Instellingsbesluit Commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs

25 april 2006

Nr. HO/BL-2006/17664

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. staatssecretaris: de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2.

c. experimenten: de experimenten waarbij thans niet-bekostigde opleidingen tijdelijk en onder voorwaarden worden toegelaten tot het bekostigde bestel voor hoger onderwijs. Het betreft experimenten van het type ‘Open uitnodiging binnen door de overheid bepaalde kaders’ en experimenten van het type ‘Small Business en Retailmanagement’ (hbo-bachelor), in Kamerstukken II 2004/05, 29 981, nr 3, aangeduid als experimenten 1 en 2.

Artikel 2

Instelling en taak

1. Er is een Commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs.

2. De commissie heeft tot taak:

a. Het uitzetten en begeleiden van het onderzoek naar de experimenten;

b. Het beoordelen van voorstellen voor toe te laten opleidingen in het kader van de experimenten op grond van een toetsingskader;

c. Het monitoren van de voortgang van de experimenten.

Artikel 3

Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van heden en wordt opgeheven per 1 februari 2010.

Artikel 4

Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de staatssecretaris desgevraagd de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.

Artikel 5

Leden

1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

a. Prof. mr. dr. E.M. Kneppers-Heijnert, tevens voorzitter;

b. Prof. dr. E.C. van Damme;

c. Prof. dr. M.J.W. van Twist;

d. dr. F. de Vijlder;

e. prof. dr. M.C. van der Wende.

2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De secretaris is geen lid van de commissie.

3. De benoeming van de leden geschiedt voor de duur van de commissie.

Artikel 6

Werkwijze

1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast binnen de kaders van dit instellingsbesluit.

2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voorzover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder – op persoonlijke titel – ambtelijke deskundigen.

3. De commissie doet een voorstel aan de staatssecretaris voor een onderzoeksbureau dat het wetenschappelijk onderzoek bij de experimenten zal uitvoeren. Het te selecteren bureau wordt op grond van een offerteprocedure gekozen uit de bureaus die deel uitmaken van de raamovereenkomst beleidsgerichte onderzoeksopdrachten OCW, perceel Onderwijs.

Artikel 7

Rapportage

De commissie brengt omstreeks de onderstaande data de volgende rapportages uit:

– april 2006: beoordeling van het toetsingskader;

– juni 2006: voorstel voor keuze onderzoeksbureau;

– november 2006: beoordeling van eerste cohort toe te laten experimenten en beoordeling onderzoeksopzet;

– juni 2007: tussenrapportage over de voortgang van de experimenten en het onderzoek daarnaar;

– oktober 2007: beoordeling van het tweede cohort toe te laten experimenten;

– juni 2008: tussenrapportage over de voortgang van de experimenten en het onderzoek naar de experimenten;

– juni 2009: tussenrapportage over de voortgang van de experimenten en het onderzoek naar de experimenten;

– januari 2010: eindrapportage van de commissie, die als tussenrapportage over het onderzoek naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.

Artikel 8

Vergoeding

De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover geen ambtenaar, ontvangen per vergadering een beloning op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de daarop gebaseerde voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geldende bepalingen, waarbij de commissie als zware commissie in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 1988 wordt aangemerkt.

Artikel 9

Kosten van de commissie

De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de staatssecretaris. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

a. de kosten voor vergaderingen;

b. de kosten voor publicatie van rapportages;

c. de kosten voor het onderzoeksbureau.

Artikel 10

Verantwoording

De commissie biedt de staatssecretaris een eindrapportage aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de commissie.

Artikel 11

Geheimhouding

1. De commissie neemt geheimhouding in acht ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

2. De commissie zorgt ervoor dat door een ieder die betrokken is bij de werkzaamheden van de commissie, geheimhouding in acht wordt genomen ten aanzien van alle informatie die in het kader van dit besluit bekend wordt en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken.

Artikel 12

Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 13

Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Hoger Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14

Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 18 januari 2006.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 februari 2010.

Artikel 15

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.

Toelichting

1. Inleiding

Het openen van het bestel wordt vaak genoemd als één van de manieren om de kwaliteit, de doelmatigheid en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te verbeteren. Onder een open bestel wordt een stelsel verstaan waarin voor alle aanbieders van onderwijs gelijke voorwaarden gelden voor toetreding tot en het opereren op de gereguleerde markt.

De Tweede Kamer heeft in april 2004 een motie aangenomen, waarin de regering is verzocht om wetgeving te ontwikkelen die een modern, flexibel en open bestel mogelijk maakt (TK 2003–2004 29 410, nr. 4) . Adviezen van de Onderwijsraad, het Centraal Planbureau en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO), die in 2004 verschenen, geven aan dat het zonder meer invoeren van een open bestel niet gewenst is, maar dat hiermee geëxperimenteerd moet worden om de positieve en negatieve gevolgen in kaart te brengen. In navolging van deze adviezen is ervoor gekozen om op bescheiden schaal te gaan experimenteren met een meer open bestel. Aan de hand van de leereffecten van de beoogde experimenten kan na afloop een weloverwogen beslissing worden genomen over het al dan niet openen van het publiek bekostigde hoger onderwijsbestel en over de voorwaarden daarvoor.

In een brief met beleidsnotitie die in juli 2005 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 891, nr. 3), heeft de staatssecretaris van onderwijs de grote lijnen van dergelijke experimenten geschetst. Hoofdbestanddelen zijn een experiment met een open uitnodiging binnen door de overheid bepaalde kaders en een experiment voor Small Business en Retailmanagement. De Tweede Kamer heeft de notitie besproken op 9 november 2005 en gaat in grote lijnen akkoord met de opzet (TK 2005–2006, 29 891, nr. 4). In afwijking van de notitie is toen wel afgesproken dat er in 2009 of 2010 al resultaten van het experiment beschikbaar komen. De staatssecretaris heeft tijdens het overleg gesteld dat elke opleiding in twee cohorten zal worden aangeboden. De startmomenten zijn 1 september 2007 (voor het studiejaar 2007–2008) en 1 september 2008 (voor het studiejaar 2008–2009).

2. De experimenten

Het doel van de experimenten is om kennis op te doen over de effecten van het toelaten tot publieke financiering van andere dan de huidige bekostigde aanbieders in het hoger onderwijs en over de voorwaarden waaronder in het publiek bekostigde stelsel ruimte kan worden gemaakt voor deze aanbieders. De opgedane kennis moet besluitvorming over het al dan niet openen van het publiek bekostigde onderwijs mogelijk maken.

Er komen twee typen experimenten:

1. een experiment voor alle typen ho-opleidingen, hierin kunnen alleen aanbieders participeren die nog niet bekostigd worden;

2. een experiment voor opleidingen Small Business en Retailmanegement. In dit experiment mogen ook bekostigde instellingen participeren.

Uitgangspunten voor de experimenten:

1. De overheid houdt de regie op het onderwijsaanbod dat voor bekostiging in aanmerking komt; de overheid zal de macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod blijven toetsen.

2. Alleen volwaardig geaccrediteerde opleidingen komen in aanmerking voor deelname aan de experimenten. Hierbij gaat het om opleidingen die door de NVAO zijn geaccrediteerd, of een toets nieuwe opleiding van de NVAO hebben doorlopen of om overgangsrechtelijk geaccrediteerde opleidingen die voordien een onafhankelijke beoordeling van de kwaliteit hebben ondergaan als bedoeld in artikel 1.18 WHW.

3. Er starten twee cohorten experimenten, waarbij elke opleiding twee startmomenten kent:

– Start in studiejaar 2007–2008 en 2008–2009.

– Start in studiejaar 2008–2009 en 2009–2010.

Het startmoment is afhankelijk van het moment van aanmelding voor het experiment en van de snelheid waarmee de toetsprocedure doorlopen kan worden.

Onder begeleiding van de commissie zal wetenschappelijk onderzoek plaatsvinden naar de effecten (zowel positieve als negatieve) van het open bestel onder de condities van dit experiment. Het onderzoeksbureau zal daarbij de onderzoeksmethoden inzetten die het nodig acht, zoals analyse van schriftelijke data, interviews, vragenlijsten etc.

De effecten waarop tenminste getoetst moet worden zijn ontleend aan de bovengenoemde rapporten van IBO, CPB en Onderwijsraad en zijn genoemd in het Kabinetsstandpunt over een open bestel in het hoger onderwijs (Kamerstukken II, 2004/05, 29 891, nr. 1)

De Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005/06, 29 891, nr. 4) heeft er nadrukkelijk opgewezen om in de experimenten zowel de positieve als de negatieve gevolgen van een open bestel te onderzoeken. Beide typen effecten zullen worden onderzocht.

De effecten die worden onderzocht zijn tenminste:

1. De bereidheid van aanbieders om toe te treden tot het bekostigde domein onder de condities van deze experimenten, de typen aanbieders (bijv. met en zonder winstoogmerk) die zich aanmelden en de voorwaarden waaronder deze willen toetreden;

2. De kwaliteit van het onderwijsaanbod door zowel bestaande opleidingen als door de experimentele opleidingen, waaronder: prikkels voor innovatie, differentiatie in het opleidingsaanbod, de keuzemogelijkheden, prestaties en arbeidsmarktmogelijkheden van studenten, aandacht voor vormende aspecten in de opleiding;

3. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs, zoals door het aanboren van nieuwe deelnemersmarkten en door toegenomen variatie in het onderwijsaanbod; cherry picking (eenzijdig aanbieden van goedkope opleidingen) en toegankelijkheid in geografisch opzicht.

4. Doelmatigheid: opleidingsrendement, bedrijfsvoering, kapitaalvernietiging door, versnippering van budgetten en marketingkosten.

5. Fiscale en juridische gevolgen van het toelaten van organisaties met winstoogmerk, waaronder de consequenties van nationaal en Europees mededingingsrecht en voorschriften over staatssteun.

3. De Commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs

Zoals gesteld in de notitie (TK 2004–2005, 29 891, nr. 3) wordt er ter begeleiding van de experimenten een commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs ingesteld.

Gezien de overwegend wetenschappelijke opdracht, is gekozen voor een commissie die voornamelijk bestaat uit wetenschappers van verschillende disciplines (bedrijfskunde, onderwijskunde, economie, bestuurskunde). Hiermee wijkt de samenstelling af van het gestelde in de beleidsnotitie in die zin, dat er geen studenten en vertegenwoordigers van het beroepenveld zijn opgenomen.

Taken van de commissie zijn het uitzetten en begeleiden van het onderzoek naar de experimenten, het beoordelen van voorstellen voor toe te laten opleidingen in het kader van de experimenten op grond van een toetsingskader en het monitoren van de voortgang van de experimenten.

Om de commissie op het onderzoeksdeel te ondersteunen wordt een onderzoeksbureau aangetrokken om de effecten van nieuwe aanbieders op de markt van hoger onderwijs longitudinaal in beeld te brengen. De opdracht aan en begeleiding van het onderzoeksbureau ligt inhoudelijk bij de commissie. De commissie geeft uiteraard ook, voor de start van de experimenten, input aan gedachtevorming over opzet en invulling van het onderzoek.

De totale looptijd van de experimenten is van 2007 (eerste cohort) tot 2015 (einde tweede cohort en meting arbeidsmarkteffecten). In 2010 wordt een tussenevaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd.

De commissie wordt ingesteld voor de voorbereiding en de start van de twee cohorten experimenten (van januari 2006 tot februari 2010). In januari 2010 levert de commissie een eindrapportage op, die als tussenrapportage van het onderzoek aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd. Het onderzoek duurt tot 2015 om effecten die pas later optreden (zoals arbeidsmarkteffecten) in beeld te kunnen brengen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven