Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 9 juni 2006, nr. DDS 5426381/06, tot bevordering van de inburgering van allochtone vrouwen in de niet-G31 gemeenten

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en strekking van de regeling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. samenwerkingsverband: een centrumgemeente of een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan de deelnemende gemeenten de hen ingevolge deze regeling toekomende rechten en de ingevolge deze regeling op hen rustende verplichtingen hebben overgedragen;

c. college: het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, niet zijnde een gemeente welke behoort tot de G31, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

d. bestuur: het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

e. allochtone vrouw: de vrouw die

1°. behoort tot de eerste generatie niet-westerse allochtonen, dan wel de eerste generatie allochtonen afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie of voormalig Joegoslavië, en;

2°. geen nieuwkomer is als bedoeld in de Wet inburgering nieuwkomers, en;

3°. geen inburgeringsprogramma voor oudkomers volgt op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, de Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005, de Regeling inburgering oudkomers G25 2006 of de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006, en;

4°. al voor langere tijd rechtmatig in Nederland verblijft, anders dan voor een tijdelijk doel als bepaald bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers, en;

5°. algemene bijstand of een uitkering ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria of de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten, en verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en aan wie in het kader van de uitvoering van voornoemde wetten of regelingen een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling, dan wel;

6°. geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet;

f. categorie ‘uitkeringsgerechtigd’: de categorie, genoemd in onderdeel e, onder 5º;

g. categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’: de categorie, genoemd in onderdeel e, onder 6º;

h. bijdrage: de financiële bijdrage, bedoeld in artikel 2;

i. prognose: het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, alsmede het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’ met wie het college of het bestuur naar de verwachting in het jaar 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 zal sluiten;

j. inburgeringsvoorziening: de inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 4;

k. inburgeringsexamen: het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 5;

l. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

Artikel 2

1. De Minister kan aan een gemeente of een samenwerkingsverband, onder de in deze regeling genoemde voorwaarden, een bijdrage verlenen teneinde de gemeente of het samenwerkingsverband in staat te stellen allochtone vrouwen deel te laten nemen aan een inburgeringsvoorziening en deze inburgeringsvoorziening te laten afsluiten met het inburgeringsexamen.

2. Het budget voor de bedragen, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 8.000.000. De Minister kan besluiten het budget te verhogen. De bijdrage wordt onder voorbehoud van autorisatie van de begrotingswetgever verleend en vastgesteld.

Hoofdstuk 2

Aanvraag bijdrage en vaststelling voorschot

Artikel 3

1. Indien een gemeente of een samenwerkingsverband in aanmerking wenst te komen voor verlening van een bijdrage dient het college of het bestuur binnen drie weken na inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag in, onder gebruikmaking van het in bijlage 1 opgenomen formulier. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van de prognose, welke ten minste 5 bedraagt.

2. De Minister beoordeelt alle ingediende aanvragen en prognoses gezamenlijk en stelt per aanvraag een voorschot op de bijdrage vast aan de hand van het bepaalde in het derde en vierde lid.

3. Indien het budget, bedoeld in artikel 2, tweede lid, toereikend is om alle ingediende prognoses te honoreren, is de hoogte van het voorschot gelijk aan:

a. € 4235 vermenigvuldigd met het deel van de prognose dat betrekking heeft op het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, en:

b. € 6180 vermenigvuldigd met het deel van de prognose dat betrekking heeft op het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’.

4. Indien het budget, bedoeld in artikel 2, tweede lid, niet toereikend is om alle ingediende prognoses te honoreren, bepaalt de Minister het relatieve aandeel van de ingediende prognose in het totaal van de prognoses, aan de hand waarvan de Minister vervolgens de ingediende prognose neerwaarts bijstelt, waarbij de neerwaarts bijgestelde prognose echter niet lager zal zijn dan 5. De hoogte van het voorschot wordt in dit geval vastgesteld aan de hand van de bedragen, genoemd in het derde lid, vermenigvuldigd met de neerwaarts bijgestelde prognose.

5. Het voorschot wordt binnen tien weken na inwerkingtreding van deze regeling vastgesteld en aan het college of het bestuur bekend gemaakt.

