Regeling overlopende personeelskosten scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging 2006

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 juni 2006, nr. VO/F-2006/26024, houdende regels met betrekking tot de afrekening van overlopende personeelskosten van scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging (Regeling overlopende personeelskosten scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging 2006)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel V, vierde lid, van het Besluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging (Stb. 49);

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. wet: de Wet op het voortgezet onderwijs;

c. besluit: het Besluit van 19 januari 2006, houdende wijziging van onder meer het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging in verband met beëindiging declaratiebekostiging praktijkonderwijs en overgang naar lumpsumbekostiging (Stb. 49);

d. school voor praktijkonderwijs: een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel V, eerste lid, van het besluit;

e. vakantieaanspraken: de op grond van Titel 9 ‘Vakantie-uitkering’ van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC maandelijks opgebouwde bruto-aanspraken van het personeel;

f. sociale lasten: de op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving door het bevoegd gezag verschuldigde afdracht pensioenpremies en loonheffing verbonden aan salarisbetalingen;

g. eindejaarsuitkering: de op grond van de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 van 13 december 2005 per 1 januari 2006 maandelijks opgebouwde bruto-aanspraken van het personeel;

h. CASO-systeem: systeem voor geautomatiseerde verwerking van de salarisadministratie van scholen.

Artikel 2

Afrekening personeelskosten opgebouwd in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006

De personeelskosten van het bevoegd gezag, die op grond van bij of krachtens de wet gegeven voorschriften, zoals die luiden op 31 juli 2006, voor bekostiging door de minister in aanmerking komen, en die door de minister van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006 nog niet betaalbaar zijn gesteld, worden door de minister afgerekend met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 6.

Artikel 3

Wijze van afrekening van personeelskosten in verband met werkgeversafdrachten op basis van CASO-gegevens over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006

1. De minister bepaalt aan de hand van gegevens van het CASO-systeem, naar de situatie op de sluitingsdatum van juli 2006, de hoogte van de aan het bevoegd gezag te vergoeden kosten in verband met de sociale lasten over juli 2006, die samenhangen met de in juli 2006 door het bevoegd gezag uitbetaalde salarissen.

2. De in het eerste lid bedoelde kosten worden door de minister als voorschot beschikbaar gesteld. Het voorschot wordt vóór 1 september 2006 aan het bevoegd gezag uitbetaald.

3. De in het tweede lid bedoelde bedragen worden door het bevoegd gezag opgenomen in de Aanvraag rijksvergoeding over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006.

Artikel 4

Wijze van afrekening van personeelskosten in verband met andere overlopende kosten op basis van CASO-gegevens over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006

1. De minister stelt aan de hand van gegevens uit het CASO-systeem de hoogte vast van de aan het bevoegd gezag te vergoeden kosten in verband met:

a. de vakantieaanspraken over de maanden juni en juli 2006;

b. de eindejaarsuitkering opgebouwd in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006;

c. de eenmalige uitkering in oktober 2006 van € 200,– nominaal (bruto) bij een normbetrekking opgebouwd in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006.

2. De personeelskosten als bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld op 12 oktober 2006 op grond van gegevens uit het CASO-systeem naar de situatie op 31 juli 2006.

3. Het bevoegd gezag van de school ontvangt in november 2006 een beschikking.

4. De personeelskosten als bedoeld in het eerste lid worden vóór 1 december 2006 aan het bevoegd gezag uitbetaald en worden door het bevoegd gezag opgenomen in de Aanvraag rijksvergoeding over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006.

Artikel 5

Nagekomen wijzigingen

Indien na de datum van vaststelling van de in artikel 4 genoemde vergoedingen wijzigingen optreden op de vastgestelde afrekening als gevolg van algemene salarismaatregelen, zullen de effecten van deze wijzigingen door de minister worden vastgesteld en worden nabetaald dan wel teruggevorderd.

Artikel 6

Wijze van afrekening van personeelskosten door middel van de Aanvraag Rijksvergoeding (AVR)

Personeelskosten als bedoeld in artikel 2, niet zijnde personeelskosten als bedoeld in de artikelen 3 en 4 komen voor afrekening door de minister in aanmerking indien het bevoegd gezag:

a. deze kosten uiterlijk op 31 december 2006 heeft uitbetaald, en

b. deze kosten opneemt in de Aanvraag Rijksvergoeding over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 8

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling overlopende personeelskosten scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Met ingang van 1 augustus 2006 worden de personeelskosten van scholen voor praktijkonderwijs, die nu nog op declaratiebasis worden bekostigd, via de lumpsumsystematiek bekostigd. Het stelsel van bekostiging op declaratiebasis komt daarmee per 1 augustus 2006 te vervallen. Met deze ministeriële regeling, gebaseerd op grond van artikel V, vierde lid van het besluit, worden overgangsrechtelijke bepalingen gegeven voor de betaling van overlopende personele kosten.

De regeling bepaalt op welke wijze de afrekening plaatsvindt van personeelskosten die betrekking hebben op de declaratieperiode en die betaald worden in de lumpsumperiode. Het betreft hier overlopende personeelskosten van het bevoegd gezag die op grond van de regelgeving, zoals die geldt van 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006, voor afrekening in aanmerking zouden komen en die het bevoegd gezag pas op of na 1 augustus 2006 betaalt.

De onderhavige personeelskosten worden onderscheiden in drie categorieën. De afrekening van deze drie categorieën is geregeld in de artikelen 3 tot en met 6. Scholen en besturen moeten hun mutaties tijdig aan hun administratiekantoren melden opdat deze voor de in deze regeling vastgestelde data verwerkt kunnen worden.

De betaalbaarstelling van de reguliere personele lumpsumbekostiging vindt plaats conform het in het voortgezet onderwijs gebruikelijke betaalritme. Onder het lumpsumstelsel is het betaalritme uitgedrukt in maandelijkse percentages, die variëren in verband met het feit dat scholen op verschillende momenten in het jaar tot betaling aan hun personeel overgaan. Zo vindt betaling van vakantiegeld eerst in mei plaats. Dit betekent dat in de maanden augustus tot en met december 2006, 32% van de totale kalenderjaarbekostiging betaalbaar wordt gesteld. Het kasritme volgt daarmee de liquiditeitsbehoefte van de school. De hoogte van de personele bekostiging, gebaseerd op de integrale leerlingentelling van 1 oktober 2005, is bekend gemaakt in de bekostigingsbrief van mei 2006 en heeft betrekking op de laatste vijf maanden van het kalenderjaar 2006. Het geheel, declaratiebekostiging tot 1 augustus 2006 plus afrekening van overlopende personeelskosten en betaling van de personele lumpsumbekostiging over de laatste vijf maanden van 2006, leidt ertoe dat scholen over voldoende middelen beschikken om aan hun verplichtingen te voldoen.

Met ingang van het kalenderjaar 2007 is het kasritme voor de betaling van de personele lumpsumbekostiging als volgt: 68% in de maanden januari tot en met juli 2007 en 32% in de maanden augustus tot en met december 2007. Deze bekostiging wordt gebaseerd op de integrale leerlingentelling van 1 oktober 2006 en de bekostigingsbrief voor het kalenderjaar 2007 wordt in december 2006 verzonden.

Betaling van de personele lumpsumbekostiging zal vanaf 1 januari 2007 volgens onderstaand betaalritme plaatsvinden:

Maand

Percentage perso-

nele lumpsum-

bekostiging

Januari

9,98

Februari

9,41

Maart

8,62

April

8,62

Mei

12,98

Juni

10,90

Juli

7,49

Augustus

6,40

September

6,40

Oktober

6,40

November

6,40

December

6,40

 

100,00

De scholen zullen bij hun financiële planning en begroting goed rekening moeten houden met de maandelijkse verschillen in dit betaalritme. Wijzigingen in de bekostiging gedurende het kalenderjaar worden niet volgens dit betaalritme toegekend. Voor deze (aanvullende) bekostiging wordt een evenredig deel per maand vastgesteld gedurende dat lopende kalenderjaar.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De eerste categorie personeelskosten betreft personeelskosten die in beginsel elke school pas in de lumpsumperiode kan betalen. Deze kosten kunnen worden bepaald via declaratiecode 1 van het CASO-systeem. De afrekening wordt door de minister berekend aan de hand van de CASO-berekening tot en met de sluitingsdatum van juli 2006 (omstreeks 13 juli) en wordt vóór 1 september 2006 aan het bevoegd gezag bevoorschot. Bij de afrekening van de kosten voor sociale lasten over de maand juli 2006 wordt uitgegaan van nabetaling in de maand augustus 2006 om de reguliere werking van de CASO-GEFIS-systematiek optimaal te benutten.

Het bevoegd gezag dient de voorschotten te verantwoorden op de Aanvraag Rijksvergoeding (AVR) over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006. Verantwoording anders dan via de AVR is niet mogelijk.

Artikel 4

De andere personeelslasten die in beginsel elke school pas in de lumpsumperiode kan betalen zijn benoemd in artikel 4. Ook deze kosten kunnen worden bepaald via declaratiecode 1 van het CASO-systeem. Het betreft aanspraken, die eerst na 31 juli 2006 op verschillende momenten tot daadwerkelijke uitbetaling leiden:

– de aanspraken eindejaarsuitkering (inclusief eindejaarsuitkering onderwijsondersteunend personeel) worden daadwerkelijk betaald in de maand december 2006 (zie onderdeel 4.2 van de CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 van 13 december 2005); zie ook onderdeel 3.4 van de voorlichtingspublicatie Financiële Arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2006, kenmerk AP/AenA-2006/2144 van 13 januari 2006);

– de vakantie-uitkering in de maand mei 2007;

– de nominale uitkering wordt in oktober 2006 uitbetaald (CAO sector onderwijs (PO en VO) 2005–2007 van 13 december 2005); zie onderdeel 3.4 van de voorlichtingspublicatie Financiële Arbeidsvoorwaarden per 1 januari 2006, kenmerk AP/AenA-2006/2144 van 13 januari 2006).

Om betaling aan het bevoegd gezag nog in 2006 te realiseren, zal op grond van een nauwkeurige calculatie per BRIN-nummer het bedrag van de aanspraken worden vastgesteld, waarna betaling in de vorm van een extra bedrag plaatsvindt vóór 1 december 2006. Deze calculatie geschiedt op basis van de in geld uitgedrukte aanspraken, zoals deze door het CASO-systeem zullen worden bepaald. De gegevens in het CASO-systeem op 31 juli 2006 worden door de minister vastgesteld op 12 oktober 2006. Dit moment is zodanig gekozen, dat het bevoegd gezag in de gelegenheid is om tot 12 oktober 2006 met terugwerkende kracht nog eventuele correcties aan te brengen in het CASO-systeem naar de situatie op 31 juli 2006. Wijzigingen in de gegevens in het CASO-systeem naar de situatie op 31 juli 2006 die aangebracht zijn na de vaststelling van de gegevens door de minister, zullen niet kunnen leiden tot wijziging van de afrekening. Voor de vaststelling van de afrekening bedoeld in artikel 4, zal aan het bevoegd gezag in november 2006 een beschikking worden gezonden.

Artikel 5

Het is mogelijk, dat na de vaststelling van de afrekening als bedoeld in artikel 4 alsnog correcties hierop moeten worden aangebracht op grond van algemene salarismaatregelen, die na het berekeningsmoment met terugwerkende kracht van invloed zijn op de vastgestelde afrekening. In artikel 5 is geregeld, dat deze correcties alsnog kunnen worden aangebracht. Deze correcties kunnen zowel leiden tot nabetaling aan het bevoegd gezag als tot terugvordering van het bevoegd gezag.

Artikel 6

De derde soort personeelskosten zijn kosten die per situatie verschillend zullen voorkomen. De minister kan deze niet zelf voorcalculatorisch bepalen, zodat in artikel 6 is geregeld dat deze kosten via een aparte opname in de Aanvraag Rijksvergoeding over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 juli 2006 alsnog kunnen worden gedeclareerd, mits de kosten uiterlijk 31 december 2006 door het bevoegd gezag zijn uitbetaald.

Uitbetaling door het bevoegd gezag na 31 december 2006 van deze kosten zal niet meer tot afrekening kunnen leiden. Indien opname niet in de AVR 2006 plaatsvindt, zal er niet (meer) tot afrekening overgegaan worden. De instellingsaccountant zal erop toe moeten zien dat tijdige betaling heeft plaatsgevonden en dat kosten rechtmatig zijn gedeclareerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven