Wijziging Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 juni 2006, nr. TRCJZ/2006/1879, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 9, 10, 11 en 38 van de Meststoffenwet en gelet op de artikelen 26, 41, 52, 54, 56, 70 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel p, wordt de zinsnede ‘artikel 45, vierde en vijfde lid’ vervangen door: artikel 45, vierde en zesde lid.

B

Aan artikel 25 wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Ingeval een bedrijfsoverdracht plaatsvindt nadat de verklaring, bedoeld in het tweede lid, is ingediend, dient de landbouwer die het bedrijf overgedragen heeft gekregen, binnen 30 dagen na de overdracht, een verklaring in bij de Dienst Regelingen.

C

Aan artikel 27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Indien een perceel door de landbouwer in gebruik wordt genomen na 1 februari en voor 15 mei van het kalenderjaar waarin de gebruiksnorm, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt toegepast, vindt de waardevaststelling, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 7 dagen na de ingebruikname plaats.

D

In artikel 30, eerste lid, wordt de zinsnede ‘kleiner is dan zestien’ vervangen door: kleiner is dan 16.

E

Aan artikel 45 wordt een lid toegevoegd luidende:

8. De artikelen 38 en 39 van het besluit zijn niet van toepassing op tuincentra en hoveniers voor zover deze meststoffen afvoeren naar een afnemer, die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert.

F

Aan artikel 46 wordt onder vernummering van het eerste tot en met het vijfde lid tot het tweede tot en met het zesde lid een lid ingevoegd luidende:

1. Artikel 39, tweede lid, onderdeel b, van het besluit is niet van toepassing op compost.

G

In de artikelen 53, eerste lid, 78, eerste lid en 79, eerste lid, wordt de zinsnede ‘het Instituut voor Agrotechnology & Food Innovations te Wageningen’ telkens vervangen door: Praktijkonderzoek Veehouderij BV, onderdeel van de Animal Sciences Group, te Lelystad.

H

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. de hoeveelheid van die meststoffen ingevolge de artikelen 84 tot en met 91a wordt bepaald op basis van de in die artikelen bedoelde stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten;

2. In onderdeel c wordt de zinsnede ‘van een tuincentrum naar een afnemer’ vervangen door: van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. verwerkte vaste dierlijke meststoffen die zijn geproduceerd in een overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PbEG L 273) erkende inrichting, worden overgebracht uit Nederland.

I

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede ‘van een tuincentrum naar een afnemer’ vervangen door: van een tuincentrum of een hovenier naar een afnemer’.

2. Het woord ‘en’ aan het einde van onderdeel b komt te vervallen.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. mestkorrels die zijn verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

e. vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevatten, naar een afnemer, die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert.

J

Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 69a

Artikel 55 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:

a. compost verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

b. compost in leveringen tot een maximum van 3000 kilogram los product per levering.

K

In artikel 76, tweede lid, wordt de zinsnede ‘de artikelen 84 tot en met 91’ vervangen door: de artikelen 84 tot en met 91a.

L

Aan artikel 84, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: , uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

M

Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In het eerste lid, onderdeel e, komt de zinsnede ‘of blijkens registratie bij de Dienst Regelingen ingevolge artikel 2.2a van de Regeling keuring en handel dierlijke producten’ te vervallen.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien dierlijke meststoffen worden afgevoerd van een bedrijf dat, al dan niet gedeeltelijk, is gelegen in Duitsland of België, naar een perceel landbouwgrond dat is gelegen in Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel I, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten, onder de volgende voorwaarden:

a. de totale hoeveelheid dierlijke meststoffen die in een kalenderjaar naar de in de aanhef van dit lid bedoelde percelen wordt afgevoerd bedraagt, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, ten hoogste het product van het aantal hectaren van die percelen en het bij of krachtens artikel 11, eerste tot en met vijfde lid, van de wet, in de vorm van dierlijke meststoffen vastgestelde deel van de fosfaatgebruiksnorm;

b. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met België bedraagt ten hoogste 25 kilometer;

c. de afstand tussen het in Nederland gelegen perceel en de grens met Duitsland bedraagt ten hoogste 20 kilometer;

d. het perceel is in het kader van een normale bedrijfsvoering daadwerkelijk bij het bedrijf waarvan de meststoffen afkomstig zijn, in gebruik;

e. het perceel behoort blijkens registratie bij Dienst Regelingen toe aan het bedrijf in België, danwel Duitsland.

N

Aan artikel 89 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien het in het tweede lid bedoelde substraat in de vorm van champost van een bedrijf wordt overgebracht uit Nederland, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald op basis van de in bijlage I, tabel II, voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

O

Na artikel 91 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 91a

Indien een hoeveelheid vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat, van een onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, een intermediaire onderneming of een afnemer die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert, kan de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid, van het besluit, worden bepaald:

a. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de afzonderlijke grondstoffen waaruit het mengsel is bereid en het aandeel van deze stoffen in het eindproduct; of

b. uitgaande van de stikstofgehalten onderscheidenlijk de fosfaatgehalten van de partij vaste meststoffen waaruit de afgevoerde hoeveelheid meststoffen afkomstig is, onder voorwaarde dat deze partij niet groter is dan 5000 m3 en bemonstering van deze partij tenminste éénmaal per twee maanden plaatsvindt.

P

In artikel 93, vierde lid, wordt de zinsnede ‘de van een tuincentrum afgevoerde hoeveelheid meststoffen’ vervangen door: de van een tuincentrum of een hovenier afgevoerde hoeveelheid meststoffen.

Q

Na artikel 102 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 102a

Voor de toepassing van artikel 20 van de Meststoffenwet, worden bij de vaststelling van het dagelijkse aanwezige aantal vleeskalkoenen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van het besluit, de hanen van een bepaalde mestronde aangemerkt als tegelijk voor de slacht afgeleverd met de laatste voor de slacht afgeleverde hennen van die mestronde.

R

In artikel 122 wordt de zinsnede ‘de artikelen 25, eerste lid, 32, eerste lid, 37, eerste, tweede en vierde lid, 41, 42, 45, eerste, tweede en vijfde lid, 48, 50, eerste, tweede en vierde lid’ vervangen door: de artikelen 25, eerste, tweede en zesde lid, 32, eerste lid, 37, eerste, tweede en vierde lid, 41, 42, 45, eerste, tweede en vijfde lid, 48, 50, eerste, tweede en vierde lid.

S

Bijlage A wordt als volgt gewijzigd:

1. Rechts van het kopje ‘Tijdelijke grasland (kg N per ha per periode)’ wordt in superscript het getal 8 geplaatst.

2. Onder het kopje ‘Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)’ wordt:

a. het getal van de stikstofgebruiksnorm voor het gewas wintertarwe op klei voor het jaar 2006 ‘240’ vervangen door: 245;

b. het getal van de stikstofgebruiksnorm voor het gewas wintertarwe op Zand/löss en Veen voor het jaar 2006 ‘160’ vervangen door: 190; en

c. het getal van de stikstofgebruiksnorm voor het gewas zomergerst op Zand/löss en Veen voor het jaar 2006 ‘80’ vervangen door: 90.

3. In noot 5 wordt de zin ‘Op klei geldt: inzaaien voor 15 september en na 1 december ploegen’, vervangen door: Op klei geldt: inzaaien voor 1 september en na 1 november ploegen.

4. Aan bijlage A wordt een extra voetnoot toegevoegd, luidende:

8. De normen gelden niet voor tijdelijk grasland dat aansluit op maïs.

T

Bijlage D, tabel I, wordt vervangen door bijlage 1 bij deze regeling.

U

In bijlage F, onderdeel B, worden na de omschrijving ‘konijnengier (droge stof < 2,5%)’ met code ‘36’ de volgende omschrijvingen en codes ingevoegd:

a. keten paardenmest – substraat – champost met code 37; en

b. vervoer per schip met code 45.

V

Bijlage J wordt vervangen door bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 juni 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

§ 1. Inleiding

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Stcrt. 2005, 226) (hierna: Urm), in verband met een aantal onvoorziene knelpunten die zich een half jaar na inwerkingtreding van het nieuwe mestbeleid in de praktijk blijken voor te doen. Ook worden enkele redactionele verbeteringen en verduidelijkingen doorgevoerd.

De wijziging is aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 20 april 2006 (Kamerstukken II 2005/06, 28 385, nr. 69).

In deze wijziging is voorts gestalte gegeven aan een toezegging aan de Tweede Kamer tijdens het algemeen overleg van 1 juni 2006 met betrekking tot het vergemakkelijken van de export van champost.

§ 2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel B

Bij volledige overdracht van een bedrijf blijft de gebruiksnorm rusten op het bedrijf met de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. De nieuwe eigenaar van het bedrijf behoudt derhalve de gebruiksnorm. Eén van de voorwaarden voor het gebruik maken van de derogatiemogelijkheid is dat bij de aanmelding van het bedrijf voor de toepassing van de verhoogde gebruiksnorm, de landbouwer ingevolge artikel 25, tweede lid, Urm, voor 1 december van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de verhoogde gebruiksnorm van toepassing is (of in 2006 voor 1 februari van dat jaar) een verklaring voegt waarin hij zich verplicht tot het naleven van de in dat artikel genoemde regels. Bij overdracht van een bedrijf dat gebruik maakt van de derogatiemogelijkheid kan strikt genomen niet voldaan worden aan deze voorwaarde en zou voor de nieuwe eigenaar, houder of exploitant van rechtswege de gewone gebruiksnorm hebben te gelden. Om deze onwenselijke situatie te voorkomen wordt met de onderhavige toevoeging deze verplichting ook opgelegd aan de nieuwe eigenaar,houder of exploitant van het bedrijf. Deze nieuwe eigenaar,houder of exploitant dient binnen 30 dagen na de overdracht een soortgelijke verklaring in bij de Dienst Regelingen.

Bij een bedrijfscontrole zal de nieuwe eigenaar/houder/exploitant van het bedrijf moeten kunnen aantonen dat de – verhoogde – gebruiksnorm niet is overschreden. De nieuwe eigenaar/houder/exploitant moet derhalve niet alleen aan kunnen tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het gebruik van de verhoogde gebruiksnorm en dat hij niet meer dan die jaarlijkse gebruiksnorm op of in de landbouwgrond heeft gebracht, doch hij moet ook kunnen aantonen wat er in totaal op het bedrijf aan stikstof en fosfaat op of in de landbouwgrond is gebracht. Met andere woorden, hij zal ook over de administratieve gegevens van zijn voorganger moeten kunnen beschikken om aannemelijk te kunnen maken dat hij zich aan de voorwaarden van artikel 8 van de Meststoffenwet heeft gehouden.

Onderdeel C

Een andere voorwaarde verbonden aan de derogatie is de verplichting om ten hoogste vier jaar voorafgaand aan 1 februari van het kalenderjaar waarin de verhoogde gebruiksnorm wordt toegepast de waarde van de fosfaattoestand en het stikstofleverende vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond te bepalen. De consequentie van deze voorwaarde is dat op een perceel waarvan de overdracht na 1 februari maar voor 15 mei van het kalenderjaar waarin de landbouwer de verhoogde gebruiksnorm wil toepassen heeft plaatsgevonden, en dat in de afgelopen 4 jaar niet bemonsterd en geanalyseerd is, dat jaar geen verhoogde gebruiksnorm toegepast kan worden. Ook deze situatie is niet wenselijk. Voor deze percelen is derhalve opgenomen dat de bemonstering en analyse dient plaats te vinden binnen 7 dagen na ingebruikname. Ingevolge artikel 26, tweede lid, dient de landbouwer het aan het bedrijf toegevoegde perceel ook binnen 7 dagen na de overdracht op te nemen in het bemestingsplan.

Onderdelen E, H, I en P

In de onderhavige artikelen wordt een voorziening getroffen voor hoveniers. Door deze uitzondering wordt het regime voor hoveniers gelijk aan dat voor tuincentra. Hoveniers worden net als tuincentra vrijgesteld van de verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur, wegen, bemonstering en analyse en het opmaken van een Vervoersbewijs Dierlijke Mest (hierna: VDM). Daarnaast worden zowel tuincentra als hoveniers die afvoeren naar een particulier op grond van artikel 38 van de Meststoffenwet vrijgesteld van de registratie- en administratieverplichtingen.

Zowel hoveniers als tuincentra leveren vrijwel uitsluitend mest aan particulieren en niet-agrarische bedrijven. Bedrijfseconomisch gezien is het voor deze intermediairs zeer ongunstig om bij elke leverantie te moeten voldoen aan alle verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur, wegen, bemonstering en analyse en het opmaken van een Vervoersbewijs dierlijke mest. Het gaat bij de aflevering vaak om kleine hoeveelheden dierlijke mest, die per afgeleverde vracht aan alle afzonderlijke verplichtingen zijn onderworpen. Nu het hier gaat om kleine stromen mest, waarbij het milieurisico gering is, staan de kosten niet in verhouding tot het nagestreefde doel.

In onderdeel H wordt daarnaast een uitzondering op de verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur gemaakt voor de export van gehygiëniseerde vaste dierlijke mest. Aan de export van onverwerkte mest kleven veterinaire en milieutechnische risico’s. De verwachting is dat de buitenlandse autoriteiten in de komende jaren steeds nadrukkelijker rekening zullen houden met deze risico’s. Deze risico’s gelden niet, althans in mindere mate voor gehygiëniseerde dierlijke meststoffen. Het is dan ook wenselijk om de exportmogelijkheden van deze meststoffen te stimuleren. Door de grootste kostenpost bij de export van deze mest weg te nemen, te weten kosten als gevolg van de verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur, wordt de afzet naar het buitenland vergemakkelijkt. Een bijkomend voordeel is dat hiermee tevens de binnenlandse mestmarkt wordt ontlast. De gehygiëniseerde mest dient te zijn geproduceerd in een overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 erkende inrichting. Gelet op verplichte aanwezigheid van een veterinair certificaat zijn de risico’s met betrekking tot fraude verwaarloosbaar.

Onderdeel F

Met deze wijziging wordt de intermediair op grond van artikel 38 van de Meststoffenwet met betrekking tot compost vrijgesteld van de verplichting tot het bijhouden van een administratie waaruit blijkt hoeveel meststoffen zich in iedere afzonderlijke opslagruimte bevinden. In de praktijk hebben intermediairs veelal geen afzonderlijke opslagruimten voor verschillende ladingen compost. Alle verschillende ladingen compost worden na aanvoer bij elkaar bewaard in één opslagruimte. Deze bepaling is in zoverre derhalve overbodig ten aanzien van compost en genereert onnodig administratieve lasten voor de intermediair.

Onderdeel G

In de artikelen 53, eerste lid, 78, eerste lid en 79, eerste lid van de Urm, is het Instituut voor Agrotechnology & Food Innovations te Wageningen vervangen door Praktijkonderzoek Veehouderij BV, onderdeel van de Animal Sciences Group, gevestigd aan de Edelhertweg 15, 8219 PH te Lelystad. Het Instituut voor Agrotechnology & Food Innovations te Wageningen heeft tot nu toe de typegoedkeuringen van de AGR- en satellietvolgapparatuur en bemonsterings- en verpakkingsapparatuur uitgevoerd. Dit bedrijf heeft onlangs echter een aantal afdelingen afgestoten. De afdeling die zich bezighield met de typegoedkeuringen is in zijn totaliteit overgegaan naar Praktijkonderzoek Veehouderij BV, onderdeel van de Animal Sciences Group, gevestigd aan de Edelhertweg 15, 8219 PH te Lelystad. Nu feitelijk niets gewijzigd is ten aanzien van de uitvoering van de typegoedkeuringen blijft de kwaliteit gegarandeerd.

Onderdeel H, I, K en O

In de onderhavige artikelen wordt een voorziening getroffen voor vaste meststoffen met minder dan 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost. Bij deze mengsels moet gedacht worden aan aanvulgrond, potgrond, organische bodemverbeteraars of organische NPK-meststoffen. Nu alle mengsels met dierlijke meststoffen ingevolge de begripsomschrijving van dierlijke mest gezien worden als dierlijke meststoffen, gelden voor deze mengsels dezelfde verplichtingen ten aanzien van AGR- en satellietvolgapparatuur, wegen, bemonstering en analyse als voor dierlijke meststoffen in het algemeen. Bedrijfseconomisch gezien is dit voor de producenten, verwerkers en leveranciers van deze mengsels van meststoffen zeer ongunstig. Met name bij de aflevering gaat het vaak om kleine hoeveelheden, soms op de afnemer toegesneden, met dierlijke mest of champost vermengd product, die per afgeleverde vracht aan alle afzonderlijke verplichtingen zijn onderworpen. Elke aanhangwagen of pick-up truck waarmee het mengsel met dierlijke meststoffen wordt geleverd aan bijv. een hovenier, dient voorzien te zijn van AGR- en satellietvolgapparatuur en elke vracht dient afzonderlijk te worden gewogen, bemonsterd en geanalyseerd. De kosten voor wegen, analyseren en bemonsteren bedragen hierbij veelal een veelvoud van het bedrag dat de afnemer gewend was te betalen onder het oude stelsel van het mineralenafzetsysteem. Nu het hier verhoudingsgewijs handelt om het reguleren van zeer kleine stromen dierlijke mest of champost, waarbij het milieurisico gering is, wordt met alle huidige verplichtingen het doel voorbijgeschoten.

In de onderhavige artikelen wordt daarom voor de afvoer van vaste meststoffen met minder dan 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost een uitzondering gemaakt op de verplichtingen ten aanzien van bemonsteren en analyseren (onderdeel O), wegen (onderdeel K), het uitrusten van de transportmiddelen met AGR- en satellietvolgapparatuur (onderdeel H). Voor afvoer van deze meststoffen naar een afnemer die geen bedrijf of intermediaire onderneming voert wordt tevens een uitzondering gemaakt op de verplichting om een vervoersbewijs dierlijke mest op te maken (onderdeel I). Om invulling te kunnen geven aan de eigen verantwoordingsplicht en ten behoeve van het vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij afvoer aan bedrijven of intermediaire ondernemingen, kunnen de stikstof- en fosfaatgehalten bepaald worden op twee verschillende manieren. Voor de eerste manier van bepalen van het gehalte van het mengsel kan de leverancier uitgaan van de gehalten van de afzonderlijke grondstoffen, hierbij rekening houdend met het percentage dat de grondstof uitmaakt van het geheel. Bij de tweede manier wordt het gehalte van de bulkpartij bepaald voordat deze onderverdeeld wordt in aparte leveranties voor de verschillende afnemers.

Onderdeel J

In het onderhavige artikel wordt een uitzondering gemaakt op de verplichting tot het opmaken van een afleveringsbewijs zuiveringsslib en compost voor leveringen van compost in verpakkingen van ten hoogste 25 kilogram, ongeacht de omvang van de totale levering en bulkleveringen van compost, voor zover de totale levering niet meer dan 3000 kilogram los product omvat. Gelet op de verpakkingsvorm en de grootte van de bulkleveringen vindt levering vrijwel per definitie plaats buiten de landbouw, al dan niet door tussenkomst van tuincentra, bouwmarkten of daarmee vergelijkbaar. Met betrekking tot de bulkleveringen bovendien is 3000 kilogram een hoeveelheid die normaal gesproken geladen kan worden in een flinke aanhangwagen. Hiermee vallen derhalve alleen de kleine stromen binnen deze uitzondering en worden de grotere bulkladingen, bijv. ladingen per vrachtwagen die wel tot 20.000 kg kunnen bevatten, buiten de uitzondering gelaten. Ook hier handelt het derhalve, net als bij de hiervoor genoemde mengsels met dierlijke mest of champost, verhoudingsgewijs om het reguleren van kleine stromen, waarbij het milieurisico gering is. Voor de controle op de gebruiksnormen heeft deze verplichting daarom geen toegevoegde waarde.

Onderdeel L

Om verwarring in de praktijk te voorkomen is in het tweede lid van artikel 84 duidelijk gemaakt dat het hier gaat om kilogrammen fosfaat. Dit is in lijn met het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde vereiste dat tenminste 85 procent van de op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen, met inachtneming van de fosfaatgebruiksnorm, op het eigen bedrijf geplaatst moet kunnen worden. Deze hoeveelheid wordt ook uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

Onderdeel M

Tot 2006 werden percelen in Nederland behorend bij een Belgisch of Duits grensbedrijf vanuit het mineralenafzetsysteem (hierna: Minas) gezien als een apart bedrijf. Dat betekende dat de Belgische en Duitse grensboer ieder transport van dierlijke meststoffen vanaf hun bedrijf in België respectievelijk Duitsland naar hun perceel in Nederland moest verantwoorden middels een VDM. Daarnaast was weging, bemonstering en analyse van dit transport verplicht indien het bedrijf verfijnde aangifte in het kader van Minas deed. In de praktijk betekende dit dat alle Belgische en Duitse grensboeren voor de in Nederland gelegen percelen forfaitaire aangifte deden, waardoor weging, bemonstering en analyse niet nodig was.

In de huidige situatie worden deze percelen landbouwgrond in Nederland ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Meststoffenwet, nog steeds gezien als een apart bedrijf. Het opmaken van een VDM voor het transport van dierlijke meststoffen van het bedrijf in België of Duitsland naar het perceel in Nederland blijft dan ook verplicht. Echter nu gelden daarnaast ook de verplichtingen met betrekking tot AGR- en satellietvolgapparatuur, weging, bemonstering en analyse voor al deze transporten.

Artikel 87 van de Urm bevatte reeds een uitzondering voor Nederlandse grensboeren op de verplichtingen met betrekking tot bemonstering en analyse van dierlijke meststoffen die worden afgevoerd naar grenspercelen die tot 20, onderscheidenlijk 25 kilometer in Duitsland en België liggen en die in het kader van normale bedrijfsvoering bij hetzelfde bedrijf in gebruik zijn. In het verlengde hiervan geldt ingevolge de artikelen 59 en 76 van de Urm tevens een uitzondering voor de verplichtingen met betrekking tot weging en AGR- en satellietvolgapparatuur. Met de onderhavige wijziging worden met het oog op rechtsgelijkheid dezelfde uitzonderingen geschapen voor Belgische en Duitse grensboeren. De verplichting tot het opmaken van eenVervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (hierna: VDM) blijft net als voor de Nederlandse grensboeren wel bestaan.

Onderdeel N

Voor de afzet van champost in het binnenland bevat artikel 89 in samenhang met artikel 59 en 76 uitzonderingen op de verplichtingen met betrekking tot weging, bemonstering en analyse en AGR- en satellietvolgapparatuur van de afgevoerde champost. Binnen de sector wordt echter een groot gedeelte van de champost afgezet in het buitenland. Om belemmeringen voor de export van champost zoveel mogelijk weg te nemen, is een soortgelijke uitzondering op de verplichting tot weging, bemonstering en analyse en AGR- en satellietvolgapparatuur opgenomen voor champost die geëxporteerd wordt.

Onderdeel Q

Met het oog op het verbod om meer kalkoenen te houden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, is in dit artikel een aparte wijze opgenomen voor de telling van het dagelijks aanwezige aantal vleeskalkoenen. Bij vleeskalkoenen is de gebruikelijke handelwijze dat, indien de hennen van een mestronde worden afgeleverd voor de slacht, de hanen van die ronde nog enige tijd op het bedrijf blijven. Deze hanen zijn dan tegelijk met de in het kader van een nieuw aangevangen mestperiode op het bedrijf aangevoerde hennen en hanen aanwezig. In het verleden werden bij de telling van het aantal op het bedrijf aanwezige dieren, deze hanen van de vorige mestronde niet meegeteld. Om te voorkomen dat door een nieuwe telsystematiek, waarbij deze hanen voor de berekening van het gemiddelde aantal dieren wel moeten worden meegeteld, kalkoenhouders in de toekomst te weinig pluimveerechten hebben, worden ook voor het nieuwe mestbeleid de hanen van de vorige mestronde die nog op het bedrijf verblijven na de aanvang van een nieuwe mestronde niet meegeteld bij het aantal op het bedrijf aanwezige kalkoenen in het begin en aan het eind van het jaar en met de telling van het dagelijks aanwezige aantal vleeskalkoenen.

