Wijziging van de Regeling bekostiging financieel toezicht en de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen

9 juni 2006

Nr. FM 2006-01390 M

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 6c, eerste en tweede lid, en 42 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

Besluit:

Artikel I

De Regeling bekostiging financieel toezicht1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma.

2. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

h. een goedkeuring van een biedingsbericht als bedoeld in 5, eerste lid, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen;

i. het verstrekken van een verklaring als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen aan een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat dat een biedingsbericht is goedgekeurd, en het verzenden van een afschrift van het goedgekeurde biedingsbericht aan die toezichthoudende instantie.

B

Artikel 14, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. effecteninstellingen als bedoeld in artikel 13, onderdeel b, onder 2° en 5°: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die instellingen;

C

Artikel 17, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. effecteninstellingen als bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 2°: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die instellingen;

Artikel II

Artikel 7, eerste lid, tweede volzin, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen2 komt te luiden:

De bieder zendt voorafgaand aan het uitbrengen van het bod het door de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat goedgekeurde biedingsbericht toe aan de toezichthouder.

Artikel III

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel I, onderdelen B en C, werken terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Deze regeling strekt tot wijziging van de artikelen 7, 14 en 17 van de Regeling bekostiging financieel toezicht en artikel 7 van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen.

Artikelen I en II

De in artikel I, onderdeel A, en artikel II van deze regeling opgenomen wijzigingen van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling bekostiging financieel toezicht houden verband met de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen die op 20 mei 2006 in werking is getreden (Stcrt. 2006, 98). In de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen is vrijstelling geregeld van het bij of krachtens de artikelen 6a en 6b van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 bepaalde voor zover deze bepalingen niet in overeenstemming zijn met de zogeheten overnamerichtlijn. Onder meer wordt het EU-paspoort voor goedgekeurde biedingsberichten geïntroduceerd. In dat verband wordt onder andere de mogelijkheid gecreëerd het biedingsbericht door de AFM te laten goedkeuren.

Als gevolg van de in artikel I, onderdeel B en C, van deze regeling opgenomen wijzigingen van het eerste lid van artikel 14 respectievelijk artikel 17 van de Regeling bekostiging financieel toezicht is de voorheen opgenomen heffingsmaatstaf (‘het aantal effectenrekeningen bij die instellingen’) gewijzigd. Deze wijziging hing samen met de per 1 januari 2006 doorgevoerde wijziging van laatstgenoemde regeling (Stcrt. 2005, 250).

Met de per 1 januari 2006 doorgevoerde wijziging van artikel 14 respectievelijk artikel 17, eerste lid, was beoogd om een één heffingsmaatstaf te formuleren voor beide subcategorieën van effecteninstellingen. Hierbij is verzuimd om de heffingsmaatstaf voldoende accuraat te beschrijven, waardoor een verschil ontstond met hetgeen beoogd was en wat ook voorheen reeds als heffingsmaatstaf gold. Dit verzuim is thans hersteld door middel van het verlenen van terugwerkende kracht, waardoor de onbedoelde wijziging ten opzichte van de voorheen bestaande situatie ongedaan is gemaakt.

De in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, opgenomen heffingsmaatstaf (‘het aantal effectenrekeningen bij die instellingen’) zou wellicht de onbedoelde indruk hebben kunnen wekken dat aan effecteninstellingen met een publieksfunctie, waar geen effectenrekeningen worden aangehouden, geen heffing kan worden opgelegd. Indien dit het geval zou zijn, zou het minimumbedrag dat de stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) in rekening brengt aan de in artikel 13, onderdeel b, onder 2° en 5° genoemde subcategorieën van effecteninstellingen moeten worden verhoogd. Dit laatste is evident niet de bedoeling geweest van de per 1 januari 2006: de gezamenlijke heffingsmaatstaf is bedoeld om op beide groepen instellingen, genoemd in artikel 13, onderdeel b, onder 2° en 5°, van de Regeling bekostiging financieel toezicht te kunnen worden toegepast. De in deze regeling opgenomen wijziging van artikel 14 respectievelijk artikel 17 van de Regeling bekostiging financieel toezicht, werkt dan ook terug tot en met 1 januari 2006.

Zoals in het algemeen deel van de toelichting bij de regeling van de Minister van Financiën van 14 juli 2005 tot vaststelling voor 2005 van de verdeelsleutels, bandbreedtes en bedragen (Stcrt. 2005, 135) bedoeld in de artikelen 14, tweede lid, 17, tweede lid, 19 tweede lid en 22, eerste en tweede lid van de Regeling bekostiging financieel toezicht alsmede tot wijziging van de Regeling bekostiging financieel toezicht al is aangegeven, maakt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij de uitvoering van het toezicht geen onderscheid tussen effecteninstellingen met een publieksfunctie en kredietinstellingen die effectendiensten verrichten. De in deze regeling opgenomen wijziging van artikel 14, eerste lid, bewerkstelligt dat de AFM ten aanzien van deze beide subcategorieën van effecteninstellingen één heffingsmaatstaf hanteert. Deze heffingsmaatstaf, die zo goed mogelijk aansluit bij het door de AFM en DNB uitgevoerde toezicht, is: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die effecteninstellingen.

Met de wijziging van artikel 14 respectievelijk artikel 17, eerste lid, wordt verduidelijkt dat de heffingsmaatstaf ook betrekking heeft op de effectenrekeningen die voortvloeien uit de contracten tot het verrichten van effectendiensten die effecteninstellingen, bedoeld in artikel 13 respectievelijk artikel 16, onderdeel b, onder 2°, van de Regeling bekostiging financieel toezicht hebben afgesloten met hun effectencliënten.

Onder een effectenrekening wordt in dit kader het volgende verstaan: een rekening ten name van een persoon (natuurlijke of rechtspersoon) waarop gelden en effecten (kunnen) worden aangehouden en geadministreerd. Een cliënt van een effecteninstelling kan meerdere effectenrekeningen aanhouden bij dezelfde effecteninstelling. Als maatstaf voor de heffing die de AFM en DNB opleggen, gelden derhalve zowel de effectenrekeningen die bij een effecteninstelling worden aangehouden als de effectenrekeningen die beheerd worden in het kader van een overeenkomst tot het uitvoeren van effectendiensten. Deze laatste effectenrekeningen hoeven niet noodzakelijkerwijs bij degene die het beheer voert, te worden aangehouden.

Artikel II

Aanvankelijk was in de tweede volzin van artikel 7, eerste lid, van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen geregeld dat de algemeenverkrijgbaarstelling van biedingsberichten die door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat zijn goedgekeurd en die betrekking hebben op een openbaar bod op effecten die (mede) zijn genoteerd op een gereglementeerde markt in Nederland onverwijld, overeenkomstig artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 dient plaats te vinden. Daarmee werd echter miskend dat de termijn waarbinnen het bod door algemeenverkrijgbaarstelling van het biedingsbericht moet worden uitgebracht in beginsel geregeld wordt door het recht van de lidstaat van de toezichthoudende instantie die het biedingsbericht heeft goedgekeurd. Om die reden is de tweede volzin vervangen door een bepaling die regelt dat voor het tijdstip waarop het door de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat goedgekeurde biedingsbericht wordt openbaar gemaakt, hetgeen dus geregeld wordt naar het recht van de betrokken andere lidstaat, het biedingsbericht aan de AFM dient te worden voorgelegd. De AFM heeft dan de mogelijkheid om, in geval van bijzondere omstandigheden, aanvullende voorschriften op basis van het tweede lid van artikel 7.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

  • 1

    Stcrt. 2003, 249; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 2005, Stcrt. 250.

  • 2

    Stcrt. 2006, 98.

Naar boven