Vaststelling bedragen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 mei 2006, nr. ASEA/LIV/05/78276, houdende vaststelling van de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag met ingang van 1 juli 2006
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 14, eerste en tiende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
Besluit:
Artikel 1
De bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, b, en c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden met ingang van 1 juli 2006 onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:
a. € 1284,60;
b. € 296,45;
c. € 59,29.
Artikel 2
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 19 mei 2006.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.
Toelichting
Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wet WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met minimumloon en uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt is vervat in de hoofdregel van artikel 14 van de Wet WML, dat uitgaat van een koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de gemiddelde contractloonontwikkeling.
Afwijking van de hoofdregel is mogelijk indien sprake is van een bovenmatige loonontwikkeling dan wel volumeontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen (artikel 14, vijfde lid, Wet WML). De toelichting bij dit artikellid geeft aan dat de afwijkingsgronden actueel zijn indien de verhouding tussen inactieven en actieven de daarvoor geldende norm niet overschrijdt. Voor 2006 is dit niet het geval.
In artikel 14, eerste tot en met derde lid, van de Wet WML, wordt de aanpassing van het minimumloon geregeld. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de procentuele ontwikkeling van de contractlonen in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector, en bij de overheid, zoals dat door het CPB wordt berekend.
Het aanpassingspercentage is, conform hetgeen wettelijk is geregeld, als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2006 zoals deze is gepubliceerd in de MEV 2006. Dit is 0,5 * 1,23 = 0,615. Deze wordt afgetrokken van de raming voor de contractloonontwikkeling in 2006 zoals gepubliceerd in het CEP 2006 zijnde 1,54. Dit verschil bedraagt 0,93 en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Dit wordt vermenigvuldigd met het (onafgeronde) WML zoals berekend voor de aanpassing per 1 januari 2006. Na (wettelijke) afronding bedraagt het bruto WML per 1 juli 2006 € 1284,60 per maand, € 296,45 per week en € 59,29 per dag. Het aanpassingspercentage na afronding is 0,94. De hiermee corresponderende wettelijke minimumjeugdlonen bedragen op grond van de staffeling geregeld in het koninklijk besluit van 29 juni 1983, houdende vaststelling van een minimumjeugdloonregeling (Stb. 300) per 1 juli 2006:
Wettelijke minimumjeugdlonen per 1 juli 2006Leeftijd | Staffelingspercentage | Per maand | Per week | Per dag |
---|
22 jaar | 85 | 1091,90 | 252,00 | 50,40 |
21 jaar | 72,5 | 931,35 | 214,95 | 42,99 |
20 jaar | 61,5 | 790,05 | 182,30 | 36,46 |
19 jaar | 52,5 | 674,40 | 155,65 | 31,13 |
18 jaar | 45,5 | 584,50 | 134,90 | 26,98 |
17 jaar | 39,5 | 507,40 | 117,10 | 23,42 |
16 jaar | 34,5 | 443,20 | 102,30 | 20,46 |
15 jaar | 30 | 385,40 | 88,95 | 17,79 |
Volgens artikel 12 van de Wet WML is bij een kortere arbeidstijd dan de gebruikelijke het minimum(jeugd)loon naar evenredigheid lager. Dit is bijvoorbeeld van toepassing als werknemers in het kader van de partiële leerplicht een aantal dagen per week onderwijs volgen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.J. de Geus