Deze aparte manier van bepaling van het gemiddelde aantal vleeskalkoenen geldt alleen in verhouding tot het op het bedrijf rustende pluimveerecht. Voor de berekening van de gasvormige verliezen als bedoeld in artikel 66, derde lid, onderdeel b, sub 4, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet geldt de manier van bereken zoals voorgeschreven in artikel 69, eerste lid, van dit besluit.

Onderdeel S

Om onduidelijkheden omtrent de gebruiksnormen voor tijdelijk grasland na maïs te voorkomen is een extra voetnoot opgenomen onder tabel A, waaruit blijkt dat als gras geteeld wordt als vanggewas of groenbemester na maïs geen extra gebruiksnorm voor dit gras geldt. De gebruiksnormen voor maïs zijn namelijk reeds inclusief de daarop geteelde groenbemester.

De gebruiksnormen van gewassen zijn gebaseerd op bemestingsadviezen. Met betrekking tot deze bemestingsadviezen is een protocol beschikbaar waarin toetsingscriteria staan vermeld omtrent de onderbouwing die nodig is voor eventuele wijziging van een bemestingsadvies en naar aanleiding daarvan een gebruiksnorm. De sector is zelf verantwoordelijk om een degelijke onderbouwing voor aanpassingen te leveren. Op basis van dit onderzoek stelt de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) vervolgens een advies op of een mogelijke verhoging van het bemestingsadvies voldoende onderbouwd is. De sector heeft aangegeven dat zij de gebruiksnormen voor wintertarwe, zomergerst en zaaiuien te laag achtte. Gezien het positieve advies van de CDM zijn de stikstofgebruiksnorm voor wintertarwe op klei en zand verhoogd tot respectievelijk 245 en 190 kg per hectare en is de stikstofgebruiksnorm voor zomergerst op zand verhoogd tot 90 kg stikstof per hectare. Voor een verhoging van de norm voor zaaiuien bestaat onvoldoende onderbouwing. Deze blijft derhalve ongewijzigd.

Het omploegen van groenbemesters op kleigrond is na 1 december vanwege de weersomstandigheden vaak niet meer mogelijk. Akkerbouwers willen daarom deze groenbemesters eerder dan 1 december kunnen omploegen. Indien de groenbemester echter onder de huidige wetgeving eerder omgeploegd wordt, mag de akkerbouwer, vanwege de voorwaarde dat de groenbemester in ieder geval tussen 15 september en 1 december moet blijven staan op het land, de gebruiksnorm voor groenbemester niet benutten.

In verband met de opname van stikstof en fosfaat uit meststoffen, moeten groenbemesters op kleigrond minimaal 8 weken op het land blijven staan. Om te voorkomen dat akkerbouwers op klei benadeeld worden ten opzichte van akkerbouwers op andere grondsoorten, wordt de voorwaarde met betrekking tot wanneer en hoe lang de groenbemester op kleigrond moet blijven staan onder voetnoot 5 bij bijlage A, gewijzigd in de periode tussen 1 september en 1 november.

Onderdeel T

Aan bijlage D, tabel I, is een kolom toegevoegd met diernummers voor diersoorten en diercategorieën. Deze nummers kunnen door de landbouwer gebruikt worden om de administratie inzichtelijker te maken. Het gebruik van diernummers was reeds bekend onder Minas, waarbij op een diertelkaart de aantallen dieren bijgehouden werden door middel van diersoort en -categorienummers. Door het vastleggen van deze nummers in bijlage D, tabel I, van de Urm wordt discussie vermeden over welk nummer nu op welke diersoort of -categorie van toepassing is. Bij een controle kan sneller inzicht verkregen worden in de administratie van de landbouwer als deze nummers gebruikt worden.

Onderdeel V

Met dit artikel wordt bijlage J vervangen. In de gewijzigde bijlage is een wijziging opgenomen in de opbrengst van voederbieten aan ton product per hectare. Als gevolg van een schrijffout was hier een opbrengst van 10,0 ton opgenomen, terwijl de opbrengst in werkelijkheid 100,0 ton per hectare is. De tweede en derde wijziging betreffen de opbrengst in tonnen product per hectare van corncobmix (zowel 100% als 25% spil). De opbrengst van corncobmix 100% spil is naar boven toe bijgesteld van 12,5 ton naar 13,6 ton per hectare. De opbrengst van corncobmix 25% spil is naar beneden toe bijgesteld van 13,2 ton naar 12,0 ton per hectare. Als gevolg hiervan dienden de gehaltes per ton vers product ook opnieuw te worden berekend. Het stikstof- en fosfaatgehalte voor CCM 100% spil is respectievelijk 8,7 en 4,4 kg per ton vers product en voor CCM 25% spil respectievelijk 9,7 en 4,8 kg per ton vers product. Bij de vaststelling van de oude cijfers was per abuis uitgegaan van verschillende basisgegevens en uitgangspunten voor de bepaling van de opbrengst in tonnen droge stof en de opbrengst in tonnen product. In verband met een consequente benadering is er in het onderhavige artikel echter voor gekozen om uit te gaan van dezelfde uitgangspunten en basisgegevens voor de bepaling van deze beide opbrengsten. Daarbij is uitgegaan van de productie van droge stof per hectare, omdat dit de meest correcte en constante factor is. Als laatste is er een forfait opgenomen voor kaaswei.

§ 3. Administratieve lasten

De onderhavige wijzigingen van de Urm hebben ten algemene een gunstige invloed op het totaal aan administratieve lasten zoals deze voortvloeien uit de mestregelgeving. Slechts ten aanzien van de verplichting die volgt uit artikel I, onderdeel B, vindt een verhoging van de administratieve lasten plaats, in alle andere gevallen leiden de wijzigingen tot een vermindering of het gelijk blijven van de administratieve lasten. De totale administratieve lasten zoals die volgen uit de mestwetgeving dalen met € 147.700. In de navolgende tabel worden de wijzigingen in de administratieve lasten verder uitgesplitst per onderdeel met een toelichting per onderdeel.

Ond.

Omschrijving

Gevolgen administratieve lasten

Verschil

B

Derogatie bij bedrijfsoverdrachten

Verklaring derogatie:

Opstellen / aanpassen bemestingsplan

28.500

E

Vrijstelling registratie en administratie voor tuincentra en hoveniers voor zover deze afleveren aan particulieren

 

0

F

Geen H-1 staat voor compost

Vermindering vermeldingen op de H-1 staat

–1.200

H en I

Hoveniers geen VDM bij aflevering aan particulieren, vergelijkbaar met tuincentra

Geen AGR/GPS voor export verwerkte vaste dierlijke meststoffen

 

0

I en O

Uitbreiding forfaitaire transporten

Voor forfaitaire transporten geldt (ten opzichte van de hoofdregel) een besparing van administratieve lasten van circa € 35,–, met name doordat de kosten voor weging, bemonstering en analyse vervallen.

–175.000

J

Geen afleveringsbewijs voor bepaalde transporten compost

 

0

M

Buitenlandse grensbedrijven met grond in Nederland ––> uitzondering AGR/ GPS en geen bemonstering/ analyse

 

0

N

Export champost uitzondering AGR/GPS en geen bemonstering/analyse

 

0

P

Administratie aan- en afgevoerde meststoffen

 

0

Totaal

  

–147.700

Toelichting per onderdeel

Onderdeel B

Ca 5% van de bedrijven worden jaarlijks overgedragen. Dit betekent dat er naar schatting jaarlijks 1250 bedrijven die gebruik maken van de mogelijkheid van derogatie worden overgedragen. De nieuwe bedrijfsvoerder dient (net als de oude bedrijfsvoerder) een derogatieverklaring in te sturen als voorwaarde voor de toepassing van derogatie in het jaar van overdracht. Er ontstaan geen administratieve lasten ten gevolge van de bemonstering van grond, omdat de analyseresultaten van de vorige bedrijfsvoerder kunnen worden gebruikt. Wel zal de nieuwe bedrijfsvoeder het bemestingsplan moeten aanpassen of opstellen. In geval van maatschapsvorming of ontbinding zal gebruik kunnen worden gemaakt van hetzelfde bemestingsplan.

Onderdeel F

De vrijstelling van de verplichting om voor compost een H1-staat bij te houden heeft betrekking op een relatief kleine groep intermediairs. De inschatting is dat van de transporten en opslagen waarvoor een administratie moet worden bijgehouden, maximaal 1% bestaat uit de administratie voor compost.

Onderdelen I en O

Voor transporten van hoveniers naar particulieren of niet-agrarische bedrijven en niet-intermediaire ondernemingen en voor transporten van meststoffen met minder dan 10% dierlijke mest of 10% champost geldt dat er geen weging, bemonstering en analyse hoeft plaats te vinden en geen gebruik hoeft te worden gemaakt van AGR/GPS.

Onderdelen E, H, I, J, M, N en P

Hoewel deze verplichtingen theoretisch een lastenverlichting met zich mee brengen, sluiten deze bepalingen aan bij de werkwijze in de praktijk, en de werkwijze zoals deze van toepassing was in 2005. Feitelijk vindt hier derhalve geen reductie van administratieve lasten plaats.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1

Bijlage D: Diergebonden normen

Tabel I: Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96.

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen (schuingedrukt) als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

    

A

B

C

D

Diersoorten

Per diersoort onderscheiden diercategorieëna

Diernummer

Stalsysteem

Excretie per dier in de periode van 1 september tot 1 maart

Excretie per dier per jaar

Stikstof-correctie, kg/dier/jaare

m3b

kg stikstofc

kg Fosfaatd

Bos Taurus (Rund)

10

     
 

Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

 

Zie tabel II

Zie tabel II

Zie tabel II

 

Jongvee jonger dan 1 jaar (alle runderen jonger dan 1 jaar met uitzondering van startkalveren, witvleeskalveren, rosevleeskalveren en vleesstieren)

101

drijfmest

3,6

32,8

9,3

 

vaste mest

1,8

28,0

    
 

Jongvee van 1 jaar en ouder (alle runderen van 1 jaar en ouder inclusief overig vleesvee, maar met uitzondering van roodvleesstieren en fokstieren)

102

drijfmest

7,7

70,2

24,1

 

vaste mest

3,8

60,0

 

Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca 6 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 6 maanden worden geslacht)

112

alle

1,4

8,3

2,2

 

Rosevleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,1

19,3

5,6

 

Startkalveren voor rosevlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als rosevleeskalf worden gehouden)

115

alle

1,0

8,8

2,7

 

Rosevleeskalveren van ca.3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

2,7

24,8

7,2

 

Startkalveren voor roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als roodvleesstier gehouden worden)

121

alle

1,0

8,8

2,6

 

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot ca. 18 maanden (stieren en ossen van 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf en op een leeftijd van ca. 18 maanden worden geslacht)

122

drijfmest

3,4

32,3

11,8

   

vaste mest

1,8

29,3

 
 

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

9,1

76,4

30,3

 

vaste mest

4,3

68,2

 

Fokstieren (stieren van 2 jaar en ouder)

104

alle

6,2

75,9

27,9

Ovis Aries (Schaap)

55

     
 

Fokschapen (alle vrouwelijke schapen die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot een gewicht van ca. 25 kg voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn)

550

alle

0,41

10,2

3,6

 

Overige schapen

552

alle

f

7,4

2,4

Capra hircus (Geit)

60

     
 

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd, inclusief pas geboren lammeren en opfokgeiten tot ca. 60 dagen, en inclusief alle bokken van 7 maanden en ouder)

600

alle

0,62

9,9

3,6

 

Vleesgeiten (geiten die gehouden worden om te worden geslacht op een gewicht van ca. 10 kg)

601

alle

0,05

0,9

0,3

 

Overige geiten

602

alle

0,35

5,7

2,3

Equus caballus (Paard)

94

     
 

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht tot ca. 250 kg

941

alle

2,7

17,4

7,5

 
 

Pony’s van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca 250 tot ca. 450 kg

942

alle

4,7

29,7

14,2

 

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht van ca. 250 kg tot ca. 450 kg

943

alle

5,8

36,6

17,5

 

Paarden van 6 maanden en ouder en een gewicht zwaarder dan ca. 450 kg

944

alle

7,5

47,6

22,0

Equus asinus (Ezel)

96

     
 

Alle ezels van 6 maanden en ouder

 

alle

2,9

19,3

8,0

Cervus elaphus (Middeneuropees edelhert)

97

     
 

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

971

alle

0,42

25,3

8,3

 

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

972

alle

0,27

16,3

5,6

Cervus dama dama (Damhert)

98

     
 

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

981

alle

0,21

12,7

4,2

 

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

982

alle

0,13

8,1

2,9

Bubalis Bubalis (Waterbuffel)

99

     
 

Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

991

alle

9,4

72,7

28,4

 

Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)

992

alle

3,5

27,2

9,6

Sus scrofa (Varken)

40

     
 

Fokzeugen inclusief biggen jonger dan 6 weken (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd)

400

vaste mest, emissie-arm

0,88

16,7

4,2

 

vaste mest, overige

0,88

14,2

7,1

 

drijfmest, emissie-arm

1,2

18,0

2,9

 

drijfmest, overig

1,2

15,8

5,1

 

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg. Ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

401

vaste mest, emissie-arm

1,7

23,6

5,7

   

vaste mest, overige

1,7

19,7

10,5

 

drijfmest, emissie-arm

2,1

25,4

3,9

 

drijfmest, overig

2,1

21,6

7,7

 

Opfokzeugen jonger dan 7 maanden (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden; ook aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder.; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

402

vaste mest, emissie-arm

0,65

10,4

2,2

  

vaste mest, overige

0,65

8,5

5,0

  

drijfmest, emissie-arm

0,85

11,2

1,4

   

drijfmest, overig

0,85

9,8

3,8

 

Opfokzeugen van 7 maanden en ouder (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 7 maanden tot de eerste dekking ook opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

403

vaste mest, emissie-arm

0,87

13,2

3,8

   

vaste mest, overige

0,87

11,4

5,7

   

drijfmest, emissie-arm

1,1

14,2

2,7

   

drijfmest, overig

1,1

13,0

4,0

 

Opfokzeugen van een gewicht van 25 kg tot eerste dekking (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij van ca. 25 kg tot de eerste dekking. Opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

404

vaste mest, emissie-arm

0,69

11,0

2,6

   

vaste mest, overige

0,69

9,0

5,2

   

drijfmest, emissie-arm

0,78

11,9

1,7

   

drijfmest, overig

0,78

10,3

4,0

 

Opfokberen (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

vaste mest, emissie-arm

0,63

10,0

2,4

   

vaste mest, overige

0,63

8,2

4,9

   

drijfmest, emissie-arm

0,81

10,8

1,6

   

drijfmest, overig

0,81

9,3

3,8

 

Dekberen (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden, beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

406

vaste mest, emissie-arm

1,1

17,9

5,4

   

vaste mest, overige

1,1

14,9

8,2

   

drijfmest, emissie-arm

1,5

19,4

4,0

   

drijfmest, overig

1,5

17,4

5,9

 

Biggen (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd en worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

407

vaste mest, emissie-arm

0,21

3,0

0,5

   

vaste mest, overige

0,21

2,7

1,0

   

drijfmest, emissie-arm

0,26

3,2

0,3

   

drijfmest, overig

0,26

3,0

0,6

 

Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

vaste mest, emissie-arm

1,4

20,8

5,1

   

vaste mest, overige

1,4

17,9

7,5

   

drijfmest, emissie-arm

1,8

22,8

3,4

   

drijfmest, overig

1,8

21,1

4,8

 

Vleesvarkens (varkens die worden gehouden voor de slacht vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg. Ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

vaste mest, emissie-arm

0,61

9,4

1,9

   

vaste mest, overige

0,61

8,0

4,2

   

drijfmest, emissie-arm

0,64

9,9

1,2

   

drijfmest, overig

0,64

8,9

3,2

Gallus gallus (Kip)

30

     
 

Opfokhennen en -hanen van legrassen (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden, worden tot exact 18 weken meegeteld)

300

drijfmest

0,010

0,21

0,080

   

Deeppitstal

0,003

0,09

0,200

   

Mestband

0,007

0,22

0,075

   

Mestband emissie-arm

0,007

0,23

 

0,066

   

Mestband met nadroging

0,006

0,26

 

0,029

   

volièrestal

0,008

0,22

 

0,110

   

Overig

0,006

0,16

 

0,170

 

Hennen en hanen van legrassen (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

301

drijfmest

0,021

0,43

0,170

   

deeppitstal

0,005

0,16

0,440

   

mestband

0,015

0,45

0,150

   

mestband emissie-arm

0,015

0,47

 

0,130

   

mestband met nadroging

0,013

0,55

 

0,054

   

volièrestal

0,015

0,42

 

0,310

   

Overig

0,013

0,37

 

0,360

 

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken. Dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

Alle

0,003

0,09

0,22

 

Ouderdieren van vleesrassen (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken. Ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

311

emissie-arm

0,015

0,63

0,36

   

overig

0,015

0,42

0,57

 

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissie-arm

0,009

0,48

0,045

   

overig

0,009

0,36

0,140

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

20

     
 

Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

Alle

0,009

0,22

0,2

 

Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

Alle

0,061

1,50

0,8

 

Kalkoenen ouderdieren(hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder)

202

Alle

0,062

1,52

0,8

 

Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)

210

Alle

0,041

1,01

0,8

Mustela vison (Nerts)

75

     
 

Fokteven, (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproduktie)

 

vaste mest

0,033

1,56

1,1

   

drijfmest

0,064

1,56

Vulpes vulpes (Vos)

