Wijziging Regeling Toezichtkosten Wet Financiële Dienstverlening

19 juni 2006

Nr. FM 2006-01519 M

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 98 van de Wet financiële dienstverlening;

Besluit:

Artikel I

De Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 5 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a

Rekening en verantwoording

Artikel 5a

1. De toezichthouder stelt jaarlijks een begroting op van de in het daarop volgende jaar te verwachten baten en lasten, investeringsuitgaven, inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de taken en bevoegdheden en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden die hem zijn opgedragen bij of krachtens de wet. De begroting wordt op een zodanige wijze opgesteld dat de lasten en uitgaven structureel worden gedekt door de baten en inkomsten.

2. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.

3. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatste jaarrekening waarmee de minister heeft ingestemd.

4. De toezichthouder zendt de begroting, vergezeld van een toelichting, voor 1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar ter instemming aan de minister.

5. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

6. De toezichthouder doet onverwijld mededeling in de Staatscourant van de begroting waarmee is ingestemd en houdt de begroting gedurende een jaar na instemming op elektronische wijze ter inzage.

7. Indien de minister niet voor 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft met de begroting heeft ingestemd, kan de toezichthouder, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.

8. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de toezichthouder daarvan onverwijld mededeling aan de minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 5b

1. De toezichthouder stelt jaarlijks een jaarrekening op, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar. De jaarrekening wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Toezichthouderaangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

3. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen omtrent de rechtmatigheid van de inning en besteding van de middelen door de toezichthouder uit hoofde van wet op de Financiële dienstverlening

4. De toezichthouder zendt de jaarrekening voor 1 mei van het op het boekjaar volgende jaar ter instemming aan de minister.

5. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

6. De toezichthouder doet onverwijld mededeling in de Staatscourant van de jaarrekening waarmee is ingestemd.

Artikel 5c

1. Het verschil tussen de aan het eind van een begrotingsjaar gerealiseerde baten van de toezichthouder en de gerealiseerde lasten van de toezichthouder vormt het exploitatiesaldo.

2. Indien in enig boekjaar een exploitatiesaldo ontstaat en de toezichthouder dit exploitatiesaldo wil betrekken bij de in rekening te brengen kosten als bedoeld in artikel 6, doet de toezichthouder daaromtrent een voorstel in de jaarrekening.

B

Aan artikel 7 worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. De per categorie of subcategorie van financiële dienstverleners toegerekende geraamde kosten worden verminderd of vermeerderd met het aan de desbetreffende categorie of subcategorie toe te rekenen exploitatiesaldo indien een daartoe strekkend voorstel als bedoeld in artikel 5c, tweede lid, is opgenomen in de jaarrekening waarmee is ingestemd door de minister.

4. De per categorie of subcategorie van financiële dienstverleners toegerekende geraamde kosten worden verminderd met de opbrengsten uit bestuurlijke boetes en verbeurde dwangsommen die aan de desbetreffende categorie of subcategorie kunnen worden toegerekend die niet reeds zijn opgenomen in het exploitatiesaldo voor zover de aan deze bestuurlijke boetes of dwangsommen ten grondslag liggende besluiten van de toezichthouder in het voorafgaande jaar onherroepelijk zijn geworden.

C

Aan artikel 9, onderdeel b, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 7° door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

8°. aanbieders van een financieel product als bedoeld in artikel 3 van het Besluit financiële dienstverlening.

D

Artikel 10, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 5° wordt ‘ingelegd vermogen’ vervangen door: ingelegde gelden.

2. Onderdeel 6° komt te luiden:

6°. aanbieders als bedoeld in artikel 9, onderdeel b, onder 8°: ingelegde gelden;.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

7°. adviseurs en bemiddelaars, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars en ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten: het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd;

Artikel II

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.

2. De artikelen C en D werken terug tot en met 1 januari 2006

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Bij de totstandkoming van de op 1 januari jl. inwerking getreden Kostenregeling Wet financiële dienstverlening (Wfd) werd er van uitgegaan dat de Wet financieel toezicht (Wft) op 1 juli 2006 in werking zou treden. De verrekening van exploitatiesaldi zou in de Kostenregeling Wft nader geregeld worden, waardoor de artikelen die betrekking op de jaarrekening en de exploitatie hadden niet nodig zijn. Nu de inwerkingtreding van de Wft is uitgesteld zijn deze artikelen wel nodig ten einde de tekorten uit voorgaande jaren in rekening te kunnen brengen bij de onder toezicht staande instellingen. Dit geldt uiteraard uitsluitend voor de instellingen die reeds bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onder toezicht stonden en voor de taken, zoals de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringsnemers, die zijn opgegaan in de Wfd. Deze wijziging beoogt de Regeling toezichtskosten Wet financiële dienstverlening aan te passen aan de latere inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht. Tevens worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd.