6. Het voorschot wordt uiterlijk vier weken na de bekendmaking ervan betaald.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsvoorziening, inburgeringsexamen en overeenkomst

Artikel 4

1. Het college of het bestuur stelt de inburgeringsvoorziening vast, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de desbetreffende allochtone vrouw.

2. Het college of het bestuur draagt er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening toeleidt naar het inburgeringsexamen en op uiterlijk 31 december 2008 wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 5

1. Het inburgeringsexamen toetst de beheersing van:

a. de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor spreekvaardigheid, luistervaardigheid en gespreksvaardigheid;

b. de Nederlandse taal op het niveau A1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid; en

c. Kennis van de Nederlandse Samenleving op de domeinen ‘Werk en inkomen’, ‘Omgangsvormen, waarden en normen’, ‘Wonen’, ‘Gezondheid en gezondheidszorg’, ‘Geschiedenis en geografie’, ‘Instanties’, ‘Staatsinrichting en rechtsstaat’ en ‘Onderwijs en opvoeding’.

2. Het inburgeringsexamen bestaat uit een centraal deel en uit een praktijkdeel.

3. Het centrale deel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en bestaat uit:

a. een elektronisch praktijkexamen;

b. een toets gesproken Nederlands, en;

c. een examen in de kennis van de Nederlandse samenleving.

4. Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt afgenomen door de IB-Groep en de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen en bestaat uit een assessment, een portfolio dan wel een combinatie daarvan. Het praktijkdeel omvat een beoordeling van de taalvaardigheden in een aantal praktijksituaties, ontleend aan het domein ‘Burgerschap’ en het domein ‘Werk’ dan wel het domein ‘Onderwijs, gezondheid en opvoeding’.

5. Het resultaat van beide delen van het inburgeringsexamen wordt vastgesteld door de IB-Groep en de door de IB-Groep aangewezen exameninstellingen en wordt uitgedrukt in ‘geslaagd’ of ‘niet geslaagd’. Het inburgeringsexamen is behaald indien alle daartoe behorende examens met goed gevolg zijn afgelegd.

6. Ten bewijze dat het inburgeringsexamen is behaald, wordt door de IB-Groep aan de allochtone vrouw een diploma uitgereikt, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld.

Artikel 6

1. Het college of het bestuur sluit een overeenkomst met de allochtone vrouw die een inburgeringsvoorziening krijgt. De overeenkomst wordt door partijen niet later ondertekend dan 31 december 2006.

2. De overeenkomst bevat ten minste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van de inburgeringsvoorziening;

b. de onderdelen van de inburgeringsvoorziening;

c. de rechten en de verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst;

d. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst.

3. Het college of het bestuur sluit op grond van deze regeling met een allochtone vrouw slechts één overeenkomst.

Hoofdstuk 4

Informatieverstrekking, vaststelling bijdrage

Artikel 7

1. Het college of het bestuur verstrekt aan de Minister de volgende prestatiegegevens:

a. het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, en het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, met wie in 2006 een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 is gesloten;

b. het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, en het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, dat voor 1 januari 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen.

2. Het college of het bestuur verstrekt aan de Minister de gegevens, bedoeld in het eerste lid, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, welke ziet op het jaar 2008. De jaarrekening is voorzien van de accountantsverklaring, bedoeld in artikel 213, derde lid, Gemeentewet.

Artikel 8

1. De Minister stelt de bijdrage vast aan de hand van de gegevens, bedoeld in artikel 7.

2. De bijdrage voor een gemeente of samenwerkingsverband bedraagt:

a. € 1854 voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, respectievelijk € 1271 voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, met wie in 2006 een overeenkomst is gesloten;

b. € 4807 voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, respectievelijk € 3294 voor iedere allochtone vrouw, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, die voor 1 januari 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen.

3. Het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, alsmede het aantal allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’, dat de Minister bij het vaststellen van de bijdrage betrekt, kan de in het voorschot genoemde aantallen allochtone vrouwen, per te onderscheiden categorie, niet overtreffen.

4. De Minister stelt de bijdrage uiterlijk 1 oktober 2009 vast.

5. De vastgestelde bijdrage wordt binnen zes maanden na de vaststelling ervan betaald onder verrekening van het verleende voorschot.

6. Indien het voorschot hoger is dan de vastgestelde bijdrage, kan de Minister het verschil terugvorderen.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatsten vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Sinds 1999 is door de achtereenvolgende kabinetten structureel geïnvesteerd in het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Geconstateerd werd dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen, waardoor zij niet voldoende in staat zijn te participeren in de Nederlandse samenleving. Participatie kan bestaan uit deelname aan de arbeidsmarkt, maar ook uit deelname aan activiteiten in de wijk, op de school van de kinderen, of andere maatschappelijke instituties. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Op 3 juli 2003 is de Commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PaVEM) geïnstalleerd voor de duur van twee jaar. De Commissie PaVEM had tot taak de maatschappelijke participatie van allochtone vrouwen te bevorderen en op gemeentelijk niveau ondersteuning te bieden bij de vormgeving van de lokale regierol op dit terrein. De Commissie PaVEM heeft invulling gegeven aan haar taak door de aandacht te richten op vier thema’s: werk, dialoog, ontsluiting van netwerken en taal. Het thema taal is sterk gerelateerd aan inburgering. De Commissie PaVEM constateert dat de beheersing van de Nederlandse taal een absolute basisvoorwaarde is voor participatie in de samenleving. Tevens constateert de Commissie PaVEM dat er nog veel allochtone vrouwen kampen met een taalachterstand. Dit betreft zowel werkende vrouwen en vrouwen met een uitkering als vrouwen zonder werk of uitkering. Deze bijzondere aandacht voor de positie van vrouwen wordt door het kabinet met de Commissie PaVEM gedeeld. Het kabinet is van mening dat allochtone vrouwen in staat moeten worden gesteld hun inburgering voortvarend ter hand te nemen. Door het in 2006 en 2007 beschikbaar stellen van extra middelen worden gemeenten in staat gesteld daartoe een extra impuls te geven. Een deel van deze extra middelen wordt in 2006 door middel van de onderhavige regeling ter beschikking gesteld.

Op 21 september 2005 heeft de regering het voorstel voor de Wet inburgering (WI) ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 308). Het ontwerp van de WI voorziet onder andere in de verplichting om het inburgeringsexamen te halen en is daarmee minder vrijblijvend dan de huidige Wet inburgering nieuwkomers (WIN) en de bestaande oudkomersregelingen. De Commissie PaVEM heeft aansluiting gezocht bij het nieuwe inburgeringsstelsel door aan te geven dat het streven erop gericht moet zijn allochtone vrouwen succesvol het inburgeringsexamen af te laten leggen. Ook de onderhavige regeling zoekt aansluiting bij het nieuwe inburgeringsstelsel.

De onderhavige regeling is enkel bedoeld voor de gemeenten die niet via het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid een uitkering ontvangen. De zogeheten G31 zullen via deze doeluitkering extra middelen voor de inburgering van allochtone vrouwen ontvangen. Daartoe wordt de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid gewijzigd.

Doelgroep en doelstelling

De doelgroep van de onderhavige regeling bestaat uit vrouwen die behoren tot de eerste generatie niet-westerse allochtone vrouwen dan wel de eerste generatie allochtonen afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie of voormalig Joegoslavië. Hiermee wordt aangesloten bij de doelgroepbepaling van de huidige oudkomersregelingen; voor de invulling van het begrip ‘niet-westerse allochtoon’ wordt verwezen naar de begrippen die het CBS hanteert. Voorts dienen de deelnemers geen nieuwkomer te zijn in de zin van de WIN en dienen zij al voor langere tijd rechtmatig in Nederland te verblijven, anders dan voor een tijdelijk verblijfsdoel. De deelnemers onder deze regeling mogen niet tevens een inburgeringsprogramma volgen op grond van één van de thans nog van kracht zijnde oudkomersregelingen. Een aanbod voor een inburgeringsvoorziening op grond van deze regeling kan voorts alleen worden gedaan aan een vrouw die ofwel zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet, ofwel algemene bijstand of een uitkering op grond van in de regeling met name genoemde sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen ontvangt en verplicht is arbeid te verkrijgen en te aanvaarden en aan wie tevens een voorziening is aangeboden gericht op arbeidsinschakeling. In de regeling worden deze twee categorieën kortweg aangeduid als ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’ en ‘uitkeringsgerechtigd’.

