Subsidieregeling VWS-subsidies

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 8 juni 2006, nr. DWJZ-2688921, houdende vaststelling van algemene subsidieregels (de Subsidieregeling VWS-subsidies)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994 en artikel 3 van de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies;

Besluit:

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

§ 1

Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

c. instellingssubsidie: een per boekjaar verstrekte subsidie in de kosten van structurele activiteiten van een instelling;

d. projectsubsidie: subsidie met een incidenteel karakter in de kosten van de activiteiten opgenomen in het projectplan, bedoeld in artikel 14, derde lid.

Artikel 2

Deze regeling is van toepassing op alle subsidieverstrekkingen door de minister op het terrein van de gezondheidsbevordering, de gezondheidsbescherming, de gezondheidszorg, de maatschappelijke zorg en de sport, tenzij daarvoor in een ministeriële regeling andere regels zijn gesteld.

Artikel 3

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

a. naar het oordeel van de minister mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

b. de aanvrager naar het oordeel van de minister de behoefte aan subsidie heeft aangetoond;

c. de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

2. Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing op rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld.

§ 2

Reikwijdte

Artikel 5

1. De minister maakt de hoofdlijnen van zijn subsidiebeleid bekend aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Bij tussentijdse wijziging van de hoofdlijnen van het subsidiebeleid doet de minister daarvan mededeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 6

Subsidies worden slechts verstrekt voor zover de minister van oordeel is dat de verstrekking past in het bekend gemaakte beleid.

§ 3

Subsidieplafond

Artikel 7

1. De minister kan subsidieplafonds vaststellen voor het verstrekken van instellings- en projectsubsidies.

2. Ten aanzien van instellingssubsidies geeft de minister bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

3. Ten aanzien van projectsubsidies wordt het beschikbare bedrag verdeeld in volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen, met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst geldt.

4. Indien met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen overeenkomstig artikel 13, tweede lid, is bepaald dat op aanvragen wordt beslist na een of meer bepaalde data in een kalenderjaar, geeft de minister bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 8

Een besluit tot vaststelling van een subsidieplafond wordt in de Staatscourant bekendgemaaktt.

Hoofdstuk II

Projectsubsidies

§ 1

Algemene bepaling

Artikel 9

1. Projectsubsidies van € 20.000 of meer worden verstrekt met toepassing van de artikelen 10 tot en met 28.

2. Projectsubsidies van minder dan € 20.000 kunnen zonder voorafgaande subsidieverlening worden vastgesteld. De artikelen 11, eerste lid, 16 ,18, 19, 20, eerste lid, en 25 tot en met 28 zijn niet van toepassing.

Artikel 10

De minister kan projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan een kalenderjaar.

§ 2

Berekeningswijze

Artikel 11

1. Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke lasten en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke baten. De subsidie bedraagt niet meer dan het bij de subsidieverlening bepaalde maximum.

2. Een projectsubsidie als bedoeld in artikel 9, tweede lid, bestaat uit een bij de subsidievaststelling te bepalen bedrag.

§ 3

De aanvraag

Artikel 12

Een projectsubsidie kan worden aangevraagd door een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, een publiekrechtelijke rechtspersoon of een natuurlijke persoon.

Artikel 13

1. Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt ingediend voor de aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd.

2. De minister kan bepalen dat aanvragen voor een projectsubsidie op bepaalde terreinen vóór een of meer bepaalde door hem vastgestelde data worden ingediend.

Artikel 14

1. De aanvraag van een projectsubsidie wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting. Voor het projectplan en de begroting wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

2. Indien de aanvrager van een projectsubsidie een privaatrechtelijke rechtspersoon is, kan de minister hem verplichten een volledig en recent overzicht van zijn financiële toestand over te leggen.

3. In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die zullen worden uitgevoerd.

4. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten zoals opgenomen in het projectplan. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Baten en lasten die door middel van interne doorberekingen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voor zover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

5. Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote lasten tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

6. Indien de aanvraag wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt de aanvraag ondertekend door degene die op grond van de statuten bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of door een persoon die daartoe gevolmachtigd is.

§ 4

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 15

De minister geeft een beschikking op een aanvraag van een projectsubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 16

1. De minister kan op een verleende projectsubsidie voorschotten verlenen.

2. Voorschotten worden gelijkmatig over het aantal maanden verstrekt, waarvoor de subsidie is aangevraagd. Gedurende het project bedragen de voorschotten in totaal niet meer dan 90% van het bedrag van de verleende projectsubsidie.

3. Uiterlijk vier maanden na ontvangst van de volledige aanvraag voor de subsidievaststelling worden de voorschotten verhoogd tot het bedrag van de subsidiedeclaratie voor zover het bedrag van de subsidiedeclaratie niet hoger is dan het bedrag van de verleende projectsubsidie.

4. De minister kan, indien hierom in de aanvraag wordt verzocht, afwijken van het bepaalde in het tweede lid.

§ 5

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 17

De ontvanger van een projectsubsidie zorgt ervoor dat:

a. de doeleinden, gesteld in het projectplan op doelmatige wijze worden nagestreefd en

b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd.

Artikel 18

De ontvanger van een projectsubsidie zorgt er voor dat:

a. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd en

b. dat te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde baten en lasten kunnen worden nagegaan.

Artikel 19

De ontvanger van een projectsubsidie doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 20

1. De ontvanger van een projectsubsidie stelt na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend een projectverslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. In het projectverslag worden de verrichte activiteiten met de in projectplan voorgenomen activiteiten vergeleken.

2. Bij projectsubsidies als bedoeld in artikel 9, tweede lid, legt de subsidieontvanger na afloop van de periode waarvoor subsidie was verstrekt, een verklaring over waaruit kan worden afgeleid dat de activiteiten waarvoor subsidie was verstrekt, zijn uitgevoerd.

Artikel 21

1. Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan de minister bepalen dat de ontvanger van een projectsubsidie er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

2. Indien een projectsubsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet 1912, draagt de subsidieontvanger er zorg voor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.

3. De ontvanger van een projectsubsidie vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 22

De ontvanger van een projectsubsidie die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 23

De ontvanger van een projectsubsidie werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 24

De minister kan bij de verlening van een projectsubsidie verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

§ 6

Subsidievaststelling

Artikel 25

1. Binnen vier maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.

2. De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van:

a. het projectverslag, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en

b. een subsidiedeclaratie.

3. Voor het projectverslag en de subsidiedeclaratie wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

4. Indien de aanvraag wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon, wordt de aanvraag ondertekend door degene die op grond van de statuten bevoegd is de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of door een persoon die daartoe gevolmachtigd is.

5. De minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 26

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de subsidieontvanger en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht.

Artikel 27

1. De subsidiedeclaratie is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

2. De subsidiedeclaratie gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig het in bijlage 4 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de departementale auditdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte (controle)werkzaamheden.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de verleende projectsubsidie minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 28

Binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, geeft de minister een beschikking tot vaststelling.

Hoofdstuk III

Instellingssubsidies

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 29

Instellingssubsidies worden verleend voor de periode van één boekjaar.

Artikel 30

1. Afdeling 4.2.8. van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van artikel 4:64, eerste lid, onder a, van toepassing op instellingssubsidies.

2. De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn voor indiening van de subsidieaanvraag.

3. De ontvanger van een instellingssubsidie vormt een egalisatiereserve, tenzij sprake is van een subsidie als bedoel in artikel 32, tweede lid. Bij de subsidieverlening kan de omvang van de egalisatiereserve in aanmerking worden genomen. In afwijking van artikel 4:72, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht wordt het aan de egalisatiereserve toe te voegen dan wel te onttrekken bedrag berekend door het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, waaronder de vastgestelde instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, te verminderen met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt vervolgens toegerekend naar rato van de vastgestelde instellingssubsidie en de in de ingediende begroting vermelde, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende overige baten.

4. Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de instellingssubsidie, is artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31

Voor het activiteitenplan en de begroting, bedoeld in artikel 4:61 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

§ 2

Berekeningswijze

Artikel 32

1. Een instellingssubsidie bestaat uit een door de minister te bepalen bedrag voor overeenkomstig een door de minister goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

2. Indien de activiteiten bestaan uit meetbare prestatie-eenheden kan de minister normbedragen vaststellen voor deze eenheden.

§ 3

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 33

De minister geeft een beschikking op een aanvraag van een instellingssubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 34

1. De minister verstrekt de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar verleende subsidiebedrag.

2. De minister kan van het gestelde in het eerste lid op verzoek van de subsidieontvanger afwijken en in het geval dat een aanvraag om instellingssubsidie later wordt ingediend dan in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald.

§ 4

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 35

De ontvanger van een instellingssubsidie zorgt ervoor dat:

a. de doeleinden gesteld in het activiteitenplan op doelmatige wijze worden nagestreefd;

b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd.

Artikel 36

De ontvanger van een instellingssubsidie doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 37

1. De privaatrechtelijke rechtspersoon die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

2. De ontvanger van een instellingssubsidie verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

3. De minister kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

Artikel 38

1. Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan de minister bepalen dat de ontvanger van een instellingssubsidie er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

2. Indien een instellingssubsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet 1912, draagt de subsidieontvanger er zorg voor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.

3. De ontvanger van een instellingssubsidie vrijwaart de Staat der Nederlanden voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 39

De minister kan bij de verlening van een instellingssubsidie verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 40

De ontvanger van een instellingssubsidie die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 41

De ontvanger van een instellingssubsidie werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

§ 5

Subsidievaststelling

Artikel 42

1. In afwijking van artikel 4:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de ontvanger van een instellingssubsidie binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

2. Voor het financieel verslag en het activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 43

1. Het financieel verslag of, indien de ontvanger van een instellingssubsidie verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig een in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

2. Het financieel verslag of de jaarrekening gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant overeenkomstig het in bijlage 6 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.

3. De ontvanger van een instellingssubsidie draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens de departementale auditdienst in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden.

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het totaal van de door de minister verleende subsidies met betrekking tot dat jaar minder dan € 125.000 bedraagt.

Artikel 44

Binnen vijf maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 43, geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

§ 6

Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

Artikel 45

1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de minister een door hem te bepalen vergoeding opleggen.

2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen, waaronder de egalisatiereserve, op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de activiteiten van de subsidieontvanger door een derde worden voortgezet en de activa en passiva met toestemming van de minister tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 46

De minister kan indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken.

Artikel 47

De door subsidieontvangers op grond van artikel 7 van de Subsidieregeling welzijnsbeleid en artikel 9 van de Subsidieregeling volksgezondheid opgebouwde reservering, wordt na inwerkingtreding van deze regeling toegevoegd aan de egalisatiereserve.

Artikel 48

De Subsidieregeling volksgezondheid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid worden ingetrokken.

Artikel 49

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2006.

Artikel 50

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling VWS-subsidies

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H. Hoogervorst.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Inleiding

De Welzijnswet 1994 en de Kaderwet volksgezondheidssubsidies bieden de grondslag voor alle subsidies ten laste van de begroting op het terrein van volksgezondheid, welzijn en sport. Artikel 10 van de Welzijnswet 1994 en artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies bieden de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de in die artikelen opgesomde onderwerpen. De onderhavige regeling vormt de uitwerking van deze mogelijkheid van nadere regelgeving. Anders dan voorheen worden de nadere regels niet meer bij algemene maatregel van bestuur en daaronder bij een ministeriële regeling gesteld, maar alleen nog bij ministeriële regeling. De reden hiervoor is dat op deze wijze flexibeler kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en behoeften van de subsidieontvanger en de subsidieverstrekker. Deze wens van flexibiliteit is het resultaat van een uitgevoerde herbezinning van het subsidiebeleid. De inhoudelijke resultaten van deze herbezinning hebben hun weerslag gevonden in het nieuw gevormde subsidiebeleid zoals verwoord in de brieven van 22 september 2003, 14 en 26 november 2003 en 9 september 2004 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003–2004, 29 214, nrs. 1 tot en met 9).

De nieuwe systematiek van de subsidieregelgeving komt erop neer dat de regels die gesteld werden in het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid onderscheidenlijk het Besluit volksgezondheidsubsidies en de Subsidieregeling welzijnsbeleid onderscheidenlijk de Subsidieregeling volksgezondheid, verder te noemen: de oude subsidieregels, voor een deel terug te vinden zijn in de onderhavige regeling. Een deel van de regels is komen te vervallen en andere regels zijn vereenvoudigd of gewijzigd.

De onderhavige regeling bevat het totaal van algemene subsidieregels die in acht genomen moeten worden bij subsidieverlening door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het bevat regels voor de subsidieontvangers maar ook voor de minister. Zo zijn er onder andere regels te vinden over de aanvraag, de voorwaarden waaronder subsidie kan worden verstrekt, de verplichtingen van de subsidieontvanger, de vaststelling van de subsidie en over de wijze van berekening van de subsidie.

Zoals gezegd gaat het in deze regeling om de algemene regels. Voor aparte of bijzondere subsidiestromen kunnen, bij aparte ministeriële regeling, afwijkende of aanvullende regels worden gesteld.

In deze regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen projectsubsidies en instellingssubsidies. Bij projectsubsidies gaat het om subsidies met een incidenteel karakter, terwijl instellingssubsidies een structureler karakter hebben. Zij worden per boekjaar verstrekt. Voor beide subsidievormen worden in de onderhavige regeling eigen regels gesteld. Sommige regels zijn voor beide subsidievormen gelijkluidend.

Een belangrijk verschil, dat voor beide vormen van subsidie geldt, tussen de oude regelgeving en de onderhavige is dat in de oude regelgeving de beleidsterreinen waren opgenomen waarvoor subsidie kon worden verstrekt. In de onderhavige regeling worden de algemene beleidsterreinen die genoemd worden in de Welzijnswet 1994 en de Kaderwet volksgezondheidssubsidies, niet verder onderverdeeld en uitgewerkt. De terreinen, genoemd in artikel 2 van de Welzijnswet 1994 worden, anticiperend op de totstandkoming van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Kamerstukken II 2004/2005, 30131, nr. 2) in deze regeling samengevoegd tot de terreinen maatschappelijke zorg en sport. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd. De belangrijkste reden om dit niet meer te doen is dat de subsidiabele beleidsterreinen en activiteiten aan beleidswijzigingen onderhevig zijn. Bovendien is met de onderhavige regeling beoogd alleen de algemene subsidieregels vast te leggen. Om toch duidelijkheid te geven op de vraag voor welke beleidsterreinen en activiteiten subsidie aangevraagd kan worden is bepaald dat op de minister de verplichting rust om de hoofdlijnen van zijn subsidiebeleid kenbaar te maken aan de Tweede Kamer. Tussentijdse wijzigingen van de hoofdlijnen van het subsidiebeleid dienen ook aan de Tweede Kamer gemeld te worden.

De regeling is zo opgebouwd dat in Hoofdstuk I de algemene bepalingen zijn opgenomen voor project- en instellingssubsidies. In Hoofdstuk II zijn de bepalingen voor projectsubsidies opgenomen en Hoofdstuk III bevat de bepalingen voor instellingssubsidies.

§ 2. Projectsubsidies

Bij projectsubsidies gaat het om subsidies waarbij bij voorbaat vaststaat dat de subsidie een incidenteel karakter heeft. De activiteit waar projectsubsidie voor verstrekt wordt kan dus op zichzelf wel structureel van aard zijn. Dit in tegenstelling tot de regelgeving die gold voorafgaand aan de onderhavige regeling. Daar was bepalend voor het begrip projectsubsidie dat de activiteit een incidenteel karakter had. In de praktijk bleek echter behoefte te zijn aan tijdelijke subsidies voor structurele activiteiten. Bijvoorbeeld in situaties waarin het wenselijk is bepaalde activiteiten in een startende fase te stimuleren door middel van projectsubsidie. De activiteiten zijn dan structureel, want ze gaan ook na de gesubsidieerde stimuleringsfase door.

Een projectsubsidie kan zich uitstrekken over meerdere jaren. Kenmerkend voor een projectsubsidie is dat die in één keer voor de totale periode verleend wordt en aan het eind van de periode wordt vastgesteld.

Nieuw in de regeling is de mogelijkheid tot vereenvoudigde wijze van financiering, een vorm van lumpsumfinanciering, voor projectsubsidies van minder dan € 20.000. Voor deze relatief geringe bedragen geldt niet de gebruikelijke wijze van verlening en vaststelling. Deze subsidies worden zonder voorafgaande verlening meteen vastgesteld. Door de directe subsidievaststelling hoeft derhalve niet meer op de gebruikelijke wijze door de subsidieontvanger achteraf te worden verantwoord. Volstaan kan worden met een verklaring achteraf waaruit blijkt dat de activiteiten zijn uitgevoerd.

Naast deze wijzigingen is er nog een aantal kleine wijzigingen ten opzichte van de oude subsidieregelgeving doorgevoerd. Deze wijzigingen worden in de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

§ 3. Instellingssubsidies

Voor de instellingssubsidies zijn de meeste wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van oude subsidieregelgeving. Anders dan bij projectsubsidies gaat het bij instellingssubsidies om per boekjaar verstrekte subsidies in de kosten van structurele activiteiten van een instelling. Bij deze subsidievorm is sprake van een structurele subsidierelatie tussen de subsidieontvanger en de subsidiegever. Dit betekent dat in beginsel een jaarlijkse subsidiestroom bestaat tussen beiden. Gesproken wordt van ‘in beginsel’ omdat een instelling natuurlijk ieder jaar aan de gestelde voorwaarden dient te voldoen. Ook dienen de activiteiten binnen de gestelde beleidskaders te vallen om jaarlijks voor subsidie in aanmerking te kunnen komen en kan tevens het gestelde budget van de subsidiegever een beperkende factor zijn voor subsidiëring. Op grond van artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal wel een redelijke termijn in acht genomen moeten worden, voordat tot gehele of gedeeltelijke weigering voor subsidiëring van het volgende tijdvak kan worden besloten.

In de onderhavige regeling is op de instellingssubsidies afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing verklaard. Deze afdeling bevat een uitgebreide regeling met betrekking tot subsidieverstrekking per boekjaar aan rechtspersonen. Deze afdeling heeft een zogenaamd facultatief karakter, hetgeen betekent dat zij pas van toepassing is, indien dat blijkt uit een wettelijk voorschrift, behoudens voorzover er in deze regeling van wordt afgeweken of artikelen uitgezonderd worden. In de praktijk brengt het van toepassing zijn van afdeling 4.2.8 een aantal belangrijke verschillen ten opzichte van de oude subsidieregelgeving met zich mee.

Zo zal voor de instellingssubsidie een zuiver budgetsysteem gaan gelden, inhoudende dat het subsidie wordt vastgesteld op het bedrag waarvoor subsidie verleend is, mits alle activiteiten waar subsidie voor verleend was, zijn uitgevoerd. De (positieve en negatieve) verschillen tussen de werkelijk gemaakte kosten en de subsidieverlening zijn voor rekening van de subsidieontvanger.

De subsidieontvanger dient overschotten wel toe te voegen aan een te vormen egalisatiereserve. Deze egalisatiereserve dient als een soort buffer, waarmee tekorten in het en jaar kunnen worden opgevangen in een volgende jaar. In de oude subsidieregeling gold voor instellingssubsidie de verplichting om de verschillen tussen werkelijk gemaakte kosten en de subsidieverlening aan de zogenaamde risicoreservering toe te voegen. Deze reservering was gemaximeerd tot 10% van de verleende subsidie. Dit leverde in de praktijk allerlei ingewikkelde berekeningen voor beide partijen op. In de huidige systematiek kent de egalisatiereserve geen maximum. Wel is het zo dat de omvang van de egalisatiereserve bij subsidieverlening in enig jaar in aanmerking genomen kan worden. Het spreekt voor zich dat het niet de bedoeling is dat de egalisatiereserve zich in de loop van een aantal subsidiejaren gestaag uitbreid. Indien na een aantal jaren blijkt dat de subsidieontvanger jaarlijks de activiteiten voor minder geld kan uitvoeren, kan dit leiden tot een verlaging van de subsidie voor een daaropvolgend jaar. Op deze wijze is een doelmatige besteding en doelmatig beheer van subsidiegelden gewaarborgd.

Onder de oude subsidieregels was voorts de mogelijkheid opgenomen dat bij de subsidieverlening kon worden bepaald dat de subsidie kon worden verhoogd of verlaagd in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkelingen in de kosten van de arbeidsvoorwaarden. In de huidige regeling is er voor gekozen deze bepaling niet meer op te nemen. De reden hiervoor is dat positieve bijstelling van de subsidieverlening ook mogelijk is zonder deze bepaling en een negatieve bijstelling van de subsidieverlening in de praktijk nog nooit is voorgekomen. Daarnaast brengt het karakter van een budgetsubsidie met zich dat er een zekere vrijheid bestaat binnen het budget te variëren tussen de deelactiviteiten.

Voor het overige zijn in de onderhavige regeling, net als bij de projectsubsidies een aantal bepalingen geschrapt of gewijzigd. Deze wijzigingen worden in het artikelsgewijze deel van deze toelichting toegelicht.

§ 4. Administratieve lasten

De verlichting van de administratieve lasten komt op verschillende momenten in het subsidieproces tot uiting. Bij projectsubsidies vervalt de aanvraagtermijn van 13 weken. De aanvrager kan nu elk moment voor de start van de subsidietermijn een aanvraag indienen. Daarnaast hoeft de aanvrager van een projectsubsidie geen volledig financieel overzicht meer van de rechtspersoon in te dienen. De begroting van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd volstaat, naast het projectplan. Zowel voor project- als voor instellingssubsidies geldt dat er geen afschrift van de statuten of inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel meer vereist is bij de aanvraag. Een volmacht hoeft nog slechts te worden overlegd, indien deze (nog) niet bekend is bij VWS. De mogelijkheid tot lumpsum subsidiëring bij relatief geringe subsidies (tot € 20.000), verlaagt de administratieve lasten ook verder, aangezien er geen aanvraag tot vaststelling meer hoeft worden ingediend door de subsidieontvanger, maar volstaan kan worden met een bij de subsidievaststelling te vermelden verklaring. Bovendien vindt bij deze subsidies geen bevoorschotting plaats, maar wordt het te subsidiëren bedrag in een keer betaald. Bij instellingssubsidies zal VWS ingeval van een overschot, bij uitvoering van de activiteiten zoals beschreven in de subsidieverlening, niet meer overgaan tot terugvordering van de niet bestede subsidie. Een overschot komt ten goede aan de egalisatiereserve en daarmee vervalt de handeling van terugbetalen door de instelling. Tot slot zijn de (gedetailleerde) bepalingen over de wijze waarop een subsidieontvanger informatie beschikbaar moest stellen aan de toezichthouder en aantal verplichtingen van de subsidieontvanger komen te vervallen.

De administratieve lasten die gemoeid zijn met deze regeling komen ten laste van de (georganiseerde) burgers. De relatieve last voor projectsubsidies bedraagt afgerond 1% en voor instellingssubsidies afgerond 2%.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden onder andere de begrippen instellingssubsidie en projectsubsidie gedefinieerd. Het verschil tussen beide vormen van subsidie is gelegen in de duur van de subsidie. Projectsubsidies zijn subsidies met een incidenteel karakter voor veelal in tijd af te bakenen activiteiten en kunnen daarom ook maar eenmalig voor dezelfde activiteiten worden verstrekt. In de definitie van projectsubsidie wordt weliswaar gesproken over activiteiten, maar niet ondenkbaar is dat een projectsubsidie wordt aangevraagd voor een enkele activiteit. Voor projectsubsidie kunnen bijvoorbeeld in aanmerking komen onderzoeken, experimenten, innovatieve activiteiten, eenmalige activiteiten zoals de organisatie van een congres en de stimulering van activiteiten.

Instellingssubsidies worden weliswaar per boekjaar verstrekt maar hebben een structureel karakter. Naar aanleiding van de definitie van instellingssubsidie wordt opgemerkt dat onder de kosten van de structurele activiteiten van een instelling uiteraard ook de overheadkosten (waaronder de kosten van de huur van een pand, verzekeringen e.d.) kunnen worden verstaan.

Voor zover deze tenminste toegerekend kunnen worden aan de subsidiabel gestelde activiteiten.

Artikel 2

Deze algemene regeling is van toepassing op alle subsidieverstrekkingen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de terreinen gezondheidsbevordering, gezondheidsbescherming, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en sport. Het begrip maatschappelijke zorg komt als zodanig niet voor in de Welzijnswet 1994, maar anticipeert op de nieuwe terminologie in het wetsvoorstel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Kamerstukken II 2004/2005, 30 131, nr. 2). Onder het begrip maatschappelijke zorg vallen de maatschappelijke ondersteuning en de overige onder de Welzijnswet 1994 genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van het beleidsterrein sport dat in de onderhavige regeling apart wordt genoemd. De regeling laat ruimte om bij een specifieke subsidieregeling de algemene regels voor een bepaalde categorie van subsidies aan te vullen of daarvan af te wijken.

Artikel 3

In dit artikel is de regeling van de begrotingsvoorwaarde, bedoeld in artikel 4:34 van de Awb opgenomen. Deze houdt in dat wanneer een subsidieverlening plaatsvindt op het moment dat de rijksbegroting nog niet is vastgesteld door Eerste en Tweede Kamer deze geschiedt onder de voorwaarde dat op de begroting daadwerkelijk voldoende gelden worden uitgetrokken. Dit staat immers pas vast na de begrotingsbehandeling. Wanneer de desbetreffende begrotingspost vervolgens lager wordt vastgesteld dan de ontwerpbegroting, kan het subsidiebedrag – met een beroep op de voorwaarde – daaraan worden aangepast. Toepassing van de figuur van het begrotingsvoorwaarde kent bepaalde procedurele waarborgen. De begrotingsvoorwaarde vervalt, als er niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op is gedaan. Dat wil zeggen dat dan de subsidieverlening niet meer wegens gebrek aan voldoende middelen lager bepaald kan worden. De Awb maakt een onderscheid tussen subsidies voor activiteiten die ook al in het voorafgaande jaar door hetzelfde bestuursorgaan werden gesubsidieerd en andere subsidies. Bij voortdurende subsidies wordt bij de aanpassing van de subsidie een redelijke termijn in acht genomen en vindt geen terugvordering plaats van reeds betaalde voorschotten. Bij nieuwe subsidies kunnen echter reeds betaalde voorschotten eventueel wel worden teruggevorderd.

Artikel 4

Deze bepaling bevat een aantal voorwaarden waaraan in ieder geval dient te zijn voldaan alvorens tot een positieve beslissing op een aanvraag kan worden overgegaan.

In het eerste lid, onder b en c, is bepaald dat subsidie slechts wordt verstrekt, indien de aanvrager naar het oordeel van de minister de behoefte aan subsidie heeft aangetoond. Hij moet ook aannemelijk hebben gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van de subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren. Voor projectsubsidies geldt dat de behoefte aangetoond dient te worden voor het project waarvoor subsidie wordt gevraagd. Een eventueel aanzienlijk eigen vermogen van de aanvrager hoeft daarom geen belemmering te zijn voor projectsubsidiëring.

De verplichting, genoemd onder b en c, gelden niet voor rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. De verhouding tussen openbare lichamen onderling is van andere orde dan de verhouding tussen de overheid en privaatrechtelijke organisaties. Dit brengt met zich mee dat op dit onderdeel minder strikte voorwaarden in de subsidiesfeer gesteld behoeven te worden.

Artikel 5

In de oude subsidieregels stonden limitatief de beleidsterreinen uitgeschreven waarvoor subsidie kon worden verstrekt. In de onderhavige regeling wordt geen verdere uitwerking gegeven van de vijf hoofdterreinen waarvoor subsidie kan worden gegeven, zijnde gezondheidsbevordering, gezondheidsbescherming, gezondheidszorg, maatschappelijke zorg en sport. De belangrijkste reden om dit niet meer te doen is dat de subsidiabele beleidsterreinen aan beleidswijzigingen onderhevig zijn. Bovendien is met de onderhavige regeling beoogd alleen de algemene subsidieregels vast te leggen. Om toch duidelijkheid te geven op de vraag voor welke beleidsterreinen en activiteiten subsidie aangevraagd kan worden is de onderhavige bepaling opgenomen. Deze verplicht de minister om de hoofdlijnen en eventuele tussentijdse wijzigingen van zijn subsidiebeleid kenbaar te maken aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Niet is voorgeschreven op welke wijze de bekendmaking plaatsvindt. Werden onder de Welzijnswet 1994 de hoofdlijnen bekendgemaakt door middel van de Welzijnsnota, de onderhavige bekendmaking kan plaatsvinden door middel van beleidsbrieven en beleidsnota’s aan de Tweede Kamer.

Artikel 6

In dit artikel is bepaald dat subsidie slechts verstrekt wordt voor zover de verstrekking past in het bekendgemaakte beleid, bedoeld in artikel 5. Dit betekent dat geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die niet passen binnen het aan de Tweede Kamer bekendgemaakte beleid. Past de subsidieaanvraag wel binnen het bekendgemaakte beleid, dan hoeft dit nog niet te betekenen dat subsidie ook daadwerkelijk wordt verleend. In dit verband kunnen eventuele procedurele of inhoudelijke voorwaarden die aan de subsidie worden gesteld of de kwaliteit van de subsidieaanvraag een rol spelen.