Artikelsgewijs

A en B

De artikelen 5a, 5b en 5c regelen de begroting, jaarrekening en het exploitatiesaldo van de AFM. Artikel 7 regelt de verrekening daarvan. Deze artikelen maken het mogelijk om in het boekjaar, volgende op het jaar waarin het toezicht werd gehouden, de kosten voor het toezicht te verminderen of te vermeerderen met het tekort of overschot van het exploitatiesaldo. Dit sluit aan bij de Regeling bekostiging financieel toezicht. (Rbft)

C

In artikel 3 van het Besluit financiële dienstverlening (Stb. 2005, 676, verder: Bfd) is een financieel product aangewezen dat kan worden beschouwd als een vorm van beleggingsobject. Vanwege de definitie van beleggingsobject in artikel 1, onderdeel m, onder 7°, van de Wfd valt het hierbij aangewezen product niet onder het begrip ‘beleggingsobject’.

Omdat het product sterk lijkt op een beleggingsobject is er voor gekozen het product op grond van artikel 1, onderdeel m, onder 8°, van de Wfd aan te wijzen als financieel product en de regels die op grond van het Bfd gelden voor beleggingsobjecten van overeenkomstige toepassing te verklaren op dit aangewezen financiële product.

In de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening, zoals deze per 1 januari 2006 is ingevoerd, (Stcrt. 2005, 250, p. 16), zijn aanbieders van beleggingsobjecten als categorie financiële dienstverleners aangewezen. Om eventuele onduidelijkheid te voorkomen over de vraag of aanbieders van een financieel product als in artikel 3 van de Bfd onder de categorie ‘aanbieders van beleggingsobjecten’ vallen, is deze categorie ‘aanbieders van een financieel product als bedoeld in artikel 3 van het Besluit financiële dienstverlening’ volledigheidshalve toegevoegd. Deze verduidelijking werkt terug tot en met 1 januari 2006. Overigens zijn beide categorieën producten in de Regeling van de Minister van Financiën tot vaststelling voor 2006 van de tarieven, bedoeld in artikel 11 van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening (Stcrt. 2006, nr. 10), opgenomen.

D

De wijziging van artikel 10, eerste lid sub b onder 7º, van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening hangt samen met de invoering per 1 januari 2006 van laatstgenoemde regeling (Stcrt. 2005, 250, p. 16). Bij de invoering is in artikel 10, eerste lid sub b onder 6º, van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening als heffingsmaatstaf opgenomen: het aantal medewerkers in dienst bij de vergunninghouder, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd. Deze formulering was evident inaccuraat. Met de wijziging van artikel 10 wordt verduidelijkt dat de heffingsmaatstaf zowel betrekking heeft op werknemers die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening als op andere personen die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening.

De voorheen in artikel 10, eerste lid sub b onder 6º, van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening opgenomen heffingsmaatstaf (‘het aantal medewerkers in dienst bij de vergunninghouder’) zou wellicht de onbedoelde indruk hebben kunnen wekken dat aan financiële dienstverlener slechts een heffing kan worden opgelegd voor medewerkers die een arbeidsovereenkomst hebben gesloten met de financiële dienstverlener. Omgekeerd geldt dan dat aan een financiële dienstverlener waar slechts een aantal mensen zich bezighoudt met financiële dienstverlening, een heffing zou worden opgelegd voor alle medewerkers. Deze twee uitersten tonen aan dat het ten eerste niet de bedoeling is dat de voorheen opgenomen heffingsmaatstaf wordt toegepast alsof deze slechts betrekking heeft op medewerkers van een financiële dienstverlener die een arbeidsovereenkomst met de financiële dienstverlener hebben. Deze omissie wordt teruggedraaid door de wijziging van terugwerkende kracht te voorzien. Ten tweede is het niet de bedoeling dat de heffingsmaatstaf wordt toegepast alsof deze ook betrekking zou hebben op medewerkers die zich niet direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening. Verder heeft de heffing voor doorlopend toezicht het oogmerk om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de werkelijke toezichtinspanningen en de daarmee gepaard gaande kosten. Door onderhavige wijziging sluit de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening beter aan bij dit oogmerk. Daarnaast sluit de wijziging aan bij de heffingsmaatstaf zoals die in consultatierondes met de markt is besproken. De in deze regeling opgenomen wijziging van artikel 10 van de Regeling toezichtkosten Wet financiële dienstverlening werkt terug tot en met 1 januari 2006.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

  • 1

    Stcrt. 2005, 250.

Naar boven