De inburgeringsvoorzieningen hebben tot doel op te leiden tot het beheersen van de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Europees raamwerk voor Moderne Vreemde talen op de onderdelen spreekvaardigheid, luistervaardigheid en gespreksvaardigheid en op het niveau A1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid. Daarnaast dienen de inburgeringsvoorzieningen op te leiden tot Kennis van de Nederlandse Samenleving op de domeinen ‘werk en inkomen’, ‘omgangsvormen, normen en waarden’, ‘wonen’, ‘gezondheid en gezondheidszorg’, ‘geschiedenis en geografie’, ‘instanties’, ‘staatsinrichting en rechtsstaat’en ‘onderwijs en opvoeding’.

De voorlopige eindtermen voor zowel Nederlandse taal als Kennis van de Nederlandse Samenleving zijn te vinden op www.inburgering.net en zullen in een later stadium worden vastgesteld door de Minister.

De inburgeringsvoorziening wordt afgesloten met het inburgeringsexamen en bestaat uit een centraal deel en een praktijkdeel. Indien de deelnemer voor het inburgeringsexamen slaagt, ontvangt zij het inburgeringsdiploma.

Gemeentelijk beleidsvrijheid

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm kunnen geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor allochtone vrouwen. Dit kunnen zij doen op een wijze die aansluit bij de lokale situatie en bij beleidskeuzes die op aanpalende beleidsterreinen zijn gemaakt. In deze regeling worden daarom slechts eisen gesteld ten aanzien van het doel van de inburgeringsvoorziening, namelijk opleiden voor het inburgeringsexamen, en de doelgroep, maar niet ten aanzien van de wijze waarop dit doel moet worden gerealiseerd.

Budget, aanvraag en prognose

Voor het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen op grond van de onderhavige regeling is een budget van € 8.000.000 beschikbaar. Dit budget wordt wellicht nog verhoogd. Gemeenten die allochtone vrouwen willen inburgeren kunnen, al dan niet in het kader van een samenwerkingsverband, een aanvraag en een prognose indienen.

De prognose vormt het ambitieniveau dat de gemeente of het samenwerkingsverband zichzelf stelt met betrekking tot het aantal allochtone vrouwen met wie uiterlijk 31 december 2006 een overeenkomst ter zake van de inburgeringsvoorziening zal worden afgesloten. Indien het budget toereikend is, kunnen alle aanvragen worden gehonoreerd en is het voorschot gelijk aan de prognose, vermenigvuldigd met de in de regeling genoemde vergoedingen, waarbij een minimum prognose van ten minste 5 wordt gehanteerd. Daarbij maakt het niet uit hoe de gemeenten en de samenwerkingsverbanden dit minimum van 5 verdelen over de categorieën ‘uitkeringsgerechtigd’ en ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’.

Indien het budget niet toereikend is, wordt voor zowel de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’ als de categorie ‘niet-werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’ het relatieve aandeel van de individuele prognose in het totaal van de prognoses bepaald, aan de hand waarvan de prognoses neerwaarts worden bijgesteld. De hoogte van het voorschot is dan gelijk aan de per categorie neerwaarts bijgestelde prognose, vermenigvuldigd met voornoemde vergoedingen.

Overeenkomst en inburgeringsexamen

De allochtone vrouw en het college of het bestuur dienen de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van de inburgeringsvoorziening neer te leggen in een overeenkomst. Het college dan wel het bestuur dient hiertoe het initiatief te nemen. Door de medeverantwoordelijkheid van de allochtone vrouw voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties, die in de overeenkomst zijn opgenomen, kunnen worden opgelegd indien de deelnemer de overeenkomst niet nakomt.

De bepalingen met betrekking tot het inburgeringsexamen zijn in belangrijke mate gestoeld op het examenstelsel zoals dat is neergelegd in het wetsvoorstel van de WI. De praktische uitvoering van het examenstelsel zal berusten bij de IB-Groep.

