Wijziging Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 29 juni 2006, nr. TRCJZ/2006/1514, houdende wijziging van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten (verhaal onderzoekskosten ter uitvoering van Richtlijn nr. 96/23/EG)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op richtlijn nr. 96/22/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG L 125), op richtlijn nr. 96/23/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in produkten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG L 125), alsmede op de artikelen 19 en 23 van de Landbouwwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Indien in een monster residuen van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend, worden aangetroffen, worden de kosten van onderzoek of monsterneming, bedoeld in artikel 16, 17 en 23, tweede lid, van richtlijn nr. 96/23/EG door de minister in rekening gebracht bij de eigenaar of houder van de bemonsterde dieren dan wel van de dieren, waarvan de bemonsterde producten afkomstig zijn.

B

Er wordt na artikel 6 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

1. De in artikel 5, derde lid, en artikel 6 bedoelde kosten hebben betrekking op:

a. het onderzoek naar de redenen voor de aanwezigheid van residuen in de onderzochte monsters op enig bedrijf waar de bemonsterde dieren of producten van afkomstig zijn of zijn;

b. het nemen van monsters;

c. de analyse van de genomen monsters;

d. overige onderzoeken.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn, in voorkomend geval, opgebouwd uit de volgende componenten:

a. de laboratoriumkosten;

b. de met de analyse van de monsters gemoeide verzendkosten;

c. de administratiekosten;

d. de verblijfskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;

e. de reiskosten van de bij de werkzaamheden betrokkenen;

f. een bedrag per uur per met de werkzaamheden belaste persoon;

g. overige kosten die verband houden met de werkzaamheden.

3. Indien kosten in rekening gebracht worden ingevolge artikel 79 van het Diergeneesmiddelenbesluit, kunnen de in het tweede lid bedoelde kosten in rekening worden gebracht tezamen met de ingevolge dat besluit in rekening te brengen kosten.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 juni 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

§ 1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. Met deze wijziging wordt beoogd te verduidelijken welke kosten de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter uitvoering van Richtlijn nr. 96/23/EG bij de eigenaar of houder van de betrokken dieren in rekening kan brengen.

De onderhavige regeling heeft geen gevolgen voor bedrijfseconomische lasten en administratieve lasten.

§ 2. Kostenverhaal ter uitvoering van Richtlijn nr. 96/23/EG

De Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten strekt onder meer ter implementatie van de Richtlijn nr. 96/23/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan. Deze Richtlijn geeft onder andere aan op welke wijze de lidstaten van de Europese Unie op hun grondgebied moeten controleren of de voorschriften van Richtlijn 96/22/EG worden nageleefd .

Op grond van artikel 15, derde lid, Richtlijn nr. 96/23/EG gelden in de eerste plaats – wanneer er in een monster verboden stoffen zijn aangetroffen – de artikelen 16 tot en met 19 van Richtlijn nr. 96/23/EG, alsmede de in Hoofdstuk V van deze Richtlijn bedoelde maatregelen. Voorts gelden – wanneer de in een monster aangetroffen residuen van toegestane stoffen of producten de maximale limiet voor residuen overschrijden – de artikelen 18 en 19 van Richtlijn nr. 96/23/EG.

Krachtens artikel 16 van Richtlijn nr. 96/23/EG dient er onderzoek te worden gedaan naar de oorsprong en herkomst van in monsters aangetroffen verboden stoffen. Bovendien dient een betrokken bedrijf op grond van artikel 17 Richtlijn nr. 96/23/EG onder toezicht te worden geplaatst. Vervolgens wordt, in het kader van de ondertoezichtplaatsing, van een statistisch representatief aantal dieren een monster genomen. Wanneer, na een dergelijke monsterneming overeenkomstig artikel 17 Richtlijn nr. 96/23/EG, wordt bevestigd dat er niet toegestane stoffen worden gebruikt, moet er een monsterneming van alle dieren als bedoeld in artikel 23, tweede lid, Richtlijn 96/23/EG plaatsvinden.

Indien na monsterneming blijkt dat de residuen van toegestane stoffen of producten de maximale limiet voor residuen overschrijden, dient er, op grond van artikel 18, eerste lid, Richtlijn nr. 96/23/EG, een onderzoek te worden gedaan naar de redenen van de overschrijding. Bij herhaaldelijke limietoverschrijding voor residuen in een bepaalde periode door een veehouder of een verwerkingsbedrijf moeten de dieren of producten van het betrokken bedrijf op grond van artikel 18, tweede lid, Richtlijn nr. 96/23/EG bovendien extra worden gecontroleerd.

Artikel 19, eerste lid, Richtlijn nr. 96/23/EG schrijft kostenverhaal in verband met onderzoek en monsterneming, bedoeld in respectievelijk de artikelen 16, 17 en 18 van deze Richtlijn, dwingend voor. De kosten van monsterneming overeenkomstig artikel 23, tweede lid, Richtlijn nr. 96/23/EG moeten op grond van datzelfde artikellid ook ten laste komen van de eigenaar of houder van de betrokken dieren.

§ 3. Wijziging van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten

Uit de artikelsgewijze toelichting op artikel 6 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten blijkt dat dit artikel de nationaalrechtelijke grondslag vormt om kosten van onderzoek en monsterneming overeenkomstig Richtlijn nr. 96/23/EG in rekening te brengen bij de eigenaar of houder van de betrokken dieren.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde in een uitspraak van 21 december 2004 dan ook dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de kosten in verband met onderzoek en monsterneming op grond van artikel 6 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten mag verhalen op de eigenaar of houder van de dieren.1

In een uitspraak van 7 maart 2006 daarentegen, oordeelt het College van Beroep voor het Bedrijfsleven dat artikel 6 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten uitsluitend een grondslag biedt voor het in rekening brengen van kosten voor onderzoek als bedoeld in artikel 16 Richtlijn nr. 96/23/EG. Dit artikel biedt volgens de rechter dus géén grondslag om andere kosten, in het bijzonder kosten van monsterneming als bedoeld in de artikelen 17 en 23, tweede lid, van Richtlijn 96/23/EG, bij de eigenaar of houder van de betrokken dieren in rekening te brengen.2

Omdat met laatstgenoemde uitleg geen juiste uitvoering kan worden gegeven aan de artikelen 19, eerste lid, en 23, tweede lid, Richtlijn nr. 96/23/EG is, om elk verder misverstand hierover uit te sluiten, een verwijzing naar de artikelen 17 en 23, tweede lid, Richtlijn 96/23/EG opgenomen in artikel 6 van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. Hiermee is voorzien in een grondslag om de kosten van de in die artikelen bedoelde monsternemingen in rekening te brengen bij de eigenaar of houder van de betrokken dieren. Artikel 5, derde lid, Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten voorziet reeds in een grondslag om de kosten van onderzoek en monsterneming, bedoeld in artikel 18 van Richtlijn nr. 96/23/EG in rekening te brengen bij de eigenaar of houder van de betrokken dieren.

In artikel 6a van onderhavige regeling is aangegeven waaruit het kostenverhaal in het kader van ondertoezichtplaatsing kan bestaan en hoe dit wordt opgebouwd. Een dergelijke specificatie van de onderzoekskosten was reeds opgenomen in artikel 6, tweede tot en met vierde lid (oud), van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten. Onderhavige wijziging strekt niet tot inhoudelijke wijziging van deze artikelleden. Zij worden echter opgenomen in een nieuw artikel om duidelijk te maken dat deze specificatie ook betrekking heeft op de in artikel 5, derde lid, van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1997, nr. 130; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 1 augustus 2005 (Stcrt. 253).

Naar boven