Wijziging Regeling Bijzondere Bijstandseenheden

Regeling van 28 juni 2006, nr. 5427439/06/NCTb, tot wijziging van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden in verband met de herziening van het stelsel van speciale eenheden

De Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gelet op artikel 59, tweede lid, en artikel 60, tweede lid, van de Politiewet 1993 en artikel 9, vierde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (BBRP);

Besluiten:

Artikel I

De Regeling Bijzondere Bijstandseenheden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Bijzondere bijstandseenheid: bijstandseenheid als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Politiewet 1993;

b. Aanhoudings- en Ondersteuningseenheden (AOE’s): aanhoudings- en ondersteuningseenheden van de regionale politiekorpsen als bedoeld in artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en de aanhoudings- en ondersteuningseenheid van de Brigade Speciale beveiligingsopdrachten van de Koninklijke marechaussee;

c. Unit Interventie Mariniers (UIM): bijzondere bijstandseenheid van het Korps Mariniers van het Commando Zeestrijdkrachten;

d. Afstemmingsoverleg stelsel van speciale eenheden: ingevolge de instellingsregeling van de Ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie d.d. 28 juni 2006 als zodanig aangewezen Afstemmingsoverleg stelsel voor speciale eenheden;

e. Beleidsteam DSI: ingevolge de instellingsregeling van de Ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie d.d. 28 juni 2006 als zodanig aangewezen Beleidsteam DSI.

B

Het opschrift na artikel 1 komt te luiden:

§ 2. Dienst Speciale Interventies

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

1. Er is een Dienst Speciale Interventies (DSI).

2. De DSI heeft tot taak het bestrijden van alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum, alsmede het uitvoeren van specifiek door de Minister van Justitie opgedragen taken.

3. De DSI bestaat uit de volgende onderdelen:

a. de Unit Interventie (UI), zijnde een bijzondere bijstandseenheid van het Korps landelijke politiediensten bestaande uit krijgsmacht- en politiepersoneel;

b. de Unit Expertise & Operationele Ondersteuning (UE&OO), zijnde een bijzondere bijstandseenheid van het Korps landelijke politiediensten welke is belast met de technische ondersteuning van de DSI waaronder mede begrepen het geven van lange afstand precisievuur ter ondersteuning van de UI, de UIM en de AOE’s;

c. een stafafdeling.

4. Het beheer van de DSI berust bij het Korps landelijke politiediensten.

D

Het opschrift na artikel 2 komt te luiden:

§ 3. Verzoek om bijstand en inzet van bijzondere bijstandseenheden

E

Artikel 3 vervalt.

F

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

1. Behoeft een politiekorps of de Koninklijke marechaussee bijstand van een bijzondere bijstandseenheid dan richt het College van procureurs-generaal, op aanvraag van de officier van justitie, een verzoek daartoe aan de Minister van Justitie. Dit verzoek gaat vergezeld van een plan van inzet.

2. De daadwerkelijke inzet van bijzondere bijstandseenheden vindt plaats na goedkeuring van het plan van inzet van deze eenheid, eenheden of onderdelen daarvan door de Minister van Justitie.

3. Het plan van inzet bevat een voorstel aangaande welke bijstandseenheid zou moeten worden ingezet. Dit voorstel wordt door de officier van justitie gemaakt op basis van de volgende criteria:

a. de mate van het te verwachten geweld;

b. de situatie van de dreiging;

c. de flexibiliteit van de eenheden.

4. Indien het plan van inzet betrekking heeft op de UIM, consulteert de Minister van Justitie de Minister van Defensie, alvorens over het plan van inzet te beslissen.

5. De Minister van Justitie stelt in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie standaard inzetscenario’s vast.

6. Indien voor de inzet geen vooraf vastgesteld standaard inzetscenario voorhanden is, consulteert de Minister van Justitie zo mogelijk de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie, alvorens over het plan van inzet te beslissen.

7. De Minister van Justitie laat zich in een nationale situatie adviseren door het Beleidsteam DSI, alvorens over het plan van inzet genoemd in artikel 4, eerste lid, te beslissen.

8. De Ministers van Defensie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Algemene Zaken worden door de Minister van Justitie onverwijld in kennis gesteld van een besluit tot inzet van een bijzondere bijstandseenheid. Dit geschiedt zo mogelijk voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet.