Outputfinanciering, verantwoording

Financiering van gemeenten en samenwerkingsverbanden vindt plaats op basis van behaalde resultaten (output). Daarbij worden twee prestatie-indicatoren gehanteerd: het aantal allochtone vrouwen met wie in 2006 een overeenkomst is gesloten en het aantal allochtone vrouwen dat een inburgeringsvoorziening heeft afgerond door middel van deelname aan het inburgeringsexamen. Verantwoording geschiedt via de jaarrekening als bedoeld in de Gemeentewet.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdelen e, f en g

De begripsomschrijving van ‘allochtone vrouw’ bevat een zestal criteria. Met het eerste, tweede en vierde criterium wordt aansluiting gezocht bij de bestaande oudkomersregelingen. Het derde criterium brengt tot uitdrukking dat een allochtone vrouw niet tegelijkertijd een inburgeringsprogramma op grond van een van de oudkomersregelingen mag volgen. Het vijfde en zesde criterium hebben betrekking op de te onderscheiden categorieën die in aanmerking komen voor een aanbod voor een inburgeringsvoorziening. Het gaat hierbij om vrouwen die ofwel algemene bijstand of een uitkering ontvangen, ofwel geen enkele inkomsten uit betaalde arbeid of uitkering ontvangen. Laatstgenoemde twee onderdelen zijn gebaseerd op de terminologie die in het voorstel voor de WI wordt gebruikt. Gemakshalve worden deze onderdelen in de onderhavige regeling nader gedefinieerd.

Artikel 1, onderdeel k

De prognose bevat een opgave van het aantal allochtone vrouwen – ongeacht de categorie waartoe zij behoren – waarmee het college of het bestuur verwacht in 2006 een overeenkomst tot het volgen van een inburgeringsvoorziening te zullen afsluiten.

Artikel 3

Om voor een bijdrage in aanmerking te kunnen komen, dient het college of het bestuur een aanvraag in. De Minister honoreert de aanvraag in beginsel, tenzij de aanvraag evidente onjuistheden of vergissingen bevat ten aanzien van bijvoorbeeld de prognose.

Voorts wordt bepaald dat de prognose tenminste 5 dient te bedragen, dit om een zekere doelmatigheid in de besteding van de financiële middelen te waarborgen. De gemeente dan wel het samenwerkingsverband is er daarbij vrij in om bijvoorbeeld met 5 uitkeringsgerechtigde allochtone vrouwen een overeenkomst af te sluiten en 0 met niet-werkende en niet-uitkeringsgerechtigde allochtone vrouwen.

Het derde en vierde lid beschrijven de wijze waarop het beschikbare budget wordt verdeeld over de ingediende aanvragen. Indien het budget toereikend is om alle ambities van gemeenten en samenwerkingsverbanden te honoreren, wordt de hoogte van het voorschot vastgesteld volgens het bepaalde in het derde lid. Indien het budget niet toereikend is, wordt het voorschot vastgesteld volgens het bepaalde in het vierde lid.

Artikel 4

Het eerste lid benadrukt het belang van maatwerk bij de samenstelling van een inburgeringsvoorziening. Het tweede lid bepaalt dat de inburgeringsvooziening zodanig moet zijn samengesteld dat de inburgeringsvoorziening toeleidt naar een succesvolle deelname aan het inburgeringsexamen.

Artikel 5, eerste lid

De onderdelen a en b zien op de beheersing van de Nederlandse taal. Het betreft het taalvaardigheidsniveau A2 uit het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen (Common European Framework of Reference for Languages, CEF) voor spreken, luisteren en gesprekken voeren en het taalvaardigheidsniveau A1 voor schrijven en lezen.

Onderdeel c ziet op de kennis van de Nederlandse samenleving waarover deelnemers dienen te beschikken. De deelnemer moet bij het onderdeel kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS ) kunnen aantonen te beschikken over kennis van en inzicht in de Nederlandse samenleving. Bij het opstellen van de eindtermen voor KNS zijn acht verschillende domeinen onderscheiden. Het gaat hier om de domeinen‘werk en inkomen’, ‘omgangsvormen, waarden en normen’, ‘wonen’, ‘gezondheid en gezondheidszorg’, ‘geschiedenis en geografie’, ‘instanties’, ’staatsinrichting en rechtsstaat’ en ‘onderwijs en opvoeding’.

Binnen de onderscheiden domeinen worden situaties beschreven die belangrijk zijn voor het volwaardig kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. De eindtermen zijn gepubliceerd op www.inburgering.net.

Artikel 5, tweede lid

Het tweede lid regelt dat het examen bestaat uit een praktijkdeel en een centraal deel. In het praktijkdeel wordt de functionele taalvaardigheid getoetst in alledaagse praktijksituaties. In het centrale deel worden mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden getoetst alsmede de kennis van de Nederlandse samenleving.

Het praktijkdeel betreft een landelijk taalvaardigheidsexamen dat door de IB-Groep of door nader aan te wijzen exameninstellingen wordt afgenomen en waarin kandidaten op vijf taalvaardigheden in het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen worden getoetst: spreken, luisteren, lezen, schrijven en gespreksvaardigheden. Kandidaten wordt gevraagd hun taalniveau te demonstreren in elk van de taalvaardigheden in de domeinen burgerschap en werk, dan wel burgerschap en opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Indien het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt behaald, wordt een certificaat afgegeven.

Het centrale deel bestaat uit een electronisch praktijkexamen, een mondeling taalvaardigheidsexamen en een examen kennis van de Nederlandse samenleving. Het centrale deel wordt afgenomen door de IB-Groep. Bij het electronische praktijkexamen wordt nogmaals functionele taalvaardigheid getoetst, maar nu gebeurt dat achter de computer. Bij het mondelinge taalvaardigheidsexamen worden uitsluitend de mondelinge taalvaardigheden luisteren en spreken getoetst. Naast het mondelinge taalvaardigheidsexamen leggen kandidaten een examen af waarin hun kennis van de Nederlandse samenleving wordt getoetst. Voor elk van de examens van het centrale deel van het inburgeringsexamen wordt bij voldoende resultaat een certificaat afgegeven.

Artikel 5, derde lid

Het derde lid regelt het centraal deel van het inburgeringsexamen. Dit bestaat uit drie afzonderlijke examens: een centraal praktijkexamen, een toets gesproken Nederlands en een examen in de kennis van de Nederlandse samenleving.

Bij het centraal praktijkexamen wordt van de kandidaat verwacht dat hij aantoont te beschikken over functionele taalvaardigheid in die situaties waarmee iedere burger in Nederland te maken heeft. Bij het elektronisch praktijkexamen gaat het dus ook om de domeinen ‘burgerschap’, ‘werk’ en ‘onderwijs, gezondheid en opvoeding’. Het centraal praktijkexamen wordt op gestandaardiseerde wijze afgenomen. Het centraal deel van het examen bestaat tevens uit een toets kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) en een toets gesproken Nederlands. Ten slotte wordt bij de toets gesproken Nederlands de spreek- en luistervaardigheid van de deelnemer getoetst.

Artikel 5, vierde lid

Het vierde lid regelt het praktijkdeel. Bij het praktijkdeel van het inburgeringsexamen wordt de functionele taalvaardigheid van de kandidaat beoordeeld in verschillende praktijksituaties. De praktijksituaties zullen in ieder geval betrekking hebben op het onderwerp ‘burgerschap’. Daarnaast wordt de functionele taalvaardigheid van de kandidaat beoordeeld op het domein ‘werk’ of het domein ‘onderwijs, gezondheid en opvoeding’. Deelnemers zullen moeten aantonen dat zij in staat zijn om in verschillende situaties op de genoemde terreinen, zelfstandig te functioneren.

Het praktijkexamen kan op verschillende manieren worden afgenomen: door middel van een assessment, een portfolio of een combinatie van een assessment en een portfolio.

Assessments kunnen uitsluitend worden afgelegd bij een aangewezen exameninstelling. Portfolio's kunnen zowel door een aangewezen exameninstelling als door de IB-Groep worden beoordeeld.

Het portfolio.Voor het portfolio zullen minstens dertig taalvaardigheidsbewijzen moeten worden verzameld. Die taalvaardigheidsbewijzen hebben allen betrekking op verschillende cruciale handelingen (CH’s). Er is keuze uit twee profielen: het profiel ‘Onderwijs, gezondheid en opvoeding’ en het profiel ‘Werk’. De keuze voor een profiel bepaalt welke taalvaardigheidsbewijzen verkregen moeten worden. Dit wordt vastgelegd in het model-portfolio, dat digitaal ter beschikking wordt gesteld. Bij de keuze voor alleen het portfolio, is een panel-gesprek over het portfolio een verplicht onderdeel van het portfolio.

Portfolio en assessment.Wanneer gekozen wordt voor een combinatie van portfolio en assessment, wordt voorgeschreven dat minstens vijftien taalvaardigheidsbewijzen van CH’s moeten zijn opgenomen, en drie praktijkopdrachten moeten worden gedaan. Ook de invulling hiervan is afhankelijk van het profiel dat is gekozen door de inburgeringsplichtige.

Door de combinatie kan worden volstaan met minder taalvaardigheidsbewijzen, en wordt een afsluitend gesprek voor het portfolio niet voorgeschreven.

Assessment.Wanneer de deelnemer alleen het assessment doet als praktijkdeel van het examen, zal hij in totaal zes praktijkopdrachten moeten afleggen. Deze praktijkopdrachten hebben allemaal betrekking op cruciale praktijksituaties (CP’s), die weer bestaan uit verschillende handelingen. De keuze welke praktijkopdrachten worden verricht, is afhankelijk van het profiel dat iemand heeft gekozen. De praktijkopdrachten kunnen worden geïntegreerd in het opleidingstraject dat iemand volgt.

Artikel 5, zesde lid

Het zesde lid regelt dat de deelnemer die is geslaagd voor het inburgeringsexamen een diploma krijgt. Het diploma wordt uitgereikt door de IB-Groep. Dat de IB-Groep als enige verantwoordelijk is voor de uitreiking van het diploma staat er niet aan in de weg dat het diploma in voorkomende gevallen ook bijvoorbeeld tijdens een door de gemeente georganiseerde ceremoniële plechtigheid kan worden uitgereikt. De IB-Groep blijft echter verantwoordelijk.

Artikel 6

De individuele afspraken tussen het college of het bestuur en de allochtone vrouw met betrekking tot de inburgeringsvoorziening dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd. In het tweede lid is aangegeven welke bepalingen ten minste onderdeel van de overeenkomst moeten uitmaken. Het is de bedoeling om een zo groot mogelijke groep allochtone vrouwen te bereiken. Daarom is in het derde lid ook opgenomen dat het college of het bestuur op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een allochtone vrouw sluit.

Artikel 7

Het eerste lid bevat de prestatiegegevens die dienen te worden verstrekt, te weten de aantallen afgesloten overeenkomsten en de aantallen allochtone vrouwen die hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen. Overeenkomstig het besluit van het kabinet om de verantwoordingsbureaucratie te verminderen, wordt aangesloten bij het uitgangspunt ‘single information en single audit’, hetgeen betekent dat het college en het bestuur verantwoorden via de jaarrekening als bedoeld in de Gemeentewet.

Artikel 8

De bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de op grond van artikel 7 verstrekte prestatiegegevens. De bijdragevergoedingen zijn gerelateerd aan de voorschotvergoedingen doordat is uitgegaan van het streven dat 90% van de allochtone vrouwen waarmee een overeenkomst is afgesloten, voor 1 januari 2009 heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen. Als de gemeente dit streven haalt en als het aantal afgesloten overeenkomsten gelijk is aan de prognose, zal de totale bijdrage gelijk zijn aan het verstrekte voorschot.

Bijlage 1

Formulier ten behoeve van de aanvraag van de bijdrage en de verstrekking van de prognose als bedoeld in de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31

De gemeente/het samenwerkingsverband .................... dient een aanvraag in als bedoeld in de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31 en verwacht dat in 2006 met .......... (aantal) allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘uitkeringsgerechtigd’ en met .......... (aantal) allochtone vrouwen, behorend tot de categorie ‘niet- werkend en niet-uitkeringsgerechtigd’, een overeenkomst tot het volgen van een inburgeringsvoorziening zal worden afgesloten.

Ingeval de aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband, nemen de volgende gemeenten deel:

Gemeente

Gemeente

1.

11.

2.

12.

3.

13.

4.

14.

5.

15.

6.

16.

7.

17.

8.

18.

9.

19.

10.

20.

plaats, .....................................................

datum, .....................................................

namens de gemeente/het samenwerkingsverband ...........................................

mevrouw/de heer .....................................

.................................................. (functie)

....................................... (handtekening)

Contactpersoon bij de gemeente/het samenwerkingsverband

Naam : .....................................................

Functie : ...................................................

Postadres : ...............................................

Telefoon/e-mail : .....................................

Het ingevulde formulier dient retour te worden gezonden aan: Ministerie van Justitie, Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden, Kamer H 18.21, t.a.v. dhr. A. Lyoubi, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

Naar boven