Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 6 juni 2006, nummer 2006/23, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

Hoofdstuk C8/Iran Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Iran

1 Datum

Deze versie van dit hoofdstuk is vastgesteld op 6 juni 2006.

2 Achtergrond

Op 9 februari 2006 heeft de Minister van BuZa een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Iran (DPV/AM-898361). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 28 februari 2006.

Bij brief van 28 september 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de instelling van een besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers van Iraanse nationaliteit.

Op grond van de informatie in het ambtsbericht van 9 februari 2006 heeft de Minister besloten tot beëindiging van het besluit- en vertrekmoratorium. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 28 februari 2006 geïnformeerd.

Tijdens het Algemeen Overleg over Iran op 12 april 2006 heeft de Minister de Kamer meegedeeld dat zij heeft besloten tot verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers en tot het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor christen asielzoekers, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, uit Iran om te bezien of de situatie van deze groepen in Iran zich bestendigt. Het besluit- en vertrekmoratorium geldt tot 2 oktober 2006. Dit besluit is op 17 mei 2006 in de Stcrt. (nr. 96) gepubliceerd en is op 16 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden.

Het besluit van de Minister van 28 februari 2006 (Stcrt. 3 maart 2006, nr. 45) tot beëindiging van het besluitmoratorium en tot beëindiging van het vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers uit Iran is ingetrokken.

Met betrekking tot de reikwijdte van het besluit geldt het volgende. In het besluit is sprake van een besluit- en vertrekmoratorium voor christen asielzoekers uit Iran, onder wie bekeerde moslims.

Personen die tot een ander geloof dan het christendom zijn bekeerd, vallen niet onder het besluit- en vertrekmoratorium.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

3 Overgangsbeleid

Het beleid zoals weergegeven in het gelijknamige hoofdstuk van 13 oktober 2005 komt te vervallen met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze versie van het hoofdstuk.

4 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

4.1 Journalisten, schrijvers, uitgevers, mensenrechtenactivisten en (andere) intellectuelen

De Iraanse grondwet garandeert de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. De persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting worden echter door een aantal artikelen in de Perswet en het WvSr beperkt. Bovendien mag een uiting in de pers en in publicaties niet in strijd zijn met de beginselen van de islam. Het is niet aan te geven welke mening of publicatie precies in strijd is met de beginselen van de islam. De ene keer wordt een kritische uitspraak toegelaten, een andere keer worden de critici gearresteerd of krijgt bijvoorbeeld een krant een verschijningsverbod. Op dit punt is er sprake van een arbitraire rechtspraktijk.

Het enkele aannemen van een kritische houding is evenwel geen reden om vervolging aan te nemen. Van asielzoekers die gerekend dienen te worden tot hervormingsgezinde parlementariërs, journalisten, schrijvers, uitgevers, mensenrechtenactivisten etc. en die een beroep doen op daarmee samenhangende problemen mag worden verlangd dat zij hun activiteiten aannemelijk kunnen maken. Het zal immers veelal gaan om personen die bekend zijn vanwege hun publiek optreden, of die bepaalde publicaties hebben uitgebracht, of bijvoorbeeld openlijk hebben deelgenomen aan bepaalde conferenties. Van hen kan worden verlangd dat zij publicatiebronnen en -data of andere achtergrondinformatie kunnen geven.

Indien aannemelijk is gemaakt dat een persoon die tot deze groep gerekend moet worden, vanwege zijn activiteiten vervolging heeft te vrezen van de Iraanse autoriteiten, dan kan deze persoon op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.2 Nationalistisch religieuzen

Nationalistisch religieuzen vormen een politieke stroming die minder invloed wenst van de geestelijkheid op de dagelijkse gang van zaken in Iran, met name op de terreinen van justitie, politie en de wetgevende macht. Het enkele behoren tot deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Nationalistisch religieuzen, al dan niet lid van de Iran Freedom Movement, die aannemelijk maken dat zij door hun activiteiten een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.3 Activisten voor illegale politieke bewegingen

De Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisation) en de Kurdish Democratic Party of Iran en de Komala zijn nog steeds actieve illegale politieke bewegingen van welke de activiteiten buiten Iran worden gecoördineerd. Het enkele behoren tot één van deze groepen is geen reden om vervolging aan te nemen.

Bij aanvragen van activisten van dergelijke illegale politieke bewegingen zoals de Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisation), de Kurdish Democratic Party of Iran en Komalastrijders dient grondig aandacht gegeven te worden aan mogelijke misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag aangezien deze groeperingen in verband worden gebracht met gebruik van geweld, waaronder aanslagen (zie C8/4.9 van dit hoofdstuk).

Activisten voor deze verboden bewegingen die aannemelijk maken dat zij een gegronde vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten hebben en van wie niet aannemelijk is dat zij misdrijven hebben begaan, als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.4 Christenen, waaronder bekeerde moslims

Voor deze groep geldt een besluit-en vertrekmoratorium.

Verwezen wordt naar C8/5.2 en C8/7 van dit hoofdstuk.

4.5 Baha’is

De situatie van de Baha’is blijft onverminderd zorgwekkend. Het baha’i geloof wordt niet erkend in de Iraanse grondwet. Aanhangers worden als geloofsafvalligen van de islam beschouwd. Anders dan de eerder genoemde christenen worden zij gezien als een bedreiging voor de stabiliteit van de staat. Echter, het enkele behoren tot deze groep is nog geen reden om vervolging aan te nemen.

Baha’is die aannemelijk maken dat zij door hun geloofsovertuiging gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.6 Studenten

Studenten worden nog steeds als een bedreiging van het regime beschouwd. Het moge evenwel duidelijk zijn dat het enkele zijn van student geen reden is om vervolging van de zijde van de Iraanse autoriteiten te vrezen.

Studenten die hebben deelgenomen aan studentendemonstraties of studentenrellen dan wel een belangrijke positie innemen in een studentenbeweging en aannemelijk kunnen maken om die reden persoonlijk vervolging te vrezen door de Iraanse autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Van de asielzoeker mag worden verwacht dat naast het geloofwaardig maken van de activiteiten, ook aannemelijk wordt gemaakt dat de autoriteiten negatieve aandacht voor hem persoonlijk hebben. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat niet iedere vorm van aandacht meteen leidt tot de conclusie dat van vluchtelingrechtelijke vervolging sprake is.

4.7 Vrouwen

De VN Speciale Rapporteur inzake vrouwenrechten heeft positieve ontwikkelingen erkend zoals het hoge aantal vrouwelijke studenten en het onderzoek dat wordt verricht om het geweld tegen vrouwen tegen te gaan. Aan de andere kant sprak zij haar zorg uit over het geweld tegen vrouwen dat nog steeds plaatsvindt. Ook noemde de rapporteur de ongelijke positie van de vrouw in wetgeving en rechtspraktijk welke de discriminatie van vrouwen bestendigen.

Vrouwen die aannemelijk kunnen maken dat zij zich actief hebben ingezet voor vrouwenrechten en om die reden worden gediscrimineerd op een dusdanige wijze dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren, of die daardoor een gegronde vrees voor vervolging hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

4.8 Homoseksuelen

Voor deze groep geldt een besluit-en vertrekmoratorium.

Verwezen wordt naar C8/5.2 en C8/7 van dit hoofdstuk.

4.9 Schenders van mensenrechten

Bijzondere aandacht dient te worden geschonken aan personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Hierbij moet met name aandacht worden besteed aan strijders van de Mujaheddin-e Khalq (Mujaheddin Khalq Organisation), de Kurdish Democratic Party of Iran, de Komala en aan leden van de Islamitische Revolutionaire Garde (Sepah Pasdaran) of de Iraanse veiligheidsdienst.

Indien er aanwijzingen zijn dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, dient conform C3/10.14 te worden gehandeld.

5 Bijzondere aandachtspunten

In deze paragraaf wordt ingegaan op meer algemene omstandigheden die van belang (kunnen) zijn bij de beoordeling of de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

5.1 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Iran komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

5.2 Besluitmoratorium

Gelet op artikel 43, aanhef onder a, Vw is voor homoseksuelen en christenen, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, een besluitmoratorium afgekondigd. Naar verwachting zal voor een korte periode onzekerheid bestaan over de situatie van homoseksuelen en christenen, waaronder tot het christendom bekeerde ex-moslims, in Iran en op grond daarvan kan redelijkerwijs niet worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 Vw kan worden toegewezen. Als gevolg hiervan geldt tot 2 oktober 2006 een besluitmoratorium voor asielaanvragen van homoseksuelen en christenen, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, uit Iran.

Het besluit van de Minister van 28 februari 2006 (Stcrt. 3 maart 2006, nr. 45) tot beëindiging van het besluitmoratorium en tot beëindiging van het vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers uit Iran is ingetrokken.

De termijn, bedoeld in artikel 42 Vw, wordt op grond van artikel 43 aanhef en onder a Vw, voor homoseksuele vreemdelingen afkomstig uit Iran die een aanvraag hebben ingediend tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, verlengd met één jaar.

De termijn, bedoeld in artikel 42 Vw, wordt op grond van artikel 43 aanhef en onder a Vw, voor christenen, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, afkomstig uit Iran die een aanvraag hebben ingediend tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, verlengd met één jaar.

Van het besluitmoratorium zijn de volgende categorieën uitgezonderd:

• Dublinclaimanten (zie artikel 30, eerste lid, onder a, Vw);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vw (zie artikel 30, eerste lid, onder b, Vw);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, en die op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vw (zie artikel 30, eerste lid, onder c, Vw);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (zie artikel 30, eerste lid, onder d, Vw);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (zie artikel 31, tweede lid, onder h, Vw);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (zie artikel 31, tweede lid, onder i, Vw);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vw. Het betreft hier dus het volledige openbare orde beleid).

Op aanvragen van homoseksuele Iraanse asielzoekers en christenen, waaronder tot het christendom bekeerde ex-moslims uit Iran, die behoren tot bovengenoemde categorieën kan worden beslist.

Onder de werking van het besluitmoratorium zullen de individuele vreemdelingen wel in de gelegenheid worden gesteld zich omtrent de asielaanvraag te doen horen.

5.3 Veilig land van herkomst

Iran wordt niet beschouwd als een veilig land van herkomst.

5.4 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Iran wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

5.5 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Gezien de algehele situatie in Iran wordt in beginsel geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen aan personen die in Iran een gegronde vrees voor vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM hebben. Slechts wanneer duidelijk is dat de problemen van de asielzoeker lokaal bepaald zijn kan sprake zijn van een binnenlands vlucht-, of vestigingsalternatief. Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld.

5.6 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C1/4.4, is van toepassing.

5.7 Amv’s

In Iran bestaat een opvangsysteem voor kinderen die geen ouders meer hebben. Kinderen worden in eerste instantie opgevangen door familieleden. Minderjarigen die om een of andere reden niet langer bij familieleden kunnen verblijven, kunnen worden ondergebracht in opvangtehuizen of pleeggezinnen.

Het Bureau for Residential and Foster Care van Behzisti, de welzijnsorganisatie van de Iraanse regering, is verantwoordelijk voor de plaatsing van de kinderen. In het geval een wees of kind van uit de ouderlijke macht gezette ouders de hulp van dit Bureau zou inroepen, zou deze organisatie zeker zorgdragen voor opvang.

Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat adequate opvang voor minderjarigen aanwezig is.

Minderjarigen van Iraanse nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedoeld voor amv’s. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn.

5.8 Driejarenbeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/9, is van toepassing.

5.9 TBV 1999/22

Voor Iran gold de bijzondere regeling van TBV 1999/22.

Deze regeling is op 1 april 2002 verlopen. Voor oudere zaken, die vóór 1 april 2002 zijn ingediend en in aanmerking zouden komen voor verblijf op grond van deze regeling, blijft dit beleid gelden. IND-Werkinstructie 215 geeft een nadere toelichting op de in het TBV neergelegde regeling. Voor de inhoud van de regeling wordt dan ook verwezen naar het TBV en de werkinstructie.

Deze regeling dient overigens niet te worden verward met het driejarenbeleid.

6 Procedurele aspecten

Het gestelde in C3/10 tot en met C3/16 is van toepassing. Het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde feiten dient te worden opgestart bij het Gemeenschappelijk Centrum Kennis, Advies en Ontwikkeling van de IND. Dit is ook van toepassing indien het onderzoek wordt verricht door derden, zoals het ministerie van BuZa.

Een uitzondering hierop vormt het leeftijdsonderzoek in het kader van het beleid inzake amv’s (zie C5/24).

6.1 Onderzoeksmogelijkheden bij het ministerie van BuZa

Het ministerie van BuZa kan in beginsel onderzoek met betrekking tot Iran verrichten. Bij een verzoek om onderzoek dient zoveel mogelijk het uniek identiteitsnummer te worden vermeld. Indien dit nummer niet bekend is, dient zoveel mogelijk (door tussenkomst van de gemachtigde) alsnog aan de asielzoeker te worden verzocht dit nummer te verstrekken alvorens een onderzoek wordt gestart.

Bij eventuele inreis in Nederland met een recent Nederlands visum kan het opgegeven identiteitsnummer worden gecontroleerd bij de Visadienst en de Nederlandse ambassade te Teheran.

7 Terugkeer en uitzetting

7.1 Vertrekmoratorium

Gelet op artikel 43, aanhef onder a, Vw en artikel 45, vierde lid, Vw is voor homoseksuelen en christenen, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, een vertrekmoratorium afgekondigd. Het vertrekmoratorium is geïndiceerd tot 2 oktober 2006.

Van het vertrekmoratorium zijn de volgende categorieën uitgezonderd:

• Dublinclaimanten (zie artikel 30, eerste lid, onder a, Vw);

• Iraniërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vw (zie artikel 30, eerste lid, onder b, Vw);

• Iraniërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, en die op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, Vw (zie artikel 30, eerste lid, onder c, Vw);

• Iraniërs die op grond van verdragsverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (zie artikel 30, eerste lid, onder d, Vw);

• Iraniërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (zie artikel 31, tweede lid, onder h, Vw);

• Iraniërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (zie artikel 31, tweede lid, onder i, Vw);

• Iraniërs die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vw. Het betreft hier dus het volledige openbare orde beleid).

7.2 Voortgezet recht op opvang

Het vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat de opvang van homoseksuele asielzoekers en christenen, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, uit Iran van wie de vertrektermijn reeds is verstreken, niet wordt beëindigd. Dit voortgezet recht op opvang volgt van rechtswege uit het besluit zoals gepubliceerd op 17 mei 2006 in de Stcrt. Het voortgezet recht op opvang eindigt tevens van rechtswege wanneer het vertrekmoratorium eindigt.

Gedurende het vertrekmoratorium wordt de vreemdeling geacht, conform artikel 45, vijfde lid, Vw, rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw. Het is niet noodzakelijk dat door deze personen een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Voor zover betrokkene niet (meer) in het bezit is van een document, dient een document te worden verstrekt (zie artikel 3.5 VV).

Iraanse homoseksuele asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist, maar die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, worden daarmee tevens geacht rechtmatig verblijf te hebben, indien zij onder de reikwijdte van het vertrekmoratorium vallen. Hetzelfde geldt voor christelijke asielzoekers, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, afkomstig uit Iran. Dit betekent dat Iraniërs, die onder het vertrekmoratorium vallen, niet langer belang hebben bij een eerder ingediend verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dit verzoek is gericht op het voorkomen van de verwijdering of de beëindiging van de voorzieningen.

7.3 Verkrijging van opvang wanneer de opvang reeds was beëindigd

Om opnieuw voor opvang in aanmerking te komen onder de werking van het vertrekmoratorium is geen nieuwe asielaanvraag noodzakelijk.

Wel moet men eerder een asielaanvraag hebben ingediend en moet men zich melden bij het AC Ter Apel om voor opvang in aanmerking te komen.

Om logistieke redenen kan na de aanmelding besloten worden betrokkene door te verwijzen naar de Tijdelijke Noodvoorziening, alvorens te beoordelen of betrokkene conform het geldende vertrekmoratorium in aanmerking komt voor opvang.

Vreemdelingen die reeds voorafgaand aan de instelling van het vertrekmoratorium een tweede of volgende aanvraag hebben ingediend, welke nog niet heeft geleid tot een onherroepelijke afwijzing, kunnen zich ter verkrijging van opvang eveneens melden bij het AC Ter Apel.

7.4 Terug- en overnameovereenkomsten

Met Iran is geen overeenkomst gesloten met betrekking tot de terugname van eigen onderdanen.

7.5 Praktische aspecten terugkeer

Naar Iran kan worden teruggekeerd. Bij de feitelijke terugkeer van alleenstaande minderjarigen moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 6 juni 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting bij Wijziging 2006/23

Algemeen

Op 9 februari 2006 heeft de Minister van BuZa een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Iran (DPV/AM-898361). Dit ambtsbericht is vrijgegeven op 28 februari 2006.

Bij brief van 28 september 2005 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de instelling van een besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers van Iraanse nationaliteit.

Op grond van de informatie in het ambtsbericht van 9 februari 2006 heeft de Minister besloten tot beëindiging van het besluit- en vertrekmoratorium. De Tweede Kamer is hierover bij brief van 28 februari 2006 geïnformeerd.

Tijdens het Algemeen Overleg over Iran op 12 april 2006 heeft de Minister de Kamer meegedeeld dat zij heeft besloten tot verlenging van het besluit- en vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers en tot het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor christen asielzoekers, onder wie tot het christendom bekeerde ex-moslims, uit Iran, om te bezien of de situatie van deze groepen in Iran zich bestendigt. Het besluit-en vertrekmoratorium geldt tot 2 oktober 2006. Dit besluit is op 17 mei 2006 in de Stcrt. (nr. 96) gepubliceerd en is op 16 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden.

Het besluit van de Minister van 28 februari 2006 (Stcrt. 3 maart 2006, nr. 45) tot beëindiging van het besluitmoratorium en tot beëindiging van het vertrekmoratorium voor homoseksuele asielzoekers uit Iran is ingetrokken.

Met betrekking tot de reikwijdte van het besluit geldt het volgende. In het besluit is sprake van een besluit- en vertrekmoratorium voor christen asielzoekers uit Iran, onder wie bekeerde moslims.

Personen die tot een ander geloof dan het christendom zijn bekeerd, vallen niet onder het besluit- en vertrekmoratorium.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

de directeur-generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven