Wijziging Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en wijziging Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 1 juni 2006, nr. TRCJZ/2006/1736, houdende wijziging van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en wijziging van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

2. In onderdeel n wordt ‘Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

3. In onderdeel k wordt ‘Directeur Natuurbeheer’ vervangen door: Directeur Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

4. Onderdeel p komt te luiden:

p. EHS: ecologische hoofdstructuur, zoals die globaal is aangegeven op kaart 7 van de planologische kernbeslissing van het Structuurschema Groene Ruimte en zoals die, wat betreft reservaatsgebieden en natuurontwikkelingsprojecten, nader door de provincies is begrensd krachtens de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, of zoals die globaal is aangegeven op kaart 5 van de planologische kernbeslissing van de Nota Ruimte (Kamerstukken II 2004/05 29 435, nr. 125).

5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma wordt het volgende onderdeel toegevoegd, luidende:

q. Groenfonds: Stichting Groenfonds, statutair gevestigd te ’s-Gravenhage.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. De kosten van verwerving, en.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

3. Onderdelen c en d vervallen.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

a. Vereniging Natuurmonumenten;.

b. Onderdeel e komt te luiden:

e. Stichting Het Landschap Overijssel;.

c. Onderdeel i komt te luiden:

i. Stichting Het Landschap Noord-Holland;.

d. Onderdeel k komt te luiden:

k. Stichting Het Brabants Landschap;.

e. Onderdeel m komt te luiden:

m. Stichting Het Flevo-Landschap.

2. Het vierde lid vervalt.

D

Artikel 3a vervalt.

E

In artikel 4, tweede lid, wordt ‘onderdelen a en c’ vervangen door: onderdeel a.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘redelijk is’ vervangen door: niet meer bedraagt dan de reële marktwaarde.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. in een natuurgebied binnen de EHS.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘van de voor de subsidie in aanmerking te nemen subsidiabele kosten’ vervangen door: van de subsidiabele kosten.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

5. In afwijking van het eerste lid, kan de minister besluiten de subsidie te verhogen voor:

a. grondaankopen ten behoeve van de realisatie van Robuuste Verbindingen als bedoeld in de Nota Ruimte (kamerstukken II 2004-2005, 29 435, nr. 125), PKB-kaart 5, en die als zodanig zijn begrensd in de provinciale Natuurgebiedsplannen als bedoeld in artikel 13 van de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000;

b. aankopen van landschapselementen als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onderdeel b, van de Landinrichtingswet, die zijn aangelegd in het kader van landinrichtingsprojecten;

c. grondaankopen door één van de in artikel 3 genoemde instellingen met het oogmerk deze grond om niet over te dragen aan Staatsbosbeheer en voor zover voor de aankoop of een geheel van aankopen en de aansluitende overdracht of overdrachten door of namens de minister toestemming is verleend; of

d. de verwerving van terreinen die naar zijn oordeel gekenmerkt worden door de aanwezigheid van hoge actuele natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden van nationale of internationale betekenis, waarvan die waarden aan acute bedreiging bloot staan, en dat verwerving naar zijn oordeel slechts kan worden gerealiseerd met een extra subsidie.

3. Het volgende lid wordt toegevoegd:

6. Naast de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, kan de minister besluiten de subsidie te verhogen, indien het provinciale aandeel voor grondaankopen, zoals overeengekomen in LNV-IPO-convenant 1997, is bereikt.

F

In artikel 10, eerste lid, wordt ‘redelijk is’ vervangen door: niet meer bedraagt dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten.

G

De artikelen 10a tot en met 16, 18, 26, 27, 29 tot en met 36 en 50 tot en met 52 vervallen.

H

In artikel 47 wordt ‘47’ vervangen door: 46g.

Artikel II

De Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 9o komt te luiden:

Artikel 9o

1. Met betrekking tot het begrotingsjaar 2006 wordt voor alle in artikel 2 van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties genoemde categorieën gezamenlijk een subsidieplafond vastgesteld van € 66,11 miljoen.

2. Voor de aankopen van bestaande natuur, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, geldt een subsidieplafond van € 5 miljoen.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 juni 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

De onderhavige regeling voorziet in wijziging van de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties (PNB-regeling). De daarin opgenomen subsidiemogelijkheden betreffen voornamelijk bijdragen in de kosten van verwerving van vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of natuurontwikkeling waardevolle terreinen. Hieronder worden begrepen de bossen die vanuit het oogpunt van de duurzame instandhouding waardevol zijn.

Een belangrijke aanleiding voor deze wijzigingsregeling is dat de tot op heden bestaande mogelijkheden om af te wijken van de in beginsel maximale subsidiëring van 50% van de subsidiabele kosten (artikel 7, eerste lid) te beperkt zijn gebleken. De uitzondering, neergelegd in artikel 7, vijfde lid, die de minister de mogelijkheid biedt subsidie voor de verwerving van terreinen te verhogen, is in een aantal gevallen niet afdoende. Daarom wordt artikel 7, vijfde lid, verruimd (artikel I, onderdeel E, tweede lid). Daarbij blijft onverkort gelden dat de subsidie vermeerderd met subsidies of andere bijdragen die uit andere hoofde met hetzelfde oogmerk worden verstrekt, alsmede vermeerderd met eigen middelen van de instelling die met hetzelfde oogmerk worden aangewend, niet meer dan 100% van het totaal van de subsidiabele kosten kan bedragen.

Met de wijziging wordt een hogere subsidie mogelijk gemaakt voor grondaankopen ter realisatie van de Robuuste Verbindingen, zoals vermeld in de Nota Ruimte op de daarin vermelde PKB-kaart 5 (artikel 7, vijfde lid, onderdeel a). Daarmee wordt een extra impuls gegeven aan het tegengaan van versnippering van de natuurgebieden, overeenkomstig het beleidsprogramma LNV 2003–2006 (Kamerstukken II 2002/03, 28 600 hoofdstuk XIV, nr. 2).

Ook aankopen en ontpachtingen van landschapselementen die zijn aangelegd in het kader van landinrichtingsprojecten kunnen voor een hogere vergoeding in aanmerking komen (artikel 7, vijfde lid, onderdeel b). Het gaat hier om stukken landbouwgrond die te klein zijn voor landbouwdoeleinden. Door deze grond te kopen en in beheer over te dragen aan de terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties draagt zij bij aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.

Ook wordt verhoogde financiering mogelijk van grondaankopen en ontpachtingen waarvan de grond vervolgens om niet aan Staatsbosbeheer wordt overgedragen om zo de efficiëntie van het natuurbeheer te vergroten (artikel 7, vijfde lid, onderdeel c).

De oorspronkelijk in artikel 7, vijfde lid, opgenomen uitzonderingsmogelijkheid is thans opgenomen in onderdeel d van dat lid.

Daarnaast zijn de middelen die de provincies in het kader van het LNV-IPO-convenant 1997 zouden aanwenden om hun aandeel van 50% van de subsidiabele kosten te subsidiëren inmiddels grotendeels uitgeput. Met de toevoeging van een zesde lid aan artikel 7 (subsidiëring grondverwerving) kan de minister ook buiten de in het vijfde lid genoemde gevallen besluiten de subsidie te verhogen, ingeval het overeengekomen provinciale plafond is bereikt (artikel I, onderdeel E, derde lid).

Nog een belangrijke beweegreden voor deze wijzigingsregeling is dat de mogelijkheden tot het verstrekken van subsidies beperkt waren tot die van de aankoop van terreinen in reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden (nieuwe natuurgebieden), alsmede in uitzonderlijke gevallen de subsidiering van de aankoop van bestaande natuur. Bij de behandeling van de begroting van 2006 is echter door de Tweede Kamer een amendement van het lid Kruijsen c.s. aangenomen waardoor € 5 miljoen aangewend kan worden voor de subsidiëring van natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur, ook wel bestaande natuur genoemd (Kamerstukken II 2004/05, 30 300 XIV, nr. 30). Met de onderhavige wijziging wordt subsidiëring daarvan mogelijk gemaakt door het schrappen van de beperkingen die artikel 6, onderdeel c, aan de verwerving van deze natuurgebieden stelde (artikel I, onderdeel D).

Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal technische wijzigingen van de regeling door te voeren. Daaronder valt onder andere de wijziging van artikel waarin de subsidiabele activiteiten staan vermeld. De twee categorieën die tot op heden waren opgenomen in de onderdelen c en d van artikel 2 (subsidies voor projecten en beheer) zijn inmiddels ondergebracht in de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 en kunnen derhalve in de PNB-regeling vervallen. Derhalve is een groot aantal artikelen die nadere voorschriften gaven met betrekking tot de subsidiëring van dergelijke activiteiten geschrapt (artikel I, onderdelen F, G en H).

Het subsidieplafond voor alle categorieën tezamen bedraagt voor 2006 € 66,110 miljoen en voor bestaande natuur € 5 miljoen voor 2006 als onderdeel van de eerder genoemde € 66,110 miljoen. Hierin voorziet het gewijzigde artikel 9o van de Regeling diverse subsidieplafonds en aanvraagperioden LNV (artikel II).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 1993, 137; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 maart 2004 (Stcrt. 61).

  • 2

    Stcrt. 2004, 100; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 april 2006 (Stcrt. 74).

Naar boven