G

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

De voorzitter van het College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie op een verzoek tot inzet van een bijzondere bijstandseenheid, afgezien van die situaties:

a. waarin de UIM op basis van de criteria, genoemd in artikel 4, derde lid, de aangewezen eenheid is om te worden ingezet;

b. waarin zich meerdere incidenten op verschillende locaties tegelijkertijd voordoen, waartussen vermoedelijk een verband bestaat;

c. waarin op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is;

d. waarvoor geen vooraf vastgesteld standaard inzetscenario als bedoeld in artikel 4, vierde lid, voorhanden is.

H

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. Het hoofd DSI heeft de algehele leiding over het optreden van de bijzondere bijstandseenheden en de daarbij aan de bijzondere bijstandseenheden toegevoegde eenheden.

2. Het hoofd DSI is belast met de uitvoering van de door of vanwege het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen, opdrachten en ingediende verzoeken.

3. Het hoofd DSI draagt zorg voor de chronologische verslaglegging van het feitelijk optreden.

I

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De commandant van de betrokken bijzondere bijstandseenheid is de operationeel commandant interventie en heeft de feitelijke leiding over de eigen eenheid en de eenheden die ten behoeve van de interventie worden ingezet. Deze commandant staat onder direct bevel van het hoofd DSI.

2. Indien er verschillende bijstandseenheden worden ingezet, wijst het hoofd DSI de operationeel commandant van de algehele inzet aan.

3. De operationeel commandant interventie draagt zorg voor de verbindingen met de onder hem gestelde commandanten. Hij is belast met verslaglegging van het feitelijk optreden.

J

Artikel 8 vervalt.

K

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. De lange afstand precisieschutters van een bijzondere bijstandseenheid hebben voldaan aan de eindtermen van de door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen vervolgopleiding voor precisieschutter.

2. De korpsbeheerder draagt ervoor zorg dat de kennis en de vaardigheden van de in het eerste lid genoemde ambtenaren ten minste op het niveau van de in het eerste lid bedoelde eindtermen blijven.

L

Artikel 10 vervalt.

M

Artikel 11 vervalt.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 juni 2006.
De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

Het stelsel dat in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde een antwoord moet geven op ernstige vormen van geweld en terrorisme bestaat uit speciale eenheden van politie en Defensie. Deze betreffen de aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE’s) van de regionale politiekorpsen en de Kmar en de bijzondere bijstandseenheden. Deze speciale eenheden treden niet uitsluitend op bij terrorisme of grof geweld maar ook bij het aanhouden van vuurwapengevaarlijke verdachten en het beëindigen van levensbedreigende situaties. Na onderzoek is gebleken dat het nodig is het stelsel van speciale eenheden te herzien op de punten inrichting, aansturing en de randvoorwaarden. Zo kan beter en doelmatiger het hoofd worden geboden aan de hedendaagse dreigingen. De Tweede Kamer is over de voorgenomen herziening van het stelsel van speciale eenheden met het kabinetsstandpunt van 3 juni 2005 geïnformeerd.

Van inwerkingintreding van het nieuwe stelsel van speciale eenheden, in zijn volle omvang, kan in formele zin pas sprake zijn op het moment dat de hiertoe strekkende wijziging van (het huidige artikel 60 van) de Politiewet 1993 is gerealiseerd. Met de onderhavige wijziging van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden wordt invulling gegeven aan enkele zaken die, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wetswijziging, geregeld dienen te worden. Het betreft hier primair de formele instelling van de Dienst Speciale Interventies (DSI), de versnelde besluitvormingsprocedure bij inzet van de bijzondere bijstandseenheden, de bevoegdheid van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om in bepaalde situaties, namens de Minister van Justitie, te beslissen over de inzet en de inzetcriteria op grond waarvan door de officier van Justitie een voorstel wordt gedaan aangaande inzet van de Unit Interventie (UI) dan wel de Unit Interventie Mariniers (UIM). Tot slot wordt stilgestaan bij het feit dat met inwerkingtreding van deze wijziging de positie van coördinator BBE’n van het Korps landelijke politiediensten komt te vervallen. Voorts worden de bestaande eenheden, BBE-Mariniers en BBE-Snelle Interventie Eenheid vervangen door de UIM en de UI. Op termijn verdwijnen ook de BBE-Krijgsmacht en BBE-Politie, zijnde de lange afstand precisieschuttereenheden van de krijgsmacht en de politie, die worden vervangen door de Unit Expertise en Operationele Ondersteuning (UE&OO). De UE&OO is belast met de technische ondersteuning van de DSI waaronder mede begrepen het verzorgen van lange afstand precisievuur ter ondersteuning van de UI, de UIM en de AOE’s. Er is voor gekozen om bovenstaande wijzigingen te realiseren via een wijziging van de bestaande BBE-regeling. Bij inwerkingtreding van de wetswijziging zal een geheel nieuwe BBE-regeling in werking treden.

Artikelsgewijs

Artikel I

C

In het nieuwe artikel 2 wordt de DSI opgericht. Deze dienst heeft tot taak, met de aan haar beschikbaar staande eenheden, de pro-actieve en repressieve bestrijding van alle voorkomende vormen van grof geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum, alsmede het uitvoeren van specifiek door de minister van Justitie opgedragen incidentele taken. De DSI wordt beheersmatig ondergebracht bij het Korps landelijke politiediensten. De DSI bestaat beheersmatig uit de UI, de UE&OO en een stafafdeling. Het personeel van de DSI wordt, op grond van een bepaalde verdeelsleutel, geleverd door de krijgsmacht en de politie.

F en G

Essentieel element van het nieuwe stelsel is dat duidelijkheid wordt verschaft over welke eenheid in welke situatie zal worden ingezet. In het nieuwe artikel 4 zijn hiertoe inzetcriteria gegeven op basis waarvan de officier van Justitie een voorstel doet. Opgemerkt wordt dat inzet van de bijzondere bijstandseenheden in principe pas aan de orde is als het geweldsniveau van de AOE’s van de regionale politiekorpsen (daarbij mede begrepen de AOE van de Koninklijke marechaussee) wordt overstegen. Het geweldsniveau van de AOE’s kan worden geduid als het aanhouden van verdachten indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen – gezien in de context van het beëindigen van een reguliere criminele situatie, ongeacht eventuele banden met terroristische activiteiten – waarbij de kans op escalatie naar aard en omvang op het geweldsniveau van de UI en de UIM als verwaarloosbaar wordt ingeschat. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat, op basis van overwegingen van politiek-bestuurlijke aard, de inzet van de UI in plaats van de AOE’s aangewezen kan zijn, ondanks dat sprake is van een situatie die zich in principe beperkt tot het geweldsniveau van de AOE’s. Tot slot kan worden opgemerkt dat de AOE’s in ondersteuning aan de bijzondere bijstandseenheden kunnen worden ingezet. In dat geval vallen zij onder aansturing van het hoofd DSI.

In het nieuwe artikel 4, eerste lid, wordt aangegeven dat een verzoek om bijstand van een bijzondere bijstandseenheid wordt vergezeld door een plan van inzet. Dit plan van inzet bevat een voorstel aangaande welke bijzondere bijstandseenheid zou moeten worden ingezet. Dit voorstel wordt gemaakt door de officier van Justitie aan de hand van de in artikel 4, derde lid, genoemde inzetcriteria, te weten:

a. de mate van het te verwachten geweld;

b. de situatie van de dreiging;

c. de flexibiliteit van de eenheden.

Ad a. Hiermee worden de algemeen geldende principes van subsidiariteit en proportionaliteit tot uitdrukking gebracht. Dit is bij de inzet van de bijstandseenheden altijd het leidende criterium. Bij de mate van het te verwachten geweld zijn elementen van belang zoals de aard, omvang, duur en waarschijnlijkheid van de geweldsdreiging.

Ad b. Hiermee wordt primair gedoeld op de locatie en het object van inzet. Dit onderdeel brengt tot uitdrukking dat er naar redelijkheid gebruik moet worden gemaakt van de kennis, kunde en ervaring die bij de verschillende eenheden binnen het stelsel aanwezig zijn, overigens zonder dat daarmee specialismen categorisch zijn voorbehouden aan bepaalde eenheden. Er worden afspraken gemaakt over de differentiatie in training, waarbij de UI zich zal richten op ‘kleinschalige situaties’ (veelal het dynamisch optreden) en de UIM zich zal blijven richten op ‘grootschalige en/of complexe situaties’ (b.v. de kaping van een passagiersvliegtuig of een boorplatform). Overigens is het principe dat in voorkomend geval de eenheid wordt ingezet die specifiek getraind en beoefend is op de betreffende locaties en objecten ook een uitdrukking van het genoemde proportionaliteitsbeginsel.

Ad c. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat zich situaties kunnen voordoen waarin direct optreden noodzakelijk is en, ondanks dat inzet van een bepaalde eenheid op grond van de eerste twee criteria aangewezen is, andere eenheden, die sneller ter plaatse kunnen zijn, worden ingezet.

Voor de nadere praktische uitwerking van de hierboven genoemde inzetcriteria zijn standaard inzetscenario’s opgesteld met daarbij stroomschema’s die richtinggevend zijn voor welke eenheid per situatie zal worden ingezet. Deze standaard inzetscenario’s zijn door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Ministers van BZK en van Defensie vastgesteld.

In het kabinetsstandpunt wordt wat betreft de inzet van de DSI een onderscheid gemaakt tussen reguliere inzetsituaties en nationale inzetsituaties. De voorzitter van het College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie over de inzet van de bijzondere bijstandseenheden in een groot gedeelte van de reguliere inzetsituaties. Relevant hierbij is dat zal worden gewerkt met vooraf door de Minister van Justitie, in overeenstemming met de Ministers van BZK en van Defensie, vastgestelde standaard inzetscenario’s voor de inzet van de bijzondere bijstandseenheden. De reguliere inzetsituaties waarvoor de voorzitter van het College van procureurs-generaal niet de beslissingsbevoegde autoriteit is, betreft die situaties waarin er geen vooraf standaard inzetscenario voorhanden is. De beslissing over de inzet van de bijzondere bijstandseenheden wordt in dat geval door de Minister van Justitie aan zichzelf gehouden, waarbij de minister van Justitie zo mogelijk voorafgaand aan zijn besluit overleg pleegt met de Ministers van BZK en van Defensie. Indien sprake is van nationale inzetsituaties, zal de Minister van Justitie eveneens zelf beslissen, bijgestaan door een beleidsteam als bedoeld in de Instellingsregeling Beleidsteam DSI. In de oude situatie werd de Minister van Justitie bij de inzet van bijzondere bijstandseenheden geadviseerd door de BELCOM-BBE, die met de invoering van het nieuwe stelsel wordt opgeheven. De adviserende taak van de BELCOM-BBE ten aanzien van beleids- en beheeraspecten ten aanzien van het stelsel van speciale eenheden, in samenhang met de DSI, wordt overgenomen door het Afstemmingsoverleg stelsel voor speciale eenheden.

In het nieuwe artikel 5 wordt aangegeven dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal beslist over de inzet van de bijzondere bijstandseenheden met uitzondering van die situaties:

a. waarin de UIM op basis van de criteria de aangewezen eenheid is om te worden ingezet;

b. waarin zich meerdere incidenten op verschillende locaties tegelijkertijd voordoen, waartussen vermoedelijk een verband bestaat;

c. waarin op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is;

d. waarin geen vooraf vastgesteld standaard inzetscenario voorhanden is.

Vanzelfsprekend kunnen deze situaties in enige mate overlap vertonen. Indien sprake is van de onder a, b en c genoemde situaties is per definitie sprake van een nationale situatie. Indien sprake is van de situatie genoemd onder d betreft het dan ook slechts een reguliere situatie indien a, b noch c aan de orde is. Indien a, b, c noch d aan de orde is, is de voorzitter van het College van procureurs-generaal bevoegd om over de inzet te beslissen. Aangezien het hier een mandaat betreft blijft het formeel een bevoegdheid van de Minister van Justitie. Hij kan derhalve op elk moment de beslissingsbevoegdheid aan zichzelf houden.

Ad a. Ten aanzien van dit punt wordt opgemerkt dat de inzet van de UIM niet is gemandateerd aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal en dat de Minister van Justitie, na overleg met de Minister van Defensie, hierover derhalve altijd zelfstandig zal beslissen.

Ad b. Met de hier genoemde vermoedelijk met elkaar in verband staande incidenten, wordt in principe niet gedoeld op de planmatige (enkelvoudige dan wel meervoudige) aanhouding door de UI van de DSI in het kader van opsporingsonderzoeken.

