oktober 2001 dan wel indien toepassing is gegeven aan artikel 9 van het Formatiebesluit WEC gebaseerd op 16 januari 2002, inclusief de formatie ambulante begeleiding,

vermeerderd met:

a. de aanvullende formatie,

b. de aanvullende formatie voor rechtstreekse instromers zoals deze is toegekend voor het schooljaar 2002–2003 en

exclusief:

c. de fre’s voor de schoolleiding

Y = de som van de formatie van de in het rec deelnemende scholen vastgesteld aan de hand van het Formatiebesluit nieuw, gebaseerd op de voor het betreffende schooljaar geldende teldatum 1 oktober dan wel indien toepassing is gegeven aan artikel 9 van het Formatiebesluit WEC gebaseerd op 16 januari voorafgaand aan het schooljaar,

vermeerderd met:

a. de expertisebekostiging,

b. de formatie ambulante begeleiding i.v.m. herbesteding leerling gebonden budget zoals deze is toegekend op de peildatum 16 januari voorafgaand aan dat schooljaar,

c. de terugplaatsings ambulante begeleiding (TAB),

d. de preventieve ambulante begeleiding (PAB) en

exclusief:

e. de fre’s voor de schoolleiding.

X – Y = formatiegarantie 2005–2006

2.4a. Bekostigingsgarantie schooljaren 2006–2007 en volgende schooljaren

Voor de schooljaren 2006–2007 en volgende wordt voor het rec de bekostigingsgarantie telkens als volgt vastgesteld:

X = de som van de formatie van de in het rec deelnemende scholen vastgesteld aan de hand van het Formatiebesluit oud, gebaseerd op de teldatum 1 oktober 2001 dan wel indien toepassing is gegeven aan artikel 9 van het Formatiebesluit WEC gebaseerd op 16 januari 2002, inclusief de formatie ambulante begeleiding,

vermeerderd met:

a. de aanvullende formatie,

b. de aanvullende formatie voor rechtstreekse instromers zoals deze is toegekend voor het schooljaar 2002–2003 en

exclusief:

c. de fre’s voor de schoolleiding

vermenigvuldigd met de bekostigings-fre-prijs, waarna de uitkomst wordt aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde personele lasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

Y = de som van de bekostiging van personeel, bedoeld in artikel 117, eerste tot en met derde lid, van de WEC, van de in het rec deelnemende scholen, gebaseerd op de voor het betreffende schooljaar geldende teldatum 1 oktober dan wel indien toepassing is gegeven aan artikel 37 van het Besluit bekostiging WEC gebaseerd op 16 januari voorafgaand aan dat schooljaar,

vermeerderd met:

a. de expertise bekostiging, bedoeld in artikel 38 van de Regeling aanpassing bekostiging personeel PO 2006–2007

b. de bekostiging voor ambulante begeleiding i.v.m. herbesteding leerlinggebonden budget, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit bekostiging WPO, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal ambulant begeleide leerlingen met een indicatie op 16 januari voorafgaand aan dat schooljaar,

c. de bekostiging voor preventieve ambulante begeleiding (PAB) en

exclusief:

e. de aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 35, van het Besluit bekostiging WEC.

X – Y = bekostigingsgarantie 2006–2007

Artikel 38

Omrekening Expertisebekostiging, aanvullende formatie scholen verbonden aan pedologische instituten en garantiebekostiging voor een voormalige afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen.

1. Het aantal formatierekeneenheden dat ten behoeve van het schooljaar 2005–2006 en eventueel volgende is toegekend als expertisebekostiging als bedoeld in artikel VII van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) en in de artikelen 1 en 2, van de Regeling Heliomare en expertisebekostiging, Gele Katern 2005, nr. 1, wordt omgerekend door genoemd aantal te vermenigvuldigen met de bekostigings-fre-prijs en deze uitkomst aan te passen aan de ontwikkeling van de genormeerde personele lasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

2. Het aantal formatierekeneenheden dat ten behoeve van het schooljaar 2005–2006 en eventueel volgende is toegekend als aanvullende formatie als bedoeld in artikel XI, tweede lid, van het Besluit van 26 februari 2003, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WEC, het Formatiebesluit WEC, het Onderwijskundig besluit WEC, het bekostigingsbesluit WPO, het Formatiebesluit WPO en het Bekostigingsbesluit WVO in verband met de invoering van leerlinggebonden financiering, wordt omgerekend door genoemd aantal te vermenigvuldigen met de bekostigings-fre-prijs en deze uitkomst aan te passen aan de ontwikkeling van de genormeerde personele lasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

3. Het aantal formatierekeneenheden dat ten behoeve van het schooljaar 2005–2006 en eventueel volgende is toegekend als garantiebekostiging voor een voormalige afdeling voor zeer moeilijk lerende kinderen als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Wet van 28 november 2002 tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) wordt omgerekend door genoemd aantal te vermenigvuldigen met de bekostigings-fre-prijs en deze uitkomst aan te passen aan de ontwikkeling van de genormeerde personele lasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

Paragraaf 2

Bijzondere bekostiging bij samenvoeging

Artikel 39

Bijzondere bekostiging wegens samenvoeging van basisscholen

1. Het bevoegd gezag van een basisschool die met ingang van 1 augustus is ontstaan uit samenvoeging van twee of meer zelfstandige basisscholen, ontvangt het eerste schooljaar na de samenvoeging bijzondere bekostiging voor de personeelskosten van leraren en die van de schoolleiding berekend op grond van het derde en vierde lid.

2. Het bevoegd gezag, bedoel in het eerste lid, ontvangt in het tweede schooljaar na de samenvoeging

a. de helft van de bijzondere bekostiging berekend op grond van het derde lid, aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van basisscholen en

b. de bijzondere bekostiging berekend op grond van het vierde lid, aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van basisscholen.

3. De bijzondere bekostiging voor de personeelskosten van leraren is voor het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan X – Y, waarin:

X = de som van de bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, berekend op grond van artikel 23, 24, 25 en 28 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging, wanneer de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden; en

Y = de som van de bekostiging van de samengevoegde school, berekend op grond van artikel 23, 24, 25 en 28 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging.

4. De bijzondere bekostiging voor de personeelskosten van de schoolleiding is voor het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan Xs – Ys, waarin:

Xs = de som van de bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, berekend op grond van artikel 26 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging, wanneer de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden; en

Ys = de som van de bekostiging van de samengevoegde school, berekend op grond van artikel 26 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging.

Artikel 40

Bijzondere bekostiging wegens samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs

1. Het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs die met ingang van 1 augustus is ontstaan uit samenvoeging van twee of meer zelfstandige basisscholen, ontvangt het eerste schooljaar na de samenvoeging bijzondere bekostiging voor de personeelskosten van de schoolleiding berekend op grond van het derde lid.

2. Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, ontvangt in het tweede schooljaar na de samenvoeging de bijzondere bekostiging berekend op grond van het derde lid, aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van speciale scholen voor basisonderwijs.

3. De bijzondere bekostiging voor schoolleiding is voor het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan Xs – Ys, waarin:

Xs = de som van de bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, berekend op grond van artikel 26 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging, wanneer de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden; en

Ys = de som van de bekostiging van de samengevoegde school, berekend op grond van artikel 26 van het Besluit bekostiging WPO in het schooljaar na de samenvoeging.

Artikel 41

Bijzondere bekostiging wegens samenvoeging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

1. Het bevoegd gezag van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs die met ingang van 1 augustus is ontstaan uit samenvoeging van twee of meer zelfstandige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ontvangt het eerste schooljaar na de samenvoeging bijzondere bekostiging voor de personeelskosten van leraren en die van de schoolleiding berekend op grond van het derde en vierde lid.

2. Het bevoegd gezag, bedoel in het eerste lid, ontvangt in het tweede schooljaar na de samenvoeging

a. de helft van de bijzondere bekostiging berekend op grond van het derde lid, aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en

b. de bijzondere bekostiging berekend op grond van het vierde lid, aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

3. De bijzondere bekostiging voor leraren is voor het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan X – Y, waarin:

X = de som van de bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, berekend op grond van artikel 32 van het Besluit bekostiging WEC in het schooljaar na de samenvoeging, wanneer de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden; en

Y = de som van de bekostiging van de samengevoegde school, berekend op grond van artikel 32 van het Besluit bekostiging WEC in het schooljaar na de samenvoeging.

4. De bijzondere bekostiging voor schoolleiding is voor het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan Xs – Ys, waarin:

Xs = de som van de bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen, berekend op grond van artikel 35 van het Besluit bekostiging WEC in het schooljaar na de samenvoeging, wanneer de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden; en

Ys = de som van de bekostiging van de samengevoegde school, berekend op grond van artikel 35 van het Besluit bekostiging WEC in het schooljaar na de samenvoeging.

Artikel 42

Bijzondere bekostiging voor basisscholen die op 1 augustus 2005 zijn samengevoegd

1. Het bevoegd gezag van een basisschool, die op 1 augustus 2005 is ontstaan uit de samenvoeging van twee of meer scholen, ontvangt in 2006–2007 bijzondere bekostiging berekend op grond van het tweede en derde lid.

2. De bijzondere bekostiging voor een op 1 augustus 2005 samengevoegde basisschool voor de personeelskosten van de leraren is de helft van (X – Y), rekenkundig afgerond op hele fre’s, vermenigvuldigd met de voor de samengevoegde school bepaalde bekostigings-fre-prijs en aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van basisscholen, waarbij:

X= de som van a, b, c en d die alle bij de fusie betrokken basisscholen in het eerste schooljaar na de samenvoeging zouden hebben ontvangen wanneer zij zelfstandige scholen waren gebleven;

Y= de som van a, b, c en d die de samengevoegde school in het eerste schooljaar na de samenvoeging ontvangt, waarin:

a = de verhoging van het aantal formatierekeneenheden t.b.v. zeer kleine scholen;

b = de vermeerdering van de basisformatie t.b.v. basisscholen met een of meer nevenvestigingen;

c = de kleine scholentoeslag(en) en

d = de formatie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.

3. De bijzondere bekostiging voor een op 1 augustus 2005 samengevoegde basisschool voor de personeelskosten van de schoolleiding is (Xs – Ys), vermenigvuldigd met de voor de samengevoegde school bepaalde bekostigings-fre-prijs en aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van basisscholen, waarbij:

Xs = de som van de formatie voor schoolleiding van alle bij de samenvoeging betrokken scholen in het schooljaar 2004–2005;

Ys = de formatie voor schoolleiding van de samenvoegde school in het schooljaar 2005–2006.

De formatierekeneenheden worden berekend op grond van het Formatiebesluit WPO zoals dat op 9 februari 2006 luidde.

Artikel 43

Bijzondere bekostiging voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die op 1 augustus 2005 zijn samengevoegd

1. Het bevoegd gezag van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, die op 1 augustus 2005 is ontstaan uit de samenvoeging van twee of meer scholen, ontvangt in 2006–2007 bijzondere bekostiging berekend op grond van het tweede en derde lid.

2. De bijzondere bekostiging voor een op 1 augustus 2005 samengevoegde school voor de personeelskosten van de leraren is de helft van (X – Y), rekenkundig afgerond op hele formatierekeneenheden (hierna: fre’s), vermenigvuldigd met de voor de samengevoegde school bepaalde bekostigings-fre-prijs en aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, waarbij:

X = het totale aantal fre’s waarop de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn gezamenlijk op 31 juli 2005 aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre’s voor de schoolleiding, en

Y = het aantal fre’s waarop de school die na samenvoeging ontstond op 1 augustus 2005 aanspraak maakte, verminderd met de daarin opgenomen fre’s voor de schoolleiding.

3. De bijzondere bekostiging voor een op 1 augustus 2005 samengevoegde school voor de personeelskosten van de schoolleiding is (Xs – Ys), vermenigvuldigd met de voor de samengevoegde school bepaalde bekostigings-fre-prijs en aangepast aan de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, waarbij:

Xs = de som van de formatie voor schoolleiding van alle bij de samenvoeging betrokken scholen in het schooljaar 2004–2005;

Ys = de formatie voor schoolleiding van de samenvoegde school in het schooljaar 2005–2006.

De formatie omvat alle formatierekeneenheden die zijn toegekend op grond van artikel 117 van de Wet op de expertisecentra zoals dat op 31 juli 2006 luidde.

Hoofdstuk 3

Gewogen gemiddelde leeftijd en betaalritme

Artikel 44

Nadere regels gewogen gemiddelde leeftijd

1. De gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, bedoeld in artikel 11a van het Besluit bekostiging WPO en artikel 10b van het Besluit bekostiging WEC, is de betrekkingsomvang aan de desbetreffende school van elke leraar op de school, vermenigvuldigd met diens leeftijd en vervolgens gedeeld door de som van de betrekkingsomvang van alle leraren op de school. Voor leraren ouder dan 50 jaar wordt voor de toepassing van de eerste volzin de leeftijd op 50 jaar vastgesteld. Indien de uitkomst van de berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd, bedoeld in de eerste volzin, lager is dan 30 wordt de gewogen gemiddelde leeftijd vastgesteld op 30. De in de eerste volzin bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd wordt afgerond op 2 decimalen.

2. Onder leraar als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan elk personeelslid dat is aangesteld in een onderwijsgevende functie als bedoeld in artikel 151 van Rechtspositiebesluit WPO/WEC, zoals dat luidde op 31 juli 2005, met uitzondering van: leraren in opleiding als bedoeld in artikel 191, onderdeel a, van dat besluit en personeelsleden die in dienst zijn of van wie de betrekkingsomvang is uitgebreid in verband met vervanging, voor zover de kosten van deze dienstbetrekking of uitbreiding van de betrekkingsomvang ten laste komen van de in artikel 183 van de WPO of artikel 169 van de WEC bedoelde rechtspersoon.

3. In geval van een samenvoeging is de gewogen gemiddelde leeftijd de som van de betrekkingsomvang van elke leraar van alle bij de samenvoeging betrokken scholen vermenigvuldigd met diens leeftijd en vervolgens gedeeld door de som van de betrekkingsomvang van alle leraren van alle bij de samenvoeging betrokken scholen. De tweede tot en met de laatste volzin van het eerste lid is van toepassing.

4. De geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd wordt vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde leeftijd van de scholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

Artikel 45

Betaalritme

1. Tenzij in deze regeling anders is bepaald worden de bekostigingsbedragen, bedoeld in deze regeling, uitbetaald in maandelijkse termijnen van gelijke omvang.

2. De maandelijkse betaling van de bekostigingsbedragen voor personeelskosten bedoeld in de artikelen 2, 3, 6, 11, 12, 13, 14, tweede lid, 18, 19, 20, tweede lid, 21 en 25 vindt plaats op grond van de volgende percentages:

Augustus

6,91%

September

6,91%

Oktober

6,91%

November

6,91%

December

6,91%

Januari

10,25%

Februari

9,20%

Maart

9,20%

April

9,20%

Mei

9,20%

Juni

9,20%

Juli

9,20%

3. Van de bekostigingsbedragen bedoeld in de artikelen10, 17, 24 en 27 wordt 70% uitbetaald in 5 gelijke maandelijkse termijnen in 2006 en 30% in 7 gelijke maandelijkse termijnen in 2007.

Hoofdstuk 4

Vaststelling drempelwaarden overgangsregeling

Artikel 46

Drempelwaarden overgangsregeling

De drempelwaarden, bedoeld in artikel VIII, vierde lid, onderdeel a, respectievelijk onderdeel b van de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs, bedragen de volgende percentages:

Schooljaar

Drempelwaarde

 

Onderdeel a

Onderdeel b

2006–2007

0%

0%

2007–2008

1%

 

2008–2009

2%

 

2009–2010

3%

 

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 47

Toepassing oude bepalingen

De ingevolge het besluit van 5 oktober 2005, houdende wijziging van onder meer het Bekostigingsbesluit WPO, het Bekostigingsbesluit WEC, het Formatiebesluit WPO en het Formatiebesluit WEC in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs gewijzigde artikelen van het Bekostigingsbesluit WPO, het Bekostigingsbesluit WEC, Het Formatiebesluit WPO en het Formatiebesluit WEC, zoals die artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van die Wet, blijven van toepassing op de afhandeling van de bekostiging tot en met het schooljaar 2005–2006.

Artikel 48

Intrekking andere regeling

De Regeling bekostiging personeel PO 2006–2007 van 5 april 2006, nr. PO/ADR/06/51034, gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 73, pagina 22 van 12 april 2006 wordt ingetrokken met dien verstande dat deze van toepassing blijft op bezwaar- en beroepschriften die op de datum van inwerkingtreding van deze regeling aanhangig zijn.

Artikel 49

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met dien verstande dat indien de dagtekening van de Staatscourant waarin de regeling wordt geplaatst geschiedt na 18 juli 2006 de regeling terugwerkt tot en met 20 juli 2006.

Artikel 50

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanpassing bekostiging personeel PO 2006–2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

Met ingang van het komende schooljaar vindt in het primair onderwijs de bekostiging van het personeel plaats op basis van lumpsumbekostiging. De basis voor deze nieuwe vorm van bekostiging is de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van ondermeer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs (Stb. 2005, 423).

In dit kader is op 5 april 2006 de regeling bekostiging personeel PO 2006–2007 vastgesteld. De onderhavige regeling is een aanpassing van de in die regeling opgenomen bedragen in verband met nadere ontwikkelingen. Omwille van de leesbaarheid is de toelichting van die regeling voorzover nog van toepassing hieronder onverkort overgenomen en waar nodig aangepast aan de veranderingen. Aanspraken op grond van onderhavige regeling komen in de plaats van aanspraken op grond van de vorige regeling.

Wijzigingen ten opzichte van april 2006

De belangrijkste aanpassingen ten opzichte van april 2006 zijn verhoging van de gemiddelde personele lasten in verband met de levensloopregeling, mobiliteit en verhoging opslag voor het vervangingsfonds en een verlaging van de gpl bedragen door een lagere opslag voor het participatiefonds. Aan het budget personeels en arbeidsmarktbeleid zijn extra middelen toegevoegd in verband met het convenant professionalisering, de invoering van de vraagfinanciering van de schoolbegeleiding, de in de cao sector onderwijs (po,vo), 2005–2007 afgesproken extra middelen voor ondersteunende functies in het basisonderwijs en de middelen voor de organisatie van het overblijven op speciale scholen voor basisonderwijs. Daarnaast zijn een aantal fouten hersteld en omissies ongedaan gemaakt.

Procedure vaststellen en wijzigen bedragen

Beperking van wijzigingen

In de memorie van toelichting van de lumpsum wet is aangekondigd dat het de intentie is wijzigingen in de bedragen binnen een schooljaar zoveel mogelijk te beperken. Dat komt de duidelijkheid en daarmee de stabiliteit van het financieel beleid van bevoegde gezagsorganen en scholen ten goede. Met de onderwijsorganisaties is dan ook afgesproken dat de vaststelling van de bedragen voor personele bekostiging en voor het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid in eerste instantie in maart/april voorafgaande aan het schooljaar worden vastgesteld. Daarna kan vanwege gewijzigde omstandigheden een aanpassing van de bedragen vastgesteld worden in juli voorafgaande aan het schooljaar. De eventueel noodzakelijk aanpassing van de bedragen gedurende het schooljaar worden daarna in principe ‘opgespaard’ tot een definitieve vaststelling bij de bekendmaking van de bedragen voor het schooljaar daaropvolgend.

Alleen in uitzonderlijke situaties zal van deze procedure worden afgeweken.

Clustering van regelingen

Tevens is in de lumpsum wet het voornemen aangekondigd om tot een clustering van alle bekostigingsregelingen te komen zodat het aantal tot een minimum wordt beperkt. In deze regeling worden naast de lumpsum bedragen daarom ook de bedragen voor het personeels- en arbeidsmarktbeleid vastgesteld.

