Vaststelling selectielijsten voor neerslag handelingen Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beleidsterreinen Energiebeleid en Energiedelfstoffen vanaf 1945

7 juli 2005

Nr. C/S&A/05/1427

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 11 april 2005, nr. arc-2005.02052/3 en arc-2005.0205/4);

Besluiten:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijsten voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de onder hem ressorterende actoren op de beleidsterreinen Energiebeleid en Energie Delfstoffen over de periode vanaf 1945’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Voordat hij beroep instelt, moet hij binnen zes weken na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Staatssecretaris een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gestuurd naar CFI/FJZ, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de bezwaarschriften, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 7 juli 2005
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de Algemene Rijksarchivaris, M.W. van Boven.De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
namens deze:
de DirecteurCommunicatie en Informatie, E.J. den Hoedt.

BASISSELECTIEDOCUMENT ENERGIEDELFSTOFFEN VANAF 1944

Selectielijsten voor de archiefbescheiden op het beleidsterrein energiedelfstoffen van de volgende zorgdragers:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Minister van Defensie

Minister van Economische Zaken

Minister van Financiën

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Minister van Verkeer en Waterstaat

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn

Definitieve versie november 2005

Ministerie van Economische Zaken

Nationaal Archief

1. Lijst van afkortingen

OECD: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

A&R: Aanwijzingen en richtlijnen SodM

AER: Algemene Energie Raad

Amvb: Algemene maatregel van bestuur

ARBO: Arbeidsomstandigheden (Wet)

AW: Archiefwet

AWB: Algemene Wet bestuursrecht

AZ: Algemene Zaken (Minister/Ministerie van)

BEB: Buitenlandse Economische Betrekkingen (Directoraat-Generaal voor de –)

BIG: Buisleiding Industrie Gilde

BiZa: Binnenlandse Zaken (Minister/Ministerie van)

BSD: Basis-Selectiedocument

BSEG: Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen

BSK: Besluit straling kernenergie

BuZA: Buitenlandse Zaken (Minister/Ministerie van)

CBB: College van Beroep voor het Bedrijfsleven

CdK: Commissaris der Koningin

CECC: Civil Emergency Coordination Cell

CEIA: Coördinatiecommissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen (BuiZA)

CERM: Coordinated emergency response measures

CERT: Committee on Energy Research and Technology

CEW: Commissie Elektriciteitswerken

CHARM: Chemical Hazard Assessment and Risk Management (Projectgroep)

CIM: Coördinatiecommissie voor Internationale Milieuvraagstukken

CMPC: Commissariaat Militaire Productie en Crisisbeheersing

CoCo: Coördinatiecommissie (= CEIA)

COCONUT: Commissie Concentratie Nutsbedrijven

Coreper: Comité des Représentants Permanents (EG)

COVA: (Stichting) Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CP: Continentaal Plat

CRM: Ministerie van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk werk

DEA: Danish Energy Angency DK

DEF: Defensie (Ministerie van)

DG: Directoraat-Generaal

DGE: Directoraat-Generaal Energie(voorziening) (EZ)

DGI: Directoraat-Generaal voor de Industrie (EZ)

DGM: Directoraat-Generaal Milieubeheer (VROM)

DGRWS: Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (V&W)

DGSM: Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken (V&W), per 1 mei 1997 DG Goederenvervoer

DGV-TNO: Dienst Grondwaterverkenning TNO

DP: Directie Prijzen

DPC: Defensie Planning Comité (van de NAVO)

DSM: Dutch State Mines (= NV Nederlandse Staatsmijnen)

EB: Algemeen Energiebeleid (directie DGE)

ECE: Economische Commissie voor Europa

ECG: Energy Coordinating Group

ECOSOC: Economisch en Sociaal Comité (EG)

EEG: Europese Economische Gemeenschap

EG: Europese Gemeenschappen

EGKS: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

EnergieNed: Vereniging van energiedistributiebedrijven in Nederland

EOG: Energie/Olie en Gas (directie DGE)

E-plan: Elektriciteitsplan

EPON: NV Elektriciteits-Productiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland

EPZ: NV Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland

ES: Economische Structuur (Directoraat-Generaal voor –)

EU: Europese Unie

EZ: Economische Zaken (Ministerie/Minister van –)

EZH: NV Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland

FES: Fonds Economische Structuurversterking

FEZ: Financieel-economische Zaken

GATT: General Agreement on Tariffs and Trade

GS: Gedeputeerde Staten

GSL: Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg

HA: Hoge Autoriteit

HdEK: Handelingen der Eerste Kamer

HdTK: Handelingen der Tweede Kamer

HID: Hoofdingenieur-directeur

HSE: (Health & Safety Exzecutive UK),

I&D: Industrie en Diensten (Directoraat-Generaal voor –)

IADC: International Association of Dredging Companies

ICA: Interdepartementale Commissie Aardolieproblematiek

ICCE: Interdepartementale Contact Commissie voor de EGKS

ICES: Interdepartementale Commissie voor het Economisch Structuurbeleid

ICOVA: (Stichting) Interim Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

IEA: International Energy Agency

IEM-richtlijn: EG-richtlijn Interne Energiemarkt.

IEP: Internationaal Energieprogramma (Overeenkomst –)

IGCP: International Geological Correlation Programme

IGM: Inspecteur-generaal der Mijnen

IGU: International Geographical Union

INQUA: International Union for Quaternary Research

IPO: Interprovinciaal Overleg

IRO: Industriële Raad voor de Oceanologie

ISAG: Industriële Adviesgroep Voorziening

IUGS: International Union of Geological Sciences

iwtr: In werkingtreding (van een regeling)

IZ: Interne Zaken (centrale directie EZ)

KB: Koninklijk besluit

kb: ‘Klein’ koninklijk besluit

KEW: Kernenergiewet

KIvI: Koninklijk Instituut van Ingenieurs

L&V: Landbouw en Visserij (Minister/Ministerie van)

LCCM: Landelijke Coördinatie Commissie Milieuhandhaving

LNV: Landbouw, Natuurbehoud en Visserij (Minister/Ministerie van –)

LOBA: Landes Ober Bergamt/Clausthal Duitsland

LPG: Liquified petroleum gas

LSEO: Landelijke Stuurgroep Energie-onderzoek

m.e.r.: Milieu-effectrapportage

MER: Milieu-effectrapport

MEZ: Minister van Economische Zaken

MIR: Mijnindustrieraad

MJA: Meerjarenafspraak inzake energiegebruik bij een energie-convenant.

MOR: Meeropbrengstenregeling

MoU: Memorandum of Understanding

MR: Mijnreglement

mr: Ministeriële regeling

MR39: Mijnreglement 1939

MR64: Mijnreglement 1964

MRCP: Mijnreglement Continentaal Plat

MvT: Memorie van toelichting

NA: Nationaal Archief

NAM: Nederlandse Aardolie Maatschappij

NAR: Noordatlantische Raad

NARB: Nederlandse Associatie van Reders van Bijstandsboten

NATO: North Atlantic Treaty Organisation

NAVO: Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NCWA’s: NATO Civil Wartime Agencies

NEA: Nucleair Energie Agentschap

NEI: Nederlands Economisch Instituut

NEOM: Nederlandse Energie Ontwikkelings Maatschappij BV

NER: Nederlandse Emissierichtlijn

NGO’s: Non-gouvernementele organisaties

NITG: Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO

NKD: Nieuwe Koers documenten

NMP: Nationaal Milieubeleidsplan

NOH: Nationaal Onderzoeksplan Hergebruik Afval

NOK: Nationaal Onderzoeksplan Kolen

NOP: Nationaal Onderzoeksplan

NOVEM: Nederlandse Ontwikkelingsmaatschappij voor Energie en Milieu

NOVOK: Nederlandse Organisatie van Olie- en Kolenhandelaren

NOZ: Nationaal Onderzoeksplan Zonne-energie

NPD: Norwegian Petroleum Directorate Norge

NRCP: Nadere regelen Continentaal Plat

NRMR: Nadere regelen Mijnreglement 1964

NVGA: Nederlandse Vereniging voor Groothandel in Aardolieproducten

NvT: Nota van toelichting

NWOO: NATO Wartime Oil Organisation

NZMC: Noordzee-ministersconferentie

O&W: Onderwijs en Wetenschappen

o.g.v.: Op grond van

O.N.: Oranje Nassau (Mijnen)

OC&W: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OCC: Oliecontactcommissie

OECE/OEEC: Organisatie voor Europese Economische Samenwerking

OEES: Organisatie voor Europese Economische Samenwerking

OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OPEC: Organization of Petroleum Exporting Countries

OR: Ondernemingsraad

OVS: Overeenkomst van Samenwerking (onderdeel van een milieuconvenant)

PARCOM: Parijse Commissie (verdragsorgaan)

PbEG: Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen

Pbo: Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PEG: Petroleum Experts Group

PG: Projectgroep

PICO: Projectgroep Interim Centraal Orgaan

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn (RAD)

PKB: Planologische kernbeslissing

PKHN: Permanente Kontaktgroep Handhavingsdiensten Noordzee

PKON: Permanente Kontaktgroep Opsporingsdiensten Noordzee

plv.: Plaatsvervangend

POR: Prijzen, Ordening en Regionaal Beleid (Directoraat-Generaal voor –)

PPC: Planningscomité voor de Petroleumproducten

PPD: Provinciale Planologische Dienst

PV: Permanente Vertegenwoordiger

pv: Proces-verbaal

RAD: Rijksarchiefdienst

RARO: Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening (VROM)

RBM: Regio’s, Bedrijfsomgeving en Milieu (directie ES)

REA: Raad voor Economische Aangelegenheden (van de Ministerraad)

RGD: Rijks Geologische Dienst (EZ)

RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek

RIVM: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne

RKB: Rijkskolenbureau

RPC: Rijks Planologische Commissie

RPD: Rijks Planologische Dienst (VROM)

Rvc: Raad van commissarissen

RvT: Raad van Toezicht

RWS: Rijkswaterstaat (V&W)

SAG: Samenwerkende Aardkundige Gegevensverstrekkende Instituten

SBUI: Structuurschema Buisleidingen

SEQ: Standing Group on Emergy Questions

SER: Sociaal-Economische Raad

SG: Secretaris-generaal

SHCMOEI: Safety and Health Committee for Mining and other Extracting Industries

SHV: Steenkolen-Handelsvereniging

SIC: Sanering Interdepartementale Commissies

SLT: Standing Group on Long-term Cooperation

SodM: Staatstoezicht op de Mijnen (EZ)

SOM: Standing Group on the Oil Market

SoZa: Sociale Zaken (Ministerie/Minister van –)

SoZaVo: Sociale Zaken en Volksgezondheid (Ministerie/Minister van –)

SoZaWe: Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ministerie/Minister van –)

Stas: Staatssecretaris

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

Stiboka: Stichting voor Bodemkartering

THD: Technische Hogeschool Delft

TNO: Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TNO-GG: TNO-Instituut voor Grondwater en Geo-Energie (TNO-GG)

Trb.: Traktatenblad

TUD: Technische Universiteit Delft

TWG: Technical Working Group (PARCOM)

UAR: Uniform aanbestedingsreglement

UAV: Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken

UNCTAD: United Nations Conference for Trade Development

UTP: Unit Transport by Pipe

V&W: Verkeer en Waterstaat (Minister/Ministerie van)

VBB: Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie (SER)

VDEN: Vereniging van Directeuren van Elektriciteitsbedrijven in Nederland

VEEN: Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland

VELIN: Vereniging van Leidingeigenaren in Nederland

VGM: Veiligheid, gezondheid en milieu

VINEX: Vierde Nota over de ruimtelijke ordening extra

VN: Verenigde Naties

VNA: Vereniging van de Nederlandse Aardolie-industrie

VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VOMIL: Volksgezondheid en Milieuhygiëne (Minister/Ministerie van)

VRO: Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Minister/Ministerie van)

VROM: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Minister/Ministerie van)

WABM: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne

WJA: Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden (stafdirectie van EZ)

WMB: Wet milieubeheer

WRO: Wet op de ruimtelijke ordening

WRR: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (AZ)

WVA: Wet voorraadvorming aardolieproducten

WVC: Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (Minister/Ministerie van)

WVC: Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

WVS: Welzijn, Volksgezondheid en Sport (Minister/Ministerie van)

Actor: Overheidsorgaan of particuliere organisatie/persoon die een rol speelt op het beleidsterrein.

Handeling: Complex van activiteiten, gericht op het tot stand brengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.

B: De selectiebeslissing ‘(blijvend) te bewaren’ ten aanzien van de archiefbescheiden die de neerslag vormen van de gewaardeerde handeling.

V: De selectiebeslissing ‘(op termijn) te vernietigen’ ten aanzien de archiefbescheiden die de neerslag vormen van de gewaardeerde handeling.

2. Verantwoording

Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 275) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder archiefbescheiden worden niet slechts papieren documenten te verstaan, maar álle bescheiden – ongeacht hun vorm – die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving.

Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband kent de Archiefwet 1995 zowel een vernietigingsplicht (art. 3) als een overbrengingsplicht (art. 12). Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draag voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager.

De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Nationaal Archief (NA) in Den Haag.

In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven waarna de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd.

Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zonodig in geactualiseerde vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie.

Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens art. 2, lid 1, van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met:

de taak van het desbetreffende overheidsorgaan;

de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen;

de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed;

het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen,

recht- of bewijszoekenden en historisch onderzoek.

Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Archiefbesluit 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris.

Wat betreft de geldigheidsduur van het BSD als selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst.

Het basisselectiedocument

Een basisselectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een enkele organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voorzover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaarde dan wel vernietigd moet worden.

Het niveau waarop geselecteerd wordt is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voor zien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, enz.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OC&W) en de betrokken zorgdrager(s).

Het BSD Energiedelfstoffen

Selectiedoelstelling

Het BSD is opgesteld in overeenstemming met de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT. Bij de behandeling van het ontwerp van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 verwoordde de Minister van WVC deze doelstelling als volgt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als ‘het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring’.

De volgende bestaande selectielijsten worden (gedeeltelijk) ingetrokken:

Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken, welke behoren tot het archief van de Minister van Economische Zaken en de daaronder ressorterende diensten; OKN 117.173 van 7 september 1965/MH 465/878 van 14 juni 1965 wordt gedeeltelijk ingetrokken voor de stukken die de neerslag vormen van de handelingen in de voorliggende BSD’s beschreven en gewaardeerd. Van de wijziging en aanvulling op de bovengenoemde lijst MMA/Ar U 2423 van 15 september 1987 worden de hoofdstukken Afdeling Bijzondere aangelegenheden en Directoraat-generaal voor energie ingetrokken.

Bij de in dit BSD geformuleerde selectievoorstellen stond steeds de vraag centraal: ten aanzien van welke handelingen is de administratieve neerslag noodzakelijk om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein Energiedelfstoffen?

Selectiecriteria

Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.

De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het NA. De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt van V (‘vernietigen’), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voorvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

Overigens verlangt artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd:

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handeling betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgende algemene selectiecriteria:

Algemene selectiecriterium

Toelichting

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en Waardering van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting:Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ten aanzien van het RIO Energiedelfstoffen is er een aantal handelingen vervallen die bij nader inzien al opgenomen waren in andere onderzoeken. Ook zijn er handelingen vervallen die sterke overeenkomsten vertoonden met andere handelingen en daarmee in feite overbodig waren geworden.

Actoren die niet beoordeeld worden, zoals Provinciale Staten, zijn in het BSD ook niet opgenomen. Ditzelfde geldt voor de actoren Raad van State en bestuurders mijnondernemingen, waarvoor alle handelingen vervielen.

Verslag van de vaststellingsprocedure

Het ontwerp-BSD Energiedelfstoffen is op 30 oktober 2003 door de Minister van Economische Zaken (EZ), op 6 november 2003 door de Minister van Verkeer en Waterstaat (VW), op 17 november door de Minister van Defensie, op 24 november 2003 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), op 26 november 2003 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), op 27 november 2003 door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), op 3 december 2003 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), op 3 december 2003 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) d.m.v. mandatering van de Minister van EZ, op 12 februari 2004 door de Minister van Financiën, op 26 maart 2004 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 december 2004 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de indienende zorgdragers, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 11 april 2005 bracht de RvC advies uit (arc-2005.02052/3), hetwelk aanleiding heeft gegeven, behoudens enkele tekstuele aanpassingen, tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

Handelingen 3, 4, 5 en 9 worden voorzien van een tweeledige waardering: B voor de neerslag betreffende de instelling, V 10 jaar na vertrek uit dienst voor de neerslag betreffende de benoeming van de leden.

De waardering van handeling 10 wordt gewijzigd van V 5 en 7 jaar naar V 10 jaar na vertrek uit dienst.

De waardering van handeling 90 wordt gewijzigd van B 1 naar V 10 jaar na vertrek uit dienst.

De waardering van handeling 628 wordt gewijzigd van B 5 naar V 10 jaar na vertrek uit dienst.

De waardering van handeling 286 wordt gewijzigd van V 10 jaar na intrekking vergunning naar B 5.

De waardering van handeling 214 wordt gewijzigd van B 1 naar V 10 jaar.

De waardering van handeling 231 wordt V 10 jaar.

Van de handelingen 11, 15, 16, 112, 266, 419, 509, 544, 647 en 652 zal de V termijn worden gesteld op 10 jaar na benoeming.

De waardering van de handelingen 597–606, 609, 611 en 613 worden gewijzigd naar V 10 jaar.

Daarop werden de selectielijsten op 7 juli 2005 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de volgende zorgdragers vastgesteld:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [C/S&A/05/1427],

de Minister van Defensie [C/S&A/05/1426],

de Minister van Economische Zaken, [C/S&A/05/1425],

de Minister van Financiën [C/S&A/05/1424],

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [C/S&A/05/1423],

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, C/S&A/05/1422],

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [C/S&A/05/1421],

de Minister van Verkeer en Waterstaat [C/S&A/05/1419],

de Minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn[C/S&A/05/1418],

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer [C/S&A/05/1420].

Leeswijzer bij de handelingenlijst

In hoofdstuk 1 staan de handelingen van overheidsorganen op het beleidsterrein Energiedelfstoffen beschreven. Deze zijn naar actor geordend. De handelingen worden beschreven in een handelingenblok, zoals hierna aangegeven:

(X): Dit is het nummer van de handeling. Deze nummering is uit het bijbehorende RIO overgenomen. Een handeling kan echter door verschillende actoren (gelijktijdig of opeenvolgend in tijd) zijn uitgevoerd. In dit geval is de betrokken handeling in het BSD uitgesplitst naar de betreffende actoren. Een handeling kan dus onder hetzelfde unieke nummer onder meerdere actoren zijn opgenomen.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces. De formulering van de handelingen is in de regel toegespitst op het product. Echter, een handeling als zodanig omvat alle activiteiten die leiden tot het product. Dientengevolge is de neerslag van een handeling niet beperkt tot het (eind)product, maar omvat ze alle archiefbescheiden die in verband daarmee zijn voortgebracht. Zo betreft de neerslag van een beschikkende handeling niet alleen het originele besluit, maar ook alle voorstukken. Aangezien handelingen voortvloeien uit taken en bevoegdheden is het mogelijk dat een vermelde handeling in de praktijk nimmer (volledig) is uitgevoerd.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling op het moment van het verschijnen van het RIO nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: De afkorting ‘B’ staat voor ‘bewaren’, dat wil zeggen het na afloop van de wettelijke overbrengingstermijn overdragen aan het ARA van de documentaire neerslag (ongeacht de gegevensdrager) van de handeling. Bij een B-handeling is achter de selectiebeslissing aangegeven welk selectiecriterium is toegepast. De afkorting ‘V’ staat voor ‘vernietigen (op termijn)’, oftewel ‘niet overbrengen’. Bij de desbetreffende handelingen wordt de vernietigingstermijn vermeld. Deze termijn betreft het aantal volle jaren dat dient te zijn verlopen sinds het einde van het jaar waarin een archiefbestanddeel (dossier, register, databestand) dat behoort tot de neerslag van de handeling, is afgesloten.

3. Inleiding BSD Energiedelfstoffen

Dit BSD is gebaseerd op het RIO: dr. L. Hovy, mevr. drs. H.M. Schrauwers, mevr. A.P. Smit, Energiedelfstoffen. Een institutioneel onderzoek naar het beleid van de rijksoverheid met betrekking tot de in Nederland aangetroffen energiedelfstoffen over de jaren 1946–1994. PIVOT-rapport 83. Den Haag 1999.

Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op deel bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de Minster van Ecnomische Zaken worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijksoverheid behoren.

Overzicht actoren

Ministerie van Economische Zaken

Vanaf 1946 (zie koninklijk besluit van 18 juli 1946) berust de zorg voor de energievoorziening bij de Minister van Economische Zaken (van juni 1945 tot juli 1946 ‘Minister van Handel en Nijverheid’ geheten). Tot eind 1964 is er echter geen eenheid van organisatie ten aanzien van de diverse energiedragers. Gas, elektriciteit en atoomenergie ressorteren onder het Directoraat-Generaal voor de Industrialisatie en Energievoorziening. Kolen en olie vallen onder Directoraat-Generaal voor handel en nijverheid. De directie mijnwezen valt rechtstreeks onder de SG van het ministerie. Door de oprichting van het Directoraat-Generaal voor de Energievoorziening – de naam veranderde in 1979 in Directoraat-Generaal voor Energie – komt er een eind aan deze organisatorische versnippering.

In 1965 en 1975 zijn er op het terrein van de delfstoffenvoorziening nog drie directies: voor Gasvoorziening, Mijnwezen en Kolen en Aardolie. Tien jaar later in 1985, zijn er voor aardolie en gas twee directies, is Mijnwezen een hoofdafdeling van de directie Algemeen Energiebeleid en Mijnwezen een hoofdafdeling van de directie Energiebesparing en Diversificatie geworden. In 1990 is Kolen tot de hoofdafdeling Industrie, Kolen van de directie Energiebesparing en Duurzame Energie. In 1993 zijn de directies Olie, Gas en Mijnwezen, nu als hoofdafdelingen, samengevoegd tot de directie Olie en Gas. Kolen is nu een afdeling van de hoofdafdeling Kolen en Kernenergie van de directie Elektriciteit. De situatie is in 1997 onveranderd.

De directie Olie en Gas (EOG) van DGE heeft drie hoofdtaken:

1. het bevorderen van een voor de Nederlandse samenleving optimale ontwikkeling en exploitatie van de nationale energiebronnen en een verantwoord gebruik van de diepe ondergrond;

2. het zorgen voor een betaalbare, betrouwbare en schone olie- en gasvoorziening;

3. het stellen van zodanige randvoorwaarden, dat de aardolie-industrie en -⁠handel zich in internationale concurrentie kan ontplooien.

De directie heeft vier hoofdafdelingen: Gasbeleid, Baten en Economie, Mijnwezen en Oliebeleid. Gasbeleid is o.m. verantwoordelijk voor het inkoop- en exportbeleid, het binnenlands gasbeleid (gasprijzen b.v.), het ‘cross-country’transport van gas en voor de Nederlandse inbreng in de EU.

Baten en Economie behartigt de financiële belangen van de staat inzake gaswinning (aardgasbaten) en de voeding van het Fonds Economische Structuurversterking. Mijnwezen schept de voorwaarden voor de opsporing en exploitatie van delfstoffen (vergunningen, bescherming, bodemschatten) en houdt toezicht op de naleving van alle voorschriften op het gebied van milieu, arbeid, veiligheid en gezondheid(staatstoezicht).

Oliebeleid is verantwoordelijk voor de ordening van de binnenlandse aardoliemarkt, het stellen van randvoorwaarden voor de productie (raffinage) en afzet van aardolieproducten, een het aardoliebeleid.

De hoofdafdeling Kolen en Kernenergie van de directie Elektriciteit is verantwoordelijk voor de kolenvoorziening, het kolenonderzoek en het stimuleren van technologie voor de vermindering van de kooldioxide-uitstoot.

De stafdirectie Wetgeving en andere Juridische Aangelegenheden (WJA) adviseert de minister, de beleidsdirecties en de uitvoerende organisaties over juridische aangelegenheden.

Voor de toeleverende metaalindustrie, in het bijzonder de off-shore industrie, is Economische Zaken tevens vanuit het industriebeleid (DGI: het Directoraat-Generaal voor de Industrie, twg. Industrie en Diensten) betrokken. Aanspreekpunt is de directie Metaalverwerkende Industrie, twg. Fabricage en Zware Industrie.

Inspecteur-generaal van het mijnwezen, staatstoezicht op de mijnen

De Inspecteur-Generaal van de Mijnen is het hoofd van het Staatstoezicht op de Mijnen. Bevoegdheden en taken van de Staatstoezicht op de Mijnen en van de IGM zijn in artikel 9 van de Mijnwet 1903, hoofdstuk XV en XVIII van resp. het Mijnreglement 1039 en 1964, en in de instructie van de Minister van Economische Zaken aan de IGM geregeld. Ingevolge art. 2 van de instructie van de minister van 15 januari 1965, is de IGM bovendien bevoegd namens de Minister van Economische Zaken de ministeriële regelingen ter uitvoering van het Mijnreglement en de uitvoeringsbesluiten (vergunningen en ontheffingen) af te doen. Onder de instructie van de IGM vallen eveneens de arbeider-controleurs.

Ingesteld bij de Mijnwet van 1810 als de ‘Administration des Mines’, is het Staatstoezicht op de Mijnen een van de oudste rijksdiensten. De Staatstoezicht op de Mijnen was oorspronkelijk gevestigd in Heerlen voor het toezicht op de steenkolenmijnbouw en de mergelgroeven. Vanaf de jaren vijftig richt de Staatstoezicht op de Mijnen zich steeds meer op de olie- en gaswinning. Staatstoezicht op de Mijnen is sedert 1967 gevestigd in Rijswijk. De kerntaken van de Staatstoezicht op de Mijnen omvatten:

1. het toezicht houden op de naleving van de voorschriften die bij de uitvoering van mijnbouwactiviteiten op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu in acht genomen moeten worden; dit impliceert ook een opsporingsbevoegdheid van overtredingen, onder meer omschreven in de Wet Economische Delicten;

2. Het verlenen van medewerking aan de uitvoering van de Mijnreglementen, door het (doen) verlenen van ontheffingen, goedkeuringen, verklaringen van geen bezwaar en andere beschikkingen; gezien het gestelde onder 1 impliceert dit ook de bevoegdheid tot het intrekken van deze beschikkingen;

3. Het mede voorbereiden van wet- en regelgeving en geven van beleidsadviezen op het terrein van de veiligheid, gezondheid en milieu en op het terrein van specifiek mijnbouwkundige zaken.

Mijnindustrieraad

De Mijnindustrieraad (MIR) werd bij koninklijk besluit van 20 juni 1945, Stb. F 99, het zgn. Mijnstatuut 1945, opgericht. De MIR heeft rechtspersoonlijkheid. De MIR fungeert als publiekrechtelijk samenwerkingsorgaan van werkgevers en werknemers in de steenkolenindustrie, en heeft onder toezicht van de Minister van Economische Zaken bestuurlijke en verordende bevoegdheden, vooral waar het sociale aangelegenheden betreft. Na zijn opheffing fungeert de Mijnindustrieraad per 1 januari 1955 als bestuur van het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie.

Mijnraad

De Mijnraad, opgericht in 1893 en te ’s-Gravenhage gevestigd (van 1956 tot 1967 was de Mijnraad gevestigd te Heerlen), is een externe adviesraad ex art. 79 Grondwet. Tot 1967 adviseerde de raad over mijnbouwaangelegenheden in het algemeen, en hield zij tevens toezicht op het functioneren van de Staatsmijnen. Na de privatisering van de Staatsmijnen in 1966 beperkte de taak van de Mijnraad zich tot het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake aangelegenheden de opsporing en winning van delfstoffen betreffende (wet van 1 mei 1970, stb. 1970, 196). Het zwaartepunt hierbij ligt op de toetsing van de vergunning- en concessieverlening op mijnbouwgebied. Ingevolge de Herzieningswet adviesstelsel, Stb. 1996, 377, verloor de Mijnraad zijn beleidsadviestaak.

Algemene Energieraad

Kleine commissies

– commissie van advies inzake van Boorwerken te vrijwaren kwetsbare gebieden

– Peelcommissie

– Studiecommissie voor de steenkolenmijnindustrie

– Commissie Frowein

– Staatscommissie Couvée

– Staatscommissie Rutten

– Commissie Dozy

– Commissie van Engelshoven

– Programma adviescommissie Rijks Geologische Dienst

– En vele anderen

Planologische werkcommissie

De planologische Werkcommissie (PWC) is een interdepartementale commissie, die bij beschikking nr. WJA 664/55 van 31 januari 1964 van de minster van Economische Zaken werd ingesteld.

Tot 1994 had de PWC een gemandateerde taak en was zij bevoegd te overleggen met de houder van een verleende concessie voor de aanleg van pijpleidingen of voor de ontginning van delfstoffen (Nederlands territoir) over het tracé van een buisleiding en de bijkomende werken, resp. de plannen voor de oprichting van gebouwen en installaties en voor de aanleg van emplacementen en wegen, zomede in bepaalde gevallen omtrent voorgenomen boorlocaties. Werd met de concessiehouder of binnen de commissie zelf geen overeenstemming bereikt, dan besliste de Minister van Economische Zaken i.o.m. de Raad voor de Ruimtelijke Ordening uit de Ministerraad.

Vanaf 1994 adviseert de PWC aan de Minister van Economische Zaken inzake de locatiebesluiten in (milieu)gevoelige gebieden.

Samenstelling 1995 (vroeger telde de commissie meer leden): 2 EZ, 1 LNV, 1 VROM, 1 V&W, 1 DEF; adviserende leden: 1 Landbouwschap en 1 Stichting Natuur en Milieu; voorzitter: extern; vice-voorzitter: VROM/RPD; secretariaat: EZ/EOG.

Economische controledienst

Ingesteld bij ministeriële beschikking van 7 juni 1949 is de ECD en samenvoeging van twee instellingen: de Centrale Dienst voor de Economische Controle CEDEC en de Prijscontroledienst van het directoraat-generaal van de Prijzen PCD. De instelling van de ECD werd in 1951 nader toegelicht in de ‘uitvoerige taakomschrijving’, waarin de medewerkers werden omschreven als ambtenaren, die als controleurs met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Het werk van de ECD heeft raakpunten met onder andere het mijnbouwbedrijf en het Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken.

Commissie voorbereiding aardolievoorziening in bijzondere omstandigheden/organen oliecrisis

Rijksbureau voor aardolieproducten

In geval van een aardoliecrisis is de RBA samen met de Minister van Economische Zaken en de gemeentelijke distributiekantoren verantwoordelijk de distributie van olieproducten. Zij verleende vergunningen aan bedrijven voor de koop van olieproducten. Het Rijksbureau richt zich hierbij op de productie, groothandel en grootverbruikers.

Staatsgasbedrijf

Opgericht bij wet van 21 februari 1957, Stb. 73 verzorgt het Staatsgasbedrijf, een onderdeel van Staatsmijnen (voorheen Rijksdienst voor de Gasvoorziening), de aankoop en lange afstand distributie van gas. Het Staatsgasbedrijf beheert het landelijke gasleidingennet, uitgezonderd de twee zuidelijke provincies, die door het Gasdistributiebedrijf, eveneens van Staatsmijnen, bediend worden. Beide bedrijven worden in 1963 ondergebracht bij de NV Nederlandse Gasunie.

Novem (Nederlandse Ontwikkelingsmaatschappij voor Energie en Milieu)

NOVEM verzorgt in opdracht en onder goedkeuring, alsmede onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken de programmacoördinatie en het projectmanagement van het onderzoekgedeelte en demonstratiegedeelte van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen.

Raad van beroep voor het mijnwezen

De Raad werd bij Mijnreglement 1903, Stb. 248, art. 274 (art. 235 Mijnreglement 1939, Stb. 568) ingesteld en deed uitspraak inzake beroepen van mijnbestuurders tegen besluiten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen. De leden van de Raad werden door de Kroon benoemd. De Raad werd in 1964 opgeheven.

Andere ministeries

Het beleidsterrein Energiedelfstoffen

In de twintigste eeuw zijn steenkool, aardolie en aardgas de belangrijkste energiebronnen. Ingedeeld naar tijdvak wordt de periode tot 1860 overheerst door turf, de volgende honderd jaar door steenkool, de tijd daarna door aardolie en -gas. Circa 1995 nemen olie, gas en steenkool ongeveer 80% van het primaire energiegebruik in West-Europa voor hun rekening. In Nederland, dat een zeer energie-intensieve economie heeft, is dit percentage nog hoger.

Tot aan het einde van de negentiende eeuw heeft het rijk geen noemenswaardige bemoeienis met de energiesector. Uit de Franse tijd stamt de Mijnwet van 1810, die het juridische kader voor de opsporing en winning van delfstoffen geeft, en voor het Nederlandse territoir nog steeds van kracht is. Een belangrijk voorschrift is art. 5, waarbij bepaald wordt dat de ontginning van mijnen slechts met een concessie van het rijk mogelijk is. De concessie geeft de mijn in – eeuwigdurende – eigendom, hetgeen het staatseigendom van de mijn veronderstelt. Lange tijd echter was de wet slechts van toepassing op een of twee Zuid-limburgse steenkolenmijnen en op een aantal kleine mergelgroeven, eveneens in Zuid-Limburg gelegen. De (kolen)gasvoorziening was in de negentiende eeuw een plaatselijke aangelegenheid, waarbij de gemeenten al vrij snel de exploitatie van het gasbedrijf op zich namen.

In de tweede helft van de negentiende eeuw raakte het rijk door de internationale belangstelling voor het steenkolenbekken in Zuid-Limburg meer betrokken bij de energiesector. Het grote aantal concessieaanvragen voor steenkoolwinning dwong de rijksoverheid een concessiebeleid te ontwikkelen. De regering stond onder meer voor de vraag, of de concessieverleningen aan (meestal) buitenlandse bedrijven de nationale kolenvoorziening niet in gevaar zouden brengen. Welke motieven er ook aan het besluit ten grondslag lagen: in 1901 werd bij wet de exploitatie van het nog niet in concessie uitgegeven Limburgse kolenveld aan een – in 1902 bij koninklijk besluit opgericht – staatsbedrijf opgedragen.

Ongeveer in dezelfde tijd wordt het wettelijk stelsel aanzienlijk uitgebreid door de invoering van de Mijnwet 1903 en het Mijnreglement 1906. Toezicht op de naleving van de mijnwettelijke voorschriften houdt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), een onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken.

Staatsmijnen nam tot 1930 successievelijk vijf mijnzetels in bedrijf en groeide in de komende decennia uit tot de grootste werkgever in Zuid-Limburg. Een steeds belangrijker bedrijfsonderdeel vormen vanaf 1930 de chemische activiteiten Omdat Staatsmijnen uit cokes gas produceert, heeft de staat via Staatsmijnen een belangrijk aandeel in de gasproductie en in de lange afstand distributie naar de gemeentelijke gasbedrijven in Zuid-Nederland.

In de eerste helft van de twintigste eeuw is de staat ook via de opsporing nauw betrokken bij de kolenvoorziening. De in 1903 opgerichte Dienst Rijksopsporing van Delfstoffen brengt de voorkomens van delfstoffen in Nederland in kaart en heeft hiertoe, in afwijking van de Mijnwet van 1810, tot 1923 het monopolie. Deze dienst ontdekt in 1924 de eerste aardolie in Nederland.

Anders dan in Duitsland, waar bruinkool een niet geringe bijdrage levert aan de elektriciteitsproductie heeft de bruinkoolwinning in ons land nooit veel voorgesteld. Bruinkoolgroeven zijn vooral tijdens de twee wereldoorlogen geëxploiteerd, toen er schaarste aan steenkool bestond. In 1962 sloot de laatste groeve in Nederland.

Na de Tweede Wereldoorlog zijn drie ontwikkelingen van wezenlijk belang: ten eerste de vervanging van steenkool – als brandstof en als grondstof – door aardolie en aardgas, ten tweede de ontdekking en exploitatie van aardolie- en aardgasvelden in Nederland, en ten derde de repercussies van de aardoliecrisis van 1973.

De eerste ontwikkeling kwam niet onverwacht, maar verliep sneller dan verwacht. Het aandeel van steenkool in de energiehuishouding van Nederland zakte van ca. 75% in 1950 naar iets minder dan 50% in 1960 en vervolgens tot ca. 10% in 1970, terwijl het percentage aardolie omhoog schoot van 5% in 1950 tot 50% in 1960. De regering nam in 1965 het besluit de mijnen op vrij korte termijn te sluiten. Staatsmijnen was bij de reconstructie van Zuid-Limburg instrumenteel.

De tweede ontwikkeling is niet minder belangrijk. Na meer dan vijftig jaar moest Nederland zich opnieuw beraden over zijn delfstoffenbeleid. Zou de staat zelf de exploitatie ter hand nemen, zoals hij bij de steenkolenwinning had gedaan, en zo niet, onder welke voorwaarden zou Nederland zijn bodemschatten dan exploiteren?

Het toekomstige aardgasbeleid werd in de Aardgasnota De Pous (1962) geformuleerd. Op basis van deze nota wordt het Nederlandse ‘gasgebouw’ neergezet, dat er als volgt uitziet. De Nederlandse staat neemt langs indirecte weg – via Staatsmijnen – deel in de exploitatie èn afzet van aardgas. Staatsmijnen neemt als trustee van de staat deel in een exploitatiemaatschap, waarin de oliemaatschappij/concessiehouder, meestal de NAM, de feitelijke winning doet. De NV Nederlandse Gasunie (Shell, Esso, Staatsmijnen/DSM, Nederlandse staat), opgericht in 1963, krijgt het alleenrecht op de inkoop van Nederlands aardgas en op de verkoop aan binnenlandse en buitenlandse afnemers. De plaatselijke distributiebedrijven zorgen voor de doorlevering aan de kleingebruikers. De Minister van EZ beschikt o.g.v. een samenwerkingsovereenkomst met de Gasunie over een aantal goedkeuringsbevoegdheden m.b.t. afzetvolumina en prijsbeleid. In noodgeval kan de Minister van EZ o.g.v. de Wet aardgasprijzen (1974) de aardgasprijzen in overeenstemming met de marktwaarde brengen. De twee landelijke gasnetten – van het Staatsgasbedrijf (1957) en van het Gasdistributiebedrijf van Staatsmijnen – werden bij de Gasunie ondergebracht. Via belastingen, heffingen, winstdeling en staatsdeelneming verkrijgt de Nederlandse staat al bij al tot 80% van de bruto-opbrengst van de aardgasproductie in Nederland.

De ontdekking van aardgas en aardolie in de Noordzee gaf aanleiding tot het invoeren van een apart mijnrechtelijk regime voor het Nederlandse deel van het Continentaal Plat.

De derde ontwikkeling, de aardoliecrisis van 1973, heeft drie gevolgen voor het beleid. Het energiebeleid wordt integraler van opzet, hetgeen onder meer een spreiding van energiebronnen inhoudt (diversificatie). Er wordt een aardoliecrisisbeleid op poten gezet, dat internationaal door het Internationaal Energie Agentschap (IEA) wordt gecoördineerd. En ten derde komt er een apart beleid voor energiebesparing en duurzame energie.

a. Het diversificatiebeleid dat na 1973 nagestreefd wordt, brengt een opwaardering van de steenkolen met zich, hetgeen onder meer tot een aparte Kolennota in 1980 leidt. Het gebruik van steenkool t.b.v. industrie en elektriciteitsopwekking wordt gestimuleerd, zodat het aandeel daarvan iets stijgt. Ook laat Economische Zaken de perspectieven van ondergrondse steenkolenvergassing onderzoeken.

b. Het aardoliecrisisbeleid omvat onder meer het in voorraad brengen en houden van een strategische voorraad aardolie(producten), die in een crisistijd ingezet kan worden. Voor dit doel wordt in de jaren zeventig een aparte beheersorganisatie opgezet, die in de jaren tachtig een wettelijke grondslag krijgt: de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten (COVA).

c. Al vóór de aardoliecrisis was duidelijk geworden, dat de veronderstellingen uit de jaren zestig niet helemaal reëel waren. Tot de beleidswijziging na 1973 behoorde dan ook de herwaardering van het aardgas. Voortaan werd de aardgasprijs gekoppeld aan de prijzen van vergelijkbare olieproducten in plaats van hiermee te moeten concurreren.

Onder duurzame energie valt in zekere zin ook een verantwoord gebruik van de diepe ondergrond. Het is zaak door middel van een verstandig aardolie- en aargasbeleid de voorraden zo goed mogelijk te beheren en zo optimaal mogelijk te exploiteren. In Nederland is deze doelstelling geconcretiseerd in het ‘kleine velden beleid’, dat erop is gericht de talrijke kleine aardgasvelden in productie te nemen en het grote Groningen gasveld zo veel en lang mogelijk te sparen.

De omschakeling van kolenwinning naar aardolie- en aardgaswinning had uiteraard grote gevolgen voor het Staatstoezicht op de Mijnen, dat zijn hoofdzetel dan ook in de jaren zestig van Heerlen naar Rijswijk verplaatste. Staatstoezicht op de Mijnen is betrokken bij de z.g. nazorg. Hieronder valt de verantwoordelijkheid van de mijnondernemingen voor de lange termijn gevolgen van mijnbouwactiviteiten zoals bodemverzakking, aardbevingen, vervuiling van terreinen. De dienst heeft begin jaren negentig zijn inspectie-instrumentarium grondig herzien en beschreven in de Nieuwe Koers documenten: veel meer dan voorheen houdt de dienst nu toezicht op het ‘dagelijkse toezicht’ van de mijnondernemingen zèlf, dat inmiddels noodzakelijk is geworden door tal van voorschriften en convenanten inzake bedrijfsinterne milieuzorg, de arbeidsomstandigheden e.d.

Bij de mijnbouw is nog een andere buitendienst van EZ betrokken. De Rijksgeologische Dienst (RGD), de opvolger van de Dienst Rijksopsporing van Delfstoffen, is begin jaren zestig in de vorm van een stichting opgezet. De Geologische Stichting kreeg de taak om de Minister van EZ van advies te dienen over alle opsporings- en winningactiviteiten van het rijk en van het toezicht van het rijk op elk geologisch delfstofonderzoek; daarnaast stelde het geologische kaarten van Nederland samen en kon het ook op aanvrage particulieren van advies dienen. In 1968 werd de stichting een rijksdienst vanwege de hernieuwde belangstelling van de rijksoverheid voor mijnbouw: een zeer belangrijke taak is namelijk de raming van de nationale reserves, waarop de afzetplanning van de Gasunie wordt gebaseerd. Als informatie-, kennis- en onderzoekscentrum voor de ondiepe en diepe ondergrond adviseert en informeerde de RGD nog tal van andere instanties en bedrijven. Zo ontwikkelde het zich onder meer tot een wetenschappelijk researchinstituut voor geologisch onderzoek. In 1997 is de RGD dan ook gefuseerd met TNO-GG tot het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen (NITG).

Andere organen die in de mijnbouw(industrie) een rol speelden of nog spelen, zijn de Mijnraad en het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie, een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Staatsmijnen werd in 1967 omgezet in een naamloze vennootschap, waarvan de aandelen tot eind jaren tachtig geheel in handen van het rijk bleven.

Rond 1960 verplaatst het accent van de energiewinning in Nederland zich van steenkool naar olie en gas. De oliewinning in Drenthe kreeg aanvulling door succesvolle boringen in Zuid-Holland en door vestigingen van boortorens op zee in het Nederlandse continentale plat: dit voorzag ons echter van 15 tot 20% in onze behoefte aan energie door olie. Vanaf 1966 is dank zij de inbedrijfstelling van de gasbel in Slochteren algemeen bekend geworden dat ons land over een gasreserve beschikt. Hierin profileerde Nederland zich – althans in het politieke debat na de Nacht van Schmeltzer in 1966 – zelfs tijdelijk als een exportland! Ook thans wordt 50% van onze energiebehoefte door aardgaswinning gedekt.

Als we daarnaast naar de handel, distributie en raffinage kijken, speelt Nederland een sleutelrol in de West-Europese oliemarkt. Uit de olieraffinage is een bloeiende petrochemische industrie voortgekomen. De haven van Rotterdam drijft op olie, zegt men wel. Het beleid op dit terrein is, meer dan bij het aardgas, nauw verbonden met industriepolitiek. Afgezien van het aardoliecrisisbeleid stelt het rijk zich terughoudend op en laat het, zeker sinds het begin van de jaren tachtig, de markt zoveel mogelijk zijn werk doen. Dit betekent onder meer dat de prijsvorming voor olieproducten onderzocht wordt.

Zowel bij de opsporing en winning van energiedelfstoffen als bij de handel, vervoer, gebruik van steenkool, aardolie en (aard)gas is het facetbeleid steeds belangrijker geworden. Het gaat vooral om de bescherming van arbeid, gezondheid en milieu. In de politieke praktijk betekent dit, dat de Minister van EZ (directie EOG en SodM) nauw samenwerkt met de Ministers van Verkeer en Waterstaat (voor olie- en gaswinning op zee), VROM en Sociale Zaken. De laatste jaren is het wetgevingsbeleid erop gericht de niet-sectorale voorschriften uit de mijnwetgeving te halen.

Zoals in alle sectoren is ook in de energiesector na de Tweede Wereldoorlog de internationale samenwerking toegenomen. Met de buurlanden op land en zee zijn uiteraard de bilaterale contacten belangrijk, b.v. over onder de grens doorlopende mijnvelden. In het multilaterale overleg was aanvankelijk de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) van primair belang. De EGKS is een van de drie Europese Gemeenschappen, die in 1991 bij het Verdrag van Maastricht in de Europese Unie zijn opgegaan. In de EEG/EG is de aardoliecrisisbeheersing een van de beleidsthema’s. In de jaren negentig staat de liberalisering van de energiesector hoog op de agenda, hetgeen uiteraard consequenties heeft voor het Nederlandse ‘gasgebouw’. Voor de gehele energiesector is het Internationaal Energie Agentschap (IEA), dat na de oliecrisis van 1973 werd opgericht, het gespecialiseerde forum. In het kader van de IEA bereiden de lidstaten hun aardoliecrisisbeheersingsmaatregelen voor.

Het bovenstaande samenvattend, zien we dat het rijk zich ook in het verleden door de volgende drie doelstellingen heeft laten leiden:

1. het bevorderen van een voor de Nederlandse samenleving optimale ontwikkeling en exploitatie van de nationale energiebronnen en een verantwoord gebruik van de diepe ondergrond;

2. het zorgen voor een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening;

Het stellen van zodanige randvoorwaarden, dat de industriële verwerking en handel van delfstoffen zich in internationale concurrentie kan ontplooien.

Als randvoorwaarde geldt hierbij, dat de belasting van het milieu bij winning, verwerking en verbruik van olie en gas beperkt wordt. De doelstellingen worden in nationaal en internationaal verband nagestreefd.

Bij de uitvoering van zijn beleid past(e) het rijk een aantal instrumenten toe, die in de volgende hoofdstukken uitgebreid worden behandeld:

– het vaststellen van wet- en regelgeving met betrekking tot de Nederlandse mijnbouw en de (aardolie)crisisbeheersing;

– het verlenen van opsporings- en winnings-, boor- en concessievergunningen aan olie- en gasmaatschappijen;

– het sluiten van overeenkomsten met deze maatschappijen over de indirecte deelneming van de staat – via Staatsmijnen, tegenwoordig via Energiebeheer Nederland (EBN BV) – in de exploitatie van de Nederlandse olie- en gasvelden;

– het zelf distribueren van gas d.m.v. het Staatsgasbedrijf (1954–1962);

– het financieren van opsporingsonderzoek e.a. geologisch onderzoek in de diepe ondergrond d.m.v. de Geologische Stichting;

– het krachtens wet vaststellen van minimumprijzen voor aardgas en aardolie(producten) in korte perioden;

– het op grond van een samenwerkingsovereenkomst staat-Nederlandse Gasunie (1963) indirect en direct deelnemen in de NV Nederlandse Gasunie ten behoeve van de centrale in- en verkoop en de lange afstand distributie van aardgas;

– het o.g.v. deze overeenkomst met Gasunie uitoefenen van goedkeuringsbevoegdheden m.b.t. hoeveelheden en prijzen van aardgas;

– het o.g.v. de Mijnwetgeving verlenen van andere vergunningen dan opsporings- en winningsvergunningen;

– het d.m.v. het Staatstoezicht op de Mijnen houden van toezicht op de naleving van de mijnwetgeving (Mijnwetten en mijnreglementen);

– het sluiten van verdragen met andere staten, voeren van bilateraal overleg, leveren van bijdragen in organen van internationale organisaties (EU, IEA, NAVO) en uitvoeren van besluiten van beleidsorganen van die organisaties

– het voeren van doelgroepoverleg op het gebied van energie en petrochemische industrie op het gebied van milieubeleid en het voeren van overleg over en bij de toepassing van milieuregels bij de planning en uitvoering van werkzaamheden. Hierbij dient te worden aangetekend dat de minister bij de uitvoering van milieuregels ten aanzien van mijnen speciale bevoegdheden heeft toegekend gekregen.

4. Actoren onder de zorg van de Minister van Economische Zaken

4.1 Minister van Economische Zaken

4.1.1. Beleid

1.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het energiedelfstoffenbeleid in Nederland

Periode: 1945–

Producten: Beleidsplannen en bijdragen aan energienota’s

Overlegkader: AER, Staten-Generaal

Bron: –

Waardering: B 1

4.1.2. Ambtelijke adviesorganen

3.

Handeling: Het vaststellen van besluiten tot in- en samenstelling van permanente intradepartementale overlegorganen

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen inzake instelling, benoeming, ontslag

Opmerking: Tijdelijke intradepartementale organen worden meestal voor het voorbereiden of afdoen van een bepaald dossier ingesteld.

Bron: –

Waardering: B 5 (neerslag betreffende instelling)

V 10 jaar na vertrek uit dienst (neerslag betreffende benoeming leden)

4.

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot in- en samenstelling van permanente interdepartementale commissies, en tot benoeming van ministeriële vertegenwoordigers in die commissies

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen inzake instelling, benoeming, ontslag, vacatiegelden

Opmerking: Het voorzitterschap en/of secretariaat berust bij ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken. De taakuitvoering wordt in een van de volgende hoofdstukken van dit deelrapport beschreven. Voorbeelden zijn:

– Planologische Werkcommissie

Bron: –

Waardering: B 5 (neerslag betreffende instelling)

V 10 jaar na vertrek uit dienst (neerslag betreffende benoeming leden)

5.

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot in- en samenstelling van tijdelijke interdepartementale commissies

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen inzake instelling, benoeming, ontslag, vacatiegelden

Opmerking: Het voorzitterschap en/of secretariaat berust bij ambtenaren van het Ministerie van EZ. Voorbeelden zijn:

– Commissie Organisatie Landelijke Gasvoorziening

– Adviescommissie Gaspolitiek

– Gasadviescommissie

Bron: –

Waardering: B 5 (neerslag betreffende instelling)

V 10 jaar na vertrek uit dienst (neerslag betreffende benoeming leden)

6.

Handeling: Het mede instellen en voordragen van vertegenwoordigers in vaste en tijdelijke interdepartementale commissies waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het Ministerie van Economische Zaken berust

Periode: 1945–

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– ICONA (1977, V&W)

– Interdepartementale Commissie voor Zee-Onderzoek (ICZO) (1966)

– Interdepartementale Waddenzeecommissie (IWC)

– Overleg Radiologische Aangelegenheden

– Commissie van Iterson

– Adviescommissie Aardgas

Bron: Bijl. HdTK 1994–1995, 21 108, nr. 5; ICONA, Noordzee-Almanak, p. 99 e.v.

Waardering: V 5 jaar

4.1.3. Externe advies- en overlegorganen

Vaste adviescolleges

7.

Handeling: Het voorbereiden van een koninklijke besluit of wet tot instelling van vaste externe adviescolleges op het terrein van het delfstoffenbeleid

Periode: 1945–

Opmerking: 1. Het secretariaat berust bij ambtenaren van het Ministeri van EZ.

2. De instelling kan onderdeel van een wet of koninklijk besluit vormen (zie par. Wet- en regelgeving).

3. De taakuitvoering wordt in een van de volgende hoofdstukken van dit deelrapport beschreven.

Voorbeelden zijn:

– de Mijnraad, ingesteld bij koninklijk besluit van 25 april 1913, Stb. 139, koninklijk besluit van 24 april 1967, Stb. 246 en de Wet Mijnraad 1970.

Bron: Kaderwet adviescolleges

Waardering: B 4

8.

Handeling: Het vaststellen van een instructie voor, dan wel goedkeuren van interne regelingen van vaste externe adviescolleges op het terrein van het delfstoffenbeleid

Periode: 1945–

Producten: o.m. instructies voor de secretaris, reglementen van orde

Bron: Besluit Mijnraad 1913, art. 13, tweede lid; Besluit Mijnraad 1967, art. 7; Wet Mijnraad 1970, art. 8; Kaderwet adviescolleges

Waardering: B 4

9.

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot instelling en inrichting van tijdelijke externe adviescolleges op het terrein van het delfstoffenbeleid

Periode: 1945–

Producten: o.m. Aanstellingsbesluiten, instructies voor de secretaris, reglementen van orde

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– Commissie-Martens (1978)

Bron: Kaderwet adviescolleges; Bijl. HdTK 1978–1979, 13 969, nr. 5

Waardering: B 4 (neerslag betreffende instelling)

V 10 jaar na vertrek uit dienst (neerslag betreffende benoeming leden)

10.

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot benoeming, ontslag e.d. van leden, voorzitter, secretaris en ministeriële vertegenwoordigers in vaste en tijdelijke externe adviescolleges

Periode: 1945–

Producten: Aanstellings- en vacatiebesluiten

Opmerking: 1. Het secretariaat berust bij ambtenaren van het Ministerie van EZ.

2. De handelingen m.b.t. de taakuitvoering worden in een van de volgende hoofdstukken van dit deelrapport in hun context beschreven.

Voorbeelden zijn:

– de Mijnraad (1913–): samenstelling ten hoogste 10 leden; voorzitter-lid en leden zijn extern; secretaris/secretariaat: EZ/DGE (hoofdafd. Mijnwezen); de leden worden voor een periode van vier jaar benoemd en zijn gedurende hun lidmaatschap geen van allen in de olie- of gasindustrie werkzaam; vanaf 1959 kan de minister de leden van de Mijnraad een jaarvergoeding toekennen;

– Adviescommissie Aanleg Gastransportleidingen (1952–1960)

– Commissie-Martens (1978)

Bron: Koninklijk besluit van 25 april 1913, Stb. 139, art. 9–10; Besluit van 1 juni 1959, Stb. 139; Wet Mijnraad 1970, art. 3–5; Besluit Mijnraad 1967, art. 5; Kaderwet adviescolleges

Waardering: V 10 jaar na vertrek uit dienst

14.

Handeling: Het mede instellen en voordragen van vertegenwoordigers, dan wel het benoemen e.d. van leden, voorzitter en ministeriële vertegenwoordigers in vaste en tijdelijke externe adviescolleges waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij EZ berust

Periode: 1945–

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– Commissie Opslag te Land (OPLA) en werkgroepen;

Bron: –

Waardering: V 5 jaar

Overlegorganen

15.

Handeling: Het instellen en benoemen e.d. van EZ-vertegenwoordigers in externe overlegorganen die onder de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken vallen:

– in het bestuur;

– in commissies, platforms e.d.

Periode: 1945–

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– Begeleidingscommissie Coördinatie Mijnsluiting;

– Programma Voorbereidingscommissie Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen (1979);

– Begeleidingscommissie Inventarisatieonderzoek Nederlandse Kolenvoorkomens (1981)

– Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (ca. 1990–1994)

– Overleggroep met de olie- en gaswinningsindustrie (1995).

Bron: Nota Energiebeleid II (Kolen), p. 86,88; Milieuconvenant staat/olie- en gaswinningsindustrie

Waardering: V 10 jaar na benoeming

16.

Handeling: Het mede instellen en benoemen e.d. van EZ-vertegenwoordigers in externe overlegorganen die niet onder de primaire verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken vallen:

– in het bestuur;

– in commissies, platforms e.d.

Periode: 1945–

Opmerkingen: – Stichting Nationaal Duikcentrum Nederland (NDC);

– Stichting Marine Informatie-Service (MARIS)

– Stichting Uitvoering Bodemsanering en Amovering Tankstations (SUBAT)

Bron: ICONA. Noordzee-Almanak, pp. 110–1111

Waardering: V 10 jaar na benoeming

4.1.4. Delfstoffen

Wettelijk kader

17.

Handeling: Het voorbereiden van wijzigingen van de Mijnwet 1810

Periode: 1945–

Producten: o.m. Wijzigingswet 1810 enz. tot uitvoering van Richtlijn 94/22/EG, Stb. 1996, 199

Overlegkader: SodM; mijnbouwindustrie; vakorganisaties

Bron: Mijnwet 1810, Bulletin des Lois 1810, 285; inl. mr. dr. Chr.P. Verwer, 14 mei 1996; Bijl.HdTK 1994–1995, 24 078, nr. 5, p. 9

Waardering: B 1

18.

Handeling: Het voorbereiden van wijzigingen van de Mijnwet 1903

Periode: 1945–

Producten: Voor specificatie, zie bijlagen onder regelgeving

Overlegkader: Mijnraad; SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties

Bron: Mijnbouwwet 1903, Stb. 1904, 73

Waardering: B 1

19.

Handeling: Het, in overleg met andere ministers, voorbereiden van (wijzigingen van) algemene maatregelen van bestuur ter uitvoering van de Mijnwet 1903 en aan de mijnwet gekoppelde nadere wettelijke regelingen

Periode: 1945–

Producten: o.m. Mijnreglement 1939, Stb. 568, Electrotechnisch Mijnreglement 1947, Stb. H 152, ingetrokken bij Mijnreglement 1964, Groevenreglement 1941, Stcrt. 1941, 29, ingetrokken bij Groevenreglement 1947, Stb. H 27

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties; Commissies Herziening Mijnreglement

Opmerking: 1. Volgens art. 9 van de Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 13 oktober 1994, Stb. 766, gaat het om:

a. de verzekering van de veiligheid bij en in de mijnen;

b. de arbeidsomstandigheden in de mijnbouw;

c. het toezicht op de naleving van deze voorschriften.

2. In de Wet op de luchtverontreiniging van 1971 en andere daarop volgende milieuwetten wordt aan de Minister van EZ speciale bevoegdheden toegekend op het gebied van regelgeving inzake milieuvoorschriften ten aanzien van mijnen in de zin der Mijnwet. Het ontwerp van een dergelijk genoemde amvb wordt overgelegd aan de Staten-Generaal en in de Staatscourant bekendgemaakt. Aan een ieder wordt de gelegenheid geboden binnen een termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis van de Minister van EZ te brengen. De amvb’s moeten wel in overeenstemming zijn met de milieuregels die intussen ook voor andere grote overheidswerken waren gaan gelden, zoals de verplichting tot milieueffectrapportage e.d. Verderop in dit rapport zal nader worden ingegaan op het milieuoverleg.

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wetten van 26 november 1970 en 13 oktober 1994, art. 9–10, en bij wet van 18 maart 1996, Stb. 199, art. 8d

Waardering: B 5

20.

Handeling: Het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van de Mijnwet 1903 en het Mijnreglement 1939 en 1964

Periode: 1945–

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wetten van 26 november 1970 en 13 oktober 1994, art. 9, derde lid; Mijnreglement 1964, art. 3–4; SodM, DNK: Nieuwe koers, p. 8

Waardering: B 1

Opsporingswetten delfstoffen

22.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en wijziging van wetten betreffende de opsporing van delfstoffen in het Nederlandse territorium

Periode: 1945–

Producten: Wet(svoorstel) opsporing delfstoffen 1924 en 1967 en wijzigingsvoorstellen; wetsontwerp tijdelijke beperking vrijheid van opsporing van delfstoffen

Overlegkader: SodM; Mijnbouwindustrie; vakorganisaties

Bron: Zie product

Waardering: B 1

23.

Handeling: Het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van de wetten betreffende de opsporing van delfstoffen

Periode: 1945–

Producten: Ministeriële regelingen, b.v. de eisen te stellen aan de kaart die bij een aanvraag voor een boorvergunning ingeleverd moet worden

Overlegkader: SodM; Mijnbouwindustrie; vakorganisaties

Bron: Wet opsporing delfstoffen 1967, art. 5, tweede lid

Waardering: B 1

Ontgrondingenwet

25.

Handeling: Het in normalisatie- en standaardisatiecommissies leveren van bijdragen in het opstellen van (buitenwettelijke) normen en richtlijnen

Periode: 1945–

Producten: o.m. Bijzondere emissierichtlijn (NER) voor mijnbouwinstallaties op het land en op zee

Overlegkader: o.m.

Periode: 1945–

Opmerking: 1. Het betreft deelname aan verschillende commissies van het Nederlandse Electrotechnische Comité (NEC), het Nederlands Normalisatie Commissie (NNI) en in mindere mate van het RIVM.

2. SodM vervult in normalisatiecommissies m.b.t. de werktuigbouw en electrotechniek soms het voorzitterschap; het secretariaat berust in de regel bij het NNI.

3. Zie verder hoofdstuk internationale samenwerking.

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1994, pp. 42–43; SodM, DNK nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan 1997), p. 12

Waardering: V 1 jaar

Mijnwetgeving Continentaal Plat

26.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en wijziging van de Mijnwet Continentaal Plat, Stb. 1965, 425

Periode: 1963–

Producten: Ontwerp-wet, MvT, stukken t.b.v. parlementaire behandeling

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Bron: Zie producten

Waardering: B 1

27.

Handeling: Het stellen van nadere voorschriften bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Mijnwet Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Ontwerp-wet, MvT, stukken t.b.v. parlementaire behandeling

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Bron: Zie producten

Waardering: B 1

28.

Handeling: Het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het Mijnreglement Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Voor specificatie, zie bijlagen onder regelgeving

Overlegkader: SodM Bestuurders van mijnondernemingen en vakorganisaties

Bron: o.m. Mijnwet 1965, zoals gewijzigd bij wet van 18 maart 1996, Stb. 199, art. 6a; MCP, art. 27

Waardering: B 1

29.

Handeling: Het bij aanschrijving uitvaardigen van nadere richtlijnen ter uitvoering van het Mijnreglement Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Circulaires.

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen evt. bedrijfschappen

Bron: SodM, Aanschrijvingen en richtlijnen; SodM, Jaarverslag IGM 1994, pp. 42–43; SodM, Juridisch Kader, p. 9

Waardering: B 5

Integrale mijnwetgeving

31.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en wijziging van de integrale wet voor de mijnbouw op het vasteland en het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1985–

Product: Mijnbouwwet

Overlegkader: SodM; mijnbouwindustrie; andere ministeries

Bron: Nota speciale projecten directie EOG 1996, notanr. E/EOG/G/96009602; inl. mr. H.W. van der Laan, (E/EOG), 17 april 1996; SodM, DNK, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan SodM 1997), p. 3

Waardering: B 1

32.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en wijziging van een integrale mijnbouwbesluiten voor de mijnbouw op het vasteland en het Nederlandse deel van het Continentaal Plat en van amvb’s naar aanleiding van de nieuwe mijnbouwwet

Periode: 1985–

Overlegkader: SodM; mijnbouwindustrie; andere ministeries

Opmerking: De minister heeft de bevoegdheid om in gevallen van urgentie regels te stellen, die binnen een bepaalde termijn in een amvb moeten worden omgezet.

Bron: SodM, DNK, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan SodM 1997),

Waardering: B 1

33.

Handeling: Het op basis van geïntegreerde mijnreglementen en mijnbouwbesluiten stellen van ministeriële regels die zowel voor het vasteland als voor het Nederlandse deel van het Continentaal Plat gelden

Periode: 1995–

Overlegkader: SodM; mijnbouwindustrie; vakbonden

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1994, p. 43

Waardering: B 5

Wetgeving aardoliecrisisbeheersing

34.

Handeling: Het voorbereiden van (wijzigingen van) wetgeving inzake de voorraadvorming van aardolieproducten

Periode: 1970–

Producten: Wet voorraadvorming aardolieproducten, Stb. 1976, 569, zoals gewijzigd bij wet van 24 december 1986, Stb. 674

Bron: Zie producten

Waardering: B 1

35.

Handeling: Het geven van nadere voorschriften bij algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet voorraadvorming aardolieproducten

Periode: 1975–

Producten: Besluit van 9 maart 1977, Stb. 155, Besluit van 30 december 1986, Stb. 702 (nihilstelling voor de heffing van zware oliën), Besluit van 5 juli 1993 (wijziging heffingsbedragen)

Opmerking: Het betreft de uitvoering van art. 1, derde lid en art. 3, derde lid, en art. 13i, tweede lid.

Bron: Zie producten

Waardering: B 5

36.

Handeling: Het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van de Wet voorraadvorming aardolieproducten

Periode: 1975–

Producten: Ministeriële regelingen, gepubliceerd in de Stcrt., betreffende:

– Uitvoering art. 4, zesde lid (toegestane hoeveelheid vervaardigde aardolieproducten uit ruwe aardolie of halffabrikaten), 18 februari 1977, Stcrt. 1977, 40;

– Uitvoering van art. 7, tweede lid (vermindering van omvang voorraadverplichting in crisissituatie; niet uitgevoerd);

– Uitvoering van art. 9, eerste lid (formulieren);

– Uitvoering van art. 9, derde, vierde en vijfde lid (niet uitgevoerd);

– Uitvoering van art. 10, vierde lid

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten

Waardering: B 1

37.

Handeling: Het voorbereiden van (wijzigingen van) de Wet uitvoering internationaal energieprogramma, Stb. 1979, 187

Periode: 1974–

Bron: Stb. 1979, 187, zoals laatstelijk gewijzigd bij Wet van 16 december 1993, Stb. 650

Waardering: B 1

38.

Handeling: Het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van de Wet uitvoering internationaal energieprogramma

Periode: 1974–

Producten: Ministeriële regelingen, gepubliceerd in de Stcrt.: Beschikking (aanvullende) gegevens aardolieproducten 1980, Stcrt. 1980, 4, en Regeling gegevens aardolieproducten 1985, Stcrt. 1985, 20

Bron: Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 10

Waardering: B 1

39.

Handeling: Het vanuit het belang van het aardoliecrisisbeleid bijdragen in de toestandkoming en wijziging van economische noodwetten, dan wel het vaststellen van daarop berustende voorschriften

Periode: 1945–

Overlegkader: CMPC en WJA

Opmerking: 1. Het gaat om de uitvoering van de Distributiewet 1939, de Prijzennoodwet 1984, e.d. en om ministeriële regelingen zoals:

– Aanwijzing aardolie en aardolieproducten als distributiegoederen, Stcrt. 1973, 211;

– Instellingsbeschikking Rijksbureau voor Aardolieproducten 1973, Stcrt. 1973, 220;

– Beschikking verbruiksbeperking motorbrandstoffen tijdens het weekeinde, Stcrt. 1973, 211.

De wetten als zodanig worden door de Ministerraad vastgesteld, de in de wetten aangegeven noodsituaties door de Minister-President uitgeroepen.

2. Ook de In- en uitvoerwet, Stb. 1962, 295, hoewel geen economische noodwet, kan gebruikt worden; zie b.v. de Uitvoerbesluit aardolieproducten 1979, Stb. 545.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten; bijl. HdTK 1993–1994, 23 531, nr. 1, pp. 12–14; zie verder onder opmerking

Waardering: B 1

Overige wetgeving

40.

Handeling: Het o.g.v. art. 2 van de Prijzenwet, Stb. 1965, 646 bij ministeriële regeling vaststellen van maximumprijzen voor bepaalde aardolieproducten die op de binnenlandse markt aangeboden worden

Periode: 1965–

Producten: Prijzenbeschikking aardolieproducten 1982, Stcrt. 1981, 252, en volgende wijzigingen.

Overlegkader: Oliemaatschappijen en branche-organisaties

Opmerking: Het maximumprijssysteem was laatstelijk in 1975–1982 van kracht. Voor de toelichting, zie hoofdstuk 13,4.

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 197–198; Prijzenwet, Stb. 1965, 646, art. 2

Waardering: B 1

41.

Vervallen.

42.

Vervallen.

4.1.5. Internationale samenwerking

43.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in het Permanent Orgaan voor de Veiligheid en de Gezondheidsvoorwaarden in de Steenkoolmijnen (sedert 1974: en andere winningsindustrieën) en andere adviescomités, ter voorbereiding van besluiten van de Hoge Autoriteit/Commissie m.b.t. het Europese steenkolenbeleid

Periode: 1952–

Opmerking: 1. Een ander adviescomité is het Gemengd Comité, een samenwerkingsorgaan van nationale regeringen en de Hoge Autoriteit.

2. Na 1974 ligt het accent van de werkzaamheden op de olie- en gaswinning; zie par. Aardolie- en aardgasbeleid van de EG/EU.

Bron: Rademakers, Staatstoezicht op de Mijnen, p. 14, p. 17; inl. J. Ausems (SodM), 1 mei 1997; Beschikking nr. 2424/88/EGKS van de Commissie van 29 juli 1988 betr. bescherming tegen invoer met dumping of subsidiëring uit niet-EGKS-landen, art. 6

Waardering: B 1

44.

Handeling: Het ten behoeve van het algemene sociaal-economische EGKS-beleid aan de Hoge Autoriteit/Commissie verstrekken van informatie

Periode: 1952–

Opmerking: 1. De gegevensverstrekking dienen als basis voor statistieken, studies of programma’s, die de Hoge Autoriteit met het oog op de beleidskoers van de EGKS opstelt.

2. Vanwege de Hoge Autoriteit gesubsidieerde onderzoeken worden ter beschikking van alle belanghebbenden gesteld.

Bron: EGKS-Verdrag, art. 46–47, 5

Waardering: V 1 jaar

45.

Handeling: Het informeren en verstrekken van gegevens aan de Hoge Autoriteit/Commissie over nationale maatregelen en maatregelen van derden die de concurrentieverhoudingen van de kolenmijn- en staalindustrie kunnen aantasten

Periode: 1952–

Bron: EGKS-Verdrag, art. 66–67; Beschikking nr. 2424/88/EGKS van de Commissie betr. bescherming tegen invoer met dumping of subsidiëring uit niet-EGKS-landen

Waardering: B 1

46.

Handeling: Het bij de Hoge Autoriteit/Europese Commissie verzoeken om machtiging voor het verlenen van nationale steunmaatregelen en om de toekenning van communautaire steun t.b.v de kolenmijnindustrie en nevenindustrieën

Periode: 1952–

Producten: Aanvrage en gegevens

Opmerking: Een communautaire steunregeling is de steunregeling voor cokeskolen en cokes voor de ijzer- en staalindustrie (Beschikking 37/287/EGKS van 15 juli 1973).

Bron: EGKS-Verdrag, art. 56; diverse steunmaatregelen, b.v. Beschikking Hoge Autoriteit nr. 3/65 van 17 februari 1965 betreffende de communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de deelnemende staten t.b.v. de kolenmijnindustrie; De Maar, Energierecht, pp. 7–8

Waardering: B 1

47.

Handeling: Het instellen van beroep bij het Hof van Justititie van de EGKS tot nietigverklaring van beschikkingen of aanbevelingen van de Hoge Autoriteit/Commissie of het achterwege blijven daarvan, danwel tegen de besluiten van de Vergadering/Parlement of van de Raad van Ministers

Periode: 1952–

Producten: Beroepen en uitspraken

Bron: EGKS-Verdrag, art. 33–38

Waardering: B 1

Besluitvorming in het kader van de Raad van Ministers

48.

Handeling: Het bijdragen in de totstandkoming en wijziging van het Verdrag van Parijs tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag) en ander Verdragsrecht

Periode: 1950–

Producten: Bijdragen aan EGKS-Verdrag

Opmerking: 1. ‘Ander Verdragsrecht’ zijn protocollen, toetredingsverdragen.

2. De parlementaire goedkeuring valt ook onder deze handeling. Voor de Nederlandse goedkeuringswet, zie Stb. 1952, 83.

Overlegkader: Ministerie van Buitenlandse Zaken, EZ/BEB

Bron: Verdrag oprichting EGKS; Borchardt, Gemeenschapsrecht, p. 33

Waardering: B 1

49.

Handeling: Het bijdragen in het ambtelijke en bestuurlijke vooroverleg t.b.v. de Nederlandse standpuntbepaling in EGKS-Raadsaangelegenheden

Periode: 1952–

Producten: Bijdragen aan b.v. instructie PV, overleg met belangenorganisaties

Opmerking: 1. Samenstelling ICCE ca. 1985: EZ (7), overige betrokken departementen (1) m.u.v. SZW (2). Voorz. en secr. ca. 1985: EZ/BEB/directie Integratie.

2. Voor de ambtelijke voorportalen en onderraden van de ministerraad, zie PIVOT-rapport 1 (Onderraden en ambtelijke voorportalen).

Bron: SIC, 2e Interimrapport, II, p. 115

Waardering: B 1

50.

Handeling: Het inbrengen van Nederlandse standpunten in de Raadswerkgroep met betrekking tot EGKS-aangelegenheden

Periode: 1952–

Opmerking: Voor de inbreng m.b.t. de wijziging van het EGKS-Verdrag etc., zie hierboven.

Bron: EGKS-Verdrag, hoofdstuk III

Waardering: B 1

51.

Handeling: Het inbrengen van Nederlandse standpunten in de Raad van Ministers met betrekking tot EGKS-aangelegenheden

Periode: 1952–

Producten: Bijdragen aan ministersdossier

Opmerking: Voor de inbreng m.b.t. de wijziging van het EGKS-Verdrag etc., zie handeling hierboven.

Bron: EGKS-Verdrag, hoofdstuk III

Waardering: B 1

Aardolie- en aardgasbeleid van de EG/EU

52.

Handeling: Het leveren van bijdragen in de fase van de voorbereiding van een Commissievoorstel voor de Raad t.b.v. het Europese aardolie- en aardgasbeleid

Periode: 1958–

Opmerking: De bijdrage kan in het kader van een ad hoc expertcomité geleverd worden of – informeler – in de vorm van lobbyen bij de diensten van de Commissie, DG Energie. Een vast expertcomité is het Permanent Orgaan voor de Veiligheid en de Gezondheidsvoorwaarden in de Steenkoolmijnen (sedert 1974:) en andere Winningsindustrieën (zie ook hierboven par. Steenkolenbeleid van de EGKS en EEG).

Bron: Kohll, Lobbyen; inl. J. Ausems (SodM), 1 mei 1997

Waardering: B 1

53.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de Raadswerkgroep Energie en in het Comité van Permanente Vertegenwoordigers m.b.t. het Europese aardolie- en aardgasbeleid

Periode: 1958–

Producten: PV-instructie, verslagen

Opmerking: Onder ‘opstellen’ valt de gehele ambtelijke en bestuurlijke voorbereiding in CoCo, PV-instructieoverleg, evt. REZ en in de Werkgroep beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.

Bron: Mahler, Totstandkoming richtlijnen, p. 33

Waardering: B 1

54.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de Ministerraad (Energieraad) m.b.t. het Europese aardolie- en aardgasbeleid

Periode: 1958–

Producten: Bijdragen aan ministerdossier Energieraad, verslag

Bron: Mahler, Totstandkoming richtlijnen, pp. 33–34

Waardering: B 1

55.

Vervallen.

Nederlandse inbreng in besluitvorming Europese Commissie

56

Handeling: Het leveren van bijdragen bij de voorbereiding van een Commissiebesluit (niet zijnde een voorstel voor de Raad) m.b.t. het Europese aardolie- en aardgasbeleid

Periode: 1958–

Opmerking: De bijdrage kan in het kader van een ad hoc expertcomité geleverd worden of – informeler – in de vorm van lobbyen bij de diensten van de Commissie, DG Energie. Vaste expert-comités zijn b.v.

– het Permanente Orgaan voor de Veiligheid en de Gezondheidsvoorwaarden in de Steenkoolmijnen (sedert 1974) en andere Winningsindustrieën (zie ook hierboven par. Steenkolenbeleid van de EGKS en EEG);

– de bij Richtlijn van de Raad van 24 juli 1973 (73/238/EEG) ingestelde Oil Supply Group (OSG), die door de Commissie wordt geconsulteerd over de invoering van een vergunningenstelsel voor de handel in aardolieproducten in een oliecrisis.

Bron: Kohll, Lobbyen; inl. J. Ausems (SodM), 1 mei 1997.

Waardering: B 1

57.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in een van de raadgevende comités van de Commissie van de EEG

Periode: 1957–

Opmerking: De raadgevende comités hebben een beperkte invloed.

Bron: Borchardt, Gemeenschapsrecht, pp. 50–51

Waardering: B 1

58.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in een van de ‘comités van beheer’ of van de ‘reglementeringscomités’ van de Commissie van de EEG

Periode: 1957–

Opmerking: Deze adviescomités hebben een grote invloed op de besluitvorming. De comités van beheer zijn vooral werkzaam op het gebied van de landbouwmarkt.

Bron: Borchardt, Gemeenschapsrecht, pp. 50–51

Waardering: B 1

59.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de Raad inzake ‘beroepen’ van een adviescomité tegen een concept-besluit van de Commissie

Periode: 1962–

Bron: Borchardt, Gemeenschapsrecht, pp. 50–51

Waardering: B 1

60.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in begeleidingswerkgroepen voor de implementatie van richtlijnen, het oprichten van communautaire instellingen en de uitvoering van communautaire actieprogramma’s

Periode: 1958–

Bron: Besluit Commissie inzake onderzoeksprogramma veiligheid in de steenkolenmijnen, PbEG nr. C 010 van 14/01/77

Waardering: B 1

Informatieverstrekking aan de Commissie

61.

Handeling: Het verkrijgen en periodiek verstrekken van gegevens aan de EG-Commissie ten behoeve van het EG-crisisbeleid op het gebied van de aardolievoorziening

a. periodieke gegevensverstrekking;

b. gegevens in crisistijd.

Periode: 1972–

Producten: Rapportages binnenlandse afleveringen olieproducten

Bron: Diverse EG-verordeningen, o.a. nr. 72/1055, PbEG, L 120; Beschikking van de EG-Commissie van 28 september 1978; ministeriële regelingen inzake gegevens aardolieproducten, b.v. Stcrt. 1980, 4; inl. drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), augustus 1996.

Waardering: V 10 jaar

62.

Handeling: Het informeren van de Commissie over de implementatie van communautaire regelingen op het gebied van aardolie- en aardgasbeleid in het Nederlandse recht

Periode: 1957–

Producten: Mededelingen en teksten, overzichten

Opmerking: Voor de implementatie van EG-regelgeving, zie hoofdstuk wettelijk kader.

Bron: b.v. Richtlijn 92/91/EEG, art. 12, lid 1–4

Waardering: B 3

63.

Handeling: Het doen van mededelingen aan de Commissie inzake de uitvoering in Nederland van aardolie- en aardgasaangelegenheden van communautair belang

Periode: 1957–

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– communautaire informatie- en overlegprocedure inzake de prijzen van ruwe aardolie en aardolieproducten;

– investeringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en elektriciteit.

Bron: b.v. Verordening EEG-Raad nr. 1056/72 van 18 mei 1972; ; zie b.v. Richtlijn EEG-Raad nr. 76/491/EEG van 4 mei 1976

Waardering: B 3

Verzoeken om Commissie-beschikkingen

64.

Handeling: Het aan de Commissie verzoeken om toekenning van een beschikking (machtiging, ontheffing e.d.) ter uitvoering van EEG-regelingen op het gebied van Europees aardolie- en aardgasbeleid

Periode: 1957–

Opmerking: Voorbeelden:

– beschikking Commissie betr. steunmaatregel Nederland t.b.v. een investering in de petrochemische sector, 1981;

– ontheffing Commissie van de eisen van de Richtlijn voor de opsporing en winning van olie en gas;

– machtiging Commissie voor invoering vergunningstelsel in een oliecrisis.

Bron: Kapteyn en VerLoren van Themaat, Inleiding EG-Recht, p. 738, nt. 386; Repertorium Gemeenschapswetgeving, I, p. 877; Beschikking Commissie van 28 sept. 1978, nr. 78/890/EEG

Waardering: B 1

Benelux

65.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in het Comité van Ministers van de Benelux m.b.t. een gemeenschappelijk energiedelfstoffenbeleid

Periode: 1948–

Bron: Handboek Crisisbeheersing EZ, pp. 49–50; EG-Almanak

Waardering: B 1

66.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de ambtelijke werkgroepen en in de Raad van de Economische Unie m.b.t. een gemeenschappelijk energiedelfstoffenbeleid

Periode: 1948–

Bron: Handboek Crisisbeheersing EZ, pp. 49–50; EG-Almanak

Waardering: B 1

PARCOM, OSCOM en OSPAR-Commissie

67.

Handeling: Het, vanuit het belang van de off-shore olie- en gaswinningsindustrie, leveren van bijdragen in de Nederlandse standpuntbepaling in de ministerconferentie en de jaarvergaderingen van de PARCOM, OSCOM en de OSPARCOM

Periode: 1972–

Producten: Bijdragen in Coördinatiecommissie voor Internationale Milieuvraagstukken (CIM), subgroep CIM-Water

Bron: PIVOT-rapport nr. 28 (Waterstaat), pp. 140–143; inl. drs. P.R. Seeger, 6 mei 1996

Waardering: V 10 jaar

68.

Handeling: Het, vanuit het belang van de off-shore olie- en gaswinningsindustrie, leveren van bijdragen in de Technical Working Group (TWG), na 1993 van het Programmes and Measures Committee (PRAM)

Periode: 1974–

Opmerking: De vergaderingen worden interdepartementaal, onder voorzitterschap van de Hoofddirectie van Rijkswaterstaat (V&W), voorbereid. Deelnemers zijn naast V&W, VROM, LNV en EZ.

Bron: PIVOT-deelrapport nr. 28 (Waterstaat) pp. 140–143

Waardering: V 10 jaar

69.

Handeling: Het, vanuit het belang van de off-shore olie- en gaswinningsindustrie, opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de bijeenkomsten van de Group on Oil Pollution (GOP), vanaf 1993 de Working Group on Sea-Based Activities (SEBA)

Periode: 1974–

Opmerking: 1. Andere deelnemers in het internationaal overleg zijn vertegenwoordigers van V&W en VROM;

2. In 1992 organiseerde SodM een workshop over harmonisering van toxicologische testmethoden.

Bron: PIVOT-deelrapport nr. 28 (Waterstaat) pp. 140–143; SodM, Jaarverslag SodM 1981, p. 8, 1992, pp. 66–67, 1994, p. 45

Waardering: V 10 jaar

70.

Handeling: Het, vanuit het belang van de off-shore olie- en gaswinningsindustrie, opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de bijeenkomsten van de Working Group on Radioactivity (RAD)

Periode: 1974–

Opmerking: Ander deelnemers in het internationaal overleg zijn vertegenwoordigers van V&W, VROM en RIZA.

Bron: PIVOT-deelrapport nr. 28 (Waterstaat) pp. 140–143; inl. drs. P.R. Seeger (DGE/EOG), 6 mei 1996

Waardering: V 10 jaar

Noordzee-ministersconferentie (NZMC)

73.

Handeling: Het, vanuit het belang van de off-shore olie- en gaswinningsindustrie, opstellen en inbrengen van bijdragen in het nationale vooroverleg ter voorbereiding van de Noordzee-ministersconferenties

Periode: 1984–

Overlegkader: CIM

Bron: PIVOT-rapport nr. 28 (Waterstaat), pp. 150–152; SodM, Jaarverslag 1981, p. 10, 1995, p. 32

Waardering: B 1

Vergelijkbare gegevens in Waterstaat, handelingen: 273–277.

Standaardisatie-organisaties

74.

Vervallen.

VN-Economische Commissie voor Europa (ECE)

77.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in bijeenkomsten of seminars van de Working Party on Gas van de ECE

Periode: 1947–

Opmerking: Voor bijdragen aan het ministersdossier voor de jaarlijks plenaire vergadering van de Economische Commissie voor Europa, zie deelrapport algemeen energiebeleid.

Bron: Inl. ing. F.R. van Noord (E/EOG), 17 april 1996

Waardering: B 1

78.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen in bijeenkomsten van de Group of Experts on Transport and Storage of Gas e.a. expertcommissies van de ECE

Periode: 1947–

Opmerking: Vanaf 1990 levert SodM geen aktieve bijdrage meer aan het overleg in de Group of Experts on Transport and Storage of Gas.

Bron: Archieven MEZ, Archief Commissie-Dozy nr. 3: antwoorden RGD op vragenlijst Commissie-Dozy, 1973; inl. ing. F.R. van Noord (E/EOG), 17 april 1996, en ... J. Ausems (SodM), 1 mei 1997

Waardering: B 1

79.

Handeling: Het verzamelen en verstrekken van statistische e.a. informatie aan de ECE

Periode: 1945–

Overlegkader: Gasunie en Gastec en Vereniging van Energiebedrijven

Opmerking: DGE/EOG coördineert: zet de vragenlijsten van de ECE uit bij de (brancheorganisaties van de) gasbedrijven en redigeert de antwoorden.

Bron: Inl. ing. F.R. van Noord (E/EOG), 17 april 1996

Waardering: V 1 jaar

VN-Internationale Labour Organisation (ILO)

80.

Handeling: Het leveren van bijdragen in het nationaal vooroverleg en in het overleg in een van de vaste adviescommissies of technische subcommissies van de van de ILO

Periode: 1945–

Bron: Rademakers, Staatstoezicht op de Mijnen, p. 13

Waardering: B 1

VN-Internationale Maritieme Organisatie (IMO)

82.

Vervallen.

VN-Verdrag van Genève inzake het Continentaal Plat

83.

Handeling: Het bijdragen in het onderhandelen over en sluiten van internationale, multilaterale verdragen inzake de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen in de Noordzee

Periode: 1945–

Producten: m.n. Verdrag van Genève inzake het Continentale Plateau, Trb. 1959, 126. De Minister van EZ is aan Nederlandse zijde niet de ‘trekker’.

Opmerking: Voor de grensverdragen, zie par. bilaterale verdragen.

Bron: SodM, NKD: Juridisch kader (1996), p. 7; Verdrag van Genève inzake het Continentale Plateau, Trb. 1959, 126

Waardering: B 1

VN-Olieschadefonds

84.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming, wijziging of beëindiging van het Internationaal Verdrag ter oprichting van een Internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, Trb. 1971, 101

Periode: 1970–

Bron: Zie handeling

Waardering: B 1

85.

Handeling: Het, overeenstemmen met de Minister van Justitie en V&W inzake het opstellen en leveren van Nederlandse standpunten en bijdragen in de Algemene Vergadering en de Uitvoerende Commissie van het VN-Olieschadefonds

Periode: 1981–

Producten: Bijdragen aan instructies en verslagen

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294

NB. Voor de informatieverstrekking ter uitvoering van dit verdrag, zie hoofdstuk 13.2.

Waardering: B 1

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

86.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in organen van de OEES, vanaf 1961 de OESO inzake een gezamenlijk aardolie-energiebeleid en het daarmee samenhangende crisisbeheer

Periode: 1956–1974

Opmerking: Overlegorganen van de OESO zijn de Raad en het Olie Comité.

Bron: Barents, Aardoliemechanisme, p. 715; De Maar, Energierecht, pp. 73–74

Waardering: B 1

International Energy Agency (IEA)

87.

Handeling: Het bijdragen aan de totstandkoming en wijziging van de overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, waaronder de oprichting van het Internationaal Energie-Agentschap

Periode: 1974–1976

Producten: Bijdragen aan besluitvorming van de ECG en de goedkeuring in 1976 van de Overeenkomst internationaal energieprogramma door de Tweede Kamer.

Opmerking: 1. Het overleg vond plaats in:

– een ministeriële conferentie van een aantal OESO-landen, door de Verenigde Staten in Washington bijeengeroepen in febr. 1974; de voorzitters van de EG-Raad en Commissie vertegenwoordigden de EG-landen;

– de (ambtelijke) Energy Coordinating Group (ECG), onderdeel van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

2. De overeenkomst geldt niet voor Suriname, bij de ondertekening nog lid van het Koninkrijk, en voor de Nederlandse Antillen.

Bron: MvT Overeenkomst internationaal energieprogramma 1974

Waardering: B 1

88.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in de Governing Board van het Internationaal Energie-Agentschap m.b.t. de uitvoering van het internationaal energieprogramma

Periode: 1974–

Opmerking: Voor beleid m.b.t. energiebesparing, zie deel I van dit RIO: energiebesparing.

Bron: Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma 1974

Waardering: B 1

89.

Handeling: Het leveren van bijdragen tot het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen m.b.t. de uitvoering van het internationaal energieprogramma in de IEA-Standing Group on Emergy Questions (SEQ) en de IEA-Standing Group on the Oil Market (SOM)

Periode: 1974–

Opmerking: 1. In de SEQ de permanente vertegenwoordiger van de OECD (BuZa) vertegenwoordigd.

2. Voor handelingen in de Standing Group on Long-term Cooperation (SLT), de Standing Group on Relations with Producer and other Consumer Countries en het Committee on Energy Research and Technology (CERT), zie deel I van dit RIO: energiebesparing.

Bron: Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma 1974

Waardering: B 1

90.

Handeling: Het aanwijzen van een of twee leden van het Panel of Arbitrators, waaruit Arbitration Panels geformeerd kunnen worden ten behoeve van geschillenbeslechting voortvloeiend uit crisismaatregelen van het International Energy Agency

Periode: 1980–

Opmerking: De arbiters moeten deskundig en onafhankelijk zijn.

Bron: Handvest Centrum voor geschillenbeslechting IEA 1980

Waardering: V 10 jaar na vertrek uit dienst

91.

Handeling: Het bijdragen in de beheerskosten van het Internationaal Energie-Agentschap

Periode: 1974–

Opmerking: De arbiters moeten deskundig en onafhankelijk zijn.

Bron: Handvest Centrum voor geschillenbeslechting IEA 1980

Waardering: V 7 jaar

92.

Handeling: Het op vrijwillige basis en krachtens de Wet uitvoering internationaal energieprogramma (Wet IEP), art. 10, van olieproducenten en oliehandelaren verkrijgen en verstrekken van periodieke gegevens inzake bepaalde categorieën aardolieproducten t.b.v. het Internationaal Energie Agentschap en het nationaal beleid

Periode: 1970–

Producten: Convenant Minister van EZ met multinationale ondernemingen, gevestigd in Nederland; Monthly Oil Statistics (MOS) o.b.v. ZO29 vragenlijsten via het CBS.

Overlegkader: Olie Overleg Groep

Opmerking: 1. De informatie t.b.v. het IEG is bestemd voor:

– de algemene afdeling van het IEA-Secretariaat, dat inzicht moet bieden in de ontwikkelingen op de internationale oliemarkt en de activiteiten van de oliemaatschappijen, en

– de bijzondere afdeling van het IEA-Secretariaat, dat een doeltreffende uitvoering van de crisismaatregelen moet waarborgen.

2. De categorieën informatieplichtigen zijn in achtereenvolgende ministeriële Regelingen gegevens aardolieproducten omschreven (zie bijlagen).

3. Er zijn 8 typen formulieren.

Bron: Overeenkomst internationaal energieprogramma, hoofdstuk V; Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 10, en MvT; Regeling gegevens aardolieproducten 1985, Stcrt. 20; inl. drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), augustus 1996

Waardering: V 5 jaar

93.

Handeling: Het op verzoek van de IEA en ten behoeve van de verslaglegging van de SEQ beantwoorden van vragenlijsten en verstrekken van inlichtingen bij het diepgaand IEA-onderzoek (‘ìn depth review’) ten aanzien van het oliecrisisbeleid

Periode: 1970–

Producten: Convenant Minister van EZ met multinationale ondernemingen, gevestigd in Nederland; Monthly Oil Statistics (MOS) .

Overlegkader: Olie Overleg Groep

Bron: Overeenkomst internationaal energieprogramma, hoofdstuk V; Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 10, en MvT; Regeling gegevens aardolieproducten 1985, Stcrt. 20; inl. drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), augustus 1996

Waardering: V 5 jaar

Noordatlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

94.

Handeling: Het vanuit het aardoliebelang leveren van bijdragen in de SCEPC-voorbespreking over de standpuntbepaling van Nederland in de permanente en plenaire vergaderingen van de Senior Civil Emergency Planning Committee (SCEPC)

Periode: 1949–

Producten: Bijdragen in agenda’s en instructies o.g.v. rapportages en SCEPC-stukken

Opmerking: BiZa is penvoerend minister in de permanente vergaderingen, BuiZa in de plenaire vergaderingen. De permanente vergadering, waarin de permanente vertegenwoordigers van de NAVO-lidstaten zitting hebben, komt in principe maandelijks bijeen. Deelnemers van de voorbespreking zijn: DEF, BiZa, V&W, EZ, LNV.

Bron: NAVO, Feiten en cijfers, pp. 291–193

Waardering: B 1

NB: Alleen voor zover het bijdragen van het Ministerie van Economische Zaken betreft.

95.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van standpunten en bijdragen in het nationaal vooroverleg, in de voorbereidende Werkgroep en in het Petroleum Planning Committee (PPC):

– nationaal vooroverleg met Defensie;

– voorbereidende Werkgroep van de PPC;

– Plenaire Vergadering van de PPC.

Periode: 1949–

Bron: NAVO, Feiten en cijfers, pp. 291–193; inl. drs. M.G.H. Ruiter, 6 juni 1996

Waardering: B 1

96.

Handeling: Het leveren van bijdragen in de planning en voorbereiding van oefeningen van de NATO Wartime Oil Organisation (NWOO), dan wel in de Civil Emergency Coordination Cell (CECC)

Periode: 1945–

Producten: Bijdragen in oefeningen, rapportages aan PCC

Bron: NAVO, Feiten en cijfers, pp. 291–193

Waardering: B 1

97.

Handeling: Het in militaire en civiele crisissituaties voeren van overleg met de Petroleum Experts Group (PEG), hetzij ten behoeve van de NATO Wartime Oil Organisation (NWOO), hetzij ten behoeve van de Civil Emergency Coordination Cell (CECC)

Periode: 1945–

Bron: Inl. drs. M.G.H. Ruiter, 6 juni 1996

Waardering: B 6

Niet-gouvernementele organisaties

98.

Handeling: Het technisch organiseren van vergaderingen, symposia, beurzen e.d. van niet-gouvernementele organisaties op het gebied van de steenkool-, aardolie- en aardgasvoorziening

Periode: 1945–

Producten: convocaten e.d.

Bron: SodM, Jaarverslag 1981, p. 9

Waardering: V 1 jaar

99.

Handeling: Het ambtelijk participeren in vergaderingen, symposia, beurzen e.d. van niet-gouvernementele organisaties op het gebied van de steenkool-, aardolie- en aardgasvoorziening

Periode: 1945–

Producten: Verslagen

Opmerking: Het betreft hier voor een deel participatie uit het feit dat er staatsbelangen in het geding zijn in de bedrijfsvoering van de desbetreffende doelgroepen.

Bron: SodM, Jaarverslag 1981, p. 9

Waardering: V 1 jaar

Bilateraal overleg

100.

Handeling: Het voorbereiden van kolenmijngrensverdragen met de regering van Duitsland en België

Periode: 1945–

Opmerking: De verdragen worden al dan niet bij wet door de Staten-Generaal goedgekeurd.

Bron: b.v. Verdrag met België over een verdere vaststelling van een ontginningsgrens aan weerzijden van de landsgrens langs de Maas gelegen kolenmijnen, Trb. 1963, 83

Waardering: B 1

101.