Ad c. Hier wordt gedoeld op situaties waarin redenen van nationaal belang dicteren dat de Minister van Justitie zelf instemming verleent aan de inzet van de DSI. Daarvan is sprake als zich incidenten voordoen met een nationale uitstraling, zoals b.v. incidenten met nationaal ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur en/of besluitvormingsprocessen. Het aantal incidenten, het verband daartussen, de gelijktijdigheid, de plaats dan wel de kennelijke gerichtheid op bepaalde personen/functionarissen en/of objecten zijn in dit kader mede bepalend.

Ad d. Het hier gaat om onvoorziene situaties die niet binnen één van de vastgestelde standaard inzetscenario’s zijn in te passen. Dit heeft derhalve geen betrekking op situaties die meebrengen dat mineure aanpassingen aan een bestaand inzetscenario dienen te worden toegebracht. Bij situaties waarin er geen vastgesteld standaard inzetscenario voorhanden is zal de Minister van Justitie zo mogelijk voorafgaand aan zijn besluit tot inzet de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie consulteren.

H en I

In het verleden werd op lokaal niveau door het bevoegd gezag een algemeen commandant aangewezen. Dit was meestal een ambtenaar van politie die, gelet op zijn vaardigheden, ervaring en functie in staat is leiding te geven aan grootschalig en gecompliceerd politieoptreden, waarbij verschillende disciplines nauw moeten samenwerken. Met de onderhavige wijziging van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden en de oprichting van de DSI wordt bewerkstelligd dat het hoofd DSI ter plaatse onder leiding – zonder tussenkomst van derden – van de plaatselijke korpschef optreedt in de ‘binnenring’ van de operatie. Het hoofd DSI heeft de algehele leiding over het optreden van de bijzondere bijstandseenheden en de aan deze eenheden toegevoegde eenheden. Daaronder vallen ook de AOE’s en de UIM in het geval van daadwerkelijke inzet in het kader van deze regeling.

Het hoofd DSI is daarbij nevengeschikt aan de algemeen commandant die wordt aangewezen in het kader van de SGBO-structuur, die gezien kan worden als de algemeen commandant voor de ‘buitenring’. Beide hebben op grond van hun hoedanigheid rechtstreeks toegang tot de betrokken lokale driehoek van burgemeester, korpschef en hoofdofficier van Justitie.

De commandant van de betrokken bijzondere bijstandseenheid is aangewezen als de operationeel commandant interventie en heeft de feitelijke leiding over de eigen eenheid en de ondersteunende eenheden die ten behoeve van de interventie worden ingezet. Hij staat daarbij onder direct bevel van het hoofd DSI. Indien er verschillende bijstandseenheden worden ingezet, wijst het hoofd DSI de operationeel commandant van de algehele inzet aan. Dit zal in de regel de commandant van de bijzondere bijstandseenheid zijn waar, gelet op basis van de vastgestelde inzetcriteria voor de bijzondere bijstandseenheden, het zwaartepunt van de inzet ligt. De commandanten van de respectievelijke eenheden zijn belast met de feitelijke leiding over de eigen eenheid.

L en M

In de bestaande BBE-regeling is § 6 vergoeding van de kosten voor de bijzondere bijstandseenheden opgenomen. Binnen artikel 10 en 11 zijn de condities verwoord voor vergoeding van de kosten van respectievelijk de regionale politie (BBE-P) en BBE-defensie (BBE-K en UIM).

Bij de wijziging van het stelsel komen de BBE-P en de BBE-K op termijn te vervallen.

Op grond van deze wijzigingen komt artikel 10, zijnde de vergoeding voor de BBE-P, volledig te vervallen aangezien deze functies volledig zijn belegd binnen de DSI en van aparte vergoeding aan de regionale politie geen sprake meer is.

De strekking van artikel 11 heeft in de gewijzigde situatie alleen nog betrekking op de UIM. Defensie heeft echter aangegeven alle kosten voor het beheer van de UIM voor eigen rekening te nemen. Op grond hiervan heeft opname in de onderhavige regeling geen toegevoegde waarde en komt het artikel 11 volledig te vervallen.

De verrekening van de additionele uitgaven van het ministerie van Defensie voor de bijstand door de UIM vindt plaats conform de Regeling uitgavenverrekening militaire bijstand en steunverlening 2004.

Naar boven