Reglement register zware criminaliteit VROM-IOD

Reglement register zware criminaliteit voor een bijzonder politieregister dat (deels) geautomatiseerd gevoerd wordt bij de criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD

10 mei 2006

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten,

Gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste en tweede lid, artikel 10 en artikel 13c lid 3 van de Wet politieregisters;

Handelend na overleg met het bevoegd gezag;

Gezien het Modelreglement register zware criminaliteit (Stcrt. 2000, 198) waaromtrent het College bescherming persoonsgegevens ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet politieregisters een verklaring van overeenstemming heeft afgegeven;

Besluit vast te stellen het privacyreglement voor het bijzondere politieregister zware criminaliteit dat gevoerd wordt bij de criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD.

Paragraaf 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

a. de wet: de Wet politieregisters;

b. het besluit: het Besluit politieregisters;

c. het instellingsbesluit: Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD;

d. beheerder: de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties;

e. registerbeheerder: de directeur van de VROM-IOD, op grond van het Mandaatbesluit gegevensbeheer bijzondere politieregisters bij bijzondere opsporingsdiensten;

f. gegeven: een gegeven dat herleidbaar is tot een individueel natuurlijke persoon;

g. criminele inlichtingen eenheid (CIE): de criminele inlichtingen eenheid bedoeld in artikel 2,lid 1, van het instellingsbesluit;

h. CIE-informant: een persoon die, anders dan als getuige of verdachte, aan een opsporingsambtenaar, welke werkzaamheden verricht zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid onder c van het instellingsbesluit, informatie verstrekt omtrent door anderen gepleegde of te plegen strafbare feiten, hetgeen voor hemzelf of voor derden gevaar oplevert;

i. verstrekken van gegevens uit het register: het bekend maken of ter beschikking stellen van gegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in het register zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen;

j. gegevensbeheer: de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de ingevoerde gegevens, alsmede voor het bewaren, verwijderen,verstrekken en afschermen van gegevens;

k. koppeling: het treffen van technische of organisatorische voorzieningen, waardoor verschillende verzamelingen van persoonsgegevens systematisch met elkaar kunnen worden vergeleken;

l. het register: het register zware criminaliteit, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van de wet;

m. commissie van toezicht: een commissie zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder f, van het besluit;

n. ics-code: een code samengesteld aan de hand van de personalia van de informant, door een landelijk vastgesteld coderingsprogramma;

o. CIE-officier van justitie: de als zodanig door de betrokken hoofdofficier van justitie dan wel het College van procureurs-generaal aangewezen officier van justitie.

Paragraaf 2

Doel en werking

Artikel 2

Het register heeft tot doel de verwerking van informatie mogelijk te maken in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de wet.

Artikel 3

Het register wordt deels geautomatiseerd en deels handmatig gevoerd bij de criminele inlichtingen eenheid.

Paragraaf 3

Beheer en Toezicht

Artikel 4

De registerbeheerder is, onder verantwoordelijkheid van de beheerder, belast met de zeggenschap over het register. Hij draagt zorg voor de naleving van de Wet, het Besluit en het reglement. Hij treft daartoe onder meer voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van het register tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan. Tevens treft hij maatregelen ter bevordering van de juistheid en volledigheid van de in het register opgenomen gegevens.

Paragraaf 4

Inhoud van het register

Artikel 5

In het register worden gegevens opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen:

a. verdachten van misdrijven waarvoor het register is aangelegd;

b. personen, ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van misdrijven als bedoeld onder a;

c. personen, die in een bepaalde relatie staan tot degenen bedoeld onder a en b, in die zin dat zij andere dan toevallige contacten met deze personen hebben;

d. ambtenaren van politie, van de Koninklijke marechaussee of van een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 13c van de wet, voor zover dat van belang is voor het gebruik van de gegevens, bedoeld onder a tot en met c alsmede voor de verantwoording van de verrichtingen naar aanleiding van de opgenomen gegevens.

Artikel 6

1. Omtrent de in artikel 5, onder a en b, genoemde categorieën van personen dienen de herkomst van de gegevens en de wijze van verkrijging te worden opgenomen en kunnen voorts ten hoogste de volgende soorten van gegevens worden opgenomen:

a. het GBA-nummer, de naam, voorna(a)m(en), aliassen, volledig adres, geboorteplaats en -datum, geslacht;

b. financiële- en bedrijfsgegevens;

c. gegevens over het staatsburgerschap;

d. gegevens over de identiteitspapieren;

e. gegevens omtrent het uiterlijk;

f. gegevens over de karaktereigenschappen;

g. gegevens over de persoonlijke omstandigheden;

h. gegevens over de opleiding en uitgeoefende beroepen;

i. gegevens over de levenswijze;

j. gegevens over de aard van de relaties als bedoeld in artikel 5 onder a en b;

k. gegevens over de plaatsen van geregeld verblijf;

l. gegevens over verplaatsingen;

m. gegevens over de communicatiemiddelen;

n. gegevens over de vervoermiddelen;

o. gegevens over de (voorgenomen) criminele activiteiten;

p. gegevens over modus operandi;

q. verwijzingen naar andere gegevensverzamelingen;

r. persoonsafbeeldingen;

s. mededelingen van gegevensverstrekking buiten de criminele inlichtingen eenheid;

t. gegevens over de periode en de plaats waar de persoon rechtens van zijn vrijheid is beroofd of beroofd geweest.

2. Omtrent de personen, genoemd in artikel 5, onder c, dienen de herkomst van de gegevens en de wijze van verkrijging te worden opgenomen en kunnen voorts ten hoogste de volgende soorten van gegevens worden opgenomen:

a. het GBA-nummer, de naam, voorna(a)m(en), adres, geboorteplaats en -datum geslacht;

b. financiële gegevens;

c. gegevens over het staatsburgerschap;

d. gegevens over de identiteitspapieren;

e. gegevens omtrent het uiterlijk;

f. gegevens over opleiding en uitgeoefende beroepen;

g. gegevens over de aard van de relaties als bedoeld in artikel 5 onder a en b;

h. gegevens over de plaatsen van geregeld verblijf;

i. gegevens over de bewegingen;

j. gegevens over de communicatiemiddelen;

k. gegevens over de vervoermiddelen;

l. verwijzingen naar andere gegevensverzamelingen;

m. persoonsafbeeldingen;

n. mededelingen van gegevensverstrekkingen buiten de criminele inlichtingen eenheid.

3. Wanneer de in het tweede lid bedoelde categorie van personen een CIE-informant betreft, dan worden ten hoogste het informantennummer en de informantencode opgenomen.

4. Met betrekking tot opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 5,onder d, kunnen ten hoogste de volgende soorten van gegevens worden opgenomen:

a. naam, voornaam, voorletters c.q. initialen;

b. organisatieaanduiding, rang, functie en administratieve aanduiding;

c. gegevens noodzakelijk voor de verantwoording van de verrichtingen naar aanleiding van de opgenomen gegevens;

d. vermelding ambtseed of -belofte.

Paragraaf 5

Bijzondere bepalingen omtrent de opgenomen gegevens

Artikel 7

1. In aanvulling op de in artikel 6, eerste lid, genoemde gegevens kunnen omtrent de in artikel 5, onder a tot en met b, genoemde categorieën van personen gegevens worden opgenomen omtrent hun ras voor zover dit onvermijdelijk is:

a. met het oog op hun identificatie;

b. voor de juiste beoordeling van een strafbaar feit en zulk een gegeven het slachtoffer of de motieven van de dader betreft.

2. In aanvulling op de op de in artikel 6, eerste lid, genoemde gegevens kunnen omtrent in artikel 5, onder a tot en met b, opgenomen categorieën van personen gegevens worden opgenomen omtrent hun medische- en psychologische kenmerken voor zover dit onvermijdelijk is:

a. met het oog op hun identificatie;

b. voor de juiste beoordeling van een strafbaar feit en zulk een gegeven het slachtoffer of de motieven van de dader betreft;

3. In aanvulling op de in artikel 6, eerste lid, genoemde gegevens kunnen omtrent de in artikel 5, onder a tot en met b, genoemde categorieën van personen gegevens worden opgenomen omtrent hun godsdienst of levensovertuiging, politieke gezindheid, seksualiteit en intiem levensgedrag voor zover dit onvermijdelijk is voor de juiste beoordeling van een strafbaar feit en zulk een gegeven het slachtoffer of de motieven van de dader betreft.

4. In aanvulling op de in artikel 6, tweede lid, genoemde gegevens worden omtrent de in artikel 5, onder c, genoemde categorie van personen gegevens opgenomen betreffende hun ras, levensgedrag, medische- en psychologische kenmerken voor zover dit onvermijdelijk is:

a. voor de juiste beoordeling van een strafbaar feit en zulk een gegeven de motieven van de informant betreft;

b. met het oog op de verlening van hulp door de politie.

5. Bij de opneming van een gegeven als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid wordt tevens een aanduiding omtrent de betrouwbaarheid van het gegeven opgenomen. De registerbeheerder wijst bij besluit de twee ambtenaren aan als bedoeld in artikel 5 lid 2 van het instellingsbesluit die belast zijn met deze aanduiding. Deze functionarissen behoren tot de groep van vaste gebruikers van het register.

6. Onverminderd het bepaalde in artikel 13a, derde lid, van de wet kan een gegeven, met toestemming van de registerbeheerder,worden voorzien van een aanduiding ‘embargo’. Een dergelijke aanduiding vindt slechts toepassing indien dit noodzakelijk is met het oog op de verwerking van informatie in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de wet.

7. Indien een gegeven slechts kon worden verkregen onder voorwaarde dat dit alleen voor een bepaald doel zou worden gebruikt, wordt van het bestaan van een dergelijke voorwaarde aantekening gehouden in het register, met een verwijzing naar het proces-verbaal waaruit de voorwaarde blijkt.

Paragraaf 6

Correctie opgenomen gegevens

Artikel 8

Indien blijkt dat bepaalde gegevens onjuist of onvolledig zijn, draagt de registerbeheerder zorg voor zo spoedig mogelijke verbetering of aanvulling van die gegevens.

Paragraaf 7

Verwijdering en vernietiging van gegevens

Artikel 9

1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register.

2. De gegevens worden in ieder geval verwijderd na verloop van vijf jaren na de datum van de laatste opname van gegevens die blijk geven van de noodzaak tot registratie van betrokkene met het oog op het doel van het register.

3. De uit het register verwijderde gegevens worden terstond vernietigd.

4. Indien een vermelding ingevolge artikel 13a, zevende lid, van de Wet vanuit het register zware criminaliteit voorkomt in andere politieregisters wordt ten behoeve van het gegevensbeheer van de verwijdering terstond schriftelijke mededeling gedaan aan de desbetreffende registerbeheerder en de nationale criminele inlichtingen eenheid.

Paragraaf 8

Verstrekking van gegevens

Artikel 10

1. Verstrekking van gegevens vindt plaats in overeenstemming met de Wet en het Besluit.

2. Gegevens uit het register kunnen met het oog op een bijzondere opdracht voor de wijze van de informatievoorziening in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de wet, voor het geval de betrokkene op enige plaats wordt waargenomen, in samenhang met gegevens over de inhoud van deze opdracht en voor zover noodzakelijk voor het uitvoeren van die opdracht, worden vastgelegd in een ander politieregister, zoals het herkenningsdienstregister (HKS). De verstrekking wordt vastgelegd in het register.

3. Gegevens uit het register kunnen mede worden gebruikt ten behoeve van interne bedrijfsstatistiek, interne bedrijfsvoering en interne ontwikkeling van beleid met het oog op de verwerking van informatie in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de wet van de criminele inlichtingen eenheid waar het register wordt gevoerd.

Artikel 11

1. Schriftelijke verstrekking aan informatiegerechtigden vindt slechts plaats via de criminele inlichtingen eenheid waar het register wordt gevoerd.

2. Mondelinge verstrekking geschiedt uitsluitend wanneer bij de verstrekkende ambtenaar zekerheid bestaat omtrent de identiteit en de informatiegerechtigheid van de aanvrager. Een mondelinge verstrekking wordt schriftelijk bevestigd.

Internationale verstrekking

Artikel 12

1. Verstrekking van gegevens aan buitenlandse politie-instanties vindt slechts plaats door tussenkomst van de nationale criminele inlichtingen eenheid, dan wel in overeenstemming met afspraken gemaakt met politieautoriteiten in het buitenland, voor zover deze overeenkomstig artikel 13 van het besluit zijn goedgekeurd door de Minister van Justitie.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vindt de verstrekking van gegevens aan buitenlandse politie-autoriteiten slechts plaats in overleg met de betrokken CIE-officier van justitie.

3. Indien de verstrekking niet door tussenkomst van de nationale criminele inlichtingen eenheid geschiedt, wordt van de verstrekking afschrift gestuurd aan de nationale criminele inlichtingen eenheid.

Paragraaf 9

Vastleggen van verstrekkingen

Artikel 13

1. Van iedere verstrekking die rechtstreeks langs geautomatiseerde weg geschiedt wordt aantekening gehouden, voor zover deze verstrekkingen niet zijn vrijgesteld bij besluit van de Minister van Justitie.

2. Van iedere verstrekking die niet rechtstreeks langs geautomatiseerde weg geschiedt wordt aantekening gehouden, tenzij overeenkomstig het doel van het register aan vaste gebruikers is verstrekt die blijkens het derde lid, onder a en b, behoren tot de vaste gebruikers.

3. Vaste gebruikers van het register zijn:

a. personen die door de registerbeheerder krachtens artikel 14 zijn aangewezen als personen die rechtstreekse toegang hebben tot het register;

b. de aangewezen ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten, voor zover het de ics-code betreft;

c. CIE-officieren van justitie;

d. leden van de commissie van toezicht.

4. Indien van een verstrekking aantekening wordt gehouden, wordt daarbij de identiteit van degene aan wie is verstrekt, de datum en het doel van de verstrekking en een omschrijving van de verstrekte gegevens vastgelegd.

5. Van een verstrekking hoeft geen aantekening te worden gehouden ingevolge het eerste lid indien deze het resultaat is van een koppeling en van die koppeling een proces-verbaal is opgemaakt.

6. De aantekening wordt gedurende drie jaren bewaard.

Paragraaf 10

Rechtstreekse toegang tot het register en protocol

Artikel 14

Rechtstreekse toegang tot het register, dan wel onderdelen daarvan, hebben personen die daartoe overeenkomstig de wet en het besluit zijn aangewezen. Deze aanwijzing geeft aan voor welk doel de rechtstreekse toegang wordt verleend. Op verzoek wordt inzage gegeven in de autorisaties.

Paragraaf 11

Rechten van de geregistreerde

Artikel 15

1. Een ieder kan de registerbeheerder ingevolge artikel 20 van de wet verzoeken hem mede te delen:

a. of hij in het register voorkomt;

b. welke gegevens over hem in het register zijn opgenomen;

c. van wie of van welke instanties de in het register over hem opgenomen gegevens zijn verkregen;

d. aan wie of aan welke instanties gegevens over hem zijn verstrekt.

2. Aan het verzoek kan slechts worden voldaan voor zover daaruit geen onevenredige schade kan voortvloeien, hetzij voor het doel van het register, hetzij voor een ander onderdeel van de opsporingstaak van de VROM-IOD, hetzij in verband met gewichtige belangen van derden. De registerbeheerder wint over deze afweging advies in van het hoofd van de criminele inlichtingen eenheid en van de betrokken CIE-officier.

3. Een verzoek tot kennisneming dient schriftelijk gericht te worden aan de registerbeheerder, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag. Het verzoek is ontvankelijk na ontvangst van de betaling van € 4,50 op rekening 19.23.22.141 (RABO) van VROM-IOD) onder vermelding van ‘privacyverzoek’.

4. Een verzoek tot kennisneming wordt ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van 16 jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers.

5. Een verzoek tot kennisneming kan, onder overlegging van een bijzondere daartoe strekkende schriftelijke machtiging, namens de betrokkene worden gedaan door diens advocaat of procureur.

6. Een verzoek tot kennisneming kan, onder overlegging van een bijzondere daartoe strekkende schriftelijk machtiging, namens de betrokkene eveneens worden gedaan door een ander. Mededelingen aan een dergelijke gemachtigde vinden niet plaats indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan.

7. Op een verzoek tot kennisneming wordt binnen vier weken nadat het verzoek ontvankelijk is, beslist.

8. De registerbeheerder draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker. De verzoeker toont aan de behandelend functionaris bescheiden waaruit zijn identiteit blijkt alsmede die van degene namens wie hij optreedt.

9. Aan een verzoek tot kennisneming wordt geen gevolg gegeven, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwerking van informatie in het kader van de opsporing van misdrijven, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de wet dan wel indien gewichtige belangen van derden daartoe noodzaken.

10. Het negende lid is niet van toepassing op antecedenten of op persoonsgegevens die op verzoek van de geregistreerde zijn opgenomen.

11. In antwoord op een verzoek tot kennisneming worden geen mededelingen in schriftelijke vorm gedaan.

Artikel 16

1. Een geregistreerde aan wie ingevolge artikel 20 van de Wet kennisneming is verleend, kan de registerbeheerder ingevolge artikel 22 van de Wet verzoeken:

a. bepaalde gegevens over hem te verbeteren;

b. bepaalde gegevens over hem aan te vullen;

c. bepaalde gegevens over hem te verwijderen;

d. bepaalde gegevens over hem af te schermen.

2. Een correctieverzoek dient schriftelijk gericht te worden aan de registerbeheerder, Postbus 16191, 2500 BD Den Haag. Het verzoek behelst de aan te brengen wijzigingen.

3. Een correctieverzoek wordt ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van 16 jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers.

4. Een correctieverzoek kan, onder overlegging van een bijzondere daartoe strekkende schriftelijke machtiging, namens de betrokkene worden gedaan door diens advocaat of procureur.

5. Een correctieverzoek kan, onder overlegging van een bijzondere daartoe strekkende schriftelijk machtiging, namens de betrokkene eveneens worden gedaan door een ander. Mededeling aan een dergelijke gemachtigde vindt niet plaats indien tegen hem ernstige bezwaren bestaan.

6. Op een correctieverzoek wordt binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, schriftelijk beslist door de registerbeheerder. Een weigering wordt deugdelijk gemotiveerd.

Paragraaf 12

Koppeling

Artikel 17

1. Koppeling van het register met een ander bijzonder politieregister of een bestand als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet bescherming persoonsgegevens, kan slechts plaatsvinden voor zover deze koppeling noodzakelijk is voor het voorkomen en opsporen van misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren en het betreft:

a. andere registers zware criminaliteit, voorlopige registers, dan wel verwerkingen van persoonsgegevens waarvan de doelstelling nauw bij die van het register zware criminaliteit aansluit;

b. andere gegevensverzamelingen.

2. Van koppelingen als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt het College bescherming persoonsgegevens in kennis gesteld.

3. Van een koppeling wordt proces-verbaal opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van het besluit. Dit proces-verbaal wordt gedurende twee jaren bewaard.

Paragraaf 13

Verbanden met andere gegevensverzamelingen

Artikel 18

De gegevens, opgenomen in het register, kunnen afkomstig zijn uit andere bijzondere politieregisters.

Paragraaf 14

Slotbepalingen

Artikel 19

Het reglement wordt voor een ieder ter inzage gelegd op het Bureau Communicatie van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen en de criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD te Den Haag.

Artikel 20

Het reglement treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 21

Het reglement wordt aangehaald als Reglement register zware criminaliteit VROM-IOD.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige reglementen zijn gebaseerd op het Modelreglement register zware criminaliteit en het Modelreglement voorlopig register. Beide modelreglementen zijn in oktober 2000 door de toenmalige Registratiekamer op grond van artikel 12 van de Wet politieregisters in overeenstemming geoordeeld met het bepaalde bij en krachtens de Wet politieregisters (Stcrt. 2000, 198).

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD (Stcrt. 2003, 151) is het gebruik van deze modelreglementen voorgeschreven.

Het reglement voor het register zware criminaliteit VROM-IOD

In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, juncto artikel 13a, eerste lid, van de Wet is het opslagcriterium voor het register zware criminaliteit bepaald. Buiten de in deze artikelen genoemde gevallen is het niet mogelijk gegevens op te nemen in het register zware criminaliteit.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Ad d

Op grond van artikel 13c, derde lid, van de Wet treedt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de toepassing van de bepalingen van de Wet op als beheerder van het bij de criminele inlichtingen eenheid van de VROM-IOD aangelegde register zware criminaliteit en voorlopig register.

Ad e

Op grond van artikel 2 van het Mandaatbesluit gegevensbeheer bijzondere politieregisters bij bijzondere opsporingsdiensten treedt de directeur van de VROM-IOD voor de toepassing van de bepalingen van de Wet op als registerbeheerder van het bij de criminele inlichtingen eenheid van de VROM-IOD aangelegde register zware criminaliteit en voorlopig register.

Ad h

Zoals ook blijkt uit de toelichting op het Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD maakt artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van dit besluit het mogelijk dat de criminele inlichtingen eenheid informanten runt. Overigens kan een informant slechts worden geregistreerd in een register zware criminaliteit indien de door hem verstrekte informatie bij of krachtens de Wet in aanmerking komt voor opname.

Artikel 2

De doelomschrijving van het register is overgenomen uit artikel 1, eerste lid, onderdeel l van de Wet. Deze doelomschrijving vormt in combinatie met de categorieën van personen die in het register kunnen worden opgenomen (artikel 13a, eerste lid, van de Wet) het opslagcriterium voor het register zware criminaliteit.

Artikel 4

Dit artikel geeft de taken en verantwoordelijkheden van de registerbeheerder weer. Hierbij moet worden gerealiseerd dat hij zijn taken altijd namens de beheerder uitoefent. Het is niet mogelijk om verantwoordelijkheden die bij de wet aan de beheerder zijn opgelegd zonder meer over te dragen. In het Mandaatbesluit gegevensbeheer bijzondere politieregisters bij bijzondere opsporingsdiensten is voorzien in een mandaatconstructie, waarbij de mandataris zelf de eindverantwoordelijkheid voor het beheer blijft dragen.

In het Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid VROM-IOD is in de artikelen 8 en 9 de fysieke,respectievelijk logische toegangsbeveiliging geregeld. In de toelichting bij dit besluit is tevens aangegeven dat het door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontwikkelde systeem van zelfevaluatie, gevolgd door een onafhankelijke review, voor de regionale politiekorpsen (Circulaire Toezicht op beheer bijzondere politieregisters, Stcrt. 2002, 51) op termijn op gelijke wijze voor de bijzondere opsporingsdiensten zal gaan gelden.

Artikel 5

In het register zware criminaliteit kunnen slechts gegevens van categorieën van personen worden opgenomen voor zover de wet dit toelaat. Derhalve is de tekst van dit artikel, behoudens de toevoeging (bijzonder) onder c gelijk aan die van artikel 13a, eerste lid van de Wet.

De eerste categorie van personen, zoals omschreven in onderdeel a, behoeft geen toelichting.

De tweede categorie van personen, zoals omschreven in onderdeel b, betreft personen ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van ‘register zware criminaliteit’-misdrijven. Het gaat dan om gegevens die niet van dien aard zijn dat daaruit jegens een persoon een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit blijkt, zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van strafvordering. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet bijzondere politieregisters blijkt dat het vereiste van betrokkenheid bij het beramen of plegen van misdrijven niet slechts uit toevalligheden mag bestaan. Van betrokkenheid is sprake indien informatie bijvoorbeeld blijk geeft van meer dan incidentele contacten met een criminele organisatie of haar leden, of meer dan een toevallige samenhang vertoont met de gegevens over een voorgenomen misdrijf, waarop een gevangenisstraf van meer dan acht jaren gesteld (Kamerstukken II 1996/1997, nr. 3, blz. 7).

Gegevens over bepaalde personen die in een bepaalde relatie staan tot de onder a en b genoemde categorieën van personen kunnen eveneens worden geregistreerd. Artikel 5, sub c, van het reglement komt letterlijk overeen met artikel 13a, eerste lid, sub c, van de Wet politieregisters. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat bij deze personen onder meer moet worden gedacht aan getuigen, informanten en aangevers (Kamerstukken II, 1997/98, 25 398, nr. 6, blz. 33). Wel is door de regering uitdrukkelijk aangegeven dat met betrekking tot de opslag van deze gegevens de algemene voorwaarde van artikel 4 van de Wet politieregisters onverkort geldt. Dit betekent dat de gegevens rechtmatig moeten zijn verkregen en dat de opslag noodzakelijk is voor het doel waarvoor het register is aangelegd.

De definitie van het onderhavige artikellid is ontleend aan artikel 10, derde lid, van het Besluit van de Raad van de Europese Unie houdende vaststelling van de regels voor het gebruik van analysebestanden van Europol (1999/C2/01).

Deze definitie staat in de weg aan de verwerking van gegevens van ieder persoon die een toevallig contact heeft met een persoon als bedoeld in artikel, onder a of b, van het reglement, welke artikelen overigens letterlijk overeenkomen met de artikelen 13 a en b van de Wet politieregisters. Uitdrukkelijk is niet gekozen voor een definitiebepaling waarin het begrip duurzaamheid is verwerkt. Blijkens de eerder aangehaalde parlementaire geschiedenis is met deze groep personen o.m. gedacht aan aangevers en getuigen. Een aangever of getuige hoeft niet noodzakelijkerwijs een duurzame relatie te hebben met een persoon bedoeld in artikel 5, onder a of b, van het reglement. Bij een informant zal dit veelal wel aan de orde zijn. Vanzelfsprekend zal door de zinsnede ‘anders dan toevallige contacten’ in de meeste gevallen sprake zijn van een relatie met een zekere duurzaamheid.

Tenslotte is het mogelijk gegevens op te nemen van de ambtenaren van politie, met wie contact moet worden opgenomen in verband met het gebruik van de gegevens.

Artikel 6

In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van de soorten van gegevens die in het register mogen worden opgenomen omtrent de in artikel 5, onder a, b en c genoemde categorieën van personen. Deze opsomming komt nagenoeg overeen met die van artikel 5 van de CID-regeling 1995.

Artikel 7

De voorwaarden van het eerste tot en met het vierde lid houden verband met de bijzondere regeling van ‘gevoelige’ gegevens bedoeld in artikel 5 van de Wet. In dit verband wordt opgemerkt dat de Registratiekamer in het verleden reeds heeft opgemerkt dat ook het registreren van het staatsburgerschap in het algemeen met terughoudendheid dient te geschieden, gelet op de indicatieve waarde die deze gegevens in de praktijk kunnen hebben voor het vaststellen van de etniciteit.

Gelet op artikel 3, derde lid, van het Besluit is deze bepaling opgenomen. Gezien het belang van deze bepaling dient de registerbeheerder deze bepaling strikt uit te voeren.

Het zesde lid is opgenomen in verband met artikel 11, tweede lid, van het Besluit.

Artikel 8 en 9

De regeling van de correctie, verwijdering en vernietiging van gegevens is in materiële zin niet gewijzigd ten opzichte van de CID-regeling 1995. De verplichting gegevens na vijf jaar te verwijderen en te vernietigen heeft een wettelijke basis gekregen in artikel 13a, achtste lid, van de Wet.

Artikel 10 en 11

In artikel 13a van de Wet is het verstrekkingenregime voor het register zware criminaliteit nader genuanceerd. Als uitgangspunt heeft de wetgever genomen dat het verstrekkingenregime zoveel mogelijk overeen dient te komen met het verstrekkingenregime voor de ‘gewone’ politieregisters. Dit betekent dat de artikelen 14 tot en met 16 en 18 van de Wet in beginsel ook van toepassing zijn op het register zware criminaliteit, tenzij in artikel 13a van de Wet is bepaald dat daarvan wordt afgeweken (zie met name artikel 13a, derde lid, van de Wet).

Artikel 12

Dit artikel vestigt de nadruk op de procedure die voor internationale verstrekking van gegevens uit politieregisters is neergelegd in artikel 13 van het Besluit. Daarnaast is, gelet op de rol van het openbaar ministerie bij internationale opsporingsaangelegenheden in het tweede lid bepaald dat verstrekking van gegevens slechts plaats vindt in overleg met een officier van justitie.

Artikel 13

Deze regeling is in overeenstemming met de artikelen 16 en 18 van het Besluit.

Ten aanzien van het derde lid, onderdeel d, wordt opgemerkt dat artikel 14, tweede lid, van het Besluit aan de leden van een commissie van toezicht desgevraagd gegevens uit het register zware criminaliteit worden verstrekt. Het behoeft geen betoog dat de betrokken leden ter zake kundig en betrouwbaar dienen te zijn.

Artikel 14

De rechtstreekse toegang is geregeld in artikel 17 van het Besluit. Uit het eerste lid van dit artikel volgt dat rechtstreekse toegang slechts kan worden verleend aan een beperkt aantal categorieën van personen.

Artikel 15 en 16

Deze artikelen geven nadere invulling aan de rechten van geregistreerden op kennisneming van hen betreffende gegevens, mededeling van herkomst en verstrekking daarvan, respectievelijk verwijdering, verbetering, aanvulling of afscherming. De bevoegdheid om op deze verzoeken te beslissen is voorbehouden aan de registerbeheerder.

Ten aanzien van de mogelijkheid om het recht op kennisneming te weigeren wordt het volgende opgemerkt. Op grond van de Wet is het niet mogelijk om geen gevolg te geven aan een verzoek tot kennisneming, voor zover het betreft antecedenten en gegevens die op verzoek van de geregistreerde zijn opgenomen. Antecedenten zijn nader gedefinieerd in artikel 2 van het Besluit.

De weigeringsgronden dienen van geval tot geval te worden afgewogen tegen het belang van de geregistreerde op kennisneming van de hem betreffende gegevens. In voorkomend geval dient te worden overwogen of niet met een gedeeltelijke weigering kan worden volstaan. In dit verband valt onder meer te denken aan het achterwege laten van mededelingen over de doorverstrekkingen of de herkomst van de gegevens.

Nieuw ten opzichte van de CID-regeling 1995 is dat in het tweede lid van artikel 15 dwingend is voorgeschreven dat bij een verzoek tot kennisneming de registerbeheerder – naast het hoofd van de criminele inlichtingen eenheid – de CIE-officier van justitie om advies dient te vragen. Op deze wijze wordt aan het vereiste van een zorgvuldige belangenafweging tussen het opsporingsbelang en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene recht gedaan.

Een omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 15, zevende lid, en 16, vijfde lid, kan zich bijvoorbeeld voordoen indien blijkt dat de gemachtigde een zelfstandig belang heeft bij de te verstrekken gegevens.

In het achtste lid van artikel 15 is de vaststelling van de identiteit van de verzoeker vorm gegeven in die zin dat de verzoeker aan de behandelend functionaris standaard bescheiden dient te tonen waaruit zijn identiteit blijkt alsmede die van degene namens wie hij optreedt.

Artikel 17

Onder koppeling wordt verstaan het treffen van technische en organisatorische voorzieningen, gericht op het systematisch vergelijken van verschillende verzamelingen van persoonsgegevens. De wetgever heeft bij de totstandkoming van de bijzondere politieregisters koppeling in beginsel niet uitgesloten (Zie Kamerstukken, vergaderjaar 1998–1999, 25 938, nr. 63b, blz. 8). De regeling van de mogelijkheden tot koppeling is in overeenstemming met de regeling daarvan in de Wet en het Besluit. Zie hierover in het bijzonder de artikelen 4 en 5 van het Besluit. In het eerste lid is aangegeven in welke gevallen en met welke registers koppeling plaats kan vinden. Daarbij is in het eerste lid onder b. een voorziening getroffen voor die gevallen waarin niet op voorhand kan worden aangegeven met welke registers de koppeling zal plaatsvinden. In het tweede lid is bepaald dat van dergelijke koppelingen melding aan de Registratiekamer moet worden gedaan. Deze regeling sluit wat dit betreft aan bij die van artikel 6, vierde lid, van de Wet.

Beseft dient te worden dat de artikelen 5a en 13d van de Wet beperkingen stellen aan de opslag van nieuwe informatie die is verkregen als gevolg van een koppeling. Heeft de koppeling tot doel de opsporing van de misdrijven, waarvoor het register zware criminaliteit kan worden aangelegd, dan kan de nieuw verkregen informatie ingevolge artikel 13 d van de wet slechts worden vastgelegd en gebruikt overeenkomstig de regels van paragraaf 3a. Wordt een ander doel met de koppeling nagestreefd dan moet rekening worden gehouden met artikel 5a van de wet, voor zover de nieuw verkregen gegevens moeten worden aangemerkt als gegevens over onverdachte personen. Deze voorwaarden strekken ertoe dat de strikte regels met betrekking de bijzondere politieregisters niet kunnen worden omzeild via de koppeling van die registers met andere registers.

Artikel 18

De gegevens, opgenomen in het register, kunnen afkomstig zijn uit andere registers zware criminaliteit of een voorlopig register. Vanzelfsprekend dient bij opname in het zware criminaliteitsregister zijn voldaan aan het in de wet geformuleerde opslagcriterium. Tevens kan met inachtneming van de wettelijke voorwaarden in een herkenningsdienstregister (HKS) de aantekening worden opgenomen waaruit blijkt dat omtrent betrokkene tevens gegevens in het register zware criminaliteit zijn opgenomen.

Naar boven