Artikel 7 en 8

In de subsidietitel van de Awb is de figuur van het subsidieplafond opgenomen. Een subsidieplafond is een bedrag, dat gedurende een bepaalde periode beschikbaar is voor subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Het subsidieplafond is een oplossing voor het probleem dat het ontbreken van een toereikende begrotingspost niet kan worden tegengeworpen aan een burger of instelling die om subsidie vraagt. In de praktijk doet dit probleem zich voor als het aantal aanvragen op grond van een bepaalde subsidieregeling vooraf onbekend is. Daarom geeft artikel 4:25 van de Awb de bijzondere wetgever de bevoegdheid om een subsidieplafond vast te stellen. Deze techniek staat ook wel bekend als het dichtschroeien van openeinderegelingen.

Artikel 7 voorziet in de mogelijkheid om voor zowel instellingssubsidies als projectsubsidies in voorkomende gevallen een subsidieplafond te hanteren. Voor projectsubsidies die in principe op elk moment van het jaar kunnen worden aangevraagd, is een algemene verdelingsbepaling opgenomen volgens het wie het eerst komt het eerst maalt-systeem. Dit betekent niet dat iedere aanvraag waar nog middelen voor beschikbaar zijn, gehonoreerd wordt. Elke aanvraag dient op zijn inhoud beoordeeld te worden. Indien als gevolg van artikel 13, tweede lid, van de regeling een vaste aanvraagdatum is bepaald, kan volgens het systeem waarbij de beste aanvragen met voorrang worden gehonoreerd, worden verdeeld; het zogenaamde tendersysteem. Voor instellingssubsidies is eveneens gekozen voor dit tendersysteem.

Het subsidieplafond moet voor het begin van de periode waarvoor het geldt, worden bekendgemaakt, zodat potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld er beschikbaar is. Artikel 8 regelt dat de bekendmaking van het subsidieplafond in de Staatscourant geschiedt. Bij deze bekendmaking dient tevens de wijze van verdeling te worden vermeld. Voor subsidievragers is dit immers belangrijk: bij een wie het eerst komt het eerst maalt-systeem dient een aanvraag zo snel mogelijk te worden ingediend, bij een tendersysteem is vooral de kwaliteit van de aanvragen belangrijk. Bij de vaststelling van een eventueel subsidieplafond kunnen in aanvulling op artikel 7 nadere regels over het tenderverdeelsysteem worden opgenomen. Zo kan aangegeven worden op welke wijze aanvragen meer van belang zijn voor het beleid dan andere.

Artikel 9

In het tweede lid van dit artikel wordt geregeld dat projectsubsidies van minder dan € 20.000 zonder voorafgaande subsidieverlening kunnen worden vastgesteld. Dit betekent dat voor deze relatief geringe projectsubsidies de mogelijkheid van een lumpsumfinanciering wordt gecreëerd. Deze vorm van lumpsumfinanciering houdt volgens de artikelen 11, tweede lid, en 20, tweede lid, in dat op basis van een aanvraag een vast bedrag wordt verstrekt. Na afloop van de periode waarvoor subsidie is verstrekt, dient een verklaring te worden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd. Het subsidiebedrag wordt in overeenstemming met artikel 4:52, tweede lid, van de Awb binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald. De vorm van de vereiste verklaring is niet voorgeschreven. Bij elke subsidievaststelling zal daarom duidelijkheid gegeven moeten worden wat voor soort verklaring verwacht wordt. Dit kan verschillen van het toezenden van de uitnodiging van het gesubsidieerde congres tot het overleggen van een publicatie die met behulp van de subsidie tot stand is gekomen. Maar ook een vereenvoudigde vorm van een projectverslag kan tot de mogelijkheden behoren.

De belangrijkste aanleiding voor deze wijze van financiering is de wens de administratieve lasten voor de ontvangers van deze subsidies, maar ook voor VWS zelf, naar verhouding te verminderen. Gelet op de relatief geringe hoogte van de subsidiebedragen en de omstandigheid dat dit soort subsidies niet regelmatig wordt verstrekt, wordt een dergelijke bepaling verantwoord geacht. Temeer nu op grond van artikel 4:49, eerste lid, sub c, van de Awb de mogelijkheid bestaat de subsidievaststelling in te trekken, indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidieverbonden verplichtingen, bijvoorbeeld het leveren van de genoemde verklaring op basis waarvan aangetoond kan worden dat de activiteiten zijn uitgevoerd. Bovendien is sprake van een kan-bepaling, wat betekent dat per projectsubsidieaanvraag beoordeeld dient te worden of op basis van lumpsum-financiering wordt gesubsidieerd. De mate van zekerheid van uitvoering van de activiteiten evenals de inschatting van afwezigheid van financiële risico’s hierbij een rol kan spelen.

Indien gekozen wordt voor een lumpsumfinanciering zijn de bepalingen in deze regeling over de berekeningswijze, de vaststelling en een aantal verplichtingen voor de subsidieontvanger niet van toepassing. Bovendien gelden de regels over de bevoorschotting niet; het subsidiebedrag wordt bij de vaststelling meteen volledig betaald. De overige bepalingen ten aanzien van projectsubsidies, waaronder die over de aanvraag, gelden onverkort.

Artikel 11

In het eerste lid van dit artikel is de berekeningswijze voor alle projectsubsidies neergelegd, met uitzondering van de subsidies waarvoor de lumpsumfinanciering overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van toepassing is. De berekeningsgrondslag voor de reguliere projectsubsidies wordt gevormd door het verschil tussen de werkelijke lasten die samenhangen met de gesubsidieerde en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke baten. De subsidie kan niet meer bedragen dan het in de subsidieverlening vastgestelde maximum. Dit betekent dat slechts subsidie wordt verstrekt in de werkelijke lasten van de gesubsidieerde activiteiten verminderd met de door middel van die gesubsidieerde activiteiten verworven baten, waarbij het saldo hiervan het in de subsidieverleningsbeschikking genoemde maximum niet te boven kan gaan. In het geval de subsidieontvanger lagere lasten heeft dan oorspronkelijk geraamd of niet verwachte inkomsten heeft verkregen uit de desbetreffende activiteiten, zal de subsidie overeenkomstig lager worden vastgesteld dan was verleend. Andersom betekenen hogere lasten of minder inkomsten dan geraamd niet dat de subsidie hoger wordt vastgesteld, omdat de subsidie het in de verlening gestelde maximum niet te boven kan gaan.

Bij reguliere projectsubsidies zal zowel op het moment van de subsidieverlening als bij de subsidievaststelling nauwkeurig worden gekeken naar de aanwending van de middelen en de verworven inkomsten. Ook de vraag naar de noodzaak tot verlening van de subsidie in het licht van de te verwerven inkomsten komt aan bod.

De berekeningswijze voor projectsubsidies waarvoor artikel 9, tweede lid, van toepassing is bestaat uit een bij de subsidievaststelling te bepalen bedrag. Zo kan de subsidie bestaan uit een bijdrage in een deel van de totale kosten van een activiteit, maar kan ook een volledige bekostiging van de te subsidiëren activiteiten inhouden.

Artikel 12

Projectsubsidies kunnen naast privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid en publiekrechtelijke rechtspersonen ook verleend worden aan natuurlijke personen en rechtspersonen met beperkte rechtsbevoegdheid. Instellingssubsidie kunnen alleen verstrekt worden aan privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid en publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 13

In de rechtsvoorgangers van de onderhavige regeling, het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en het Besluit volksgezondheidsubsidies, was voor de aanvraag van een projectsubsidie een indieningstermijn van 13 weken voor aanvang van het project opgenomen. In de praktijk bleek deze termijn niet goed uitvoerbaar en handhaafbaar, ook al bevatte de regelgeving de mogelijkheid van ontheffing van deze termijn. Subsidieaanvragen kwamen, soms als gevolg van politieke noodzaak, regelmatig een aantal dagen voor aanvang van het project binnen. Zonder dat ontheffing werd verleend werden deze aanvragen toch in behandeling genomen.

In de onderhavige regeling wordt beter aangesloten bij de huidige praktijk. Voor projectsubsidies is daarom geen aparte termijn genoemd voor indiening van de aanvraag. De enige eis die nog gesteld wordt is dat de subsidieaanvraag voor de aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, wordt ingediend. In verband met de wijziging van de definitie van projectsubsidie, zie hiervoor het algemeen deel van de toelichting, is daarmee ook de koppeling met de aanvang van het project losgelaten. Dit betekent dat projectsubsidies alleen voor een toekomstige periode kunnen worden aangevraagd. Voor lopende projecten kan daarom ook nog subsidie worden aangevraagd, zij het dan alleen voor bepaalde in de toekomst liggende activiteiten. Projectsubsidie voor een reeds ontstaan tekort van een project is daarom niet mogelijk.

Indien het gewenst is bepaalde projectsubsidieaanvragen met elkaar op kwaliteit te vergelijken, het zogenaamde tenderen, en daarvoor een subsidieplafond is vastgesteld, is het voor de minister mogelijk voor die categorie van projectsubsidies een aparte aanvraagtermijn te stellen. De minister kan dan bepalen dat de betreffende subsidieaanvragen voor een bepaalde datum ingediend dienen te zijn. Aanvragen die te laat binnenkomen worden bij de tenderprocedure buiten behandeling worden gelaten.

Artikel 14

Bij een projectsubsidie is het uitgangspunt dat de informatie die wordt gevraagd toegespitst is op de te subsidiëren activiteiten. Om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen is voorgeschreven dat de aanvraag onderbouwd dient te worden met een projectplan en een begroting. In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt tevens aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die uitgevoerd zullen worden. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten zoals opgenomen in het projectplan. Onder baten kunnen ondermeer worden verstaan: contributies, eigen bijdragen, schenkingen, legaten, sponsoring, opbrengsten en andere financiële bijdragen, waaronder subsidies. Indien de aanvrager voor dezelfde begrote lasten een andere subsidie of financiële bijdragen heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen dient hij dit te melden in de subsidieaanvraag. Hij moet ook aangeven wat de stand van zaken is van de aanvraag. Deze bepaling is grotendeels ontleend aan artikel 4:65 van de Awb. De bepaling beoogt ongewenste cumulatie van subsidies te voorkomen en afstemming van andere subsidies of financiële bijdragen te bewerkstelligen. Dat gesproken wordt over activiteiten sluit overigens niet uit dat ook één enkele activiteit in het kader van de projectsubsidie gesubsidieerd kan worden.

Om duidelijkheid te verschaffen welke gegevens nodig zijn voor een complete subsidieaanvraag, is een formulier ontworpen dat als bijlage 1 bij de regeling is gevoegd. De aanvraag bevat dan niet te weinig of juist te veel informatie en vindt op uniforme wijze plaats. Aanvragen dienen door middel van dit formulier te worden ingediend. Het formulier bevat een format voor het opstellen van het projectplan en voor de begroting. Het formulier kan via de post of via de elektronische weg naar de minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Het formulier is via de website van het ministerie te downloaden. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Uitgangspunt voor de financiële beoordeling van een projectsubsidie is de projectbegroting. Als uitzondering op dit uitgangspunt kan een privaatrechtelijke rechtspersonen naast het overleggen van de projectbegroting blijkens het tweede lid verplicht worden tot het overleggen van een volledig en recent overzicht van zijn financiële toestand. Hiertoe kan besloten worden in het geval de subsidieaanvrager nog niet eerder subsidie bij de Minister van VWS heeft aangevraagd of in gevallen waar twijfel bestaat over de solvabiliteit van een privaatrechtelijke rechtspersoon en daarmee niet kan worden vastgesteld dat voldaan wordt aan de eis van artikel 4, eerste lid, onder c. Deze eis houdt in dat de aanvrager aannemelijk dient te maken dat de financiële middelen met inbegrip van de subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

Tot slot vereist het gestelde in het zesde lid van dit artikel dat de subsidieaanvraag van een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt ondertekend door de persoon die daartoe bevoegd is. Dit is in ieder geval degene die daartoe op grond van de statuten bevoegd is. De aanvraag kan ook door een ander die daartoe gevolmachtigd is ondertekend worden. Indien een dergelijke volmacht niet aanwezig is bij de minister is het raadzaam deze met de aanvraag mee te sturen.

Artikel 15

De termijn van dertien weken om te beslissen op de aanvraag voor een projectsubsidie is ongewijzigd gebleven. Indien de minister, ondanks een tijdige en complete aanvraag, niet binnen deze termijn kan beslissen betekent dit niet dat de gevraagde subsidie geacht wordt te zijn verleend. Het betekent wel dat de aanvrager, op grond van de Awb een bezwaarschrift kan indienen tegen het uitblijven van een beschikking op zijn aanvraag.

De beslissing op een subsidieaanvraag is een beschikking in de zin van de Awb. Uit het begrip beschikking volgt dat de beslissing schriftelijk dient te worden medegedeeld en een motivering dient te bevatten (artikelen 1:3 en 4:16 Awb).

Artikel 16

Dit artikel schrijft voor dat voorschotten verleend kunnen worden nadat een beschikking tot subsidieverlening is genomen. Onder de oude regeling werd de hoogte en het tempo van de voorschotverlening afgestemd op de in te dienen liquiditeitsprognose van de aanvrager en in de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. In de huidige regeling wordt vanuit de gedachte van administratieve lastenverlichting geen liquiditeitsprognose meer gevraagd. Als regel wordt de subsidie gelijkmatig over het aantal maanden waarvoor subsidie is aangevraagd, bevoorschot. Indien de aanvrager hierom verzoekt kan van deze algemene wijze van bevoorschotting worden afgeweken. In het individuele geval zal dan beoordeeld moeten worden of tot de door de aanvrager gewenste bevoorschotting kan worden besloten.

De bevoorschotting wordt gemaximeerd tot 90% van het bedrag van de verleende subsidie. De betaling van het resterende bedrag wordt niet later dan vijf maanden na ontvangst van de volledige aanvraag tot vaststelling van de subsidie, betaald. Indien de subsidiedeclaratie lager is dan de verleende subsidie, wordt uiteraard het bedrag van de subsidiedeclaratie aangehouden. De termijn van vier maanden is gekoppeld aan de termijn van vier maanden voor vaststelling van de subsidie, maar moet gezien worden als een uiterlijke termijn. Doorgaans zal meteen tot uitbetaling worden overgegaan indien wordt vastgesteld dat de aanvraag compleet is en de subsidiedeclaratie niet lager is dan de subsidieverlening. Door de uitbetaling van het voorschot te koppelen aan de volledige aanvraag tot subsidievaststelling, wordt ook een voortvarende afwikkeling van de subsidie bevorderd.

Voor de lumpsumsubsidiëring van kleine projectsubsidies geldt dat bij de subsidievaststelling in een keer het volledige subsidiebedrag wordt betaald.

Artikel 17

Deze bepaling is wat de onderdelen a en b betreft gelijk gebleven aan de verplichtingen die golden onder de oude subsidieregels. Ten opzichte van deze oude regels is het onderdeel inhoudende dat de subsidieontvanger er voor dient te zorgen dat de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend, komen te vervallen. Niet omdat deze verplichting niet meer zou gelden, maar omdat hij feitelijk ook al valt onder de verplichting in onderdeel a van dit artikel. Dit houdt in dat de subsidieontvanger er voor zorgt dat de doeleinden, gesteld in het projectplan op doelmatige wijze worden nagestreefd.

Artikel 18

Het bepaalde in dit artikel betekent onder andere dat de instelling een administratie op projectniveau bijhoudt. Uit deze administratie dient ondermeer aan de hand van belegstukken zoals facturen de opbouw van de subsidiedeclaratie te herleiden te zijn. Ook de met de subsidie gerelateerde baten maken onderdeel uit van deze administratie.

Artikel 19

Er kunnen zich omstandigheden voordoen die, wanneer zij van te voren bekend waren geweest, de beslissing over de subsidie anders hadden doen uitvallen. Zodra een dergelijke na het indienen van de aanvraag aan de orde is, dient dit onverwijld aan de minister te worden gemeld. Het spreekt voor zich dat deze verplichting geldt tot de beëindiging en administratieve afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Een evident voorbeeld van de onderhavige mededelingsplicht doet zich voor indien de subsidieontvanger in surseance van betaling is geraakt of haar faillissement wordt aangevraagd of uitgesproken. Ook een statutenwijziging of een fusie kan tot een zodanige mededelingsplicht leiden.

Artikel 20

Het in dit artikel geregelde projectverslag is een belangrijke informatiebron bij de beoordeling of de activiteiten zijn uitgevoerd in overeenstemming met de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De verrichte activiteiten dienen in het projectverslag vergelegen te worden met de in het projectplan voorgenomen activiteiten. Bij projectsubsidies die zich over meerdere kalenderjaren uitstrekken kan behoefte bestaan aan tussentijdse (financiële of inhoudelijke) informatie. Daar dit echter lang niet altijd het geval zal zijn, is dit ten aanzien van projectsubsidies niet imperatief voorgeschreven. In voorkomende gevallen kan op grond van artikel 24 een dergelijke verplichting in het besluit tot subsidieverlening worden opgenomen.

Voor projectsubsidies waarbij voor de lumpsumfinanciering, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, is gekozen geldt dat in plaats van het projectverslag, een prestatieverklaring moet worden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de activiteiten waarvoor subsidie was verstrekt, zijn uitgevoerd. De vorm van deze verklaring is echter niet voorgeschreven. Dit betekent dat hij allerlei verschillende vormen kan hebben. Bij elke subsidievaststelling zal daarom duidelijkheid gegeven moeten worden wat voor soort verklaring verwacht wordt. Dit kan verschillen van het toezenden van de uitnodiging van het gesubsidieerde congres tot het overleggen van een publicatie die met behulp van de subsidie tot stand is gekomen. Maar ook een vereenvoudigde vorm van een projectverslag kan tot de mogelijkheden behoren. Het indienen van de verklaring is niet aan een termijn gekoppeld. De verklaring moet wel binnen een redelijke termijn ingediend zijn. Wat redelijk is, zal van het soort verklaring afhangen. Zo zal het toesturen van een uitnodiging voor een congres of het overleggen van een gesubsidieerde publicatie geen maanden in beslag hoeven nemen.

Artikel 21

Vooral bij projectsubsidies kan het voorkomen dat de subsidie wordt verstrekt om een bepaalde publicatie tot stand te brengen. Indien de subsidieontvanger de totstandkoming van een dergelijk werk uitbesteedt aan derden (bijvoorbeeld aan een onderzoekbureau of aan onafhankelijke onderzoekers) kan over het auteursrecht discussie ontstaan. In de praktijk komt het voor dat er bij publicatie (onvoorziene) problemen ontstaan doordat die derden een beroep op hun auteursrecht doen. Om dergelijke problemen te voorkomen is het voorschrift van het tweede lid opgenomen. Het verplicht de subsidieontvanger om met degene die bij de totstandkoming van een werk worden ingeschakeld uitdrukkelijk overeen te komen dat het auteursrecht komt te berusten bij de opdrachtgever; in casu de subsidieontvanger. Indien de subsidieontvanger vervolgens niet tot publicatie over zou gaan en de subsidie is verstrekt (mede) met het oog op publicatie kan de subsidiegever de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Door het gestelde in het tweede lid kan de subsidieontvanger zich er niet op beroepen dat een derde het auteursrecht heeft en dat deze niet mee wil werken aan publicatie.

Artikel 22

Deze bepaling legt de subsidieontvanger de plicht op om, indien hij aan derden goederen ter beschikking stelt of diensten ten behoeve van derden verricht, hiervoor een vergoeding in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Met het begrip kostendekkend wordt niet alleen gedoeld op de extra variabele kosten die het verlenen van de diensten of het leveren van de goederen meebrengt, maar ook op een redelijk deel van de overheadkosten. Het moet gaan om een reële kostprijsberekening. Een logische uitzondering is gemaakt voor kosten die door de gesubsidieerde in rekening wordt gebracht bij degenen voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 23

De bepaling in dit artikel was onder de oude subsidieregels ondergebracht in een uitgebreidere bepaling over nadere regels in het kader van het toezicht op de naleving. Deze nadere regels, die in aanvulling op de bepalingen van afdeling 5.2 van de Awb onder andere inhielden dat de bescheiden getoond dienen te worden op één adres, zijn komen te vervallen, omdat dit een extra administratieve last was die niet meer noodzakelijk wordt geacht. De onderhavige bepaling resteert nog omdat dit voorschrift niet in het kader van toezicht op de naleving in de Awb is gesteld. Een ontvanger van een projectsubsidie dient desgevraagd mee te werken aan door de minister ingestelde onderzoeken naar de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 24

Dit artikel stelt buiten twijfel dat de minister aanvullend op de verplichtingen in de onderhavige regeling en die van artikel 4:37 van de Awb, bij de subsidieverlening ook andere verplichtingen kan opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Het artikel ontleent zijn tekst aan artikel 4:38 van de Awb.

Artikel 25

Artikel 25 maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger is een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in te dienen. Hij heeft daarmee voor een deel zelf in de hand met welke snelheid de minister tot de vaststelling kan overgaan. De termijn voor indiening van de vaststellingsaanvraag is gesteld op vier maanden. Voor de aanvraag tot vaststelling wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij de regeling is gevoegd. Het formulier bevat een format voor het opstellen van het projectverslag en voor de subsidiedeclaratie. Het formulier kan via de post of via de elektronische weg naar de minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Het formulier is via de website van het ministerie te downloaden. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Wat betreft het gestelde in het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 14, zesde lid.

Van ontheffing zoals in het vijfde lid vermeld, kan sprake zijn als een subsidieontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling voor een projectsubsidie samen met de aanvraag tot subsidievastelling voor een instellingssubsidie wil indienen. Voor instellingen die naast de instellingsubsidie ook projectsubsidies ontvangen kan vanuit oogpunt van beheersing van administratieve lasten gewenst zijn.

Artikel 26

De subsidiedeclaratie geeft aan de minister het nodige inzicht om tot een goede subsidievaststelling te komen. Daartoe dient subsidiedeclaratie in ieder geval aan te sluiten op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting en worden belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting toegelicht. Wat belangrijke verschillen zijn is in zijn algemeenheid niet te zeggen. Dit zal per subsidie bekeken dienen te worden.

Artikel 27

Uitgangspunt van deze bepaling is dat elke subsidiedeclaratie is voorzien van een accountantsverklaring en een rapportage betreffende de naleving van de subsidiebepalingen op basis van het zogenaamde controleprotocol. Hierop wordt in het vierde lid een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin een subsidie verleend is van minder dan € 125.000,–.

Voor de duidelijkheid zij erop gewezen dat de accountant die op grond van het derde lid over de naleving van de subsidiebepalingen rapporteert de eigen accountant is van de subsidieontvanger. Op die manier wordt voorkomen dat onnodig twee accountants, namelijk de eigen en de departementale accountant, – deels – dezelfde werkzaamheden zouden verrichten.

Artikel 28

De termijn voor de subsidievaststelling is vergeleken met de oude subsidieregels verkort met twee maanden tot vier maanden. Onder andere door het voorschrijven van gestandaardiseerde formulieren voor het indienen van de aanvragen voor subsidievaststelling kan deze termijn op vier maanden worden gesteld.

Artikel 29

Instellingssubsidie wordt slechts verleend voor één boekjaar. Onder de oude subsidieregels die golden voor welzijn was het ook mogelijk meerjarige instellingssubsidies te verlenen. In de onderhavige regeling is er voor gekozen steeds per jaar instellingssubsidie te verlenen. De reden hiervoor is dat het veelal niet wenselijk is je voor meerdere jaren financieel vast te leggen. Indien het in een individueel wel wenselijk een meerjarige instellingssubsidie te verlenen dient hiervoor een aparte subsidieregeling gemaakt te worden.

Artikel 30

Met het eerste lid van artikel 30 is de facultatieve afdeling 4.2.8. van de Awb van toepassing verklaard op instellingssubsidies. Deze afdeling is bedoeld voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen ter bekostiging van structurele activiteiten. Bij instellingssubsidies is hiervan sprake. In het verlengde van de wens de administratieve lasten te verlichten, ligt het ook in de rede daar waar mogelijk de subsidiebepalingen voor subsidieontvangers te uniformeren. Door afdeling 4.2.8. van toepassing te verklaren wordt hierin voorzien. In de praktijk betekent dit dat naast de overige artikelen over subsidies uit hoofdstuk 4 van de Awb, nu ook de artikelen 4:58 tot en met 4:80 van toepassing zijn op de instellingssubsidies. Indien van de regels uit afdeling 4.2.8. wordt afgeweken of indien aanvullende bepalingen wenselijk zijn dan wordt dit in de onderhavige regeling tot uitdrukking gebracht. Zo blijkt bijvoorbeeld uit artikel 4:60 van de Awb dat de termijn voor indiening van de subsidieaanvraag dertien weken is, maar is in het tweede lid van artikel 30 opgenomen dat de minister vrijstelling of ontheffing van de indieningstermijn van dertien weken kan verlenen. Verder wordt in het eerste lid één bepaling uit afdeling 4.2.8. niet van toepassing verklaard, namelijk artikel 4:64, eerste lid, onder a, dat voorschrijft dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk gewijzigd zijn. In verband met de gewenste reductie van de administratieve lasten voor subsidieontvangers is er voor gekozen dat deze gegevens indien nodig door het ministerie zelf worden opgevraagd bij het geldende openbaar register.

In het derde lid van artikel 30 is voorgeschreven dat de ontvanger van een instellingssubsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb dient te vormen. Deze egalisatiereserve komt vergeleken met de oude subsidieregels in de plaats voor de zogenaamde risicoreservering, ofwel de onder die regels toegestane reservering van maximaal 10% van het verleende instellingssubsidie. Voor de egalisatiereserve geldt geen maximum. Dit betekent echter niet dat deze reserve ongebreideld kan groeien. Bij de subsidieverlening voor enig jaar zal de omvang van de reserve bekeken worden en deze kan bij de subsidieverlening in aanmerking genomen worden. Van geval tot geval zal de hoogte van de egalisatiereserve beoordeeld worden. Tevens is nieuw in de onderhavige regeling dat niet alleen overschotten van subsidiegelden aan de egalisatiereserve worden toegevoegd, maar dat ook eventuele tekorten ten laste van de egalisatiereserve komen. Voor instellingssubsidies die bestaan uit meetbare prestatie-eenheden, waarvoor normbedragen zijn vastgesteld, de zogenaamde zuivere PxQ-subsidies, geldt de verplichting tot het vormen van een egalisatiereserve niet. De gedachte hierachter is dat het vastgestelde normbedrag dusdanig realistisch is dat daar maar minimaal van kan worden overgehouden of op kan worden tekort gekomen. Eventuele overschotten of tekorten van deze subsidie kunnen dus door de ontvanger worden behouden.

In het derde lid is tevens een bepaling op genomen die een afwijking regelt van het bepaalde in artikel 4:72, tweede lid, van de Awb. Laatstgenoemd artikel uit de Awb lijkt geen rekening te houden met de situatie dat een ontvanger van een instellingssubsidie naast de subsidie ook overige met de subsidie samenhangende baten kent, zoals eigen bijdragen, contributies of opbrengsten uit verkoop van met subsidiegelden gevormde producten. Schenkingen en legaten worden niet gezien als met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten. De afwijking van de Awb is opgenomen, omdat het niet gepast wordt gevonden dat bij een overschot aan subsidie, alle gelden dus ook alle overige gerealiseerde baten, aan de egalisatiereserve worden toegevoegd. Voor de berekening van het bedrag dat aan de egalisatiereserve moet worden toegevoegd, wordt dezelfde naar ratoberekening gehanteerd zoals deze onder de oude subsidieregels voor de reservering gold. In afwijking van artikel 4:72, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht wordt het aan de egalisatiereserve toe te voegen dan wel te onttrekken bedrag berekend door het totaal van de met de gesubsidieerde samenhangende baten (de vastgestelde instellingssubsidie plus de gerealiseerde overige baten) te verminderen met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Deze uitkomst wordt vervolgens toegerekend naar rato van de vastgestelde instellingssubsidie en de in de ingediende begroting vermelde, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende overige baten. Het aan de egalisatiereserve toe te voegen bedrag of te onttrekken bedrag is het aan de instellingssubsidie toegerekende deel.

Ter verduidelijking is het volgende rekenvoorbeeld opgenomen.

Subsidieverlening voor activiteit X

Totale lasten

40.000

Totaal begroot

40.000

Begrote eigen bijdrage

10.000

begrote overige bijdragen

10.000

totaal verleende subsidie

20.000

  

Procentuele VWS-bijdrage

20.000/40.000 = 50%

  

Totale lasten

35.000

Totaal gerealiseerd

40.000

gerealiseerde eigen bijdrage

10.000

gerealiseerde overige bijdragen

10.000

totaal ontvangen subsidie

20.000

  

Saldo baten en lasten

40.000 – 35.000 = 5.000

toe te rekenen deel aan de VWS subsidie

50% * 5.000 = 2.500

Toe te voegen aan egalisatiereserve:

2.500 euro

In het vierde lid is uitvoering gegeven aan artikel 4:77 van de Awb. In dit artikel is bepaald dat artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing kan worden verklaard voor subsidies waarvan de ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleend aan de subsidie. Artikel 4:76 geeft regels over de inhoud van het financieel verslag. Wat precies onder het begrip in overwegende mate moet worden verstaan, blijkt niet expliciet uit de Awb. Voor de onderhavige regeling wordt aangehouden dat voor de subsidieontvanger die voor meer dan 50% zijn inkomsten ontleend aan de instellingssubsidie artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 31

Om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen is in artikel 4:61 voorgeschreven dat de aanvraag vergezeld gaat van een activiteitenplan en een begroting. Aanvragen dienen vergezeld van het formulier uit bijlage 1 te worden ingediend. Het formulier bevat een format voor het opstellen van het activiteitenplan en voor de begroting. Het formulier kan via de post of via de elektronische weg naar de minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Het formulier is via de website van het ministerie te downloaden. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Artikel 32

In dit artikel is de berekeningwijze voor instellingssubsidie opgenomen. Het betreft een zuiver budgetsubsidie. De subsidie bestaat uit een door de minister vastgesteld bedrag ten behoeve van activiteiten, uitgevoerd in overeenstemming met een door de minister goedgekeurd activiteitenplan. Bij uitvoering van de activiteiten zoals opgenomen in het activiteitenplan wordt de instellingssubsidie in overeenstemming met artikel 4:46 van de Awb vastgesteld op het bedrag dat verleend was. Eventuele overschotten of tekorten komen op grond van artikel 4:72, tweede lid van de Awb juncto artikel 30, derde lid, van deze regeling ten goede onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve. Indien blijkt dat een subsidieontvanger meerdere jaren achtereen subsidiegelden overhoudt en deze toevoegt aan de egalisatiereserve zal op enig moment de subsidieverlening verlaagd worden. Dit in tegenstelling tot de oude subsidieregels, waar de subsidievaststelling in enig jaar verlaagd werd (nadat de voorgeschreven reservering voor zover mogelijk had plaatsgevonden).

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen dat instellingssubsidie ook op basis van meetbare prestatie-eenheden vermenigvuldigd met een normbedrag, verstrekt kunnen worden. Deze PxQ-subsidiëring is een vorm van budgetfinanciering. Bovendien geldt voor deze subsidies, gelet op het derde lid van artikel 30, niet de verplichting van het vormen van een egalisatiereserve.

Artikel 33

De termijn van dertien weken om te beslissen op de aanvraag voor een instellingssubsidie is ongewijzigd gebleven. Indien de minister, ondanks een tijdige en complete aanvraag, niet binnen deze termijn kan beslissen betekent dit niet dat de gevraagde subsidie geacht wordt te zijn verleend. Het betekent wel dat de aanvrager, op grond van de Awb een bezwaarschrift kan indienen tegen het uitblijven van een beschikking op zijn aanvraag.

De beslissing op een subsidieaanvraag is een beschikking in de zin van de Awb. Uit het begrip beschikking volgt dat de beslissing schriftelijk dient te worden medegedeeld en een motivering dient te bevatten (artikelen 1:3 en 4:16 Awb).

Artikel 34

In dit artikel wordt bepaald dat de minister pas voorschotten kan verstrekken nadat subsidie verleend is. Onder de oude subsidieregels kon dit al nadat de aanvraag tot subsidie was ingediend en voordat subsidie was verleend. Deze situatie wordt mede in het licht een stringenter subsidiebeheer niet meer wenselijk geacht. Dit is tevens reden voor de minister om tijdig, voor 31 december, op op tijd ingediende subsidieaanvragen een besluit te nemen. Indien de subsidieaanvraag tijdig en volledig is ingediend wordt in overeenstemming met het bevoorschottingsritme in het eerste lid bevoorschot. Van dit ritme kan zoals blijkt uit het tweede lid worden afgeweken indien een subsidieaanvraag later dan 13 weken voor aanvang van het boekjaar wordt ingediend. Het gaat dan niet alleen om aanvragen die later dan 1 oktober binnenkomen, maar ook om aanvragen die weliswaar voor deze datum bij het ministerie ontvangen zijn, maar nog niet volledig zijn. In die gevallen kan worden besloten dat de bevoorschotting wordt opgeschort.

Artikel 35 en 36

Het bepaalde in deze artikelen voor instellingssubsidies is gelijkluidend aan hetgeen in de artikelen 17 en 19 voor projectsubsidies is bepaald. Voor de toelichting zij derhalve verwezen naar de toelichting bij deze artikelen.

Artikel 37

Het eerste en tweede lid bevatten een verzekeringsplicht voor ontvangers van instellingssubsidies. Verzekering ‘op afdoende wijze’, zoals is voorgeschreven in het eerste lid, betekent voor onroerende zaken een verzekering tegen herbouwwaarde.

Omdat er zich omstandigheden kunnen voordoen waaronder de algemene verzekeringsplicht voor de subsidieontvangers niet wenselijk is, biedt het derde lid de mogelijkheid voor de Minister om ontheffing te verlenen van die plicht. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien er geen bezwaar tegen bestaat dat een instelling eigen-risicodrager blijft, dan wel indien de kosten van een afdoende verzekering niet in verhouding staan tot het met de subsidiëring gemoeide bedrag.

Artikel 38 tot en met 41

Het bepaalde in deze artikelen voor instellingssubsidies is gelijkluidend aan hetgeen in de artikelen 21 tot en met 24 voor projectsubsidies is bepaald. Voor de toelichting zij derhalve verwezen naar de toelichting bij deze artikelen.

Artikel 42

Artikel 42 maakt duidelijk dat het de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger is een aanvraag voor de vaststelling van de subsidie in te dienen. Hij heeft daarmee voor een deel zelf in de hand met welke snelheid de minister tot de vaststelling kan overgaan. De termijn voor indiening van de vaststellingsaanvraag is in afwijking van artikel 4:74 van de Awb gesteld op vier maanden, zoals ook al onder de oude subsidieregels gold. Voor benodigde gegevens bij de aanvraag tot vaststelling wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 2 bij de regeling is gevoegd. Het formulier bevat een format voor het opstellen van het activiteitenverslag en voor het financieel verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een subsidie-ontvanger geheel of in overwegende mate gesubsidieerd wordt door VWS, dient blijkens artikel 4:76 van de Awb en artikel 30, vierde lid, van de regeling, dit financieel verslag ook een balans met toelichting en een exploitatierekening met toelichting te behelzen. Deze balans en exploitatierekening zijn niet voorzien in het formulier en dienen derhalve separaat meegezonden te worden. In overwegende mate betekent in dit geval voor meer dan 50% gesubsidieerd door VWS.

Het formulier voor het opstellen van het activiteitenverslag en het financieel verslag kan via de post of via de elektronische weg naar de minister verzonden worden. De elektronische weg heeft de voorkeur. Het formulier is via de website van het ministerie te downloaden. Bij de inrichting van de formulieren zal zonodig in de toekomst aangesloten worden bij de ontwikkelingen met betrekking tot digitale informatieoverdracht.

Artikel 43

Uitgangspunt van deze bepaling is dat elk financieel verslag of jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring en een rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen op basis van het zogenaamde controleprotocol. Hierop wordt in het vierde lid een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin het totaal aan subsidies voor dat jaar verleend minder dan € 125.000,– is. Dit betekent dat in het geval er naast een instellingssubsidie één of meer projectsubsidies wordt verleend, het totaal van de door de minister verleende subsidies bepalend is. Zo moet er, ter illustratie, bij een instellingssubsidie van € 100.000,– en een projectsubsidie van € 30.000,– (= € 130.000,–) een accountantsverklaring opgesteld worden.

Voor de duidelijkheid zij erop gewezen dat de accountant die op grond van het derde lid over de naleving van de subsidiebepalingen rapporteert de eigen accountant is van de subsidieontvanger. Op die manier wordt voorkomen dat onnodig twee accountants, namelijk de eigen en de departementale accountant, – deels – dezelfde werkzaamheden zouden verrichten.

Artikel 44

Omdat in afdeling 4.2.8. van de Awb geen beslistermijn is opgenomen, maar hiervoor artikel 4:13 van de Awb geldt, wordt in dit artikel zelf voorzien in een beslistermijn voor de subsidievaststelling. De termijn voor de subsidievaststelling is vergeleken met de oude subsidieregels verkort met een maand tot vijf maanden. Onder andere door het voorschrijven van gestandaardiseerde formulieren voor het indienen van de aanvragen voor subsidievaststelling kan deze termijn op vijf maanden worden gesteld. Indien alle activiteiten zijn uitgevoerd, zal de Minister de subsidie in overeenstemming met de subsidieverlening vaststellen.

Artikel 45

Artikel 45 regelt de vergoedingsplicht. Een vergoedingsplicht kan slechts opgelegd worden in de in artikel 4:41 van de Awb genoemde gevallen. In het tweede lid is vastgelegd op welke wijze de vermogensbestanddelen worden gewaardeerd bij het vaststellen van de vergoeding.

Artikel 46

Het opnemen van een hardheidsclausule opent de mogelijkheid voor de Minister om, in bijzondere gevallen, een onderdeel van het besluit buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Een dergelijke mogelijkheid wordt nodig geacht omdat het bij een algemeen geformuleerd besluit als het onderhavige dat vele uiteenlopende subsidierelaties gaat reguleren, denkbaar is dat zich onvoorziene gevallen voordoen, waarin een afwijking van de algemene regels gerechtvaardigd is. Ook in de oude regels kwam een dergelijke clausule voor. Hiervan is steeds terughoudend gebruik gemaakt.

Artikel 47

Als overgangsmaatregel wordt in artikel 47 bepaald dat de reeds onder de oude subsidieregels opgebouwde reservering wordt toegevoegd aan de egalisatiereserve.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst

Bijlage 1

stcrt-2006-116-p16-SC75568-1.gifstcrt-2006-116-p16-SC75568-2.gifstcrt-2006-116-p16-SC75568-3.gif

Bijlage 2

stcrt-2006-116-p16-SC75568-4.gifstcrt-2006-116-p16-SC75568-5.gifstcrt-2006-116-p16-SC75568-6.gif

Bijlage 3

Subsidieregeling VWS

Model accountantsverklaring projectsubsidie

Accountantsverklaring

afgegeven t.b.v. het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Opdracht

Wij hebben de bijgevoegde subsidiedeclaratie van ....................................... (naam instelling) te ....................................... (plaats) gecontroleerd.

De subsidiedeclaratie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de huishouding. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de subsidiedeclaratie te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten en de aanwijzingen die de minister in bijlage 4 bij de Subsidieregeling VWS heeft gegeven met betrekking tot de controle op en de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen.

Volgens de algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de subsidiedeclaratie geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de subsidiedeclaratie. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de subsidiedeclaratie zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de leiding van de huishouding daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de subsidiedeclaratie. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

– GOEDKEURENDE VERKLARING:

Wij zijn van oordeel dat de subsidiedeclaratie, aangevende een bedrag van per saldo ... aan subsidiabele kosten en inkomsten, in overeenstemming is met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en voldoet aan de bepalingen van de Subsidieregeling VWS inzake de subsidiedeclaratie.

Wij hebben vastgesteld dat de subsidiebepalingen van de Subsidieregeling VWS alsmede de nader gestelde subsidieverplichtingen in brief, kenmerk ..., d.d. ... zijn nageleefd.

– ANDERE VERKLARINGEN (als geen goedkeurende verklaring wordt afgegeven):

Wij zijn van oordeel dat....

Plaats en datum:

Handtekening:

Naam accountant:

Naam accountantskantoor:

Adres:

Postcode en woonplaats :

Telefoon:

Bijlage 4

Subsidieregeling VWS

Controleprotocol projectsubsidie

Projectsubsidie

De bij een aanvraag tot vaststelling van een projectsubsidie ingediende subsidiedeclaratie is voorzien van een accountantsverklaring wanneer de verleende subsidie minimaal € 125.000 bedraagt.

Bij de controle uit hoofde van een assurance-opdracht op basis waarvan de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen, bedoeld in artikel 27, tweede lid, Subsidieregeling VWS, plaatsvindt, besteedt de accountant aan de naleving van de hierna genoemde artikelen van deze subsidieregeling de daarbij aangegeven aandacht. Indien de subsidievoorwaarden zijn nageleefd kan de rapportage beperkt blijven tot de positieve bevestiging zoals voorgeschreven in de accountantsverklaring.

Subsidieregeling VWS

Artikel

Soort aandacht

11, eerste lid

normale aandacht

14, vierde lid

normale aandacht

17

normale aandacht

18

normale aandacht

19

normale aandacht

22

speciale aandacht

26

normale aandacht

Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met dezelfde diepgang, waaronder begrepentoleranties, die de accountant in acht neemt bij de controle van een jaarrekening.

Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij de accountant nadrukkelijk beziet of de desbetreffende subsidiebepalingen zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan bij de controle die normaal op een jaarrekening wordt uitgeoefend.

Onder procedurele aandacht wordt verstaan: controle waarbij erop wordt toegezien of procedures in het leven zijn geroepen om te waarborgen dat aan de desbetreffende voorschriften wordt voldaan, of het volgen van die procedures leidt tot naleving van die voorschriften en of die procedures in feite zijn gevolgd.

Aan de niet genoemde artikelen van de Subsidieregeling VWS behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten kennisneming van de Kaderwet VWS en de niet genoemde artikelen van de subsidieregeling noodzakelijk is.

In de beschikking waarbij de projectsubsidie is verleend, kunnen afwijkende en aanvullende subsidiebepalingen zijn opgenomen. De accountant neemt van de inhoud van deze beschikking kennis en betrekt de naleving van de eventueel opgenomen nadere subsidiebepalingen in de controle. Hij geeft aan de beoordeling van de naleving van de nadere subsidiebepalingen speciale aandacht. De accountant is verantwoordelijk voor een op de situatie toegeschreven werkprogramma.

Met betrekking tot de aandacht die de accountant aan artikel 17 van de subsidieregeling VWS moet besteden, is het niet de bedoeling dat de accountant op grond van dit protocol een doelmatigheidsonderzoek verricht. Bij zijn oordeelsvorming laat de accountant zich leiden door binnen het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaardbare uitgangspunten met betrekking tot het financieel beheer, met andere woorden hij beoordeelt of de instelling zich als ‘een goed huisvader’ over de toegewezen gelden heeft ontfermd.

De accountant stelt zijn verklaring op in overeenstemming met het in bijlage 3 opgenomen model.

In de verklaring noemt de accountant de beschikking(en) waarbij de subsidie is verleend. Als in de subsidiedeclaratie al melding wordt gemaakt van deze beschikkingen, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Voor zover de instelling subsidiebepalingen niet heeft nageleefd maakt de accountant daarvan melding in zijn verklaring.

Als de leiding van de instelling in de subsidiedeclaratie al melding maakt van de subsidiebepalingen die niet zijn nageleefd, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Bijlage 5

Subsidieregeling VWS

Model accountantsverklaring instellingssubsidie

Accountantsverklaring

afgegeven t.b.v. het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Opdracht

Wij hebben het bijgevoegde financieel verslag/jaarrekening 20.. (verder aangeduid als de verantwoording) van ....................................... (naam instelling) te ....................................... (plaats) gecontroleerd. De verantwoording is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de huishouding. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de verantwoording te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten en de aanwijzingen die de minister in bijlage 6 bij de Subsidieregeling VWS heeft gegeven met betrekking tot de controle op en de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen.

Volgens de algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controle-opdrachten dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen en de toelichtingen in de verantwoording. Tevens omvat een controle een beoordeling van de grondslagen voor financiële verslaggeving die bij het opmaken van de verantwoording zijn toegepast en van belangrijke schattingen die de leiding van de huishouding daarbij heeft gemaakt, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de verantwoording. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

– GOEDKEURENDE VERKLARING:

Wij zijn van oordeel dat de verantwoording een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december 20.. en van het resultaat over 20.. , in overeenstemming is met algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving en dat de verantwoording voldoet aan de bepalingen van de Subsidieregeling VWS inzake de verantwoording.

Wij hebben vastgesteld dat de subsidiebepalingen van de Subsidieregeling VWS alsmede de nader gestelde subsidieverplichtingen in brief, kenmerk ..., d.d. ... zijn nageleefd.

– ANDERE VERKLARINGEN (als geen goedkeurende verklaring wordt afgegeven):

Wij zijn van oordeel dat .......

Plaats en datum :

Handtekening :

Naam accountant :

Naam accountantskantoor:

Adres :

Postcode en woonplaats:

Telefoon :

Bijlage 6

Subsidieregeling VWS

Controleprotocol instellingssubsidie

Instellingssubsidie

De bij een aanvraag tot vaststelling van een instellingssubsidie ingediende jaarrekening dan wel financieel verslag is voorzien van een accountantsverklaring indien de verleende subsidie minimaal € 125.000 bedraagt. Bij de controle uit hoofde van een assurance-opdracht op basis waarvan de rapportage over de naleving van de subsidiebepalingen, bedoeld in artikel 43, tweede lid, Subsidieregeling VWS plaatsvindt, besteedt de accountant aan de naleving van de hierna genoemde artikelen van dat besluit en van deze subsidieregeling de daarbij aangegeven aandacht. Indien de subsidievoorwaarden zijn nageleefd kan de rapportage beperkt blijven tot de positieve bevestiging zoals voorgeschreven in de accountantsverklaring

Subsidieregeling VWS

Artikel

Soort aandacht

30, derde lid

speciale aandacht

35

normale aandacht

37

normale aandacht

40

speciale aandacht

45, eerste lid

speciale aandacht

Awb afdeling 4.2.8

Artikel

Soort aandacht

4:69, eerste lid

normale aandacht

4:70

normale aandacht

4:76

normale aandacht

Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met dezelfde diepgang, waaronder begrepen toleranties, die de accountant in acht neemt bij de controle van een jaarrekening.

Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij de accountant nadrukkelijk beziet of de desbetreffende subsidiebepalingen zijn nageleefd.

In dit geval moet dus verder worden gegaan dan bij de controle die normaal op een jaarrekening wordt uitgeoefend.

Onder procedurele aandacht wordt verstaan: controle waarbij erop wordt toegezien of procedures in het leven zijn geroepen om te waarborgen dat aan de desbetreffende voorschriften wordt voldaan, of het volgen van die procedures leidt tot naleving van die voorschriften en of die procedures in feite zijn gevolgd.

Aan de niet genoemde artikelen van de Subsidieregeling VWS behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten kennisneming van de Kaderwet VWS, afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht en de niet genoemde artikelen van de subsidieregeling noodzakelijk is.

In de beschikking waarbij de instellingssubsidie is verleend, kunnen afwijkende en aanvullende subsidiebepalingen zijn opgenomen. De accountant neemt van de inhoud van deze beschikking kennis en betrekt de naleving van de eventueel opgenomen nadere subsidiebepalingen in de controle. Hij geeft aan de beoordeling van de naleving van de nadere subsidiebepalingen speciale aandacht. Indien de vaststelling van de instellingssubsidie gebeurt op basis van aantallen gerealiseerde prestaties, dient de controle zodanig te zijn dat een verklaring kan worden gegeven bij de aan de minister opgegeven aantallen gerealiseerde prestaties. De accountant is verantwoordelijk voor een op de situatie toegeschreven werkprogramma.

Met betrekking tot de aandacht die de accountant aan artikel 17 van de Subsidieregeling VWS moet besteden, is het geenszins de bedoeling dat de accountant op grond van dit protocol een doelmatigheidsonderzoek verricht. Bij zijn oordeelsvorming laat de accountant zich leiden door binnen het maatschappelijk verkeer algemeen aanvaardbare uitgangspunten met betrekking tot het financieel beheer, met andere woorden hij beoordeelt of de instelling zich als ‘een goed huisvader’ over de toegewezen gelden heeft ontfermd.

De accountant stelt zijn verklaring op in overeenstemming met het in bijlage 5 opgenomen model.

In de verklaring noemt de accountant de beschikking(en) waarbij de subsidie is verleend. Als in het financieel verslag/jaarrekening al melding wordt gemaakt van deze beschikkingen, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Voor zover de instelling subsidiebepalingen niet heeft nageleefd maakt de accountant daarvan melding in zijn verklaring.

Als de leiding van de instelling in de subsidiedeclaratie/jaarrekening al melding maakt van de subsidiebepalingen die niet zijn nageleefd, mag de accountant daarnaar verwijzen met behulp van paragraaf-, paginanummers of dergelijke.

Naar boven