Tot aan de invoering van de lumpsum bekostiging kan de minister op grond van de wet aanvullende formatie toekennen aan scholen die zich in bijzondere omstandigheden bevinden. De minister publiceerde jaarlijks een aantal omstandigheden op grond waarvan aanvullende formatie kon worden aangevraagd. In de nieuwe lumpsum wet is dit de ‘bijzondere bekostiging personeelskosten’ gaan heten. In de praktijk zijn de gepubliceerde bijzondere omstandigheden jaarlijks hetzelfde zoals bijvoorbeeld schipperskinderen en kinderen van zigeuners. Deze standaard bijzondere omstandigheden zijn opgenomen in deze ministeriële regeling.

Bijzondere situaties

Algemeen. Het bevoegd gezag van scholen waaraan zich bijzondere situaties voordoen kan op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC een verzoek indienen voor bijzondere bekostiging. In voorgaande schooljaren werden deze bijzondere situaties ‘klemmende situaties’ genoemd waarvoor aanvullende formatie kon worden verzocht op grond van paragraaf 2.6 van de beleidsregel ‘Aanvullende formatie voor basisscholen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so) en regionale expertisecentra (rec’s) op grond van bijzondere omstandigheden voor het schooljaar 2005–2006’.

Bijzondere situaties kunnen zich voordoen aan scholen die in een schooljaar worden geconfronteerd met bijzondere omstandigheden die niet zijn geregeld in hoofdstuk 2 van deze regeling. Daarbij wordt er op gewezen dat situaties die onder een of meerdere onderdelen van deze regeling vallen, maar niet aan alle bij dat onderdeel genoemde voorwaarden voldoen, daarbij in elk geval niet als klemmend zullen worden aangemerkt.

Houdt u bij het indienen van een aanvraag op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO of artikel 120, tweede lid, van de WEC terdege rekening met het volgende:

– Uitgangspunt bij het toekenningsbeleid is, dat basisscholen en scholen voor (v)so krachtens het Besluit bekostiging WPO respectievelijk het Besluit bekostiging WEC een op hun situatie toegesneden lumpsum krijgen toegekend en dat slechts in uitzonderlijke situaties bijzondere bekostiging voor personeel en eventueel aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding zal worden toegekend. Voor een goede beoordeling is het van belang dat aanvragen op de juiste wijze worden ingediend en dat indiening van overbodige aanvragen wordt voorkomen. Bezien wordt in hoeverre er sprake is van bijzondere omstandigheden en of de reguliere bekostiging niet toereikend geacht kan worden.

– Verzoeken om meer bijzondere en aanvullende bekostiging voor het huidige schooljaar dan er voor het voorgaande schooljaar aan aanvullende formatie is toegekend, terwijl de omstandigheden gelijk zijn gebleven, zullen in elk geval voor het meerdere worden afgewezen. De vergelijking van toegekende aanvullende formatie in 2005–2006 met bijzondere en eventueel aanvullende bekostiging op grond van deze regeling vindt plaats door de toegekende formatie in 2005–2006 te vermenigvuldigen met de bekostigings fre-prijs, bedoeld in artikel 1 van deze regeling.

– Indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk wordt toegekend ontvangt het bevoegd gezag bijzondere bekostiging met ingang van de maand volgend op de datum waarop de aanvraag is ontvangen.;

– Aan toegekende aanvullende formatie in voorgaande schooljaren kunnen geen rechten worden ontleend voor het schooljaar 2006–2007.

– Onvolledige aanvragen die niet binnen een door Cfi te bepalen termijn zijn aangevuld, zullen buiten behandeling worden gelaten.

– Uiterlijk binnen vier maanden na indiening van de aanvraag ontvangt u een beschikking.

Basisscholen

Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan bijzondere bekostiging voor personeelskosten worden toegekend. Alleen zeer uitzonderlijke situaties zullen als bijzonder worden aangemerkt.

Niet ingewilligd worden in ieder geval verzoeken van basisscholen in verband met de aanwezigheid van nevenvestigingen omdat deze reeds worden bekostigd op grond van de WPO.

Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Niet ingewilligd worden in elk geval verzoeken van (v)so scholen in verband met:

– groei van het aantal leerlingen: de groeiregeling in de artikelen 37 en 38 van het Besluit bekostiging WEC wordt geacht te voorzien in de behoefte aan bekostiging.

– bijzondere geaardheid van leerlingen: de geaardheid van de leerlingen is er op zichzelf juist de oorzaak van dat zij een bepaalde indicatie voor een (v)so-onderwijssoort krijgen. Ook het feit dat leerlingen afkomstig zijn uit een internaat vormt niet een zodanig verzwarende factor dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 120, tweede lid, van de WEC. In het algemeen zal de problematiek van individuele leerlingen uiteenlopend kunnen zijn hetgeen niet specifiek voor één bepaalde (v)so-soort geldt. De beschikbare reguliere faciliteiten worden geacht voldoende ruimte te bieden om leerlingen de noodzakelijke individuele aandacht te geven.

– aanwezigheid van nevenvestigingen: het lumpsumbudget wordt geacht voldoende mogelijkheid te bieden om een op de situatie afgestemde schoolorganisatie te realiseren.

Aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding

Basisscholen die op grond van artikel 123, tweede lid, van de WPO voor de periode van 1 augustus 2006 tot 1 augustus 2007 bijzondere bekostiging wordt toegewezen in verband met personeelskosten van extra leraren, zullen met inachtneming van artikel 116, tweede lid, van de WPO tevens in aanmerking komen voor een aanvulling op de vergoeding materiële instandhouding van € 1.734,88 per fte op jaarbasis. Het aantal fte’s wordt berekend door de toegekende bijzondere bekostiging te delen door de gpl van leraren als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b, en de uitkomst na deling door de factor 1,0811 af te ronden op 4 decimalen. Deze aanvullende bekostiging wordt vastgesteld naar evenredigheid van de periode waarover de bijzondere bekostiging zal worden toegekend en naar rato van de berekende fte’s.

Procedure

Het bevoegd gezag van de school dat meent dat zich een bijzondere situatie voordoet, kan een gemotiveerd verzoek indienen bij CFI/BPO onder vermelding van bijzondere bekostiging in verband met een bijzondere situatie. In de aanvraag moet in ieder geval worden vermeld:

– het BRIN-nummer van de school;

– waarom de school (nog steeds) in bijzondere omstandigheden verkeert en waarom het lumpsumbudget ontoereikend is;

– voor welke soort personeel de school bijzondere bekostiging vraagt en hoeveel fte’s;

– bij eerdere toekenning op grond van dezelfde of vergelijkbare omstandigheden datum en kenmerk van die beschikking;

– bij gegevens over individuele leerlingen desgewenst BRIN- en leerlingnummer i.v.m. de privacy-gevoeligheid.

Opbouw en werking van de regeling

In hoofdstuk 1 worden per schoolsoort zowel de nieuwe lumpsum bedragen vastgesteld als de bedragen voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. In hoofdstuk 2 worden de bedragen en procedures voor de bijzondere bekostiging vastgesteld en in hoofdstuk 3 wordt het betaalritme bekend gemaakt.

Met de WPO of WEC, het Besluit bekostiging WPO of Besluit bekostiging WEC1 , de bedragen en de landelijk gewogen gemiddelde leeftijd die worden vastgesteld in deze regeling, het aantal leerlingen op de teldatum en de gewogen gemiddelde leeftijd, kan per school het lumpsumbudget worden berekend.

Naast de vaststelling van de bekostigingsbedragen worden in deze regeling de drempelwaarden vastgesteld, zoals die de komende jaren zullen gelden voor de toepassing van de overgangsregeling en wordt het maandelijkse betaalritme vastgesteld. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader op deze zaken ingegaan.

In de meeste gevallen staan in deze regeling bedragen die worden vermenigvuldigd met het aantal leerlingen, in een enkel geval vaste bedragen per school zoals bij de toeslag voor kleine scholen. Die bedragen zijn berekend door de hoeveelheid formatie die is vastgelegd in het (nieuwe) Besluit bekostiging WPO en het Besluit bekostiging WEC te vermenigvuldigen met de gerealiseerde gemiddelde personeelslast (gpl). De formatie in die besluiten is afgeleid van de hoeveelheid formatierekeneenheden die men ontving onder het declaratiestelsel. De gpl is berekend op basis van gegevens uit het meetjaar2 en aangepast aan de ontwikkeling van de gpl in de periode tussen het meetjaar en het komende schooljaar3 .

De verdeling die in deze regeling telkens wordt gemaakt in een (formatie)basisbedrag en (formatie)leeftijdsbedrag dient om het lumpsumbudget van een school aan te passen aan de gemiddelde leeftijd van het personeel van afzonderlijke scholen.

De bekostiging voor vervanging van personeel, uitkeringen aan gewezen personeel en suppleties voor arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de artikelen 126 van de WPO en 121 van de WEC is verwerkt in de bedragen in deze regeling. Dit wordt aan het eind van deze algemene toelichting nader toegelicht.

In de aanloop naar lumpsumbekostiging is de systematiek ervan op diverse momenten en plaatsen zeer uitvoerig toegelicht. Naast onderstaand concreet voorbeeld waarin op basis van de gerealiseerde gpl van een leraar basisonderwijs inzichtelijk wordt gemaakt hoe de bedragen in deze regeling zijn afgeleid van de omvang van de formatie die voor een leerling in de onderbouw wordt bekostigd, wordt voor een nadere toelichting daarom volstaan met een verwijzing naar de vindplaatsen van die uitvoerige toelichtingen in voetnoot4 .

Berekening bedragen per onderbouwleerling basisonderwijs

De gerealiseerde gpl bedraagt voor leraren in het basisonderwijs € 51.066,62

De geraamde landelijk gemiddelde leeftijd is 40,26 jaar.

Met die gegevens zijn het formatiebasisbedrag en het formatieleeftijdsbedrag berekend.

Artikel 20, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO, bepaalt dat de formatie per onderbouwleerling 0,0596 formatieplaats bedraagt.

Door de formatie per leerling uit het Besluit bekostiging te vermenigvuldigen met het formatiebasisbedrag en het en het formatieleeftijdsbedrag worden de bedragen per onderbouwleerling verkregen zoals die in deze regeling zijn vastgesteld;

0,0596 * € 24.475,80 = € 1.458,76 (basisbedrag leerlingen van 4 t/m 7 in artikel 2) en

0,0596 * € 660,51 = € 39,37 (leeftijdsbedrag LL 4 t/m 7 in artikel 2)

Prijsaanpassingen

GPL bedragen

De gerealiseerde gemiddelde personeelslast (gpl) in het meetjaar, bedoeld in artikel VI, van de Wet van 16 juli 2005 houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs, Stb. 2005, 423, is de basis geweest voor de vaststelling van de bedragen.

De gpl bedragen zijn daarna tot stand gekomen door een indexatie van de prijzen. Door verschillen in salarisschaal, leeftijden, periodieken en toelagen zijn er verschillende gpl bedragen voor de verschillende schoolsoorten. Ook de opgenomen ontwikkeling van de genormeerde personeelslasten die gebruikt zijn voor de indexatie zijn hierdoor verschillend voor de verschillende schoolsoorten en de verschillende functiecategorieën.

De aanpassingen van de gpl bedragen zijn het gevolg van wijzigingen per 1 januari 2005, 1 augustus 2005, 1 januari 2006 en 1 september 2006. Vooral ten gevolge van de maatregelen van de CAO 2005–2007, de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel per 1 januari 2006, wijzigingen van de vergoeding aan het vervangings- en participatiefonds en wijziging van premies.

In de bijstelling zijn niet alle maatregelen verwerkt, met name zijn de gevolgen van de salarismaatregel van 1 januari 2007 van 0,4% nog niet meegenomen. Op een later tijdstip (voorjaar 2007) zal, als meer bekend is over de budgettaire consequenties van deze wijziging, de prijsbijstellingen worden aangepast.

De wijzigingen van de gpl bedragen vanaf het meetjaar zijn hieronder verder toegelicht.

Voor alle personeelscategorieën zijn de volgende maatregelen van invloed op de gpl per 1 januari 2005:

– Aanpassing van de bedragen tegemoetkoming ziektekosten. Deze maatregel is al aangekondigd in de ministeriële regeling tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel (ZKOO) per 1 januari 2005, kenmerk/A&A-2005/13180, gepubliceerd in het Gele katern nr. 6 van 20 april 2005.

– CAO: verhoging van de structurele eindejaarsuitkering vanaf het kalenderjaar 2005 van 3,60% naar 4,10%.

– Aanpassing van de gpl bedragen omdat per 1 januari 2005 geen basispremie WAO voor werknemers ouder dan 54 jaar wordt afgedragen.

– Voor alle personeelscategorieën is de volgende maatregel van invloed op de gpl per 1 augustus 2005:

– CAO: een algemene salarismaatregel per 1 augustus 2005 van 1%.

– fondsen: wijziging premie van vervangingsfonds en participatiefonds per 1 augustus 2005 van respectievelijk van 8% naar 6,95% en van 1,82% naar 2,85%.

– Voor alle personeelscategorieën zijn de volgende maatregelen van invloed op de gpl per 1 januari 2006:

– CAO: éénmalige nominale uitkering van € 200 op kalenderjaarbasis bij een normbetrekking. Voor deeltijders geldt een bedrag naar rato van de omvang van de normbetrekking.

– CAO: afschaffen van de jeugdschalen.

– CAO: compensatie voor de inkomensgevolgen als gevolg van de invoering van de nieuwe zorgverzekering. Deze post bestaat uit een aantal maatregelen. Enerzijds is er sprake van een verlaging van de werkgeverslasten omdat het nieuwe zorgstelsel iets goedkoper uitvalt dan het systeem van de ZKOO en een stijging als gevolg van de meerkosten door verhoging van de premie van de zorgverzekeringswet. Anderzijds wordt voor werknemers een compensatie beschikbaar gesteld van € 30 bruto per maand bij een normbetrekking.

– CAO: vanaf 1 januari 2006 wordt, in plaats van de bijdrage van de werkgever in de ziektekosten op basis van de ZKOO-regeling, de procentuele premie voor de basisverzekering verplicht vergoed door de werkgever. Feitelijk betekent dit dat de werkgever uit de beschikbare ZKOO-middelen die structureel in de gpl bedragen zijn verwerkt, de verplichte procentuele premie voor de basispremie kan financieren.

– verhoging van de gpl-en voor de kosten van Bevordering ArbeidsParticipatie Ouderen door leeftijdsontwikkeling.

– Aanpassing premiebeeld voor 1 januari 2006. Afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling ten aanzien van het premiebeeld op basis van de realisatiegegevens van het laatste declaratiejaar kunnen deze bedragen later nog worden gewijzigd. In maart 2007 zal hierover duidelijkheid zijn.

– CAO: 0,64% extra in verband met de levensloopregeling. Omdat voor 50-plussers deze middelen in eerste instantie niet beschikbaar zijn is het budgettaire effect voor dit schooljaar 0,52%. Dit zal in latere jaren oplopen naar 0,64%.

– CAO: de uitbreiding van de middelen voor mobiliteit.

– Voor alle personeelscategorieën zijn de volgende maatregelen van invloed op de gpl per 1 september 2006:

– CAO: een algemene salarismaatregel per 1 september 2006 van 1%.

Budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid

De prijsaanpassingen van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid zijn gebaseerd op de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten per schoolsoort van schooljaar 2005–2006 naar schooljaar 2006–2007. Deze ontwikkeling is weer afgeleid van de hierboven vermelde maatregelen van 1 januari 2006 en later.

Daarnaast zijn de bedragen extra verhoogd in verband met de volgende maatregelen:

– CAO: Extra ondersteunend personeel;

– Convenant professionalisering en begeleiding onderwijzend personeel, waarin tevens de budgetten voor Lio-ers, zij-instromers en ‘Opleiden in school’ zijn verwerkt;

– Middelen voor de schoolbegeleiding;

– Middelen voor het overblijven op speciale scholen voor basisonderwijs.

Vervangings- en participatiefonds

In de gpl bedragen is een bedrag opgenomen voor premie voor het vervangings- en participatiefonds. Voor het vervangingsfonds is deze opslag vastgesteld op 5,32% van de loonkosten. Voor het participatiefonds is deze opslag vastgesteld op 1,55% van de loonkosten.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Het basisbedrag dat in dit artikel is opgenomen ten behoeve van de zeer kleine scholen is lager vastgesteld dan het desbetreffende bedrag dat in de regeling van april was opgenomen. De reden daarvoor is dat het bedrag in de regeling van april was gebaseerd op een onjuiste toepassing van het Besluit bekostiging WPO. Om dezelfde reden is in de onderhavige regeling het leeftijdsbedrag voor de zeer kleine scholen hoger vastgesteld dan in de regeling van april.

Artikel 7 en 8

In artikel 17 van het Besluit bekostiging WPO is sprake van een vergoeding op basis van een bedrag per leerling, waarvan een her te besteden deel is vastgesteld. Dit her te besteden deel wordt op basis van artikel XIV van het besluit van 26 februari 2003, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WEC, het Formatiebesluit WEC, het Onderwijskundig besluit WEC, het Bekostigingsbesluit WPO, het Formatiebesluit WPO en het Bekostigingsbesluit WVO. in verband met de invoering van leerlinggebonden financiering, rechtstreeks aan de begeleidende school voor (voortgezet) speciaal onderwijs vergoed. In artikel 34 van het Besluit bekostiging WPO is sprake van een her te besteden bedrag dat op basis van artikel XV van het bovenbedoelde besluit van 26 februari 2003 ook rechtstreeks aan de begeleidende school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt toegekend.

Om verwarring met de bedragen in artikel 7 te voorkomen zijn vooruitlopend op een wijziging van artikel 17 van het Besluit bekostiging WPO in artikel 8 de bedragen per leerling opgenomen exclusief het her te besteden bedrag.

De her te besteden bedragen van leerlingen met een leerlinggebonden budget in het voortgezet onderwijs worden op basis van het Bekostigingsbesluit WVO jaarlijks vastgesteld. Ook deze bedragen worden op basis van artikel XVI rechtstreeks aan de begeleidende school voor (voortgezet) speciaal onderwijs toegekend.

Ter informatie zijn in onderstaande tabel de bedoelde bedragen voor het schooljaar 2006–2007 opgenomen:

Toelaatbaar verklaard tot voortgezet speciaal onderwijs aan/van: (Onderwijssoort)

Bedrag Personele bekostiging

Bedrag Materiële bekostiging

a. dove kinderen

€ 4.689,68

€ 522

b. slechthorende kinderen

€ 3.033,24

€ 202

c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

n.v.t

n.v.t.

d. lichamelijk gehandicapte kinderen

€ 4.689,68

€ 437

e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

€ 3.033,24

€ 256

f. zeer moeilijk lerende kinderen

€ 3.033,24

€ 139

g. meervoudig gehandicapte kinderen

€ 3.033,24

€ 256

h. Cluster 4

€ 3.033,24

€ 256

Artikel 9

Op 11 november 2005 is meegedeeld dat de middelen die voor scholen voor primair onderwijs beschikbaar zijn in het kader van de publicatie ‘Convenanten beloningsdifferentiatie voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en beloning schoolleider primair onderwijs (po)’ van 18 oktober 2004, nog niet worden toegevoegd aan het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid. Omdat nog bestudeerd wordt in hoeverre deze middelen aan de directietoeslag van de lumpsumbekostiging kunnen worden toegevoegd zullen ook voor het schooljaar 2006–2007 de middelen op dezelfde wijze worden toegekend als het schooljaar 2004–2005 namelijk op basis van een afzonderlijke subsidiebeschikking aan de kleine basisscholen.

In de verhoogde bedragen is € 27,51 per leerling opgenomen in verband met het convenant professionalisering en € 3.433,12 per school in verband met de uitbreiding van de ondersteunende functies.

In verband met de invoering van de vraagfinanciering.van de schoolbegeleiding (zie artikel VIII van de Wet van 1 juni 2006, houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen, staatsblad 297 van 2006) is het bedrag per leerling nog eens met € 19,73 verhoogd. Een zelfde bedrag per leerling zal ook aan de begeleidingsdiensten worden uitgekeerd.

Mede in verband met de herijking van de gewichtenregeling dienen scholen, die in aanmerking komen voor de in het derde lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 70% of meer 0.9 leerlingen, er rekening mee te houden dat deze regeling na het schooljaar 2006–2007 zal stoppen. Wat er met de vrijvallende middelen zal gebeuren is nog niet beslist.

Artikel 10

De scholen van een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1 ontvangen tot en met 2006–2007 een andere bekostiging voor bestuur en management en zijn daarom hier uitgezonderd.

Artikel 16

In de verhoogde bedragen is € 41,27 per leerling opgenomen in verband met het convenant professionalisering en € 3.433,12 per school in verband met de uitbreiding van de ondersteunende functies. In verband met de invoering van de vraagfinanciering van de schoolbegeleiding is het bedrag per leerling nog eens met € 19,73 verhoogd. Een zelfde bedrag per leerling zal ook aan de begeleidingsdiensten worden uitgekeerd.

Bovendien is in verband met het overblijven het bedrag per leerling verhoogd met € 29,43 en het bedrag per school met € 3.000,00.

Scholen, die in aanmerking komen voor de in het tweede lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, dienen er rekening mee te houden dat deze regeling na het schooljaar 2006–2007 zal stoppen. Wat er met de vrijvallende middelen zal gebeuren is nog niet beslist.

Artikel 17

De scholen van een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1 ontvangen tot en met 2006–2007 een andere bekostiging voor bestuur en management en zijn daarom hier uitgezonderd.

Artikel 18

In de bedragen per leerling voor het VSO-ZMLK is, vooruitlopend op een wijziging van het Besluit bekostiging WEC, rekening gehouden met de verlaging van de groepsgrootte op grond van de motie Verhagen (Kamerstukken II, 2005–2006, 30.300, nr. 9).

Artikel 23

In de verhoogde bedragen is € 82,53 per leerling opgenomen in verband met het convenant professionalisering. In verband met de invoering van de vraagfinanciering van de schoolbegeleiding is het bedrag per leerling nog eens met € 19,73 verhoogd. Een zelfde bedrag per leerling zal ook aan de begeleidingsdiensten worden uitgekeerd.

Scholen, die in aanmerking komen voor de in het tweede lid bedoelde verhoging voor scholen die op 1 oktober 2001 werden bezocht door 50% of meer cumi-leerlingen, dienen er rekening mee te houden dat deze regeling na het schooljaar 2006–2007 zal stoppen. Wat er met de vrijvallende middelen zal gebeuren is nog niet beslist.

Artikel 24

De scholen van een bevoegd gezag dat deelneemt aan pilot 1 ontvangen tot en met 2006–2007 een andere bekostiging voor bestuur en management en zijn daarom hier uitgezonderd.

Artikel 26

De verdeling van het beschikbare budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid is in overleg met de betrokken instellingen tot stand gekomen.

Artikel 29

De bedragen die worden gebruikt voor de vaststelling van de omvang van deze bijzondere bekostiging zijn aangepast aan de ontwikkeling van gemiddelde personele lasten van leraren van basisscholen.

Artikel 29a

In de beleidsregel ‘Aanvullende formatie voor basisscholen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so) en regionale expertisecentra (rec’s) op grond van bijzondere omstandigheden voor het schooljaar 2005–2006’ wordt de aanwezigheid van kinderen uit blijf van mijn lijfhuizen genoemd als een klemmende situatie waarvoor aanvullende formatie kan worden verstrekt. In het onderhavige artikel wordt dit geformaliseerd.

Artikel 32

Op grond van de motie Verhagen(Kamerstukken II, 2005–2006, 30.300, nr. 9). is de groepsgrootte in het VSO-ZMLK verlaagd van 12 naar 7 leerlingen. Omdat ook SO-ZMLK scholen onderwijs verzorgen aan leerlingen ouder dan 12 jaar is discussie ontstaan over de uitvoering van de motie op beschreven wijze. Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat een wetswijziging wordt voorbereid op grond waarvan SO-scholen die een VSO programma aanbieden een VSO afdeling kunnen inrichten. Gegeven de buitenwerkingstelling van de planprocedure (zogenoemde bevriezing van de planprocedure) kunnen op dit moment geen VSO afdelingen worden gesticht. Streven is de wetswijziging met ingang van 1 augustus 2007 in werking te laten treden. Ter overbrugging wordt SO-ZMLK scholen de mogelijkheid geboden om aanvullende bekostiging aan te vragen voor leerlingen ouder dan 12 jaar die een VSO-programma volgen.

Artikel 37, 38, 42 en 43

Het percentage waarmee de uitkomst van de vermenigvuldiging van de fre’s maal de bekostigings-fre-prijs kan worden aangepast is afhankelijk van de schoolsoort in onderstaande tabel opgenomen

Schoolsoort

Van 2004–2005 naar 2006–2007

Basisscholen

3,71%

Scholen voor speciaal basisonderwijs

3,35%

Scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

4,01%

Artikel 39 t/m 43

De regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs diende in verband met de invoering van de lumpsumbekostiging aangepast te worden. Deze is nu opgenomen in deze regeling. Hierbij zijn een aantal zaken vereenvoudigd. De bijzondere bekostiging wordt nu voor alle schoolsoorten uitsluitend bepaald op basis van de niet lineaire onderdelen van de bekostiging. Tevens diende er een overgangsregeling te komen voor de samenvoegingen per 1 augustus 2005. Ook dat is nu in deze regeling opgenomen.

Artikel 44

Teneinde de wijze van opgave van de jaarlijkse gemiddelde leeftijd van de leraren op de scholen te continueren zijn in dit artikel, vooruitlopend op definitieve regeling op basis van het Besluit informatievoorziening, de voorschriften uit het Tijdelijk besluit meetjaargegevens overgenomen.

Artikel 45

De lumpsumbekostiging voor de personele kosten wordt per maand betaald. De bedragen zijn niet elke maand even hoog. De manier waarop de bedragen over de maanden zijn verdeeld is voor alle scholen en besturen hetzelfde. De momenten van betaling en de verdeling van de bedragen over de maanden wordt het betaalritme genoemd. Het betaalritme is zo goed mogelijk afgestemd op de betalingsverplichtingen van de besturen (nettoloon, afdracht premies en loonbelasting, vakantiegeld, eindejaarsuitkering etc.).

Afrekening overlopende kosten

De percentages voor de maanden augustus tot en met december zijn aanzienlijk lager dan die voor de maanden januari tot en met juli. Dit verschil komt door de manier waarop de afrekening van de zogenoemde overlopende kosten verwerkt gaat worden. Overlopende kosten zijn personeelskosten die niet direct worden betaald. Premies en loonbelasting worden ingehouden op het brutosalaris van het personeel. Die worden niet direct afgedragen aan de belastingdienst, het pensioenfonds etc. Ook bouwen werknemers vakantiegeld en aanspraken op een eindejaarsuitkering op, dat nog niet wordt uitbetaald aan werknemers. Zo worden in de declaratieperiode kosten gemaakt, die voor het einde van de declaratieperiode nog niet zijn betaald. Het gaat dus om kosten die voor 1 augustus 2006 worden gemaakt, maar die pas na 1 augustus 2006 hoeven te worden betaald. Omdat die kosten niet voor 1 augustus 2006 hoeven te worden betaald, wordt dat deel van de vergoeding ook nog niet voor 1 augustus 2006 van CFI gekregen.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de regeling overlopende kosten die binnenkort zal worden gepubliceerd in de staatscourant.

Liquiditeitsbehoefte

Uit het verleden en rekening houdend met de wijzigingen in 2006 blijkt dat besturen gemiddeld over de maanden augustus tot en met december 40,67% van de totale bekostiging nodig hebben om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen.

De besturen ontvangen over de eerste vijf maanden 5 x 6,91 = 34,55% en ze ontvangen in 2006 6,12% in verband met de afrekening van de overlopende kosten, waarvan 3,02% in augustus (de ingehouden premies en loonbelasting) en 3,1% in november (de overige overlopende kosten). In totaal ontvangt een bestuur dus 34,55 + 6,12 = 40,67% van de totale personele vergoeding. Daarmee kan aan de betalingsverplichtingen worden voldaan.

In de periode januari tot en met juli heeft een bestuur 59,33% van de jaarlijkse vergoeding aan personele kosten nodig om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen. Het bestuur ontvangt in diezelfde periode 65,45%. Men houdt dus 6,12% over. Wat overgehouden wordt heeft men echter weer nodig als aanvulling op het betaalritme in de periode augustus tot en met december van het volgende schooljaar. Immers in die periode van augustus tot en met december ontvangt een bestuur weer 34,55% terwijl de gemiddelde liquiditeitsbehoefte 40,67% is. Het bestuur kan echter aan zijn verplichtingen voldoen, omdat het nog 6,12% over heeft uit de afgelopen periode van januari tot en met juli.

De vergoeding voor bestuur en management heeft vanwege de beschikbare budgetten de komende jaren een afwijkend betaalritme.

Overige vergoedingen op grond van deze regeling – onder andere bijzondere bekostiging, personeels en arbeidsmarktbeleid – worden uitgekeerd in 12 gelijke maandelijkse termijnen.

Artikel 46

Ondanks alle maatregelen die zijn genomen om de financiële gevolgen van de overgang van het declaratiestelsel naar het lumpsumstelsel zoveel mogelijk te beperken, blijven er herverdeeleffecten bestaan. Deze herverdeeleffecten kunnen voor individuele schoolbesturen verschillend uitpakken. Om de schoolbesturen na de invoering van lumpsumbekostiging in staat te stellen het beleid af te stemmen op de nieuwe bekostiging is in de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs een overgangsregeling opgenomen. De overgangsregeling compenseert tijdelijk de herverdeeleffecten van een bestuur, zowel in positieve als in negatieve zin. Hoeveel en hoelang een bestuur gecompenseerd wordt, is afhankelijk van de omvang van het herverdeeleffect van dat bestuur.

Op basis van gegevens uit het meetjaar en een vergelijking met wat schoolbesturen zouden hebben ontvangen als in dat meetjaar al zou zijn bekostigd op basis van lumpsumsystematiek, is het herverdeeleffect per schoolbestuur uitgedrukt in een percentage van de bekostiging. Dat deel van dat herverdeelpercentage van een bestuur dat buiten de in deze regeling vastgestelde drempelwaarden valt, wordt door de overgangsregeling gecompenseerd. In het eerste jaar geldt een drempelwaarde van 0% en wordt het correctiepercentage volledige toepast. Dus een bestuur dat op basis van het gemeten herverdeeleffect een correctiepercentage heeft van vijf procent (achteruitgang), krijgt in het eerste jaar vijf procent extra bekostigd. In de jaren daarna wordt een bandbreedte gehanteerd, waarboven of waaronder wordt gecorrigeerd. Dus in het tweede jaar krijgt het bestuur met een correctiepercentage van vijf procent, nog 4 procent extra bekostigd. Het blijkt dat veruit de meeste besturen kleine herverdeeleffecten hebben. Bij een bandbreedte van 0%, 2%, 4% en 6% ontvangen na twee jaar (dus in het derde jaar van de overgangsregeling) nog maar 67 besturen met een negatief herverdeeleffect een compensatie. Daarom is er voor gekozen om het correctiepercentage volledig toe te passen in 2006–2007 en een grenspercentage van 1% in 2007–2008, 2% in 2008–2009 en 3% in 2009–2010 voor de positieve compensatie, dus voor de negatieve herverdeeleffecten.

De percentages voor de positieve herverdeeleffecten kunnen wat sneller oplopen, zodat de besturen met de positieve herverdeeleffecten iets minder worden gekort. Deze percentages zijn echter nog niet allemaal in de regeling opgenomen omdat ze nog bijgesteld kunnen worden indien blijkt dat de omvang van de kortingen niet in evenwicht is met de omvang van de bedragen die worden aangevuld. Het is immers niet de bedoeling dat meer gekort wordt dan nodig is om besturen met een negatief herverdeeleffect een aanvulling te geven. De percentages voor de correctie van positieve herverdeeleffecten bedragen 0% in 2006–2007 en naar verwachting 1,1% in 2007–2008, 2, 4% in 2008–2009 en 4,2% in 2009–2010.

Omdat besturen bij de invoering van lumpsumbekostiging bestedingsvrijheid krijgen, is het niet mogelijk de omvang van de herverdeeleffecten later te herijken. Er is dan namelijk geen vergelijking meer mogelijk tussen de lumpsumbekostiging en de bekostiging die een bestuur zou hebben ontvangen volgens de declaratiebekostiging. De overgangsregeling is daarom gebaseerd op de gegevens van het meetjaar. Na het meetjaar kunnen de omstandigheden die bepalend zijn voor de verschillen tussen de declaratiebekostiging en de lumpsumbekostiging wijzigen. Daardoor compenseert de overgangsregeling niet de verschillen die na het meetjaar optreden.

In verband met mogelijke wijzigingen als fusies, splitsing etc, wordt het percentage van een bestuur jaarlijks opnieuw bepaald, maar steeds op basis van de gegevens uit het meetjaar. Dus als de samenstelling van een bestuur niet verandert, blijft ook het correctiepercentage gedurende de gehele overgangsregeling gelijk.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven