Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2004/208 van A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg, tegen C., wonende te D. (E.), verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep, advocaat mr. P.A.M.M. Dingemans, advocaat te Ulvenhout.

1. Verloop van de procedure

Appellant - hierna ook klager te noemen - heeft op 18 juli 2003 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen verweerder - hierna te noemen de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 augustus 2004, onder nummer 03/148, heeft dat College klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Als bijlage bij zijn brief van 27 september 2004 heeft de arts nog een productie overgelegd. Op 12 april 2005 is bij het Centraal Tuchtcollege een brief van klager d.d. 9 april 2005 met bijlagen, waaronder een DVD, ingekomen.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 26 april 2005, waar zijn verschenen klager alsmede mr. Dingemans namens de arts. De arts is niet verschenen. Klager heeft een pleitnota voorgedragen en aan het Centraal Tuchtcollege overgelegd.

2. Procedure in eerste aanleg

2.1. De in eerste aanleg door klager jegens de arts geuite klacht houdt, zakelijk weergegeven, primair in dat de arts zich uitgeeft voor cosmetisch chirurg terwijl hij geen erkende chirurgische opleiding heeft gevolgd. Bij repliek heeft klager nog een subsidiaire klacht geformuleerd. Deze behelst dat de arts indicaties tot chirurgische behandelingen stelt, voorlichting verstrekt met betrekking tot chirurgische behandelingen en daadwerkelijk (plastisch/cosmetisch) chirurgische (na)behandelingen uitvoert.

Klager stelt dat hij opkomt voor het algemeen belang van patiënten om tegen artsen zoals de arts te worden beschermd. Daarnaast stelt hij dat hij in zijn praktijk regelmatig patiënten tegenkomt die zich door de arts hebben laten voorlichten en/of behandelen niet wetende dat de arts geen (plastisch of cosmetisch) chirurg is. Het kost hem moeite om het vertrouwen van deze patiënten in de plastische chirurgie terug te winnen. Het handelen van de arts is hiermee in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, aldus klager.

2.2. De arts heeft in eerste aanleg primair als verweer aangevoerd dat klager niet kan worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna Wet BIG).

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de volgende feiten vastgesteld.

“Verweerder is basisarts en ‐ naast zijn vader ‐ directeur van het Medisch Centrum F. (hierna F.). F. bestaat uit een drietal particuliere klinieken op het gebied van de cosmetische chirurgie en andere cosmetische behandelingen.

Verweerder, die zowel via televisie als via bladen zoals G. en H. in de publiciteit treedt, afficheert zichzelf ‐ op de website van F. ‐ en laat zich ‐ door de media ‐ afficheren als cosmetisch chirurg, althans heeft zich als zodanig geafficheerd/laten afficheren. Verweerder heeft geen erkende chirurgische opleiding gevolgd.

Klager is werkzaam als plastisch chirurg.

Verweerder heeft in een column in G. (van 1 juli 2003) gewag gemaakt, onder aanduiding van klager met ‘A.’, van een uitspraak van een Regionaal College voor Gezondheidszorg waarbij klager een waarschuwing kreeg.”

2.4. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“Allereerst moet worden onderzocht of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Daarvoor moet in de eerste plaats zijn voldaan aan het bepaalde in artikel 65 van de Wet BIG. Nu klager niet is een klachtgerechtigde als bedoeld onder b, c of d van lid 1 van dat artikel moet hij om gerechtigd te zijn tot het indienen van een klacht, kunnen worden beschouwd als een rechtstreeks belanghebbende (zie 65 lid 1 onder a). Blijkens de Memorie van Toelichting kan een collega van een beroepsbeoefenaar onder omstandigheden als zodanig worden beschouwd. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat het onzorgvuldig handelen van een beroepsbeoefenaar tot gevolg heeft dat een andere beroepsbeoefenaar zijn werk niet naar behoren kan doen. Daarvan is echter op geen enkele wijze gebleken.

Het voorgaande brengt mee dat het college aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht niet toekomt.”

3. Procedure in beroep

3.1. In beroep heeft klager - kort gezegd - gesteld dat hij ten onrechte in zijn klacht niet ontvankelijk is verklaard. Volgens klager moet hij aangemerkt worden als klachtgerechtigd. Door het handelen van de arts ondervinden klager en met hem collegae plastisch chirurgen schade. Door het misleidende titelgebruik door de arts en de daarmee gepaard gaande misleidende patiënten voorlichting in de media is er sprake van een ernstige inbreuk op het vertrouwen van de patiënt in de plastische chirurgie, en daarmee in de relatie tussen klager (en zijn collegae) als plastisch chirurg(en) enerzijds en patiënten anderzijds en is er voortdurend noodzaak een en ander recht te zetten bij de patiënten.

3.2. De arts heeft bij monde van mr. Dingemans gemotiveerd verweer gevoerd tegen het beroep van klager. Volgens de arts heeft het Regionaal Tuchtcollege terecht geoordeeld dat klager in zijn klacht niet kan worden ontvangen en dient het beroep te worden verworpen.

3.3. In beroep staat allereerst ter beoordeling of het Regionaal Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.

In dit verband geldt het volgende. Om als rechtstreeks belanghebbende, bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a van de Wet BIG, en derhalve als klachtgerechtigde te kunnen worden aangemerkt dient er sprake te zijn van een belang dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dit vloeit voort uit de aard en strekking van de Wet BIG die beoogt de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg te bewaken. Dit valt onder meer af te leiden uit de Memorie van Toelichting (kamerstukken II 1985-1986, 19 522, nr. 3) waarin als behorend tot de kring van rechtstreeks belanghebbenden worden genoemd: de patiënt van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar; diens naaste betrekkingen en de nabestaanden van een overleden patiënt. Uit de toelichting valt voorts op te maken dat onder omstandigheden ook collega’s van beroepsbeoefenaren als rechtstreeks belanghebbenden kunnen worden beschouwd. Daarbij wordt het geval genoemd dat een beroepsbeoefenaar ten laste wordt gelegd dat hij zich zo oncollegiaal heeft gedragen dat daartoe de goede gang van zaken bij de uitoefening van de individuele gezondheidszorg is verstoord.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege raakt het belang dat klager als collega van de arts bij zijn klacht stelt te hebben de individuele gezondheidszorg. Klager klaagt immers over handelen in strijd met de in de Wet BIG opgenomen titelbescherming en het onbevoegd verrichten van medische handelingen bij patiënten door de arts. Nu klager ook stelt dat hij als collega arts in de arts/patiënt relatie met zijn patiënten schade ondervindt door het handelen van de arts, omdat door dat handelen het vertrouwen van de patiënt in de plastische chirurgie wordt ondermijnd, kan hij naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onder deze omstandigheden aangemerkt worden als klachtgerechtigd. Het voorgaande betekent dat het Regionaal Tuchtcollege naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege klager ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard en dat de bestreden beslissing dient te worden vernietigd.

Het Centraal Tuchtcollege zal op grond van het bepaalde in artikel 73 lid 5 Wet BIG de zaak zelf afdoen.

3.4. Het Centraal Tuchtcollege acht zich nog onvoldoende ingelicht om thans reeds een eindbeslissing te geven. De behandeling van de zaak zal daarom worden aangehouden tot een nader vast te stellen datum en tijdstip om ook de arts te horen. Partijen zullen daarvoor tijdig te voren op de gebruikelijke wijze een oproeping ontvangen.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en

opnieuw rechtdoende

houdt, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak aan met het hiervoor onder 3.4. omschreven doel.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter; mrs. P.M. Brilman en H.S. Pruiksma, leden-juristen en F.M.M. van Exter en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2005, door mr. K.E. Mollema, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De voorzitter.
De secretaris.

Naar boven