Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 mei 2006, nr. DJB/APJB-2639271, houdende regels met betrekking tot het verlenen van een specifieke uitkering aan bepaalde gemeenten ten behoeve van de Impuls Opvoed- en Gezinsondersteuning (Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Justitie;

Gelet op artikel 10 van de Welzijnswet 1994;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. opvoedondersteuning en gezinsondersteuning: ondersteuning aan gezinnen en jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar met aantoonbare opvoedproblemen of opgroeiproblemen;

c. project opvoedondersteuning en gezinsondersteuning: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het verlenen van ondersteuning aan gezinnen en jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar met aantoonbare opvoedproblemen of opgroeiproblemen;

d. uitkering: een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 9 van de Welzijnswet 1994.

Artikel 2

De minister kan aan een in de bijlage bij deze regeling genoemde gemeente op aanvraag een meerjarige uitkering van ten hoogste het in de bijlage bij deze regeling bij de desbetreffende gemeente genoemde bedrag verstrekken ten behoeve van het uitvoeren van een project opvoedondersteuning en gezinsondersteuning in de periode van 1 september 2005 tot en met 31 december 2007.

Artikel 3

Een project opvoedondersteuning en gezinsondersteuning komt in aanmerking voor een uitkering indien het:

a. is gericht op het vergroten van het bereik van opvoedondersteuning en gezinsondersteuning;

b. bijdraagt aan het verkrijgen van meer zicht op de effectiviteit van de interventies en methoden die op lokaal niveau worden gehanteerd ten behoeve van opvoedondersteuning en gezinsondersteuning;

c. de volgende functies vervult:

1°. het signaleren van gezinnen en jeugdigen die in aanmerking komen voor opvoedondersteuning en gezinsondersteuning;

2°. het waar nodig bieden van licht pedagogische hulp aan de gezinnen en jeugdigen, bedoeld in het eerste onderdeel;

3°. het coördineren van zorg die aan de gezinnen en jeugdigen, bedoeld in het eerste onderdeel, op lokaal niveau wordt verleend in verband met hun opvoed en opgroeiproblemen.

Artikel 4

Onverminderd artikel 8 werkt de gemeente mee aan intercollegiale toetsing ten behoeve van:

a. kennisontwikkeling en uitwisseling van ervaringen met opvoedondersteuning en gezinsondersteuning;

b. kwaliteitsbewaking en -verbetering van opvoedondersteuning en gezinsondersteuning;

c. ontwikkeling van overdraagbare interventies en methoden voor opvoedondersteuning en gezinsondersteuning.

Artikel 5

1. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt het bedrag van de te verlenen uitkering vermeld dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald en welk bedrag ten hoogste zal worden verleend.

2. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt aangegeven welke activiteiten met behulp van de uitkering zullen worden bekostigd, welke doelen daarmee worden nagestreefd en welke kosten met de activiteiten zullen zijn gemoeid.

3. In de beslissing tot verlening van een uitkering wordt vermeld welk bedrag als voorschot zal worden verstrekt en op welke wijze dat voorschot wordt betaald.

4. De artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

De gemeente doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 7

De gemeente zendt in mei 2006, in maart 2007 en binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor een uitkering is verstrekt schriftelijk verslag aan de minister over de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt.

Artikel 8

1. De gemeente verstrekt aan de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de gemeente slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de gemeente de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

2. Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door de minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

3. De gemeente werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de uitvoering van de landelijke functie.

Artikel 9

De gemeente neemt in de jaarrekeningen over de jaren waarin een uitkering wordt verstrekt op in hoeverre de verleende uitkering is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij was bestemd.

Artikel 10

Binnen zes maanden na ontvangst van het laatste schriftelijk verslag, bedoeld in artikel 7, geeft de minister een beschikking tot vaststelling van de uitkering. De artikelen 4:46, 4:49, 4:52, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

De minister kan formulieren vaststellen voor de verslagen.

Artikel 12

De minister kan, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13

Deze regeling treedt inwerking met ingang van de tweede dag naar dagtekening van de Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 augustus 2005 en vervalt met ingang van 1 januari 2008, met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft ten aanzien van de uitkeringen of voorschotten die op grond van de regeling zijn verstrekt.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning.

Deze regeling zal met de toelichting in Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M. Ross-van Dorp.

Toelichting

Algemeen

Rol van gemeenten

Veel gemeenten worden geconfronteerd met problemen rond opvoeden en opgroeien van jeugdigen. Deze problemen ontstaan veelal reeds op jonge leeftijd. Daarom is het van belang om ouders van gezinnen met een verhoogde kans op dergelijke problemen in een vroeg stadium bij de opvoeding te ondersteunen. Dit kan voorkomen dat problemen van jeugdigen escaleren en dat zwaardere vormen van jeugdzorg nodig zijn. De verantwoordelijkheid voor het preventieve jeugdbeleid, waar opvoed- en gezinsondersteuning deel van uitmaakt, ligt bij gemeenten. Dit vloeit voort uit de Welzijnswet 1994. Ook onder de aanstaande Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zullen gemeenten verantwoordelijk zijn voor opvoeding- en gezinsondersteuning. Gemeenten zijn daarbij in de gelegenheid om dwarsverbanden te leggen met hun activiteiten op andere terreinen, zoals op het terrein van de Wet collectieve preventie volksgezondheid.

Het preventieve jeugdbeleid en de jeugdzorg liggen in elkaars verlengde. Indien sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen, die ouders en jeugdigen niet zelf meer kunnen oplossen, ook niet met hulp van lokale instellingen, kan een beroep worden gedaan op de jeugdzorg. De provincie is verantwoordelijk voor de regie over de jeugdzorg. Het voorkomen en oplossen van problemen rond opvoeden en opgroeien vraagt dan ook om ordening en regie van de lokale voorzieningen en om goede verbindingen met bovenlokale voorzieningen zoals het bureau jeugdzorg.

Vijf functies voor preventief jeugdbeleid

Om gemeenten bij de invulling van het preventieve jeugdbeleid te ondersteunen, zijn er op landelijk niveau (door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, IPO en het Rijk) afspraken gemaakt over de vijf functies van preventief jeugdbeleid die er op lokaal niveau tenminste moeten zijn: informatie en advies, signalering, toegang, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Het is aan gemeenten deze functies in onderlinge samenhang op lokaal niveau te realiseren en te zorgen voor afstemming met de provinciaal georganiseerde jeugdzorg.

Invulling van de vijf functies onder gemeentelijke regie dient te leiden tot een situatie waarin voor iedereen duidelijk is waar binnen de eigen gemeente informatie en advies te verkrijgen is over opvoeden en opgroeien. Ook moet duidelijk zijn waar en bij wie ouders/verzorgers, en anderen die met kinderen te maken hebben, met verontrustende signalen over opvoedingssituaties terecht kunnen. Na deze signalen vindt een beoordeling en zo nodig een interventie plaats. Daarbij geldt dat er wordt doorverwezen naar lokale voorzieningen als het om licht pedagogische problematiek gaat. Indien het gaat om ernstige pedagogische problematiek, die de draagkracht van de ouders en de hulp van de lokale voorzieningen te boven gaat, wordt verwezen naar het bureau jeugdzorg. Voor gezinnen en kinderen met problemen op diverse levensterreinen, en waarbij meerdere hulp- en dienstverleners zijn betrokken, is het nodig de zorg af te stemmen om te komen tot een gezamenlijke aanpak tussen gemeentelijke instellingen en bureau jeugdzorg. Dit wordt coördinatie van zorg genoemd.

Voor meer informatie over deze functies van preventief jeugdbeleid wordt verwezen naar de brochure ‘Opvoed- en opgroeiondersteuning; de rol van de gemeente in het licht van de Wet op de jeugdzorg’, november 2004.

Impuls opvoed- en gezinsondersteuning

Het Rijk wil de komende jaren gemeenten gericht ondersteunen bij de invulling van drie van de bovengenoemde functies van lokaal preventief jeugdbeleid: signalering, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg op lokaal niveau. Uit onderzoek is naar voren gekomen, dat deze drie functies nog het minst ingevuld zijn en dat gemeenten op dit vlak behoefte hebben aan extra ondersteuning (Regioplan, augustus 2004). Om opvoed- en gezinsondersteuning op lokaal niveau te versterken en te stimuleren is in 2004 een bedrag van € 3,4 miljoen gereserveerd, oplopend tot een bedrag van € 15 miljoen in 2007.

Deze middelen worden aangewend voor een tijdelijke impuls gedurende de periode 2004 tot en met 2007. Het doel van deze impuls is drieledig:

– het vergroten van het bereik van de ondersteuning onder gezinnen en jeugdigen met een verhoogd risico op problemen met opvoeden en opgroeien;

– het bieden van hulp en begeleiding van die gezinnen en jeugdigen;

– het verkrijgen van kennis over de effectiviteit van de interventies en methoden die daarbij worden toegepast.

Met de onderhavige regeling wordt de impuls, die in 2004 is gestart met de vier grote steden, uitgebreid naar de 47 in de bijlage genoemde gemeenten. Gelet op de omvang van de impuls en het feit dat er thans te weinig ervaringskennis bestaat over effectieve opvoed- en gezinsondersteuning door gemeenten, is gekozen voor een specifieke uitkering. Hiermee gaan de geselecteerde gemeenten in de periode 2004 tot en met 2007 met experimenten na welke methoden en lokale structuren effectief zijn om risicogezinnen en jeugdigen te begeleiden.

De 47 gemeenten zijn geselecteerd op basis van een objectieve verdeelsleutel, waarbij tevens rekening is gehouden met geografische spreiding en tegengaan van versnippering van middelen. In totaal is voor deze 47 gemeenten een bedrag van € 21,6 mln beschikbaar voor de periode 2005 tot en met 2007. Gelet op het doel en de omvang van de impuls, is besloten de middelen daar in te zetten, waar de problemen rond gezinnen en jeugdigen het grootst zijn.

De beschikbare middelen zijn verdeeld aan de hand van de volgende vijf criteria. Bij elk van de criteria staat vermeld welk gewicht daaraan is toegekend in de verdeelsleutel:

– aantal jongeren tot en met 18 jaar per gemeente (gewicht 40%);

– aantal eenoudergezinnen per gemeente (gewicht 30%);

– aantal eerste en tweede generatie niet-westerse allochtonen per gemeente (gewicht 20%);

– aantal huishoudens met lage inkomens (gewicht 5%);

– aantal kinderen in het basisonderwijs met leerlinggewicht 1.25 per gemeente (gewicht 5%).

Na het bekend worden van de aan de hand van de verdeelsleutel berekende beschikbare bedrag per gemeente zijn de desbetreffende gemeenten op aanvraag uitkeringen verstrekt. Bij deze aanvraag- en verleningsprocedure is gebruik gemaakt van de brochure ‘Impuls Opvoed- en gezinsondersteuning, doel en werkwijze’, februari 2005.

Aan het einde van de impulsperiode zal het Rijk op basis van een tijdige evaluatie van de impuls een beslissing nemen over de inzet van de beschikbare middelen voor opvoed- en gezinsondersteuning vanaf 2008.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De projecten dienen te voldoen aan enkele eisen om de aansluiting bij de doelstelling van de impuls te garanderen. Allereerst dient met het project een zo groot mogelijk bereik van de lokale opvoed- en gezinsondersteuning gerealiseerd te worden. Verder moeten de projecten concrete aanwijzingen geven over de effectiviteit van de gehanteerde methoden en lokale structuren. Deze eis is vooral bedoeld om de resultaten van de impuls aan meerdere gemeenten ten goede te kunnen laten komen. Het project dient voorts te leiden tot een aantoonbare betere invulling van drie van de vijf functies van preventief jeugdbeleid: signalering, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg.

Artikel 4

Uit onderzoek blijkt dat veel gemeenten behoefte hebben aan begeleiding in het opzetten en uitvoeren van opvoed- en gezinsondersteuning. Het benutten van elkaars kennis is daartoe een geschikt instrument. De deelnemende gemeenten dienen derhalve door middel van intercollegiale toetsing ervaringen met de projecten uit te wisselen, hetgeen ook ten goede zal komen aan de kwaliteit van de opvoed- en gezinsondersteuning. Teneinde de resultaten van de projecten ook beschikbaar te kunnen stellen aan andere gemeenten dient verder meegewerkt te worden aan bruikbare beschrijvingen van succesvolle manieren om opvoed- en gezinsondersteuning vorm te geven.

Artikel 9

In navolging van de kabinetsreactie op het rapport ‘Anders gestuurd, beter gestuurd. De specifieke uitkeringen doorgelicht’ van de stuurgroep Brinkman (kamerstukken II 2004/05, 29 800 B, nr. 16) is in artikel 9 gekozen voor de ‘single audit/single information methode’ van verantwoording van de uitkering. Dit betekent dat gemeenten zich via hun jaarrekening verantwoorden over de besteding van uitkering en er geen aparte financiële verantwoording en controle worden gevraagd. Voor de vaststelling van de uitkering wordt in principe uitgegaan van het schriftelijke verslag dat op grond van artikel 7 na afloop van het project moet worden ingediend. Als er aanleiding toe is, kan de jaarrekening geraadpleegd worden.

Artikel 13

Aan de regeling is terugwerkende kracht gegeven. Het biedt daarmee de grondslag voor de beschikkingen waarmee de uitkeringen zijn verleend. In die beschikkingen is bij wijze van toepasselijke regelgeving verwezen naar het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. Ingevolge artikel 1a van dat besluit wijkt het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid indien, zoals nu in het onderhavige geval, bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Welzijnswet 1994 andere regels zijn gesteld. De toepasselijke regelgeving voor de uitkeringen voor opvoed- en gezinsondersteuning zijn derhalve de Welzijnswet 1994 en de Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp

Bijlage, behorend bij artikel 2

Almere

€ 921.852

Heerlen

€ 390.704

Tilburg

€ 887.029

Venlo

€ 373.852

Eindhoven

€ 882.995

Leeuwarden

€ 372.782

Groningen

€ 689.313

Sittard-Geleen

€ 361.369

Nijmegen

€ 682.773

Deventer

€ 358.406

Arnhem

€ 678.617

Spijkenisse

€ 358.365

Enschede

€ 667.030

Helmond

€ 356.003

Breda

€ 656.352

Lelystad

€ 349.071

Zaanstad

€ 638.371

Purmerend

€ 342.206

Haarlem

€ 637.911

Vlaardingen

€ 333.793

Dordrecht

€ 610.453

Hilversum

€ 320.708

Amersfoort

€ 567.111

Almelo

€ 320.199

Apeldoorn

€ 559.042

Hengelo (Ov)

€ 318.522

’s-Hertogenbosch

€ 540.852

Capelle a/d Ijssel

€ 317.600

Zoetermeer

€ 537.245

Gouda

€ 311.192

Leiden

€ 499.614

Roosendaal

€ 310.881

Maastricht

€ 459.032

Leidschendam-

€ 305.002

Haarlemmermeer

€ 453.465

Voorburg

 

Alkmaar

€ 430.913

Hoorn

€ 302.747

Delft

€ 429.405

Amstelveen

€ 292.990

Schiedam

€ 428.632

Alphen a/d Rijn

€ 282.767

Zwolle

€ 420.796

Bergen op Zoom

€ 277.252

Emmen

€ 391.517

Oss

€ 273.072

Ede

€ 390.783

Den Helder

€ 265.879

Naar boven