Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2004/208 van A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg, tegen C., arts, wonende te D. (E.), verweerder in eerste aanleg en in hoger beroep, advocaat mr. P.A.M.M. Dingemans, advocaat te Ulvenhout.

1. Verloop van de procedure

Bij beslissing van 23 juni 2005 heeft het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam, onder nummer 03/148, waarbij A., plastisch chirurg (verder: klager te noemen) in zijn klacht tegen C. (verder: de arts te noemen) niet-ontvankelijk is verklaard, vernietigd en de behandeling van de zaak tot een nader vast te stellen datum en tijdstip aangehouden teneinde de arts te horen. Het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het belang dat klager als collega van de arts bij zijn klacht stelt te hebben de individuele gezondheidszorg raakt. Klager, zo vervolgt het Centraal Tuchtcollege, klaagt immers over het handelen in strijd met de in de Wet BIG opgenomen titelbescherming en het onbevoegd verrichten van medische handelingen bij patiënten door de arts. Nu klager ook stelt dat hij als collega arts in de arts/patiënt relatie met zijn patiënten schade ondervindt door het handelen van de arts omdat door dat handelen het vertrouwen van de patiënt in de plastische chirurgie wordt ondermijnd, kan klager worden aangemerkt als klachtgerechtigd. Het Centraal Tuchtcollege heeft in die beslissing voorts overwogen nog onvoldoende te zijn ingelicht om een eindbeslissing te geven. De zaak is wederom behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 maart 2006, waar zijn verschenen klager alsmede de arts, bijgestaan door mr. Dingemans. De voorzitter heeft melding gemaakt van het verhandelde ter zitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 april 2005 en van de door partijen over en weer nog overgelegde producties. Klager en mr. Dingemans hebben ter zitting van 30 maart 2006 hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beoordeling van de klacht

2.1. Na de intrekking door klager ter zitting van 30 maart 2006 van het tweede klachtonderdeel moet nu nog beoordeeld worden of de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich cosmetisch chirurg te noemen.

2.2. De titel ‘chirurg’ is een door de Wet BIG erkende specialistentitel, die aangeeft dat degene die de bevoegdheid heeft om die titel te voeren als zodanig een bijzondere deskundigheid bezit die de algemene vakbekwaamheid van een basisarts duidelijk te boven gaat en die is verkregen door het volgen van een jarenlange opleiding en scholing. Artikel 17, tweede lid, van de Wet BIG verbiedt degene die het recht om een krachtens de Wet BIG erkende specialistentitel niet toekomt, niet alleen het gebruik van die titel maar ook van een op die specialistentitel gelijkende benaming. De arts heeft erkend dat hij zich - zij het in zeer beperkte mate - in het verleden, voordat de onderhavige klacht werd ingediend, heeft bediend van de benaming ‘cosmetisch chirurg’.

2.3. De indiening van deze tuchtklacht heeft er toe geleid dat de arts de vraag of hij zich zo mocht noemen heeft voorgelegd aan de Inspectie van de Gezondheidszorg. De Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg heeft zich in zijn brief van 19 november 2003 op het standpunt gesteld dat publiekelijk gebruik van de titel ‘cosmetisch-chirurg’, hoewel geen beschermde titel voor een medisch specialisme, moet worden betreurd, bekritiseerd en afgewezen, omdat het gebruik ervan tot verwarring kan leiden bij burgers. Nu de wet hierin niet voorziet is het voeren van bedoelde titel door basisartsen volgens de Inspecteur-Generaal echter, onder andere tuchtrechtelijk, niet verwijtbaar.

2.4. Het Centraal Tuchtcollege volgt de Inspecteur-Generaal niet in laatstgenoemd standpunt, dat voorbij gaat aan het in het tweede lid van artikel 17 van de Wet BIG neergelegde verbod en welk standpunt de Inspectie voor de Gezondheidszorg in een latere brief aan de arts, gedateerd 1 juni 2005, overigens nuanceert door aan te geven dat de Inspectie, indien de tuchtrechter in de onderhavige zaak niet overgaat tot inhoudelijke toetsing, overweegt om in de toekomst in een zaak waar titelmisbruik aantoonbaar tot verwarring leidt, dit handelen aan de tuchtrechter ter beoordeling voor te leggen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de arts door zich cosmetisch chirurg te noemen gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 17, tweede lid van de Wet BIG. Door zich als arts zo te noemen geeft hij een onjuiste voorstelling van zaken over zijn deskundigheid en dit dient hem tuchtrechtelijk te worden aangerekend.

2.5. De arts stelt dat hij zelf de benaming ‘cosmetisch-chirurg’ na de ontvangst van de brief van de Inspecteur-Generaal van 19 november 2003 niet meer publiekelijk gebruikt. Gebleken is dat hij desondanks door anderen, zoals in interviews en artikelen, regelmatig met deze benaming is en nog steeds wordt aangeduid. Dat hij in voorkomende gevallen volstaat met het schrijven van een brief aan degene die die uitlating heeft gedaan met het verzoek om dat in de toekomst niet meer te doen, acht het Centraal Tuchtcollege bepaald onvoldoende, mede omdat de ervaring leert dat dergelijke brieven ter kennisneming worden aangenomen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de beeldvorming in de media, die in het bijzonder aandacht schenken aan de werkzaamheid van de arts.

2.6. Al het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. Het Centraal Tuchtcollege rekent de arts niet slechts tuchtrechtelijk aan dat hij zich aanvankelijk heeft bediend van de benaming ‘cosmetisch chirurg’ zonder gerechtigd te zijn de specialistentitel chirurg te voeren, maar ook dat hij daarna onvoldoende heeft gedaan om het gebruik van die benaming door anderen te stoppen. Het Centraal Tuchtcollege vindt dit alles zo ernstig dat de arts de maatregel van berisping zal worden opgelegd.

2.7. Ingevolge artikel 71 van de Wet BIG bepaalt het Centraal Tuchtcollege op gronden ontleend aan het algemeen belang dat zowel deze beslissing als de in deze zaak op 23 juni 2005 uitgesproken beslissing zal worden bekend gemaakt op de wijze zoals hieronder vermeld.

3. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart de klacht gegrond en

legt de arts de maatregel van berisping op;

bepaalt dat deze beslissing en de in deze zaak op 23 juni 2005 uitgesproken beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zullen worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zullen worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mrs. L.F. Gerretsen-Visser en E.J. van Sandick, leden-juristen en F.M.M. van Exter en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2006, door mr. H. Uhlenbeck-Lagerweij, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De voorzitter.
De secretaris.

Naar boven