Wijziging van de Uitvoeringsregeling Wet identificatie bij dienstverlening en Wet melding ongebruikelijke transacties

30 juni 2006

Nr. FM 2006-00918 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7° en artikel 3, eerste lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Wet identificatie bij dienstverlening en Wet melding ongebruikelijke transacties1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt ‘10.000’ vervangen door: 15.000.

B

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Als document in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wet identificatie bij dienstverlening wordt aangewezen:

a. de gemeentelijke identiteitskaart;

b. een geldig buitenlands paspoort;

c. voor zover de identiteitvaststelling een persoon betreft die in een andere lidstaat woonachtig is en in die lidstaat plaatsvindt, een geldig rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in die lidstaat en voorzien is van de pasfoto, de naam en het adres van de houder.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Onderhavige wijziging heeft betrekking op verschillende onderwerpen. Ten eerste wordt het bedrag vanaf wanneer er geïdentificeerd dient te worden bij cliënten met wie een instelling geen duurzame relatie heeft (zie hiervoor de toelichting op artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 7°, Kamerstukken II 1993/94, 23008, nr. 3), verhoogd. Daarnaast wordt een EU/EER-rijbewijs aangewezen als document aan de hand waarvan identificatie in de EU/EER kan plaatsvinden. Verder wordt het buitenlandse paspoort aangewezen als document in de zin van artikel 3, eerste lid Wid. Tot op heden konden buitenlanders in Nederland in het kader van de Wid alleen geïdentificeerd worden aan de hand van een document waarover zij ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 dienen te beschikken ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Van een paspoort kan echter over het algemeen aangenomen worden dat het een betrouwbaar document is. Vandaar dat paspoorten ook aangewezen worden als documenten in de zin van artikel 3, eerste lid. Dit is overigens ook het geval in de ons omringende landen zoals België en het Verenigd Koninkrijk.

Tenslotte is in artikel 5 de zinsnede ‘door de financiële instelling’ vervallen. Het zijn namelijk niet alleen financiële instellingen die mogelijk cliënten in het buitenland identificeren.

Aanpassing bedrag

Het bedrag in de Uitvoeringsregeling was voorheen op € 10.000 bepaald. Met de onderhavige aanpassing wordt aangesloten bij het bedrag van € 15.000 dat internationaal (FATF en EU1 ) gangbaar is.

Documenten aan de hand waarvan natuurlijke personen geïdentificeerd kunnen worden

In de Wid wordt aangesloten bij de Wet op de identificatieplicht voor wat betreft de documenten die gebruikt kunnen worden bij de identificatie van cliënten. De minister van Financiën heeft de bevoegdheid om daarnaast nog andere documenten aan te wijzen. Op basis van de uitvoeringsregeling konden natuurlijke personen tevens aan de hand van een gemeentelijke identiteitskaart of, bij identificatie in het buitenland, een geldig buitenlands paspoort geïdentificeerd worden.

Om redenen van efficiëntie en concurrentie was het wenselijk om identificatieplichtige instellingen toe te staan om in het buitenland ook aan de hand van geldige rijbewijzen te kunnen identificeren. Nederlandse (financiële) instellingen ondervinden namelijk negatieve concurrentie-effecten in die gevallen waarbij een instelling die in het betreffende land gevestigd is, wel mag identificeren aan de hand van een rijbewijs en de Nederlandse instelling niet. De huidige aanpassing maakt aan die ongelijkheid een einde. Hierbij gelden de volgende beperkingen. Ten eerste is deze vorm van identificatie alleen in de EU/EER toegestaan omdat rijbewijzen uit die lidstaten aan dezelfde eisen zijn onderworpen. Verder dient de identificatie plaats te vinden in de lidstaat waar het rijbewijs is afgegeven. Dit omdat de authenticiteit van rijbewijzen uit andere lidstaten moeilijk te beoordelen is voor degene die de cliënt identificeren.

De bovengenoemde aanpassing past binnen de grenzen van de hierboven reeds aangehaalde Europese richtlijn (2001/97) die niet bepaalt welke documenten gebruikt kunnen worden bij de identificatie; de richtlijn hanteert de term ‘bewijsstukken’.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat aan de hand van de documenten genoemd in de onderdelen a en b van het nieuwe artikel 5 geïdentificeerd kan worden in Nederland en dat onderdeel c van toepassing is op identificatie in de EU/EER.

Administratieve lasten

De onderhavige wijzigingen brengen een lastenverlichting met zich mee voor zowel burgers als het bedrijfsleven. Het aanwijzen van meer documenten brengt voor de burgers een verlichting mee. Dit is overigens een vermindering van de nalevingskosten en niet van de administratieve lasten; de verplichting tot het overleggen van identificatiegegevens aan de instelling blijft immers bestaan.

Het verhogen van het bedrag van € 10.000 naar € 15.000 brengt een lastenverlichting voor het bedrijfsleven met zich mee aangezien er in minder gevallen identificatie plaats dient te vinden. Deze versoepeling ziet op die diensten waarbij er geen duurzame relatie is tussen cliënt en instelling. Hierbij moet voornamelijk gedacht worden aan het wisselen van valuta. Uit cijfers van het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) blijkt dat er 2484 meldingen zijn van wisseltransacties waarbij het bedrag tussen de € 10.000 en € 15.000 ligt. Het aantal identificaties zal derhalve met circa 2500 verminderen. 70% (1750, identificaties met een duur van 1 minuut tegen een prijs van € 25 per uur) van deze wisseltransacties vindt plaats bij een geldtransactiekantoor en 30% (750 identificaties met een duur van 5 minuten tegen een prijs van € 75 per uur ) bij gewone banken. De totale vermindering van de administratieve lasten is dan als volgt:

– Voor de banken: 750 * 5/602 * € 75 = € 4687

– Voor de geldtransactiekantoren: 1750 * 1/60 * 25 = € 729

Totaal: € 5416

De Minister van Financiën,

G. Zalm

  • 1

    Stcrt. 1994, 17; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 13 april 2005 (Stcrt. 77).

Naar boven