Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 2 juni 2006, nummer 2006/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Afghanistan Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Afghanistan

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 2 juni 2006.

2 Achtergrond

Op 10 februari 2006 heeft de Minister van BuZa een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Afghanistan. Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 20 maart 2006.

De algehele veiligheidssituatie in Afghanistan is zorgwekkend. Er bestaat vanwege het beleid in de ons omringende landen evenwel geen reden een categoriaal beschermingsbeleid voor Afghaanse asielzoekers te voeren. Immers, uit het ambtsbericht blijkt dat België, Denemarken, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk geen speciaal beleid voeren en terugkeer mogelijk achten.

Het ambtsbericht geeft aanleiding rekening te houden met de bijzonder kwetsbare groep asielzoekers die wordt gevormd door alleenstaande vrouwen. Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand indien er bij terugkeer naar Afghanistan geen echtgenoot of ander meerderjarig mannelijk familielid aanwezig is of meereist, waarmee betrokkene voor vertrek uit Afghanistan in familieverband samenleefde en weer kan gaan samenleven. Blijkens de inhoud van het ambtsbericht is het concept ‘alleenstaande vrouw’ in de Afghaanse maatschappij moeilijk te vatten. Vaak worden alleenstaande vrouwen gestigmatiseerd als prostituee. Vrouwen kunnen in het algemeen reeds snel slachtoffer worden van tal van misdrijven. Er bestaat een levendige vrouwenhandel in Afghanistan. Voorts hebben vrouwen structureel te lijden onder (traditionele) shari’a. Daaruit volgend lopen alleenstaande vrouwen in heel Afghanistan een verhoogd risico op mensenrechtenschendingen, daar zij vaak geen sociaal netwerk hebben waarbinnen zij bescherming kunnen vinden.

In de brief waarmee het ambtsbericht aan de Tweede Kamer is aangeboden zijn alleenstaande vrouwen van Afghaanse nationaliteit dan ook aangewezen als specifieke groep, die om andere redenen dan traumata, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3 Overgangsbeleid

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Risicogroepen

Gezien de inhoud van het ambtsbericht bestaat er reden om bij de beoordeling van aanvragen om een verblijfsvergunning asiel extra aandacht te besteden aan bepaalde groepen die een bepaald risico kunnen lopen bij terugkeer. In deze paragraaf worden deze groepen beschreven, alsmede de gevolgen voor de beoordeling van deze aanvragen.

Indien leden van deze risicogroepen zich beroepen op problemen van de zijde van de huidige (centrale) autoriteiten, of lokale krijgsheren, of met medeburgers, kan met geringe indicaties reeds aannemelijk worden gemaakt dat deze problemen leiden tot een gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. De geringe indicatie verlangt wel dat sprake is van een geloofwaardig individualiseerbaar asielrelaas. Bij de beoordeling van de zwaarwegendheid zal bij personen die behoren tot een risicogroep zeer snel geoordeeld worden dat de problemen voldoende zwaarwegend zijn.

Indien hiervan sprake is, komt betrokkene in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw.

Etnische en religieuze minderheden

Gezien de algehele situatie in Afghanistan bestaat er aanleiding bijzondere aandacht te schenken aan asielverzoeken van personen die van origine uit een gebied komen waar zij tot een etnische of religieuze minderheid behoren. Indien hiervan sprake is zal een geringe indicatie van problemen voldoende zijn om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw te verlenen.

Alleenstaande vrouwen

Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand indien er bij terugkeer naar Afghanistan geen echtgenoot of ander meerderjarig mannelijk familielid aanwezig is of meereist, waarmee betrokkene voor vertrek uit Afghanistan in familieverband samenleefde en weer kan gaan samenleven.

Indien wordt geoordeeld dat de betrokkene niet meer kan gaan samenleven met de familie bij wie ze direct voor het vertrek was, wordt nog wel beoordeeld in hoeverre het samenleven met andere familieleden hervat kan worden.

Vaak worden alleenstaande vrouwen gestigmatiseerd als prostituee. Vrouwen kunnen in het algemeen reeds snel slachtoffer worden van tal van misdrijven. Er bestaat een levendige vrouwenhandel in Afghanistan. Voorts hebben vrouwen structureel te lijden onder (traditionele) shari’a. Daaruit volgend lopen alleenstaande vrouwen in heel Afghanistan een verhoogd risico op mensenrechtenschendingen, daar zij vaak geen sociaal netwerk hebben waarbinnen zij bescherming kunnen vinden. Derhalve dient rekening te worden gehouden met een verhoogd risico dat alleenstaande vrouwen lopen in Afghanistan.

Alleenstaande vrouwen zijn voorts aangewezen als specifieke groep, die om andere redenen dan traumata, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw. In lopende procedures wordt in voorkomende gevallen de verblijfsvergunning verleend per datum van inwerkingtreding van dit beleid (artikel II).

Derhalve komen alleenstaande vrouwen die niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw, behoudens contra-indicaties.

4.2 Overige groepen

4.2.1 Vrouwen die (in Nederland) een westerse levensstijl hebben aangenomen

Blijkens de inhoud van het ambtsbericht is er meer in het algemeen een risico voor vrouwen die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan dergelijk gedrag wordt toegeschreven. Wanneer een individuele asielzoekster aannemelijk maakt dat zij vanwege haar levensstijl zwaarwegende problemen heeft ondervonden in Afghanistan en deze problemen (mede) aanleiding zijn geweest voor het vertrek, kan dit voldoende zijn om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw te verlenen.

Voorts geeft het ambtsbericht aan dat UNHCR meent dat van Afghaanse vrouwen die na hun vertrek een westerse levensstijl hebben aangenomen die als overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden wordt aangemerkt, niet kan worden verlangd terug te keren. Overtreding van de geldende sociale normen kan blijkens het ambtsbericht voor het betrokken individu ernstige gevolgen hebben. Hoewel dit zo is, zal het aannemen van een andere levensstijl na het vertrek uit het land van herkomst in de regel toch niet leiden tot verblijfsaanvaarding. Immers, het feit dat betrokkene in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving betekent niet dat zij zich bij terugkeer niet wederom zal kunnen accommoderen. De omstandigheid dat betrokkene zich bij terugkeer niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien als in Nederland is daarbij onvoldoende grond om tot vergunningverlening over te gaan.

4.2.2 Leden van politieke groeperingen

Het Afghaanse politieke spectrum kent een grote hoeveelheid verschillende groeperingen. Deze groeperingen zijn in meer of mindere mate georganiseerd. Veel van deze politieke groeperingen zijn gebaseerd op etniciteit en geloofsovertuiging. In de Afghaanse context is het aannemelijk dat er problemen gebaseerd op politieke overtuiging voorkomen. De (centrale) autoriteiten kunnen hiertegen niet altijd bescherming bieden. Indien een asielzoeker een beroep doet op problemen die hij heeft ondervonden in Afghanistan op basis van zijn politieke overtuiging, en, of, activiteiten met leden van de centrale autoriteiten, of de verschillende lokale krijgsheren, of met medeburgers, dient de asielzoeker aannemelijk te maken dat hij als gevolg hiervan gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Indien de asielzoeker een geloofwaardig relaas heeft en het aannemelijk is geworden dat hij te vrezen heeft voor vervolging op grond van zijn politieke overtuiging, of zijn activiteiten, komt de asielzoeker in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid onder a, Vw.

4.2.3 Ex-communisten

Er zijn geen aanwijzingen dat personen enkel vanwege hun voormalige banden met het communistische regime in het huidige Afghanistan vervolging te vrezen hebben. De mate waarin zij risico lopen hangt af van verschillende factoren, waaronder: de mate waarin zij met de communistische ideologie worden geïdentificeerd, de rang of positie die zij ten tijde van het communistische regime hebben bekleed, de banden die familieleden met communisten onderhielden. Tevens is hun relatie tot de huidige (de facto) autoriteiten en invloedrijke stammen of facties van belang. Op grond daarvan kan zelfs het tegenovergestelde gelden, een persoon kan hierdoor bescherming genieten. Hierom zijn er geen redenen om aan te nemen dat personen enkel om banden met voormalige regimes als Verdragsvluchteling kunnen worden aangemerkt, of een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM.

Dit geldt eveneens voor personen die verdacht worden van deelname aan gewelddadigheden (ook gepleegd onder dit communistische bewind). Bij deze laatste groep wordt wel extra aandacht gevraagd voor de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (zie hiervoor verder C8/5.8).

4.2.4 Dienstplichtigen en deserteurs

Het normale beleid, zoals weergegeven in C1/4.2.12 is van toepassing voor zaken waarin sprake is van gereguleerde dienstplicht voor de (centrale) autoriteiten.

Ten aanzien van Afghanistan heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

Indien sprake is van gedwongen ronseling waarbij niet kan worden gesproken van gereguleerde dienstplicht wordt niet getoetst aan het beleid zoals beschreven in C1/4.2.12, maar dient direct te worden getoetst aan de gronden van het Verdrag.

5 Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

5.1 Bescherming autoriteiten

Gelet op de machtsverhoudingen in het land en het trage verloop van de wederopbouw van centrale instituties onder het gezag van de centrale regering na een lange periode van interne en soms voortdurende conflicten, kan niet zonder meer worden verwacht dat bescherming door de centrale autoriteiten in alle gevallen geboden zal en kan worden ingeval van geloofwaardige en zwaarwegende problemen. De centrale autoriteiten hebben niet in het gehele land het gezag in handen. Derhalve dient te worden bezien of de asielzoeker zich kan wenden tot lokale autoriteiten, en of deze ook in staat en bereid zijn bescherming te bieden. Uit de inhoud van het ambtsbericht blijkt verder dat de ISAF in de meeste gevallen niet in de positie verkeert bescherming te bieden.

Niet in alle gevallen zal dan ook kunnen worden tegengeworpen dat bescherming kan worden geboden. Wel mag worden verwacht dat door de asielzoeker aannemelijk wordt gemaakt waarom bescherming in het individuele geval niet (effectief) kan worden geboden. Hierbij is onder meer het persoonlijke netwerk van belang.

5.2 Geloofsovertuiging

Indien een asielzoeker aannemelijk maakt dat er sprake is van problemen die hij in Afghanistan op basis van zijn geloofsovertuiging heeft ondervonden met leden van de (centrale) autoriteiten, lokale krijgsheren, of met medeburgers waardoor zijn leven onhoudbaar is geworden, kan de asielzoeker in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid onder a, Vw.

5.3 Eerwraak en bloedwraak

De problematiek met betrekking tot het verkrijgen van bescherming kan ook spelen in eer- en bloedwraakzaken. De mogelijkheid tot het ontkomen aan dergelijke wraak hangt onder meer af van het vergrijp of de gebeurtenis zelf, onder welke omstandigheden het vergrijp of de gebeurtenis heeft plaatsgevonden en wie er bij betrokken waren. Binnen de traditionele verhoudingen bestaan ook niet-gewelddadige oplossingen voor deze problematiek. Voor zover deze oplossingen geen schending van artikel 3 EVRM vormen, kunnen zij worden betrokken bij de beoordeling van het relaas. Voor zover het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig is en aannemelijk is gemaakt dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk was, kunnen deze wraakzaken leiden tot een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid onder b, Vw.

5.4 Problemen gebaseerd op niet-verdragsgronden

Uit het ambtsbericht blijkt dat burgers in Afghanistan het doelwit kunnen zijn van banditisme en criminaliteit waartegen door de centrale regering niet afdoende kan worden opgetreden omdat de wederopbouw van het politie- en het rechterlijk apparaat nog in de kinderschoenen staat. Echter, asielzoekers die zich enkel beroepen op problemen die zijn gebaseerd op zijn/haar welvaartsstatus en niet zijn terug te herleiden tot één van de gronden genoemd in het Verdrag, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Ook een beroep op de algehele situatie is onvoldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.

5.5 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Gezien de huidige situatie is er geen sprake van een vlucht- en/of vestigingsalternatief indien er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.

5.6 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Afghanistan geen bijzonderheden.

5.7 Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake amv’s

Het normale beleid is van toepassing (zie C2/7 en C5/24). Ten aanzien van Afghanistan wordt niet op voorhand geconcludeerd dat er adequate opvang is voor alleenstaande minderjarigen.

5.8 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Gelet op het gewelddadig verleden van Afghanistan en de gewelddadigheden die zich ook nu nog lokaal voordoen, dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan personen die hierbij zijn betrokken (geweest), of die zich beroepen op deelname aan militaire of gewelddadige acties.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 te worden gehandeld. Dit laat onverlet dat in het nader gehoor dient te worden ingegaan op de gebeurtenissen die aanleiding geven voor het vermoeden van 1F.

5.9 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Afghanistan komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw (zie C1/4.5).

5.10 Driejarenbeleid

Het algemene beleid zoals weergegeven in C2/9 is van toepassing. In elk geval kan vanaf 1 januari 2003 geen relevant tijdsverloop meer opgebouwd worden.

5.11 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Afghanistan geldt niet langer een besluit in de zin van artikel 43 Vw.

6 Terugkeer

6.1 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Afghanistan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

6.2 Praktische aspecten terugkeer

Terugkeer is mogelijk. Bij vrijwillige terugkeer is hulp van het IOM beschikbaar. Tevens is er een REAN+ regeling voor personen die vrijwillig terugkeren.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 2 juni 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/22

Algemeen

Op 10 februari 2006 heeft de Minister van BuZa een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Afghanistan. Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 20 maart 2006.

In dit wijzigingsbesluit zijn de uitvoeringsconsequenties van naar aanleiding van dat ambtsbericht neergelegd.

De algehele veiligheidssituatie in Afghanistan is zorgwekkend. Er bestaat vanwege het beleid in de ons omringende landen evenwel geen reden een categoriaal beschermingsbeleid voor Afghaanse asielzoekers te voeren. Immers, uit het ambtsbericht blijkt dat België, Denemarken, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk geen speciaal beleid voeren en terugkeer mogelijk achten.

Het ambtsbericht geeft aanleiding rekening te houden met de bijzonder kwetsbare groep asielzoekers die wordt gevormd door alleenstaande vrouwen. Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand indien er bij terugkeer naar Afghanistan geen echtgenoot of ander meerderjarig mannelijk familielid aanwezig is of meereist, waarmee betrokkene voor vertrek uit Afghanistan in familieverband samenleefde en weer kan gaan samenleven. Blijkens de inhoud van het ambtsbericht is het concept ‘alleenstaande vrouw’ in de Afghaanse maatschappij moeilijk te vatten. Vaak worden alleenstaande vrouwen gestigmatiseerd als prostituee. Vrouwen kunnen in het algemeen reeds snel slachtoffer worden van tal van misdrijven. Er bestaat een levendige vrouwenhandel in Afghanistan. Voorts hebben vrouwen structureel te lijden onder (traditionele) shari’a. Daaruit volgend lopen alleenstaande vrouwen in heel Afghanistan een verhoogd risico op mensenrechtenschendingen, daar zij vaak geen sociaal netwerk hebben waarbinnen zij bescherming kunnen vinden.

Alleenstaande vrouwen van Afghaanse nationaliteit zijn dan ook aangewezen als specifieke groep, die om andere redenen dan traumata, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven