Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar B.O.O.M. 2006

Besluit van de Minister van Justitie van 7 juni 2006, nr. 5424431/506/CBK, houdende de aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar B.O.O.M. 2006)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 142, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. B.O.O.M.: het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie;

b. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

Maximaal 15 personen werkzaam bij het B.O.O.M. in de functie van vermogenstraceerder zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van alle strafbare feiten.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de directeur van het B.O.O.M.

Artikel 5

De Directeur B.O.O.M. brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij het B.O.O.M.;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding en bijscholing, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2006 en vervalt met ingang van 1 juni 2011.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar B.O.O.M. 2006.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 juni 2006.
De Minister van Justitie,
namens deze:
het hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, R.R. Joesoef Djamil.

Toelichting

In 2004 heeft een evaluatie van grote ontnemingszaken door het WODC plaatsgevonden. De uitkomst van deze evaluatie was dat de ontnemingsopbrengsten van vooral de grotere ontnemingszaken zouden kunnen verbeteren. De behandeling en de afwikkeling van grote ontnemingszaken laat dikwijls te wensen over. Dit is enerzijds te wijten aan een gebrek aan deskundigheid dan wel een onvoldoende ontnemingsgeoriënteerde attitude bij politie en openbaar ministerie, anderzijds aan het niet parallel lopen van het onderzoek naar het gronddelict en het ontnemingsonderzoek. Het resultaat is dat te weinig en veelal te laat, conservatoir beslag wordt gelegd. Hierdoor is het bijna onmogelijk de ontnemingsmaatregelen volledig te executeren. In opdracht van het College van Procureurs-generaal heeft het B.O.O.M. verbetervoorstellen gedaan met betrekking tot het verhogen van de effectiviteit van de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Besloten is onder meer, dat het B.O.O.M. gaat bevorderen dat er eerder en meer conservatoir beslag gelegd gaat worden door de introductie van vermogenstracering. De functie van vermogenstraceerder wordt ingevuld bij het B.O.O.M. Doel van het traceren van vermogens is om zicht te krijgen op vermogensbestanddelen van verdachten en veroordeelden. Het B.O.O.M. voert vermogensonderzoek uit voor de eigen zaken. Het uitvoeren van het vermogensonderzoek kan vervolgens onder andere leiden tot getraceerd vermogen of informatie hieromtrent.

Voor de uitvoering van de hierboven genoemde werkzaamheden zijn vermogenstraceerders aangetrokken. Zij kunnen gedurende het gehele proces – vanaf het begin van het opsporingsonderzoek, zowel met betrekking tot het gronddelict als het wederrechtelijk verkregen voordeel, tot en met de executie van de ontnemingsmaatregel – worden ingezet om (criminele) vermogensbestanddelen te achterhalen en daarop zonodig conservatoir of executoriaal beslag te (laten) leggen.

De directeur B.O.O.M. heeft bij brief van 28 april 2006 verzocht de vermogenstraceerders bij het B.O.O.M. aan te wijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Teneinde op effectieve wijze uitvoering te kunnen geven aan de ontnemingswetgeving, acht ik het noodzakelijk dat de vermogenstraceerders beschikken over opsporingsbevoegdheid, die zich uitstrekt over alle strafbare feiten.

De directeur B.O.O.M. wordt als toezichthouder aangewezen. Dit is in lijn met artikel 37 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (BBO). Er wordt geen direct toezichthouder aangewezen. Gelezen de redactie van het eerste lid van artikel 37 van het BBO is dit mogelijk. Het is onwenselijk om een korpschef het direct toezicht op een onderdeel van het openbaar ministerie uit te laten oefenen.

De Minister van Justitie

namens deze:

het hoofd Bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

R.R. Joesoef Djamil

Naar boven