Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2006, 100 pagina 14 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatscourant 2006, 100 pagina 14 | Besluiten van algemene strekking |
28 april 2006
Nr. HDJZ/I&O/2006-606
Hoofddirectie Juridische Zaken
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 5, tweede en vierde lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, tweede lid, 9, 10 en 12 van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels, de artikelen 2, zesde lid, van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels, de artikelen 120 en 120a van de Woningwet en artikel 14 van de Wegenverkeerswet 1994;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder tunnelveiligheidsdossier: het dossier, bedoeld in artikel 10 van de wet.
2. Het begrip voorval omvat mede ongeluk of incident.
1. Naar aanleiding van een verzoek om advies over een tunnelveiligheidsplan als bedoeld in artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van de wet stelt de voorzitter van de commissie voor de desbetreffende tunnel een werkgroep samen uit de leden van de commissie.
2. De voorzitter, dan wel de plaatsvervangende voorzitter, zit een werkgroep voor.
3. De voorzitter en de andere leden van een werkgroep zijn niet rechtstreeks betrokken of betrokken geweest bij de desbetreffende tunnel, bij alternatieven daarvoor of bij een besluit met betrekking tot de desbetreffende tunnel.
4. Indien een lid van een werkgroep niet meer voldoet aan het vereiste, gesteld in het derde lid, ontheft de voorzitter van de commissie hem van zijn lidmaatschap van de werkgroep.
5. Een werkgroep bereidt de door de commissie uit te brengen adviezen, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de wet, met betrekking tot de desbetreffende tunnel voor.
6. De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om advies en alle daarbij behorende benodigde gegevens en bescheiden advies uit.
7. De commissie en een werkgroep kunnen zich bij hun werkzaamheden doen bijstaan door deskundigen die geen lid van de commissie zijn.
De commissie brengt over elk kalenderjaar aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verslag uit van haar werkzaamheden en bevindingen. De Minister van Verkeer en Waterstaat maakt het verslag openbaar.
Risicoanalyses, bedoeld in artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de wet, worden uitgevoerd overeenkomstig het RWS-QRA-model voor wegtunnels, versie 1.0 (Rijkswaterstaat, Bouwdienst, registratienummer 4818-2006-0091).
Het tunnelveiligheidsplan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet, wordt opgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de Leidraad Tunnelveiligheidsplan, versie december 2005 (Rijkswaterstaat, Bouwdienst).
1. Het veiligheidsbeheerplan, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt opgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de Leidraad Veiligheidsbeheerssysteem, versie februari 2005 (Rijkswaterstaat, Bouwdienst).
2. Het veiligheidsbeheerplan, bedoeld in artikel 7 van de wet, bevat ten minste:
a. een beschrijving van de organisatie, de personele en materiële middelen en de instructies ten behoeve van het gebruik, inspectie en onderhoud van de tunnel;
b. een calamiteitenbestrijdingsplan waarin ook rekening gehouden is met mensen met een beperkte mobiliteit en met gehandicapten en chronisch zieken;
c. een beschrijving van de wijze van voortdurende terugkoppeling van ervaring ten behoeve van de verslaglegging en analyse van significante voorvallen;
d. een beschrijving van de uitgangspunten en randvoorwaarden bij het gebruik van de tunnel, zoals aangegeven in de leidraad, bedoeld in artikel 5.
De veiligheidsbeambte werkt mee aan de afstemming tussen het calamiteitenbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, en de aanvalsplannen van de hulpverleningsdiensten. Hij neemt kennis van de rampbestrijdingsplannen van de desbetreffende gemeenten, voor zover de tunnel betreffende.
1. In of bij de aanvraag voor de in artikel 8 van de wet bedoelde vergunning worden de volgende gegevens verstrekt:
a. naam, post- en e-mailadres en telefoonnummer van de tunnelbeheerder;
b. de kadastrale aanduiding en de ligging van de tunnel;
c. de naam en de aard van de tunnel.
2. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:
a. het tunnelveiligheidsplan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet;
b. het advies van de commissie over het tunnelveiligheidsplan en dat over het bouwplan waarvoor bouwvergunning aangevraagd zal worden;
c. het veiligheidsbeheerplan, bedoeld in artikel 7 van de wet;
d. het advies van de veiligheidsbeambte over het openstellen voor het verkeer van de tunnel.
3. Op verzoek van het bevoegde college van burgemeester en wethouders verstrekt de aanvrager tevens nadere gegevens en bescheiden voor zover die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.
De veiligheidsbeambte controleert regelmatig of de tunnelconstructies en -voorzieningen worden onderhouden en waar nodig hersteld.
1. Van elk significant voorval in een tunnel stelt de tunnelbeheerder een toelichtend verslag op en zendt dat binnen één maand aan de veiligheidsbeambte, het bevoegde college van burgemeester en wethouders en de hulpverleningsdiensten.
2. Indien de tunnelbeheerder een door een ander opgesteld onderzoeksverslag ontvangt met een analyse van de omstandigheden van een voorval in een tunnel of de conclusies die daaruit kunnen worden getrokken, zendt hij dat verslag binnen één maand na ontvangst aan de veiligheidsbeambte, het bevoegde college van burgemeester en wethouders en de hulpverleningsdiensten.
3. De veiligheidsbeambte werkt mee aan de evaluatie van significante voorvallen als bedoeld in het eerste en het tweede lid.
4. De tunnelbeheerder draagt er zorg voor dat in overleg met de veiligheidsbeambte acties in noodsituaties uitgevoerd en geëvalueerd worden.
1. De veiligheidsbeambte gaat na of het bedieningspersoneel en de hulpverleningsdiensten geoefend zijn en werkt mee aan de organisatie van de regelmatig te houden oefeningen.
2. De tunnelbeheerder draagt ervoor zorg dat met betrekking tot een tunnel ten minste eenmaal in de vier jaar een realistische oefening en in elk tussenliggend jaar een gedeeltelijke of simulatieoefening wordt uitgevoerd.
3. In afwijking van het tweede lid kan, indien in een beheersgebied van een regionaal brandweerkorps twee of meer tunnels van één tunnelbeheerder liggen en voor zover het een realistische oefening betreft, volstaan worden met het houden van één oefening in ten minste één van die tunnels.
4. De veiligheidsbeambte, de hulpverleningsdiensten en de tunnelbeheerder evalueren gezamenlijk de oefeningen.
1. Het tunnelveiligheidsdossier bevat alle voor de veiligheid betreffende de tunnel van belang zijnde gegevens en oorspronkelijke bescheiden, alsmede de desbetreffende digitale documenten, waartoe in elk geval behoren de documenten, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 8, en de documenten betreffende het bepaalde in artikel 11, met inbegrip van latere wijzigingen daarvan, alsmede:
a. de planologische besluiten ten aanzien van de tunnel;
b. de bouwaanvraag en de bouwvergunning;
c. een lijst van de uitgevoerde oefeningen en een analyse van de lering die hieruit getrokken is.
2. Een ieder die gegevens en oorspronkelijke bescheiden, bedoeld in het eerste lid, ontvangen heeft of onder zich heeft, verstrekt deze met bekwame spoed aan de tunnelbeheerder, die deze opneemt in het tunnelveiligheidsdossier.
3. Van elk in het tunnelveiligheidsdossier opgenomen document verstrekt de tunnelbeheerder een kopie aan de veiligheidsbeambte.
4. De commissie en betrokken overheidsinstanties kunnen het tunnelveiligheidsdossier te allen tijde inzien. Op hun verzoek verstrekt de tunnelbeheerder hen kopieën van bescheiden.
De Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens1 worden als volgt gewijzigd:
In paragraaf 4 Voorschriften voor de afzonderlijk borden wordt na Bord L5 Einde rijstrook het volgende ingevoegd:
1. Het bord wordt geplaatst voor elke tunnel, langer dan 250 meter.
2. De lengte van de tunnel wordt vermeld in het onderste deel van het bord.
3. De naam van de tunnel kan op het bord of op een onderbord worden aangegeven.
4. Bij tunnels, langer dan 3000 meter, wordt de resterende lengte van de tunnel om de 1000 meter aangegeven.
Het bord wordt aan elke ingang van de tunnel geplaatst.
De aanwezigheid van noodtelefoons en brandblusapparaten wordt aangegeven met bord L 18.
Bord L 20 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand
Het bord wordt om de 25 meter op een hoogte van ten hoogste 1,5 meter boven het wegdek op de tunnelwanden geplaatst om aan te geven waar zich de twee dichtstbijzijnde uitgangen bevinden.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag nadat zij in de Staatscourant is geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Deze ministeriële regeling dient ter uitvoering van de Wet van 2 februari 2006, houdende regels met betrekking tot de veiligheid van voor het wegverkeer toegankelijke tunnels (Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) (Stb. 134) (hierna: de wet), onderscheidenlijk het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels van 23 mei 2006 (Stb. 248) (hierna: het Besluit). Door middel van deze drie wettelijke regelingen en het Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2003 (Stb. 2006, 148) en de beoogde wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2003 tezamen wordt de EU-richtlijn nr. 2004/24/EG van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet (PbEU L 167, gerectificeerd in PbEU L 201) geïmplementeerd.
De onderhavige regeling geeft in het bijzonder uitwerking aan de artikelen 3, tweede lid, 5, tweede en vierde lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, tweede lid, 9, 10 en 12 van de wet en artikel 2, zesde lid, van het Besluit. Gelet op de omstandigheid dat deze regeling dient ter implementatie van genoemde EU-richtlijn en voor een groot deel betrekking heeft op regels ter zake van de bouw en het gebruik van tunnels als bouwwerk is zij gebaseerd op zowel de eerder genoemde artikelen van de wet en het Besluit als op de artikelen 120 en 120a van de Woningwet1 . Voorts hangt deze regeling rechtstreeks onder artikel 14 van de Wegenverkeerswet 1994 wat betreft de wijziging van de Uitvoeringsvoorschriften Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).
De regeling bevat een deel van de voorschriften als voorzien in de Beleidsvisie Tunnelveiligheid deel B: Veiligheidseisen2 , waarvan het ontwerp na een brede consultatie in het veld tot stand is gekomen. Het ontwerp van de regeling is voorbereid met het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en is besproken in het Overlegplatform Bouwregelgeving.
Het ontwerp van deze regeling is op 11 januari 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2006/0009/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). De ontwerp-regeling bevat mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn (notificatierichtlijn). Met een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling (artikelen 4 en 5 van het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels) zullen deze voorschriften niet tot een situatie hoeven te leiden waarin het vrije verkeer van goederen op een niet gerechtvaardigde of discriminerende wijze wordt belemmerd, te minder daar zij vrijwel alle rechtstreeks ontleend zijn aan eerder genoemde richtlijn nr. 2004/24/EG. De notificatie heeft niet geleid tot een reactie.
De artikelen 2 en 3 geven regels met betrekking tot de Commissie voor de tunnelveiligheid, bedoeld in artikel 3 van de wet (hierna ook: de commissie). Zoals in de toelichting bij het Besluit is aangegeven, staat een landelijk werkende commissie voor ogen die voor elk afzonderlijk tunnelproject een werkgroep instelt die de advisering door de commissie voorbereidt. Deze opzet is enigszins vergelijkbaar met de werkwijze van de Commissie voor de milieu-effectrapportage. De regeling van de samenstelling en de werkwijze van de onderhavige commissie, zoals opgenomen in het Besluit en in deze regeling, is dan ook voor een deel ontleend aan die van de Commissie voor de milieu-effectrapportage. Het werkgebied van de twee commissies ligt naast elkaar.
Het is van belang dat de commissie en elk van de werkgroepen hun taak onafhankelijk kunnen verrichten en dat de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter en de andere leden geen belangen hebben bij het al dan niet doorgaan en uitvoeren van het beoogde project of alternatieven daarvoor. Het derde lid van artikel 2 bepaalt daartoe dat een lid van een werkgroep niet rechtstreeks betrokken mag zijn of geweest mag zijn bij het desbetreffende tunnelproject, bij alternatieven daarvoor of bij een besluit over dat project. Met ‘rechtstreeks betrokken’ wordt gedoeld op een betrokkenheid bij het project bij voorbeeld als adviseur, als lid van het dagelijkse of het algemene bestuur van een bestuursorgaan, als bestuurder van een onderneming, als grondgebruiker of -eigenaar of als werknemer van de tunnelbeheerder.
Een lid van de commissie kan lid van meer dan één werkgroep zijn.
De commissie brengt, aldus het zesde lid, advies uit binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om advies. Deze termijn is gekozen omdat zij niet te lang is voor de tunnelbeheerder en niet te kort voor de commissie. Het is de initiatiefnemer, niet het bevoegde gezag, die advies vraagt aan de Commissie voor de tunnelveiligheid en aan wie het verslag uitgebracht wordt. Een verzoek om advies wordt geacht ontvangen te zijn wanneer alle daarbij behorende informatie volledig is.
Evenals dat het geval is bij de Commissie voor de milieu-effectrapportage zal de secretaris van de commissie na de vorming van een werkgroep met betrekking tot een bepaalde tunnel de verzoeker mededelen uit welke leden de werkgroep bestaat en door welke externe deskundigen zij zich doet bijstaan.
Aangezien in redelijkheid niet verwacht kan worden dat een vrij kleine commissie deskundigheid met betrekking tot alle relevante aspecten van veiligheid met betrekking tot tunnels altijd in huis zal hebben, kan de commissie en kan een werkgroep zich bij haar werkzaamheden doen bijstaan door externe deskundigen. Deze zijn geen lid van de commissie. Dit is bepaald in het zevende lid.
Zoals bij veel commissies gebruikelijk is brengt de commissie een jaarverslag uit. De Minister van Verkeer en Waterstaat maakt het verslag openbaar. Een openbaar jaarverslag draagt bij aan één van de doelstellingen van de commissie, kennis op het gebied van de tunnelveiligheid te bundelen en opgedane kennis waar mogelijk en nodig in te zetten bij nieuwe projecten.
In het traject van de bouw van een tunnel worden op grond van artikel 6, eerste lid, van de wet op twee momenten risicoanalyses uitgevoerd. Het eerste moment betreft de keuze op hoofdlijnen van het tracé, alternatieve tracés en mogelijke alternatieven voor een tunnel. Het tweede moment betreft de meer gedetailleerde keuzen ten aanzien van het bouwkundig ontwerp van de tunnel en het bijbehorende veiligheidsbeheer.
De uitkomsten van de kwantitatieve risicoanalyse voor de interne veiligheid alsmede de scenarioanalyse van mogelijke ongevalontwikkelingen worden betrokken in respectievelijk de planologische beslissing en de verlening van de bouwvergunning.
Ook bij een ingrijpende verbouwing of wijziging van gebruik van een bestaande tunnel dienen beide risicoanalyses uitgevoerd te worden, waarbij het tunnelsysteem zonder ingrijpen (‘de referentie’) vergeleken wordt met het tunnelsysteem met inbegrip van de voorgenomen wijziging.
Het tunnelveiligheidsplan is het ‘pleidooi’ waarmee de tunnelbeheerder aantoont dat een veilig en veilig te gebruiken tunnelsysteem verkregen wordt.
In het plan is het te bereiken en te handhaven veiligheidsniveau vastgelegd. Alle veiligheidsaspecten die een rol spelen bij de keuze van de plaats, het ontwerp en het beoogde gebruik worden hierin afgewogen.
Ingevolge artikel 7 van de wet wordt de veiligheidsbeambte betrokken bij het opstellen van het veiligheidsbeheerplan.
De in het tweede lid van artikel 6 van deze regeling genoemde onderdelen van het veiligheidsbeheerplan zijn ontleend aan Bijlage II, onderdeel 2.4, eerste, tweede en derde streepje, en 2.5, eerste streepje, bij de richtlijn, alsmede aan de Nota tunnelveiligheid, deel A: proceseisen.
Op grond van de Wet rampen en zware ongevallen zijn gemeenten verplicht voor risicovolle objecten binnen de gemeentegrenzen een rampbestrijdingsplan maken. Bij het opstellen van zo'n plan is informatie over het desbetreffende object noodzakelijk. Ook moeten calamiteitenbestrijdingsplannen (of anders genoemde plannen met hetzelfde doel) van de beheerders van deze objecten aansluiten op het rampbestrijdingsplan.
In deze bepaling is artikel 6, tweede lid, onder a, tweede deel, en c, van de richtlijn geïmplementeerd.
Uitgangspunt is dat de veiligheidsbeambte aan het begin van elk kalenderjaar een verslag opstelt van zijn bevindingen van het vorige kalenderjaar met betrekking tot hetgeen hij verricht heeft op grond van de artikelen 7, 9, 10 en 11 en dat hij dat verslag zendt aan het bevoegde college van burgemeester en wethouders, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de VROM-Inspectie.
Het bevoegde college van burgemeester en wethouders toetst naar aanleiding van de aanvraag van de tunnelbeheerder om vergunning tot openstelling van de tunnel voor het verkeer op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en vierde lid, van de wet of voldaan wordt aan de voorschriften gesteld bij of krachtens de wet of het bepaalde ten aanzien van de veiligheid van tunnels bij of krachtens de Woningwet. Het college zal daarbij ook het bouwplan en de bouwvergunning betrekken. Aangezien het college reeds beschikt over deze stukken, is het niet nodig dat deze alsnog bij de aanvraag gevoegd worden. Daarom zijn zij niet vermeld in het tweede lid van artikel 8.
De vergunning tot openstelling na de bouw of de verbouw van een tunnel voor het verkeer, opgenomen in artikel 7 van de wet ter voldoening aan Bijlage II, onderdeel 3.1, bij de richtlijn, is niet dezelfde als de bestaande ‘gebruiksvergunning’ op grond van de bouwverordening van vele gemeenten. De vergunning tot openstelling is veel beperkter: zij betreft alleen de handeling van het openstellen en er kunnen, anders dan bij bedoelde gebruiksvergunning, geen voorschriften aan verbonden worden.
Met deze bepaling is voldaan aan artikel 6, tweede lid, onder f, van de richtlijn.
Indien het de veiligheidsbeambte blijkt dat aan bepaalde veiligheidsvoorschriften niet voldaan wordt of afspraken niet nagekomen worden, kan hij, gelet op zijn onafhankelijke positie, verankerd in de richtlijn en in artikel 5, derde lid, van de wet, altijd de verantwoordelijke persoon, instantie of bestuursorgaan daarop aanspreken.
Deze bepaling is ontleend aan de richtlijn. Het eerste lid vloeit voort uit artikel 5, derde lid, van de richtlijn, het tweede lid uit artikel 5, vierde lid, en het derde lid uit artikel 6, tweede lid, onder g, en het vierde lid uit artikel 6, lid 2, onder b, van de richtlijn.
In deze bepaling zijn verscheidene onderdelen van de richtlijn geïmplementeerd. Het eerste lid is ontleend aan artikel 6 tweede lid, onder d, de oefenfrequentie in het tweede en het derde lid zijn ontleend aan Bijlage II, onderdeel 5, onder a, en het vierde lid aan Bijlage II, onderdeel 5, onder b, bij de richtlijn.
Ten aanzien van het eerste lid wordt opgemerkt dat de geoefendheid van de hulpverleningsdiensten niet tot de verantwoordelijkheid van de veiligheidsbeambte behoort. Hij kan indien nodig die diensten, onderscheidenlijk de desbetreffende bestuursorganen, wel op hun verantwoordelijkheid aanspreken.
Het derde lid maakt het, overeenkomstig Bijlage II, onderdeel 5, onder a, bij de richtlijn, mogelijk de realistische oefening in slechts één van de tunnels in een bepaald gebied te houden. Met minder oefeningen kan krachtens artikel 11 van deze regeling alleen volstaan worden bij een vaste beheerder-brandweercombinatie, derhalve alleen indien in een beheersgebied van een regionaal brandweerkorps twee of meer tunnels van één tunnelbeheerder liggen.
Het spreekt vanzelf dat bij een oefening de veiligheidsbeambte en andere personeelsleden van alle betrokken tunnels met de oefening meedoen en dat zij het verslag van de oefening krijgen en deelnemen aan de evaluatie ervan.
Welke documenten het tunnelveiligheidsdossier inhoudt moet wettelijk geregeld worden om te voldoen aan het bepaalde in Bijlage II, onder 2, bij de richtlijn ten aanzien van de veiligheidsdocumentatie. In deze regeling is ernaar gestreefd zo precies mogelijk aan te geven welke documenten in elk geval in het dossier opgenomen moeten worden. Ook andere, niet genoemde, relevante bescheiden zullen in het dossier opgenomen worden, zoals besluiten van bestuursorganen en de daarop betrekking hebbende aanvragen of verzoeken, met bijlagen, alsmede verslagen, rapporten in het kader van het bepaalde in de artikelen 9 en 10, correspondentie, enz., betrekking of mede betrekking hebbend op de tunnel, met inbegrip van het tijdvak vóór de bouw van de tunnel. Het voornemen bestaat, te komen tot een Leidraad Veiligheidsdocumentatie.
Het ‘tunnelveiligheidsdossier’ bevat overigens niet één dossiermap, maar het gehele archief, voor zover dat betrekking heeft op de veiligheid met betrekking tot de desbetreffende tunnel.
Tot de in het vierde lid bedoelde betrokken overheidsinstanties – die het tunnelveiligheidsdossier te allen tijde kunnen inzien – behoren het bevoegde college van burgemeester en wethouders en andere betrokken colleges, toezichthoudende ambtenaren, de veiligheidsbeambte en de hulpverleningsdiensten (brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening), alsmede de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Onderdeel 2.12 van Bijlage I bij de richtlijn schrijft voor dat bepaalde borden en tekens worden gebruikt voor tunnelgebruikers. Bijlage III bij de richtlijn bevat het overzicht van de borden, tekens en panelen voor tunnels. Die borden en tekens, voor zover zij onder verantwoordelijkheid van de wegbeheerder vallen, worden vastgesteld door wijziging van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Artikel 13 van deze regeling voorziet daarin.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K.M.H. Peijs
Richtlijn | Regeling aanvullende regels veiligheid wegtunnels |
---|---|
Artikel 5, lid 3 | Artikel 10, eerste lid |
Artikel 5, lid 4 | Artikel 10, tweede lid |
Artikel 6 lid 2, onder a, tweede deel, en c | Artikel 7 |
Artikel 6 lid 2, onder b | Artikel 10, vierde lid |
Artikel 6 lid 2, onder d | Artikel 11, eerste lid |
Artikel 6 lid 2, onder e | Artikel 8, tweede lid, onder d |
Artikel 6 lid 2, onder f | Artikel 9 |
Artikel 6 lid 2, onder g | Artikel 10, derde lid |
Artikel 13, tweede lid | Artikel 4 |
Bijlage I, onderdeel 3.2, 3.3 en 3.5 | Artikel 6 |
Bijlage I, onderdeel 3.8 | Artikel 4 |
Bijlage II, onderdeel 2.1, tweede zin | Artikel 12, derde lid |
Bijlage II, onderdeel 2.4, eerste streepje | Artikel 6, tweede lid, onder a |
Bijlage II, onderdeel 2.4, tweede streepje | Artikel 6, tweede lid, onder b |
Bijlage II, onderdeel 2.4, derde streepje | Artikel 6, tweede lid, onder c |
Bijlage II, onderdeel 2.5, eerste streepje | Artikel 6, tweede lid, onder c |
Bijlage II, onderdeel 2.5, tweede streepje | Artikel 12, eerste lid, onder c |
Bijlage II, onderdeel 3.3 | Artikel; 8, tweede lid, onder d |
Bijlage II, onderdeel 5, onder a | Artikel 11, tweede en derde lid |
Bijlage II, onderdeel 5, onder b | Artikel 11, vierde lid |
Bijlage III, onderdeel 2.1, tunnelbord, en 2.3, borden vluchthaven en nooduitgangen | Artikel 13 |
Stcrt. 1997, 239; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 25 juni 2004 (Stcrt. 125).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-100-p14-SC75102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.