Wijziging Leidraad Invordering 1990

4 juli 2006

Nr. CPP2006/1416M

Belastingdienst/Centrum voor Proces- en productontwikkeling, Sector Ontwerp, procesketen Inning

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten:

De Leidraad Invordering 1990, resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ 90/1990, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 2005, nr. CPP2005/2807M, Stcrt.252, zoals dit besluit is gerectificeerd bij besluit van 22 mei 2006, nr. CPP2006/1201M, Stcrt.103, wordt gewijzigd zoals aangegeven in de bijgevoegde bijlage.

Artikel I

A. In hoofdstuk I, artikel 7, § 1, eerste lid, laatste volzin, vervalt ‘(hetgeen uitsluitend mogelijk is in het kader van de uitoefening van enkele niet-fiscale douanetaken)’.

B. Aan hoofdstuk I wordt na artikel 7 een nieuw artikel 7a toegevoegd, luidende:

Artikel 7a

§ 1. Girale uitbetaling van belastingteruggaven

Algemeen

1. Waar in dit artikel wordt gesproken van belastingteruggaven wordt daaronder verstaan een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen dan wel andere belastingen of heffingen voorzover de invordering daarvan aan de ontvanger is opgedragen alsmede andere door de ontvanger uit te betalen bedragen.

Uitbetaling van belastingteruggaven vindt primair plaats door bijschrijving op een daartoe door de belastingschuldige aangewezen rekening, bestemd voor girale betaling. Het maakt daarbij niet uit of bedoelde rekening op naam staat van de belastingschuldige of van een andere persoon. In gevallen waarbij vorenbedoelde aanwijzing door de belastingschuldige niet heeft plaatsgevonden, kan uitbetaling van de belastingteruggave plaatsvinden door middel van bijschrijving op een rekening, bestemd voor girale betaling, die op naam staat van de belastingschuldige.

Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling

2. De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats bij de aangifte of het verzoek in verband waarmee de desbetreffende belastingteruggave wordt vastgesteld. Het uitblijven van een reactie op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer door de Belastingdienst aan de belastingschuldige, geldt in dat verband mede als aanwijzing. Wanneer de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot hetzelfde belastingmiddel en hetzelfde soort teruggave een ander rekeningnummer aanwijst, wordt laatstbedoeld rekeningnummer geacht mede te zijn aangewezen voor het doen van terugbetalingen uit hoofde van eerdere aangiften of verzoeken. Aanwijzing dient voor het overige schriftelijk en op teruggave-niveau plaats te vinden en wel op een zodanig tijdstip dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling rekening kan worden gehouden.

Uitbetalingsfouten

3. Indien uitbetaling van een belastingteruggave plaatsvindt op een andere rekening van de belastingschuldige dan die welke daartoe door hem is aangewezen, dient de ontvanger in beginsel opnieuw uit te betalen. De ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag eerst wordt gerestitueerd. Indien en voorzover echter blijkt dat het eerder betaalde bedrag niet ter beschikking van de belastingschuldige is gekomen – bijvoorbeeld omdat de rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de (eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat – vindt hernieuwde uitbetaling direct plaats. Indien en voorzover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag vervolgens terug vorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

Uitbetalingsfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (art. 6:34 BW). Desgevraagd wordt belastingschuldige op de hoogte gesteld omtrent de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de derde aan wie onverschuldigd is betaald.

C. In hoofdstuk III, artikel 14, § 4, lid 6, tweede volzin, wordt ‘huursubsidie’ vervangen door: huurtoeslag.

D. In hoofdstuk III, artikel 19, § 3, lid 2, vijfde volzin, wordt ‘huursubsidie’ vervangen door: huurtoeslag.

E. In hoofdstuk IV, artikel 25, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

E.1. Paragaaf 3, lid 7, vervalt.

E.2. In § 5e, lid 1, wordt na de laatste volzin een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het verzoek om uitstel van betaling kan door of namens de gezamenlijke erfgenamen van de overleden ondernemer of medegerechtigde worden ingediend.

E.3. Paragraaf 12, eerste lid, tweede volzin, vervalt.

E.4. In § 13 wordt na lid 10 een nieuw lid 11 toegevoegd, luidende:

Samenloop uitstel van betaling belastingschuld en toeslagenschuld

11. In het kader van uitstel van betaling kan samenloop plaatsvinden van belastingschuld met toeslagenschuld als bedoeld in hoofdstuk XVIII. Bij uitstel van betaling kan het gaan om kort uitstel van betaling en om langdurige uitstelregelingen.

Als uitgangspunt geldt dat als belanghebbende tegelijkertijd om uitstel van betaling verzoekt voor zowel een belastingschuld als een toeslagenschuld, het verzoek om uitstel van betaling voor de belastingschuld als eerste dient te worden behandeld.

Ieder verzoek om uitstel van betaling dient te worden beoordeeld naar het terzake geldende beleid, dus hetzij het beleid voor uitstel van betaling voor rijksbelastingen, hetzij het beleid voor uitstel van betaling voor toeslagen.

Zo geldt bijvoorbeeld voor belastingschuld een betalingsregeling van in het algemeen 12 maanden gebaseerd op de betalingscapaciteit en voor een toeslagenschuld een betalingsregeling van maximaal 24 maanden, terwijl voor toeslagen ook een standaardregeling van € 40 mogelijk is, die niet is gebaseerd op de betalingscapaciteit.

Indien de belastingschuldige die ook een toeslagenschuld heeft verzoekt om een langdurige betalingsregeling voor de ene schuld, terwijl er reeds een langdurige betalingsregeling loopt voor de andere schuld, worden voor dat verzoek voor de berekening van de betalingscapaciteit in aanmerking genomen de betalingen die op de eerder afgesloten, nog lopende, betalingsregeling worden voldaan. Het kan dus voorkomen dat uitstelregelingen naast elkaar lopen: een uitstelregeling voor rijksbelastingen en – tegelijkertijd – een uitstelregeling voor toeslagen.

F. In hoofdstuk IV, artikel 26 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

F.1. Paragraaf 2, lid 20, wordt als volgt gewijzigd.

a. In de zesde volzin, wordt ‘een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet’ vervangen door: een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen, ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet en een betaling ter zake van een terugvorderingsbeschikking toeslagen.

b. In de laatste volzin, wordt ‘belastingschulden waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend (zie § 1, zesde lid, hiervoor)’ vervangen door: belastingschulden bedoeld in § 1, zesde lid, hiervoor.

F.2. Paragraaf 2, lid 21, wordt als volgt gewijzigd.

A. In de tweede en vierde volzin wordt ‘€ 178,54’ telkens vervangen door: € 182,47. In de vierde volzin wordt ‘€ 176,72’, ‘€ 174,91’ en ‘€ 604,72’ vervangen door onderscheidenlijk: € 180,65, € 178,84 en € 615,01. Voorts wordt in de vijfde volzin ‘€ 604,72 – € 178,54 = € 426,18’ vervangen door: € 615,01 – € 182,47 = € 432,54.

F.3. Paragraaf 2, lid 21a, wordt als volgt gewijzigd.

a. In onderdeel a. wordt ‘€ 178,54’, ‘€ 176,72’ en ‘€ 174,91’ vervangen door onderscheidenlijk: € 182,47, € 180, 65 en € 178, 84.

b. In onderdeel b. wordt ‘€ 604,72 – € 178,54 = € 426,18’, ‘€ 604,72 – € 176,72 = € 428’ en ‘€ 604,72 – € 174,91 = € 429,81’ vervangen door onderscheidenlijk: € 615,01 – € 182,47 = € 432,54, € 615,01 – € 180,65 = € 434,36 en € 615,01 – € 178,84 = € 436,17.

F.4. Paragraaf 2, lid 26, wordt als volgt gewijzigd.

a. In de achttiende volzin, achter het eerste gedachtestreepje, wordt ‘€ 865’ en ‘€ 1082’ vervangen door: € 870 onderscheidenlijk € 1088. Voorts wordt ‘€ 1136’ telkens vervangen door: € 1143.

b. In de achttiende volzin, achter het tweede gedachtestreepje, wordt ‘€ 757’, ‘€ 973’ en ‘€ 1020’ vervangen door onderscheidenlijk: € 761, € 979 en € 1027.

c. In de achttiende volzin, achter het derde gedachtestreepje, wordt ‘€ 541’, € 757’ en € 822’ vervangen door onderscheidenlijk: € 544, € 761 en € 827.

d. In voorbeeld 1 wordt in de vijfde en zesde volzin ‘€ 757’ telkens vervangen door: € 761. Vervolgens wordt in de zevende volzin ‘€ 775 minus € 757 = € 18 × 80% = € 14’ vervangen door: € 775 minus € 761 = € 14 × 80% = € 11.

e. In voorbeeld 2 wordt in de vijfde volzin ‘€ 973’ en ‘€ 757’ vervangen door onderscheidenlijk: € 979 en € 761.

f. In voorbeeld 3 wordt ‘€ 865’ telkens vervangen door: € 870.

F.5. Paragraaf 2, lid 26a, eerste volzin, wordt als volgt gewijzigd.

a. In de eerste volzin wordt in de tekst achter het eerste gedachtestreepje ‘€ 179’ vervangen door: € 180.

b. In de eerste volzin wordt in de tekst achter het tweede gedachtestreepje ‘€ 278’ vervangen door: € 279.

F.6. Paragraaf 8, lid 3, derde volzin, wordt vervangen door: Na ontvangst van de reactie op zijn verzoek om bericht en raad aan de FIOD-ECD, kantoor Amsterdam, team Internationaal c.q. aan de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Nijmegen, zal de beslissing van de ontvanger luiden dat de Nederlandse Belastingdienst niet bevoegd is kwijtschelding te verlenen van buitenlandse aanslagen.

G. In hoofdstuk V, artikel 28 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

G.1. Paragraaf 1, lid 5, wordt gewijzigd als volgt.

a. In de eerste volzin wordt ‘artikel 25, achtste, elfde en zeventiende lid’ vervangen door: artikel 25, derde, vijfde, zesde, achtste, elfde of zeventiende tot en met negentiende lid.

b. Na de derde volzin wordt toegevoegd: Als de ontvanger het uitstel als bedoeld in artikel 25, vijfde, zesde en achtste lid, beëindigt, wordt invorderingsrente in rekening gebracht vanaf 1 september van het jaar waarin zich een handeling of omstandigheid voordoet die aanleiding is om het uitstel te beëindigen.

c. In de vierde volzin (oud) wordt ‘artikel 25, achtste, negende of elfde lid’ vervangen door: artikel 25, negende of elfde lid.

G.2. Paragraaf 2, lid 4, wordt gewijzigd als volgt.

a. De vierde volzin wordt vervangen door: Dit geldt ook voor alle gevallen waarin het verzoek om rentevergoeding tevens een verzoek om schadevergoeding bevat, tenzij de vordering in het verzoek om schadevergoeding niet meer dan € 5000 bedraagt.

b. In de vijfde volzin wordt ‘verzoek om rentevergoeding’ vervangen door: verzoek om rente- of schadevergoeding.

H. In hoofdstuk IX, artikel 67, § 1, wordt na lid 3 een nieuw lid 4 toegevoegd, luidende:

Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder

4. Desgevraagd is de ontvanger op grond van artikel 475g, lid 3, Rv, verplicht aan de gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is beslag te leggen tegen een schuldenaar, schriftelijk informatie te verstrekken over periodieke betalingen die hij aan die schuldenaar verricht c.q. gaat verrichten op grond van een verleende voorlopige teruggaafbeschikking. Deze informatieplicht behelst uitsluitend gegevens met betrekking tot:

– de vraag of aan de schuldenaar in kwestie een voorlopige teruggaaf is verleend;

– de termijn en de omvang van de betalingen van de voorlopige teruggaaf;

– de vraag of op de voorlopige teruggaaf in kwestie beslag is gelegd.

Het verstrekken van andere informatie dan hiervoor genoemd is in strijd met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de wet. Aan het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder een verzoek doet op grond van artikel 475g, lid 3, Rv, mag de ontvanger het vertrouwen ontlenen dat er een gerechtigdheid bestaat tot het leggen van beslag tegen de schuldenaar in kwestie.

I. In Hoofdstuk XI, § 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

I.1. Na lid 5 wordt een nieuw lid 6 ingevoegd, luidende:

Aansprakelijkheidsschulden

6. In het faillissement van een belastingschuldige kan een schuldenaar van de belastingschuldige, indien deze schuldenaar door de ontvanger aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 34, 35, 35a of 35b van de wet, zich beroepen op een voorwaardelijke regresrecht. Door dit beroep van de schuldenaar op zijn voorwaardelijk regresrecht kan de vordering niet worden geïnd. Het beroep op het regresrecht vervalt als zeker is dat de ontvanger de schuldenaar van de belastingschuldige niet aansprakelijk stelt. In een dergelijke situatie kan (uitsluitend) de curator zich wenden tot de ontvanger met het verzoek om een besluit te nemen over het wel of niet aansprakelijk stellen van de schuldenaar van de belastingschuldige. De ontvanger dient het hiermee gemoeide belang van de curator en door hem vertegenwoordigde schuldeisers te betrekken bij de besluitvorming of hij tot aansprakelijkstelling zal overgaan.

De curator overlegt aan de ontvanger alle relevante gegevens met betrekking tot de voorwaardelijke regresvordering. In ieder geval maakt de curator inzichtelijk, ook kwantitatief, hoe groot het belang van de ontvanger is bij afwikkeling van de boedel mét en zónder inning van de vordering waarvoor een beroep op de voorwaardelijke regresvordering wordt gedaan. De ontvanger verzendt de curator binnen 10 dagen na ontvangst van de gegevens een ontvangstbevestiging. Indien de ontvanger naar aanleiding van de verstrekte gegevens nadere informatie wenst, geeft hij dat aan in de ontvangstbevestiging, alsmede de – redelijke – termijn waarop de aanvullende gegevens moeten zijn verstrekt.

De volgende aspecten betrekt de ontvanger in ieder geval bij de mogelijke door hem te nemen beslissingen:

– het financiële belang van de ontvanger bestaande uit het zo veel mogelijk innen van openstaande belastingschulden op de voor de ontvanger minst belastende wijze;

– de beschikbare capaciteit – nu en in de nabije toekomst – voor het doen van haalbaarheidsonderzoeken en het aansprakelijk stellen door de ontvanger;

– het belang dat de curator en de schuldeisers hebben bij een zo optimaal mogelijke incasso van de uitstaande vordering en/of bij een zo spoedig mogelijke afwikkeling van een faillissement;

– hoe de omvang van de vordering van de belastingschuldige op zijn schuldenaar (= de aansprakelijke) zich verhoudt tot het mogelijke bedrag waarvoor die schuldenaar in totaliteit aansprakelijk zou kunnen worden gesteld.

De ontvanger deelt binnen een redelijke termijn aan de curator gemotiveerd één van de volgende beslissingen mede:

– dat hij binnen 6 maanden zal overgaan tot een aansprakelijkstelling van de debiteur van de belastingschuldige;

– dat hij binnen 6 weken zal overgaan tot een haalbaarheidsonderzoek van een aansprakelijkstelling;

– dat bij een toekomstige aansprakelijkstelling een bedrag in mindering zal worden gebracht op de aansprakelijkheidsschuld ter grootte van het met de ontvanger overeen gekomen en ook daadwerkelijk door de aansprakelijke schuldenaar van de belastingschuldige betaalde bedrag;

– dat hij de schuldenaar in het geheel niet aansprakelijk zal stellen voor de op dat moment bestaande belastingschulden.

I.2. In lid 9 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

a. Na de tweede volzin wordt toegevoegd: Op de executie-opbrengst die aldus door de pandhouder moet worden afgestaan ten gunste van de boedel, kan UWV geen rechten doen gelden voor zijn vorderingen met betrekking tot tijdvakken gelegen vóór 1 januari 2006.

b. Na de vierde volzin (oud) wordt toegevoegd: Indien de ontvanger niet alleen een boven de pandhouder bevoorrechte vordering ter verificatie heeft ingediend maar ook een vordering waarvoor het bodemvoorrecht niet geldt, vindt voor de beantwoording van de vraag of, en in hoeverre, voldoening uit het vrije boedelactief mogelijk is, primair toerekening plaats van het vrije boedelactief aan de laatstgenoemde vordering.

J. In hoofdstuk XII, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

J.1. In § 3, lid 3, wordt de tekst bij het eerste gedachtestreepje vervangen door: Als de betaling op de rekening van de Belastingdienst is bijgeschreven op of voorafgaand aan de dag waarop de kosten verschuldigd zijn geworden.

J.2. In § 4, lid 4, wordt ‘€ 10 295’ telkens vervangen door: € 10.140.

K. Na hoofdstuk XVII wordt een nieuw hoofdstuk XVIII toegevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XVIII. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Invordering van een terugvordering huurtoeslag, zorgtoeslag of kinderopvangtoeslag

Paragraaf 1. Algemeen

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

1. Hoofdstuk 2 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bevat de procedureregels die gelden voor inkomensafhankelijke regelingen die door Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd.

De inkomensafhankelijke regelingen die door Belastingdienst/Toeslagen worden uitgevoerd zijn: de Wet op de huurtoeslag, de Wet op de zorgtoeslag en de Wet kinderopvangtoeslag. In dit hoofdstuk van de Leidraad zal, gemakshalve, steeds gebruik worden gemaakt van de term ‘toeslag’ daar waar de Awir in algemene termen spreekt van een ‘tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling’. Daarnaast wordt de term ‘toeslagenschuld’ gehanteerd ter aanduiding van de betalingsverplichting die belanghebbende heeft jegens Belastingdienst/Toeslagen op grond van een terugvorderingsbeschikking.

Paragraaf 3 van hoofdstuk 2 Awir heeft betrekking op de wijze van uitbetaling en terugvordering van een toeslag en omschrijft tevens de bevoegdheden die Belastingdienst/Toeslagen heeft om een teruggevorderde toeslag in te vorderen. Behalve de invorderingsbevoegdheden die Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van de Awir kan Belastingdienst/Toeslagen ook gebruik maken van de bevoegdheden die het civiele recht een schuldeiser biedt.

Invordering namens Belastingdienst/Toeslagen

2. Belastingdienst/Toeslagen is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van een toeslag. De voorzitter van het managementteam van Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorzitters van de managementteams van de onderdelen van de Belastingdienst die zijn belast met de invordering van rijksbelastingen mandaat verleend om namens Belastingdienst/Toeslagen toeslagenschuld in te vorderen. In de uitoefening van die invorderingstaak treden zij niet op in hun hoedanigheid van ontvanger maar als – het bestuursorgaan – Belastingdienst/Toeslagen. De belastingdeurwaarder is in de Awir bevoegd verklaard voor het verrichten van deurwaarderswerkzaamheden in opdracht van Belastingdienst/Toeslagen.

Paragraaf 2. Invordering in eerste aanleg van een toeslagenschuld

Terugvordering op grond van de Awir

1. De Belastingdienst/Toeslagen kan teveel of ten onrechte uitbetaalde toeslag terugvorderen. Een toeslagenschuld wordt aan de belanghebbende bekend gemaakt door middel van toezending van een beschikking. Deze beschikking is voor bezwaar vatbaar.

De aanleiding voor het terugvorderen op grond van de Awir kan gelegen zijn in het feit dat:

– het te verlenen voorschot op de toeslag is herzien tot een lager bedrag dan reeds is uitbetaald ;

– de toegekende toeslag is vastgesteld tot een lager bedrag dan het voorschot dat is verleend;

– de toegekende toeslag is herzien tot een lager bedrag.

De Awir geeft aan dat op de belanghebbende de verplichting rust het bedrag van de terugvordering te betalen. Met ‘de belanghebbende’ wordt de persoon bedoeld aan wie de toeslag of het voorschot op de toeslag dat ten grondslag ligt aan de terugvordering is toegekend.

Betalingstermijn

2. Een terugvordering kent ingevolgde artikel 28 Awir een betalingstermijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dagtekening die is vermeld op de terugvorderingsbeschikking. Deze termijn geldt voor iedere terugvordering ongeacht de aanleiding om tot terugvordering over te gaan.

Voor een door Belastingdienst/Toeslagen opgelegde boete geldt ook een betalingstermijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dagtekening die is vermeld op de boetebeschikking.

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op deze termijnen.

Rente bij te late betaling

3. Indien de betalingstermijn van een terugvordering wordt overschreden, wordt op grond van artikel 29 Awir invorderingsrente in rekening gebracht op dezelfde wijze als dat voor belastingschulden is geregeld in de artikelen 28 en 29 van de wet. Dat houdt onder meer in dat de rente enkelvoudig wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de betalingstermijn en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling. Tevens vloeit daaruit voort dat rente ook kan worden vergoed door Belastingdienst/Toeslagen. Dat gebeurt met name in het geval de belanghebbende aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en het bedrag van de terugvorderingsbeschikking naderhand wordt verminderd.

Betalingsherinnering

4. Als de terugvordering niet of niet volledig binnen de betalingstermijn wordt voldaan zendt Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende eerst (kosteloos) een schriftelijke betalingsherinnering voordat tot dwanginvordering wordt overgegaan. Het betalingsgedrag van de belanghebbende of diens gedrag met betrekking tot het verstrekken van informatie ten behoeve van de toekenning van een toeslag of voorschot op een toeslag kan aanleiding zijn om het zenden van een betalingsherinnering achterwege te laten en direct tot dwanginvordering over te gaan.

Paragraaf 3. Dwanginvordering bij toeslagenschuld

Aanmaning

1. Als de toeslagenschuld niet of niet volledig binnen de betalingstermijn wordt voldaan zendt Belastingdienst/Toeslagen belanghebbende een aanmaning om alsnog binnen een termijn van tien dagen na dagtekening van de aanmaning te betalen. Zie in dit verband artikel 32, eerste lid, Awir. Een aanmaning wordt eveneens verzonden als de betalingsherinnering niet of niet tijdig tot algehele voldoening van de toeslagenschuld leidt.

Dwangbevel

2. Als na het verstrijken van de aanmaningstermijn de openstaande schuld nog steeds niet is voldaan, heeft Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 32, tweede lid, Awir de bevoegdheid een dwangbevel uit te vaardigen.

De betekening van het dwangbevel vindt op grond van artikel 32, derde lid, Awir plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 13 van de wet. Dit houdt in dat naast de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven wijze van betekening van het dwangbevel door een belastingdeurwaarder, betekening ook kan geschieden door verzending van een afschrift van het dwangbevel per post.

De tenuitvoerlegging van het dwangbevel dient ingevolge artikel 32, vierde lid, Awir te geschieden volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dan wel, indien er sprake is van een per post betekend dwangbevel, volgens de specifieke regels van tenuitvoerlegging op grond van artikel 14, tweede lid, van de wet.

Verzet tegen de tenuitvoerlegging

3. Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel is op grond van artikel 32, vijfde lid, Awir verzet mogelijk met overeenkomstige toepassing van artikel 17 van de wet. Uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 17 van de wet vloeit voort dat het instellen van verzet een schorsende werking heeft ten aanzien van de tenuitvoerlegging. Ook de uitsluitingsgronden van artikel 17 voor het kunnen instellen van verzet zijn van toepassing. Zo kan het verzet niet gegrond zijn op de stelling dat de terugvorderingsbeschikking niet ontvangen zou zijn.

Vordering

4. Op grond van artikel 32, zesde lid, Awir kan Belastingdienst/Toeslagen gebruik maken van de bevoegdheid tot het doen van een vordering ex artikel 19 van de wet onder de werkgever, de uitkeringsinstantie of een andere derde als bedoeld in het eerste lid van laatstgenoemd artikel. Belastingdienst Toeslagen kan overigens geen gebruik maken van de bevoegdheid opgenomen in artikel 19, tweede lid, van de wet. Een toeslagenschuld moet namelijk worden aangemerkt als een concurrente schuld. Daarbij hoort niet dat Belastingdienst/Toeslagen, als ware het een preferente schuldeiser, jegens de in dat lid genoemde derden het middel van de vordering in stelling kan brengen. Ingeval van faillissement of toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal Belastingdienst/Toeslagen de toeslagenschuld ter verificatie moeten indienen bij de curator of bewindvoerder.

De overeenkomstige toepassing van artikel 19 van de wet houdt wel in dat aan het doen van een vordering een vooraankondiging vooraf gaat, ook als het gaat om een vordering onder een uitkeringsinstantie. Bovendien moet rekening worden gehouden met de beslagvrije voet regeling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat wil zeggen dat de vordering slechts wordt gedaan voor zover er sprake is van periodieke inkomsten (zoals loon of een uitkering), die uitstijgen boven het vrij te laten normbedrag bestemd om te kunnen voorzien in de kosten van het bestaan.

Faillissement en wettelijke schuldsaneringsregeling

5. Zodra Belastingdienst/Toeslagen bekend is met het feit dat ten aanzien van een belanghebbende het faillissement is uitgesproken, dan wel de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, zullen eventuele invorderingsmaatregelen worden gestaakt en lopende betalingsregelingen worden beëindigd. Zoals in het vierde lid van deze paragraaf al is opgemerkt dient de openstaande toeslagenschuld met betrekking tot de periode voorafgaand aan het tijdstip van faillissement of schuldsanering, ter verificatie te worden aangemeld bij de curator of de bewindvoerder. Uit artikel 44 Awir (beslagverbod) vloeit voort dat een eventuele toeslag niet in de boedel vloeit. Gedurende de looptijd van een faillissement of schuldsaneringsregeling geldt dat een eventuele toeslag uitbetaald zal worden op het door de belanghebbende daartoe bestemde rekeningnummer, hetgeen ook het rekeningnummer van de curator of de bewindvoerder kan zijn.

Na afloop van het faillissement kan met betrekking tot de dan nog resterende toeslagenschuld dwanginvordering en verrekening plaats vinden door de Belastingdienst/Toeslagen. Dat geldt niet voor de na afloop van een wettelijke schuldsaneringsregeling resterende toeslagenschuld. De nakoming daarvan kan niet rechtens worden afgedwongen.

Minnelijke schuldsaneringsregeling

6. Voor toeslagenschuld geldt dat het invorderingsbeleid voor belastingschulden zoals dat thans is verwoord in artikel 25, paragraaf 13A, van deze leidraad overeenkomstig wordt toepast. Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen na de totstandkoming van een zogenoemde ‘minnelijke schuldsaneringsregeling’ volgens de gedragscode van de Nederlandse vereniging voor Volkskrediet, onder voorwaarden gedurende 36 maanden uitstel van betaling verleent voor toeslagenschuld.

Verjaring

7. Artikel 32, zevende lid, Awir verklaart artikel 27 van de wet van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat voor het door Belastingdienst/Toeslagen uit te oefenen recht van dwanginvordering en de bevoegdheid tot verrekening een verjaringstermijn van vijf jaren geldt, te rekenen vanaf de dag waarop de toeslagenschuld opeisbaar is. De verjaringstermijn voor wat betreft de terugvordering van een toeslag kan op dezelfde gronden kan worden gestuit of verlengd als de verjaringstermijn van een belastingaanslag.

Paragraaf 4. Verrekening

Bevoegdheid

1. Artikel 30 Awir bevat het verrekeningsregime zoals dat geldt voor toeslagen. Voorwaarde voor verrekening is dat er sprake moet zijn van een toeslagenschuld. Verrekening van die schuld is in de eerste plaats mogelijk met een aan dezelfde belanghebbende uit te betalen toeslag. In de regel zal het dan gaan om een uit te betalen toeslag op grond van dezelfde inkomensafhankelijke regeling als die waar de toeslagenschuld betrekking op heeft. Verrekening van de schuld met een uit te betalen toeslag op grond van een andere inkomensafhankelijke regeling is echter ook mogelijk. Voor de verrekening is niet relevant op welk berekeningsjaar de terugvordering of het uit te betalen bedrag betrekking hebben.

In de tweede plaats kan een toeslagenschuld ook verrekend worden met een aan dezelfde belanghebbende uit te betalen teruggaaf die voortvloeit uit een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting. Van deze bevoegdheid zal alleen gebruik worden gemaakt als de belastingontvanger de belastingteruggaaf niet met belastingschulden wil verrekenen.

In de Awir is bepaald dat de toeslagenschuld opeisbaar moet zijn alvorens tot verrekening kan worden overgaan. Dat houdt in dat na het vaststellen van de beschikking waaruit de betalingsverplichting voortvloeit de belanghebbende niet direct met een verrekening – van bijvoorbeeld lopende voorschotten – wordt geconfronteerd. De belanghebbende krijgt eerst de gelegenheid om de betalingstermijn te benutten om betalingsmaatregelen te treffen.

Het initiatief om tot verrekening over te gaan zal in de regel liggen bij Belastingdienst/Toeslagen. De belanghebbende kan Belastingdienst/Toeslagen echter ook verzoeken om van de verrekeningsbevoegdheid gebruik te maken. In dat geval kan ook verrekening plaats vinden voordat de betalingstermijn is verstreken.

Voor de eventueel in rekening gebrachte rente of bestuurlijke boete geldt dat zij de verrekening zoals die wordt toegepast op de hoofdsom (de toeslagenschuld) volgen.

Verrekening en uitstel van betaling

2. Zolang door Belastingdienst/Toeslagen uitstel is verleend voor de betaling van een toeslagenschuld, vindt met betrekking tot deze toeslagenschuld in beginsel geen verrekening plaats met termijnbedragen die worden uitbetaald op basis van een verleend voorschot op de toeslag of met termijnbedragen die worden uitbetaald op grond van een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting. Verrekening met termijnbedragen is echter wel toegestaan indien en voor zover deze worden aangewend in het kader van de aflossing van een toeslagenschuld door middel van een betalingsregeling als bedoeld in paragraaf 5 hierna.

Paragraaf 5. Uitstel van betaling

Algemeen

1. De Awir biedt Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid uitstel van betaling te verlenen voor een teruggevorderd bedrag. Op grond van een delegatiebepaling zijn nadere regels voor het verlenen van uitstel van betaling opgenomen in de Uitvoeringsregeling Awir. Artikel 7 van deze regeling geeft de regels die gelden voor uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen. Artikel 8 bevat de regels die gelden voor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar tegen de toeslagenschuld.

Zie in dit verband ook artikel 25, § 13, lid 11, van deze leidraad.

Standaardbetalingsregeling

2. Als uitgangspunt geldt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld om dat met behulp van een standaardbetalingsregeling te doen.

Deze betalingsregeling (hierna: de standaardregeling) wordt zonder nader onderzoek in te stellen, door Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 40 per maand. Als de belanghebbende in aanmerking wil komen voor de standaardregeling, zal hij een schriftelijk verzoek daartoe moeten indienen. Belastingdienst/Toeslagen stuurt hem dan een uitstelbeschikking toe met de mededeling dat de betalingsregeling wordt toegestaan op voorwaarde dat de belanghebbende maandelijks € 40 betaalt totdat het bedrag van de toeslagenschuld, inclusief rente, is voldaan.

De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf de vervaldag van de toeslagenschuld. Als het teruggevorderde bedrag groter is dan € 960 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden wél mogelijk is. Een teruggevorderd bedrag van € 1200 zal, bijvoorbeeld, met behulp van de standaardregeling afgelost kunnen worden in 24 maandelijkse termijnen van € 50.

De situatie kan zich voordoen dat de belanghebbende met meerdere toeslagenschulden te maken krijgt. Als die zich gelijktijdig voordoen worden, voor de toepassing van de standaardregeling, de te betalen bedragen bij elkaar opgeteld. Voor het totaal geldt vervolgens de hiervoor omschreven aflossingssystematiek van € 40 per maand gedurende maximaal 24 maanden.

Voorbeeld.

Belanghebbende A krijgt op 15 juli 2007 een terugvordering huurtoeslag van € 240 én een terugvordering zorgtoeslag van € 120. A kan dan gebruik maken van de standaardregeling door gedurende 9 maanden € 40 af te lossen.

Een andere situatie die zich voor kan doen is dat de belanghebbende tijdens de looptijd van een standaardregeling te maken krijgt met een nieuwe terugvordering. In die gevallen vindt een vernieuwing van de standaardregeling plaats door het bedrag van de nieuwe toeslagenschuld op te tellen bij het nog resterende bedrag van de toeslagenschuld waarvoor de standaardregeling loopt. Voor het totaal geldt dan weer de hiervoor omschreven aflossingssystematiek van € 40 per maand gedurende maximaal 24 maanden.

Voorbeeld.

Belanghebbende A maakt gebruik van de standaardregeling voor een terugvordering huurtoeslag van € 400. Als hij nog € 240 moet aflossen, ontvangt A een terugvordering zorgtoeslag van € 80. A kan dan (opnieuw) gebruik maken van de standaardregeling door gedurende 8 maanden € 40 af te lossen.

Betalingsregeling op basis van betalingscapaciteit

3. In daartoe aanleiding gevende situaties kan Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Hiervan kan slechts sprake zijn als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is om de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. Hij is dan tevens gehouden om, op het daartoe bestemde formulier, de benodigde informatie te verstrekken aan Belastingdienst/Toeslagen om te kunnen beoordelen of er sprake is van onvoldoende betalingscapaciteit om een maandelijkse aflossing overeenkomstig de standaardregeling te kunnen verrichten.

Als maatstaf voor de beoordeling of iemand over voldoende betalingscapaciteit beschikt gelden de regels zoals die ook voor de invordering van belastingschulden gelden. Daarnaast geldt het uitgangspunt, zoals dat ook voor de invordering van belastingschulden geldt, dat het beschikken over vermogen een uitsluitingsgrond vormt om in aanmerking te komen voor een betalingsregeling die rekening houdt met de betalingscapaciteit.

De artikelen 11, 12 en 13 van de regeling zijn in dit kader van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

– naast het netto-besteedbaar inkomen van de belanghebbende ook rekening wordt gehouden met het netto-besteedbaar inkomen van een eventuele partner als bedoeld in artikel 3 van de Awir;

– bevoorrechte schulden (zoals belastingschulden) op het vermogen in mindering mogen worden gebracht.

Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen. Mocht echter blijken dat de betalingscapaciteit lager is dan € 40 per maand maar voldoende om het bedrag van de toeslagenschuld in maximaal 24 maanden te voldoen, zij het met een lager bedrag dan € 40, dan zal Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling die is gebaseerd op de betalingscapaciteit toestaan.

Indien de belanghebbende wel over betalingscapaciteit beschikt, maar niet voldoende om de toeslagenschuld af te lossen in 24 maanden, zal Belastingdienst/Toeslagen een regeling voor 24 maanden treffen, gebaseerd op de betalingscapaciteit. In de uitstelbeschikking zal worden opgenomen dat de regeling opnieuw wordt bezien na verloop van twaalf maanden. Na die twaalf maanden zal Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende opnieuw een vragenformulier toesturen. Wordt na ontvangst van dat formulier een inkomensverbetering geconstateerd, dan wordt het lopende uitstel ingetrokken en een nieuwe uitstelregeling getroffen op basis van het hogere bedrag van de betalingscapaciteit, gedurende de resterende twaalf maanden. Als een inkomensvermindering wordt geconstateerd, dan wordt een nieuwe uitstelregeling getroffen op basis van het lagere bedrag voor de resterende periode van twaalf maanden.

Niet verder bemoeilijken

4. Als de belanghebbende een betalingsregeling is toegestaan als bedoeld in het derde lid die rekening houdt met een betalingscapaciteit die ontoereikend is om het teruggevorderde bedrag binnen 24 maanden te voldoen, zal Belastingdienst/Toeslagen na afloop van die regeling de belanghebbende meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen voor de nog openstaande schuld.

Indien aan de hand van de gegevens op het door belanghebbende ingevulde vragenformulier is vastgesteld dat hij niet over enige betalingscapaciteit beschikt, dan zal Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende na die vaststelling meedelen geen invorderingsmaatregelen te zullen nemen met betrekking tot de toeslagenschuld in kwestie.

In beide situaties wordt aan de mededeling de voorwaarde verbonden dat eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting, voor zover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald, zullen worden verrekend met de buiten invordering gelaten schuld.

Kort uitstel

5. De belanghebbende heeft, naast de betalingsregelingen bedoeld in het tweede en derde lid van deze paragraaf, tevens de mogelijkheid om – telefonisch of schriftelijk – voor enkele maanden uitstel van betaling aan te vragen. Deze vorm van uitstel van betaling (hierna: kort uitstel) houdt in dat gedurende een periode van maximaal 4 maanden, te rekenen vanaf de vervaldag van de toeslagenschuld, een opschorting van de betalingsverplichting plaats vindt. Het te betalen bedrag moet dan wel binnen die periode volledig zijn betaald. Na afloop van het kort uitstel kan belanghebbende niet opnieuw uitstel van betaling krijgen (in welke vorm dan ook) voor dezelfde toeslagenschuld.

De voorwaarden die gelden om voor kort uitstel in aanmerking te komen zijn vrijwel dezelfde als de voorwaarden die gelden voor belastingschulden, zij het dat bij de terugvordering van toeslagen geen onderscheid gemaakt wordt tussen een particulier en een ondernemer.

Voordat kort uitstel kan worden verleend moet aan de volgende (cumulatieve) voorwaarden worden voldaan:

a. De toeslagenschuld bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met toeslagenschuld waarvoor uitstel van betaling is verleend in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift;

b. Aan de belanghebbende is niet al eerder uitstel van betaling verleend voor toeslagenschuld in verband met betalingsproblemen.

c. Aan de belanghebbende is geen dwangbevel betekend voor openstaande toeslagenschuld.

Voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden, dan kan hij eventueel wel in aanmerking komen voor de standaardbetalingsregeling van € 40 per maand, of een betalingsregeling gebaseerd op de betalingscapaciteit.

Geen betalingsregeling en niet verder bemoeilijken

6. Als het ontstaan van de toeslagenschuld te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner, dan komt belanghebbende niet in aanmerking voor een betalingsregeling of voor een beschikking niet verder bemoeilijken als bedoeld in deze paragraaf. In dat geval is er ook geen plaats voor enige terughoudendheid in de uitoefening van de bevoegdheid tot dwanginvordering of verrekening.

Bezwaar tegen de toeslagenschuld

7. Belastingdienst/Toeslagen verleent uitstel voor de betaling van een toeslagenschuld indien de belanghebbende tegen die toeslagenschuld bezwaar indient. Het bezwaarschrift moet dan wel vóór het verstrijken van de bezwaartermijn zijn ingediend en zijn voorzien van de gronden van het bezwaar. Een en ander brengt met zich mee dat voor een niet-ontvankelijk bezwaar in de regel geen uitstel van betaling zal worden verleend.

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op een ingediend bezwaar van de belanghebbende tegen de herzienings- of toekenningsbeschikking van Belastingdienst/Toeslagen die de aanleiding vormt om tot terugvordering over te gaan.

Bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting

8. Belastingdienst/Toeslagen zal automatisch uitstel van betaling verlenen voor een toeslagenschuld indien sprake is van een (fiscale) procedure die belanghebbende voert met de inspecteur over de aanslag inkomstenbelasting die aan de toeslagenschuld ten grondslag ligt.

Paragraaf 6. Aansprakelijkheid partner

Aansprakelijkheid

1. De partner van de belanghebbende, als bedoeld in artikel 3 Awir, is op grond van 33 Awir aansprakelijk voor de schuld die voortvloeit uit een toeslagenschuld die de belanghebbende onbetaald laat. Conform de systematiek van de Awir zal de partner alleen aansprakelijk worden gesteld voor zover die ook feitelijk partner van de belanghebbende was gedurende de periode waarop de toeslagenschuld betrekking heeft. Een nieuwe partner kan dus niet aansprakelijk worden gesteld voor een toeslagenschuld die ziet op de periode waarin er nog geen sprake was van partnerschap. Van aansprakelijkheid voor eventueel met de terugvordering samenhangende schulden in de vorm van een bestuurlijke boete kan slechts sprake zijn wanneer sprake is van een gedraging van de partner die ten grondslag ligt aan of mede ten grondslag ligt aan het feit dat een boete is opgelegd.

Invordering van aansprakelijkheidschuld

2. De aansprakelijkstelling van de partner vindt bij beschikking plaats. Voor de aansprakelijkgestelde partner staat dezelfde rechtsgang open als de rechtsgang die de belanghebbende heeft tegen de toeslagenschuld. Dat wil zeggen dat voor wat betreft het bezwaar de aansprakelijkgestelde zich zal moeten richten tot Belastingdienst/Toeslagen en voor wat betreft het beroep tegen die uitspraak tot de bestuursrechter van de rechtbank. Als hogere beroepsinstantie fungeert de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook voor de aansprakelijkheidschuld geldt een betalingstermijn van twee maanden. Ten aanzien van de in te vorderen aansprakelijkheidsschuld gelden dezelfde verrekening- en dwanginvorderingsbepalingen als die voor de belanghebbende gelden. Dat geldt ook voor het verkrijgen van uitstel van betaling.

Paragraaf 7. Beslaglegging op een toeslag

Beslag alleen in uitzonderingssituaties toegestaan

1. De door Belastingdienst/Toeslagen uit te betalen toeslagen zijn slechts beperkt vatbaar voor beslag. Zo kan:

– de verhuurder (voor niet betaalde huur) beslag leggen op de huurtoeslag;

– de zorgverzekeraar (voor niet betaalde premie) beslag leggen op de zorgtoeslag;

– de kinderopvangstelling (voor niet betaalde kinderopvangkosten) beslag leggen op de kinderopvangtoeslag, en

– Belastingdienst/Toeslagen (voor niet betaalde terugvorderingsbeschikkingen) beslag leggen op alle toeslagen.

Voor het overige geldt een beslagverbod.

Beslag door derden

2. Een verhuurder, een zorgverzekeraar en een kinderopvanginstelling kunnen dus beslag leggen op een toeslag. Daarbij geldt echter de eis dat de vordering die zij jegens de toeslaggerechtigde hebben (in verband met, bijvoorbeeld, het onbetaald laten van de verzekeringspremie) betrekking moet hebben op het niet naleven van betalingsverplichtingen in het jaar 2006 of later. Zo is bijvoorbeeld een beslaglegging op een zorgtoeslag 2006 door een zorgverzekeraar in verband met onbetaalde gebleven verzekeringspremies voor het jaar 2005 niet mogelijk.

Voor de vraag onder wie derdenbeslag moet worden gelegd, onder de Belastingdienst/Toeslagen dan wel onder de regiokantoren, wordt opgemerkt dat derdenbeslag moet worden gelegd onder het organisatieonderdeel Belastingdienst/Toeslagen. Dat Belastingdienstonderdeel is namelijk het bestuursorgaan dat op grond van de Awir is belast met de uitbetaling van de toeslagen. Een gelegd beslag onder (de ontvanger van) de regiokantoren is niet rechtsgeldig. In die gevallen meldt ( de ontvanger van) het regiokantoor op het verklaringsformulier geen toeslag onder zich te hebben en wordt voor nadere informatie verwezen naar Belastingdienst/Toeslagen.

Informatieverzoeken van gerechtdeurwaarders

3. Een gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is beslag te leggen ten laste van een schuldenaar is bevoegd aan Belastingdienst/Toeslagen te vragen of er periodieke betalingen worden verricht aan de schuldenaar. Belastingdienst/Toeslagen is verplicht schriftelijk te antwoorden en kan zich daarbij niet beroepen op een geheimhoudingsplicht, mits de gerechtsdeurwaarder in zijn verzoek om informatie duidelijk maakt dat hij handelt in opdracht van een schuldeiser die bevoegd is beslag te leggen op een toeslag.

Artikel 67, § 1, lid 4, van deze leidraad is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 8. Algemene wet bestuursrecht van toepassing

Algemeen

1. Op de uitvoeringsprocedure van Belastingdienst/Toeslagen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van titel 4.2. Voorts zijn artikel 3:40 en de hoofdstukken 4, 6 en 7 Awb niet van toepassing op de verrekeningsbeschikking, de aanmaning en het dwangbevel.

Een en ander houdt onder meer in dat tegen de verrekeningsbeschikking, de aanmaning en het dwangbevel geen bezwaar en beroep mogelijk is, maar dat wél bezwaar en beroep mogelijk is tegen andere beschikkingen van Belastingdienst/Toeslagen, bijvoorbeeld met betrekking tot uitstel van betaling.

Omdat in de Awir de Kostenwet invordering rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing is verklaard, is voorts bezwaar en beroep mogelijk tegen eventuele vervolgingskosten die in verband met een aanmaning of een dwangbevel in rekening zijn gebracht.

L. De bijlagen worden gewijzigd als volgt.

a. Bijlage 1a wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1a, die als bijlage A bij dit besluit is gevoegd.

b. Bijlage 1b wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1b, die als bijlage B bij dit besluit is gevoegd.

c. Bijlage 1c wordt vervangen door een nieuwe bijlage 1c, die als bijlage C bij dit besluit is gevoegd.

d. In bijlage VA wordt aan het slot de punt vervangen door een punt-komma en wordt aan de opsomming toegevoegd:

voor het tweede kwartaal 2006: 3,75;

voor het derde kwartaal 2006: 4,00.

Artikel II

Dit besluit wordt verwerkt in de Leidraad Invordering 1990, zoals opgenomen in het Boekwerk Invordering 1990, onder nummer 6.00.00.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2006. In afwijking hiervan treedt onderdeel K in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006.

Dit besluit zal (met de bijlagen) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 juli 2006.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de Directeur-GeneraalBelastingdienst, J. Thunnissen.

Bijlage A

Bijlage 1a. Beslagvrije voet per 1 juli 2006

Gehuwden

partner 1: ≥ 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: ≥ 21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet: € 1087,12

partner 1: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

beslagvrije voet:

€ 375,68

partner 1: ≥ 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr. beslagvrije voet: € 731,40

partner 1: < 21 jr.

partner 2: < 21 jr.

+ ten laste komend(e) kind(eren)

beslagvrije voet: € 593,10

partner 1: ≥ 21 jr. en < 65 jr.

partner 2: < 21 jr.

+ ten laste komend(e) kind(eren)

beslagvrije voet: € 948,83

partner 1: ≥ 65 jr.

partner 2: ≥ 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.142,93

partner 1: ≥ 65 jr.

partner 2: < 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.142,93

Alleenstaande ouder

≥ 21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet:

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 760,99 en een maximum van € 978,41

< 21 jr.

beslagvrije voet: € 405,261

1 Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 760,99 en een maximum van € 978,41

≥ 65 jr.

beslagvrije voet: € 1.026,49

Alleenstaande

≥ 21 jr. en < 65 jr.

beslagvrije voet:

90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van van € 543,56 maximum van € 760,99

< 21 jr.

beslagvrije voet: € 187,841

1 Let op: de Belastingdienst hanteert voor personen met een ander inkomen dan een bijstandsuitkering in afwijking hiervan: 90% van het feitelijke inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van € 543,56 en een maximum van € 760,99

≥ 65 jr.

beslagvrije voet: € 826,76

Bij een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1 van de Wwb bedraagt de beslagvrije voet per maand de eventuele eigen bijdrage voor verzorging dan wel verpleging vermeerderd met:

– voor een alleenstaande of alleenstaande ouder: € 179,31 + € 51 (vergoeding Zorgverzekeringswet);

– voor gehuwden: € 278,91 + € 73 (vergoeding Zorgverzekeringswet).

Indien één van de gehuwden in een inrichting verblijft, bedraagt de beslagvrije voet de som van 90% van de bijstandsnorm die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

1 ≥ = 21/65 jaar of ouder

< = jonger dan 21/65 jaar

Bijlage B

Bijlage 1b. Overzicht normen studiefinanciering

Overzicht opbouw normbudget per 1-8-2006 tot 31-12-2006 (1-9-2006 voor HO)

Opleiding

Woonsi-tuatie

Levens-

onderh.

Norm

Boeken

Leermid.

College-

& lesgeld

Maand-budget

Reken-

Max RL

Basis-

beurs

Max.

aanv.

Beurs

Max.

RL

  

A

B

C

D

E

F

G

H

HO

uitwonend

563,29

52,42

126,56

742,27

266,02

248,48

227,77

493,79

HO

thuiswon.

385,45

52,42

126,56

564,43

266,02

89,24

209,17

475,19

          

MBO

uitwonend

563,29

45,85

80,25

689,39

147,43

229,60

312,36

459,79

MBO

thuiswon.

385,45

45,85

80,25

511,55

147,43

70,37

293,75

441,18

Partnertoeslag per maand € 520,14.

Eenoudertoeslag per maand € 416,22.

Bijlage C

Bijlage 1c. Overzicht normen huurtoeslag

De vermelde bedragen zijn op maandbasis

 

tot 1 juli 2007

Maximaal subsidiabele huur

€ 615,01

  

Maximumbedrag dat in de laagste inkomenscategorie volgens art. 17, tweede lid, Wet op de huurtoeslag voor eigen rekening komt (normhuur)

€ 182,47

Normhuur als sprake is van éénpersoonsouderenhuishouden

€ 180,65

Normhuur als sprake is van meerpersoonsouderenhuishouden

€ 178,84

  

Maximumbedrag aan woonlasten waarmee de beslagvrije voet kan worden verhoogd voor:

 

Jongeren tot 23 jaar

€ 156,61

1 persoonshuishouden tot 65 jaar

€ 331,14

1 persoonshuishouden van 65 jaar en ouder

€ 332,96

2 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 266,30

2 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 334,77

3 persoonshuishouden 23 tot 65 jaar

€ 292,39

3 persoonshuishouden 65 jaar of ouder en gehandicapten

€ 343,47

Het begrip huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag

Onder huurprijs in de zin van de Wet op de huurtoeslag wordt verstaan de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (de zgn. kale huur), verminderd met het eventueel daarin begrepen bedrag voor bedrijfsruimte en met een vast bedrag voor de huur van een garage (€ 22) en vermeerderd met een aantal servicekosten (de zgn. subsidiabele servicekosten: artikel 5, derde lid, Wet op de huurtoeslag). Deze servicekosten zijn:

1. elektriciteitskosten van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties en kosten van de verlichting van gemeenschappelijke ruimten, een en ander tot ten hoogste een bedrag van totaal € 12 per maand;

2. schoonmaakkosten van liften en andere gemeenschappelijke ruimten tot ten hoogste € 12 per maand;

3. kosten van een huismeester tot ten hoogste € 12 per maand;

4. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten tot ten hoogste € 12 per maand.

De overige in de betaalde bruto-huur begrepen elementen komen niet voor subsidiëring in aanmerking en worden dus ook bij de verhoging van de beslagvrije voet op grond van artikel 475d, vijfde lid, onderdeel b, Rv buiten beschouwing gelaten. Het feit dat de belastingschuldige niet onder betaling van deze elementen uitkomt doet hieraan niet af.

NB: Voor toepassing van het vorenstaande dient de belastingschuldige zo nodig een huurspecificatie te verstrekken, verkrijgbaar bij de verhuurder.

Bijlage A bij bijlage Ic

stcrt-2006-129-p17-SC75744-1.gif
Naar boven