Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD 2006

Besluit van de Minister van Justitie van 23 mei 2006, nr. 5422924/506/CBK, houdende aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Belastingdienst/FIOD-ECD (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD 2006)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 17, eerste lid, aanhef en onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten, artikel 142, eerste lid, onder c van het Wetboek van Strafvordering, artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 8, zevende lid, van de Politiewet 1993, artikel 3a van de Wet wapens en munitie en het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 2;

b. Belastingdienst/FIOD-ECD: de Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en Economische Controledienst van het Ministerie van Financiën.

Artikel 2

De leden van het managementteam, teamleiders en medewerkers opsporing in dienst van de Rijksbelastingdienst en werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD-ECD zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 3

1. De buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd tot het opsporen van alle strafbare feiten.

2. De opsporingsbevoegdheid geldt voor het grondgebied van Nederland.

Artikel 4

Op grond van deze regeling kunnen maximaal 1100 personen als buitengewoon opsporingsambtenaar worden beëdigd.

Artikel 5

1. Als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen de hoofdofficier van justitie in het arrondissement Haarlem.

2. Als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen het bestuur van ’s Rijks belastingen.

Artikel 6

De door de voorzitter van het managementteam aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaar is bevoegd bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. Hij gedraagt zich overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 7

De in artikel 6 aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen bij de opsporing van de in artikel 3, eerste lid, genoemde strafbare feiten gebruik maken van:

a. de handboeien van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type,

b. een korte wapenstok van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type,

c. de pepperspray van een door de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type, en

d. een semi-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter.

Artikel 8

De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/FIOD-ECD brengt jaarlijks, vóór 1 april over het jaar daaraan voorafgaand, met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD-ECD aan de Minister van Justitie verslag uit over:

a. het aantal buitengewoon opsporingsambtenaren dat op 31 december werkzaam was bij de Belastingdienst/FIOD-ECD;

b. de door die buitengewoon opsporingsambtenaren verrichte activiteiten, met uitzondering van de fiscale en douanedelicten;

c. de stand van zaken met betrekking tot de opleiding van die buitengewoon opsporingsambtenaren, waarbij in ieder geval wordt aangegeven hoeveel personen in het verslagjaar zijn aangemeld voor het door de Minister van Justitie goedgekeurde examen en hoeveel personen in dat jaar voor dat examen zijn geslaagd.

Artikel 9

De buitengewoon opsporingsambtenaar beschikt over een ontheffing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, onder de navolgende voorwaarden:

a. de buitengewoon opsporingsambtenaar is bekwaam indien hij met goed gevolg een van de basisopleidingen voor de buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD heeft voltooid;

b. de onder a. bedoelde basisopleidingen omvatten tenminste het niveau van de eindtermen zoals vastgesteld bij circulaire van de Minister van Justitie van 10 augustus 2000, kenmerk 5045239/500/CBK, zijn onderworpen aan goedkeuring door de Minister van Justitie en worden afgesloten met een toets;

c. de onder b bedoelde toetsing van de buitengewoon opsporingsambtenaar geschiedt door een onafhankelijke examencommissie waarin een lid van het Openbaar Ministerie is vertegenwoordigd;

d. door middel van een systeem van periodieke toetsing of bijscholing wordt gewaarborgd dat het door de buitengewoon opsporingsambtenaar verworven kennisniveau blijft gehandhaafd.

Artikel 10

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD 2001 wordt ingetrokken.

Artikel 11

De op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging, de legitimatiebewijzen buitengewoon opsporingsambtenaar en de overige benoemingsbescheiden, welke zijn uitgevaardigd op het in artikel 10 genoemde besluit, behouden hun geldigheid tot aan de in die akten, legitimatiebewijzen en overige benoemingsbescheiden vermelde geldigheidsdatum.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van 23 juni 2006 en vervalt op 23 juni 2011.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD 2006.

Binnen zes weken na publicatie van dit besluit kan een belanghebbende daartegen een bezwaarschrift indienen bij de Minister van Justitie, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag. Het bezwaarschrift dient te zijn gemotiveerd.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 mei 2006.
De Minister van Justitie,
namens deze:
hoofd bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden, R.R. Joesoef Djamil.

Toelichting

Bij brief van 3 mei 2006 heeft de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/FIOD-ECD verzocht om verlenging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD-ECD. Dit besluit vervalt op 23 juni 2006.

Onderhavig besluit beoogt de opsporingsbevoegdheid van de met opsporingstaken belaste ambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD met een periode van vijf jaar te verlengen. Het besluit berust op de in artikel 4, derde lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar neergelegde bevoegdheid hiertoe over te gaan indien de noodzaak van de te hanteren opsporingsbevoegdheid aanwezig blijft. Gelezen voornoemd verzoek van de voorzitter van het managementteam en de aan de Belastingdienst/FIOD-ECD toebedeelde taken, is een verlenging van de opsporingsbevoegdheid noodzakelijk.

Voor wat betreft het toekennen van politiebevoegdheden en bewapening aan de buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst van de Belastingdienst/FIOD-ECD wordt het volgende opgemerkt. Niet alle buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Belastingdienst/FIOD-ECD zijn bevoegd tot het gebruik van de politiebevoegdheden en de geweldmiddelen. De voorzitter van het managementteam wijst de betreffende buitengewoon opsporingsambtenaren aan die bevoegd zullen zijn om de politiebevoegdheden uit te oefenen dan wel tevens bevoegd zullen zijn tot het gebruik van geweldsmiddelen. Periodiek informeert de Belastingdienst/FIOD-ECD mij over de aantallen buitengewoon opsporingsambtenaren aan wie de politiebevoegdheden worden toegekend dan wel worden uitgerust met geweldsmiddelen. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren voldoen aan de bekwaamheidseisen als gesteld in de RTGB.

De Minister van Justitie

namens deze:

hoofd bureau Juridische en Beleidsondersteunende Aangelegenheden,

R.R. Joesoef Djamil

Naar boven