70

     
 

Fokmoeren, (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende rekels en jongen, en vossen voor pelsproduktie)

 

alle

0,039

2,04

2,5

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

90

     
 

Voedsters (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende rammen en jongen, vlees- en opfokkonijnen)

 

vaste mest

0,210

2,98

1,1

   

drijfmest

0,290

2,98

Rattus norvegicus (Bruine rat)

15

     
 

Ratten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ratten)

 

alle

0,020

0,28

50%g

Mus musculus (Tamme muis)

16

     
 

Muizen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke muizen)

 

alle

0,023

0,033

50%g

Cavia porcellus (Cavia)

17

     
 

Cavia’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke cavia’s)

 

alle

0,046

0,65

50%g

Mesocricetus auratus (Goudhamster)

18

     
 

Goudhamsters (alle geslachtsrijpe vrouwelijke goudhamsters)

 

alle

0,013

0,18

50%g

Meriones unguiculatus (Gerbil)

19

     
 

Gerbils (alle geslachtsrijpe vrouwelijke gerbils)

 

alle

0,004

0,057

50%g

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

80

     
 

Ouderdieren van vleeseenden (opfok- en legeenden)

800

vaste mest

0,041

0,65

0,7

   

drijfmest

0,053

0,65

 

Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

vaste mest

0,030

0,48

 

0,4

   

drijfmest

0,039

0,48

 

Struthio camelus (Struisvogel)

25

     
 

Struisvogels (alle geslachtsrijpe vrouwelijke struisvogels)

 

alle

0,480

12,3

50%g

Dromaius novaehollandiae (Emoe)

26

     
 

Emoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke emoe’s)

 

alle

0,281

7,8

50%g

Rhea Americana (Nandoe)

27

     
 

Nandoe’s (alle geslachtsrijpe vrouwelijke nandoe’s)

 

alle

0,197

5,5

50%g

Anser cygnoides (Knobbelgans)

28

     
 

Knobbelganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke knobbelganzen)

 

alle

0,022

3,2

50%g

Anser anser (Grauwe gans)

29

     
 

Grauwe ganzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke grauwe ganzen)

 

alle

0,022

3,2

50%g

Numida meleagris (Helmparelhoen)

95

     
 

Parelhoenders (alle geslachtsrijpe vrouwelijke parelhoenders)

 

alle

0,008

0,30

50%g

Phasianus colchicus (Fazant)

35

     
 

Fazanten (alle geslachtsrijpe vrouwelijke fazanten)

 

alle

0,002

0,12

50%g

Perdix perdix (Patrijs)

36

     
 

Patrijzen (alle geslachtsrijpe vrouwelijke patrijzen)

 

alle

0,002

0,11

50%g

Columbia livia (Vleesduif)

37

     
 

Duiven (alle geslachtsrijpe vrouwelijke duiven)

 

alle

0,008

0,05

50%g

a Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie dienen de forfaits gehanteerd te worden van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie.

b Behorende bij artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

c Behorende bij de artikelen 43 en 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Mbt artikel 73 alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

d Behorende bij artikel 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

e Behorende bij artikel 96 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

f De mestproductie van deze dieren is reeds verrekend in het forfait van de fokschapen.

g Gasvormig verlies van overige knaagdieren en overig pluimvee bedraagt 50% van de N-excretie, die volgens de stalbalans is berekend.

Bijlage 2

Bijlage J: Forfaitaire opbrengst en mineralengehalten ruwvoer en enkelvoudig diervoer

Behorende bij de artikelen 97, 100 en 101

gewas

Opbrengst

(ton ds/ha)

Opbrengst (ton product /ha)

Stikstof-gehalte

(kg stikstof/ton ds)

Fosfaat-gehalte

(kg fosfaat/ton ds)

Stikstof-gehalte

(kg stikstof/ton vers product)

Fosfaat-gehalte

(kg fosfaat/ton vers product)

Snijmaïs

13,0

40,0

13,5

5,0

4,3

1,6

Maïskolven-schroot

7,8

14,0

15,7

7,8

8,6

4,3

Corncobmix

(100% spil)

7,5

13,6

15,9

7,9

8,7

4,4

Corncobmix

(25% spil)

7,3

12,0

15,9

7,9

9,7

4,8

Korrelmaïs

7,2

8,5

16,0

8,0

13,4

6,7

Gehele plant silage

8,8

10,5

19,8

7,5

16,6

6,3

Tarwe

6,7

7,8

23,9

9,0

20,1

7,8

Snijerwten

5,5

6,5

33,0

9,0

27,8

7,6

Gerst

5,0

5,9

22,0

10,0

18,5

8,5

Aardappelen (vers)

8,0

45,0

17,8

6,4

3,1

1,15

Aardappelen (kuil)

*

*

15,7

5,6

5,5

1,6

Appelen

*

*

4,2

1,8

0,7

0,2

Graanstro (rogge)

3,6

4,3

4,6

2,29

3,9

1,83

Graanstro (tarwe)

3,5

4,1

6,9

1,83

5,8

1,60

Grashooi

*

*

23,2

6,9

19,3

5,7

Graskuil

*

*

30,6

9,6

13,8

4,3

Graszaadstro

*

*

13,3

3,7

11,0

3,0

Rogge

4,6

5,3

18,2

8,4

15,8

7,3

Uien

4,6

46,4

21,6

5,7

2,2

0,7

Voederbieten

15,5

100,0

12,8

3,0

1,9

0,5

Witlofwortelen

**

**

7,8

5,2

1,3

0,5

Kaaswei

  

33,6

27,7

1,5

1,3

ds = droge stof

ha = hectare

* opbrengst is sterk afhankelijk van teeltmethode en tijdstip van oogsten, en het betreft vaak een deel van de totale opbrengst van het jaar. De jaaropbrengst is afhankelijk van de stikstofgift.

** altijd aanvoer van andere bedrijven, waarbij geen relatie met oppervlakte te maken is.

  • 1

    Stcrt. 2005, 226; zoals gewijzigd bij regeling van 15 december 2005, Stcrt. 254.

Naar boven