Handeling: Het voorbereiden en sluiten van grensverdragen, dan wel bijdragen in de totstandkoming van grensverdragen inzake de opsporing en winning van aardolie en aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Voorbeelden zijn:

– Verdrag tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding, Trb. 1962, 54;

– Verdrag met Duitsland van 28 januari 1971;

– Markhamovereenkomst met Groot-Brittanië en Noord-Ierland over de winning van delfstoffen in blok J6 en het Markhamveld, goedgekeurd bij Wet goedkeuring en uitvoering, Stb. 1992, 673;

– Verdrag met Noorwegen over Nedpipe.

Opmerking: Tot het onderdeel ‘bijdragen in de totstandkoming’ behoort het algemeen Verdrag met de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van met de grens verband houdende maatregelen e.a. tussen beide landen bestaande problemen, Trb. 1960, 67, en het Eems-Dollard Verdrag, Trb. 1962, 54.

Bron: Zie producten

Waardering: B 1

102.

Handeling: Het sluiten en uitvoeren van bilaterale overeenkomsten inzake het verrichten van aanvullende werkzaamheden op het terrein dat door de overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma bestreken wordt

Periode: 1974–

Producten: Bilaterale overeenkomsten met Duitsland, Benelux-partners e.a. Europese landen, verslagen onderhandelingen en overleg voor of tijdens oliecrisis

Opmerking: 1. Voorbeelden zijn:

– overeenkomsten met Duitsland, België en Luxemburg, waarbij Nederland garandeert dat het de door- en uitvoer van olie bestemd voor in die staten werkzame bedrijven, niet zal belemmeren. Met Engeland en Ierland handelt Nederland, alsof er dergelijke overeenkomsten bestaan; de overeenkomsten zijn onderworpen aan parlementaire goedkeuring;

– zgn. bilaterale voorraadreserveringen: onder bilaterale akkoorden is het mogelijk de voorraadplicht te laten overnemen door een maatschappij in het land waarmee zo’n akkoord gesloten is. In de praktijk betreft het voorraden die bij ondernemingen in Nederland liggen, ter dekking van een voorraadplicht van andere landen. Ook zijn er reserveringen in Duitsland en België t.b.v. Nederland. Beide overheden keuren de commerciële transactie tot overneming goed.

2. Een voorlopig administratief akkoord tussen de Ministers van EZ van Duitsland en Nederland, Trb. 1971, 2, heeft model gestaan voor de overeenkomsten.

3. De ontwerp-overeenkomsten worden voor commentaar aan de Europese Commissie medegedeeld; na vaststelling van de overeenkomst brengt de Commissie de overeenkomst ter kennis aan de overige lidstaten.

Bron: Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma 1974, art. 65; Richtlijn EG-Raad 1968, art. 6, tweede lid; Beschikking EG-Raad 1968; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 6; Statuten 1987, zoals gewijzigd per 30 juni 1993; Stcrt. 121; inl. drs. J. Hommes (DGE/EOG), 6 mei 1996 en inl. drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), aug. 1996

Waardering: B 1

103.

Handeling: Het sluiten van bilaterale overeenkomsten inzake samenwerkingsprojecten op het terrein van de delfstoffenwinning of -industrie

Periode: 1950–

Bron: –

Waardering: B 1

104.

Vervallen.

105.

Handeling: Het leveren van bijdragen in de uitvoering van bilaterale samenwerkingsprojecten op het gebied van de delfstoffenwinning e.d.

Periode: 1945–

Producten: Reisverslagen, overleg intern, met verantwoordelijke minister, bijdragen en notulen van onderhandelingen

Overlegkader: – Steering Committee Project Modelling en Monitoring; Projectgroep CHARM (Chemical Hazard Assessment and Risk Management);

– ISLA (Technische Commissie Raffinaderij)

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– het Noors-Nederlandse Mou-project Modelling and Monitoring of Offshore Discharge Water (1991–), waarvoor de Minister van V&W eerst verantwoordelijk is;

– advisering van KabNA inzake regeringsbeleid t.a.v. olieraffinaderij op Curaçao (1992–).

Bron: SodM, Jaarverslag 1992, p. 67; inl. ir. F.J. Otte (DGE/EOG), april 1997

Waardering: B 1

Overig incidenteel overleg

106.

Vervallen.

107.

Handeling: Het voeren van ambtelijk overleg over aangelegenheden van allerlei aard met zusterdepartementen of -⁠diensten

Periode: 1945–

Opmerking: Over aangelegenheden inzake de mijnbouwindustrie voert SodM frequent overleg met HSE (Health & Safety Exzecutive UK), NPD (Norwegian Petroleum Directorate Norge) en LOBA (Landes Ober Bergamt/Clausthal Duitsland) en DEA (Danish Energy Angency DK).

Bron: SodM, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan SodM 1997), p. 6; SodM, Jaarverslag 1992, p. 82

Waardering: V 5 jaar

108.

Vervallen.

4.1.6. Geowetenschappelijk onderzoek en advisering1

109.

Handeling: Het instellen en reorganiseren van de Rijksgeologische Dienst en andere onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken ressorterende instanties op het gebied van aardbodemkundig onderzoek

Periode: 1945–1996

Producten: Instellingsbesluiten Geologische Stichting (1936), Rijks Geologische Dienst, Programma-adviescommissie Rijks Geologische Dienst, Commissie van Advies Rijks Geologische Dienst; goedkeuringsbeschikking huishoudelijk reglement

Opmerking: Onder deze handeling valt onder meer de fusie tussen RGD en TNO-GG.

Bron: Stichtingsbrief Geologische Stichting 1936, sindsdien diverse malen gewijzigd; MEZ en TNO, Nederlands Geo Instituut, I, hoofdstuk I; Opheffingsbesluit van de Minister van EZ van 2 juni 1997, Stcrt. 103

Waardering B 4

112.

Handeling: Het benoemen van de voorzitter en (bestuurs)leden van de Geologische Stichting en andere onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken ressorterende instellingen op het gebied van aardbodemkundig onderzoek

Periode: 1945–1967

Producten: Beschikkingen o.b.v. tweetallen voorgedragen door het Bestuur van de Geologische Dienst en door de Vereniging de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg.

Bron: Stichtingsbrief Geologische Stichting 1936

Waardering V 10 jaar na benoeming

113.

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur(en) en overig personeel van de Geologische Stichting

Periode: 1945–1967

Producten: Beschikkingen inzake benoeming, ontslag en uitkering

Opmerking: Het betrokken afdelingsbestuur oefent deze bevoegdheid namens de minister uit.

Bron: Stichtingsbrief Geologische Stichting 1936, art. 11–12

Waardering V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

114.

Handeling: Het verstrekken van financiële bijdragen aan en uitoefenen van toezicht op het financieel beheer en de taakuitvoering van de Geologische Stichting

Periode: 1945–1967

Producten: Jaarverslagen, financiële jaarstukken

Bron: Stichtingsbrief Geologische Stichting 1936, art. 14

Waardering V 7 jaar

De jaarverslagen en financiële jaarstukken zijn gewaardeerd in handeling 116

Internationale contacten en samenwerking

119.

Handeling: Het leveren van (bestuurlijke) bijdragen in mondiale intergouvernementele organisaties op het terrein van de geowetenschappelijk onderzoek en advisering:

– organiseren van bijeenkomsten;

– leveren van bijdragen op bijeenkomsten.

Periode: 1945–1996

Opmerking: Men kan de organisaties onderscheiden naar gespecialiseerde organisaties van mondiale organisaties (UNESCO, VN, Wereldbank) en naar regionale organisaties voor Azië, Europa, Latijns-Amerika. De laatste kunnen overigens tot een mondiale organisatie behoren, zoals de ECE, de Economic Commission for Europe (Verenigde Naties).

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 71

Waardering: V 5 jaar

120.

Handeling: Het leveren van (bestuurlijke) bijdragen in Europese intergouvernementele organisaties op het terrein van de geowetenschappelijk onderzoek en advisering:

– organiseren van bijeenkomsten;

– leveren van bijdragen op bijeenkomsten.

Periode: 1945–1996

Opmerking: Een voorbeeld is het jaarlijkse directeurenoverleg Forum of European Geological Surveys (FOREGS).

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 8, 71

Waardering: V 5 jaar

121.

Handeling: Het inbrengen van (bestuurlijke) bijdragen in niet-Europese gouvernementele organisaties op het terrein van de geowetenschappelijk onderzoek en advisering:

– organiseren van bijeenkomsten;

– leveren van bijdragen op bijeenkomsten.

Periode: 1945–1996

Opmerking: Het gaat om de regio’s Azië, Afrika, Latijns Amerika.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 71; RGD, International networks (interne notitie)

Waardering: – (technisch) organiseren van bijeenkomsten producten bijv. convocaten e.d: V 1 jaar

– leveren van bijdragen aan bijeenkomsten producten: verslagen, met bijlagen: V 5 jaar

122.

Handeling: Het inbrengen van (bestuurlijke) bijdragen in niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) of vakorganisaties op het terrein van de geowetenschappelijk onderzoek en advisering:

– organiseren van bijeenkomsten;

– leveren van bijdragen op bijeenkomsten.

Periode: 1945–1996

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– International Union of Geological Sciences (IUGS): de Internationale Unie van Geologische Wetenschappen;

– International Geographical Union (IGU): de Internationale Geografische Unie;

– Society of Organic Petrology;

– International Union for Quaternary Research (INQUA): de Internationale Unie voor Kwartair Onderzoek;

– Journal of Engineering Geology.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 71

Waardering: – organiseren van bijeenkomsten: V 1 jaar

– leveren van bijdragen aan bijeenkomsten: B 1

167.

Handeling: Het leveren van bijdragen, in samenwerking met andere geo-instituten, in geologische ontwikkelingsprojecten t.b.v. (voormalige) overzeese rijksdelen van Nederland (Indonesië, Nieuw-Guinea, Suriname en de Nederlandse Antillen)

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten, databases

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten, databases

Overlegkader: Comité Aardwetenschappelijke Ondersteuning Suriname; Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking

Opmerking: De ontwikkelingshulp omvat:

– programmeren/uitvoeren van geologisch-mijnbouwkundig onderzoek;

– opzetten/verbeteren van informatiesystemen;

– training van personeel.

Bron: RGD, Jaarverslag 1967/1968, p. 35 en 56, 1994, pp 26–29

Waardering: V 5 jaar

168.

Handeling: Het leveren van bijdragen, in samenwerking met andere geo-instituten, in geologische ontwikkelingsprojecten t.b.v. andere ontwikkelingslanden dan de (voormalige) overzeese rijksdelen van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Zie vorige handeling. Recente ontwikkelingsprojecten waren gericht op o.m. de ontwikkeling van een centraal geo-informatie centrum voor Slovenië en van de Yemen Exploration and Production Database and Support Project (YEPDASP).

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, pp 26–29

Waardering: V 5 jaar

4.1.7. Steenkolenmijnbouwbeleid2

169.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake de steenkolenmijnindustrie

Periode: 1945–ca. 1980

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Zie vorige handeling. Recente ontwikkelingsprojecten waren gericht op o.m. de ontwikkeling van een centraal geo-informatie centrum voor Slovenië en van de Yemen Exploration and Production Database and Support Project (YEPDASP).

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, pp 26–29

Waardering: B 1

175.

Handeling: Het nemen van maatregelen inzake het beheer van particuliere mijnondernemingen t.b.v. een ‘vergroote winning van delfstoffen’

Periode: 1945–1948

Producten: Ministeriële besluiten

Opmerking: Tot de beheersmaatregelen behoren b.v. het:

– geven van opdrachten omtrent de aard van de diensten van werknemers van een mijnonderneming;

– het wijzigen van CAO’s voor het mijnbedrijf;

– het toekennen van vergoedingen voor geleverde kolen;

– het aanwijzen van vertrouwensmannen in de ondernemingsraden.

Bron: Buitengewoon Mijnbesluit 1945, art. 3–5; Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, p. 183

Waardering: B 6

176.

Handeling: Het nemen van maatregelen inzake de opheffing en afwikkeling van het beheer van particuliere mijnondernemingen van 1945 tot 1948

Periode: 1948–1956

Producten: Ministeriële besluiten

Opmerking: De president-directeur van de Staatsmijnen werd met de afwikkeling belast.

Bron: Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, p. 195, en Inventaris Commissie-Frowein, p. 4

Waardering: B 6

4.1.8. Sociale aspecten

Instelling en organisatie van de pbo voor het mijnbedrijf

NB. Voor de instelling en opheffing van het Bedrijfschap voor de Mijnbouwindustrie bij Wet van 20 oktober 1954, Stb. 463, resp. Wet van 4 februari 1976, Stb. 85, zie PIVOT-rapport inzake SER.

182.

Handeling: Het aanwijzen, intrekken e.d., vanaf 1955 voorbereiden van Kroonbesluiten tot aanwijzing van dochter- en nevenbedrijven van steenkool producerende ondernemingen, waarvoor de Mijnindustrieraad, later het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie tevens is ingesteld

Periode: 1945–1950

Producten: Beschikkingen, vanaf 1955 ontwerp-kroonbesluiten

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 2

Waardering: B 4

= vanaf 1950 BSD SER, handeling 79

183.

Handeling: Het erkennen van naar zijn oordeel voor de mijnonderneming representatieve organisaties van beambten en arbeiders in de mijnindustrie

Periode: 1945–1954

Producten: Besluiten

Brond: Mijnstatuut 1945, art. 2; Verordening ondernemingsraden steenkolenmijnindustrie, SER, Verordeningenblad bedrijfsorganisatie (Mi 12/1956, art. 3, gewijzigd bij Mi 1/1973)

Waardering: B 4

185.

Handeling: a. Het op voordracht van de werkgevers en erkende werknemersorganisaties benoemen, alsmede ontslaan van de leden van de Mijnindustrieraad (1945–1954);

b. Het voorbereiden van het kroonbesluit tot benoeming, schorsing, ontslag en beloning van de (plaatsvervangend) voorzitter van de MIR, na 1954 van het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie (1945–1976)

Periode: 1945–1976

Producten: Beschikkingen en ontwerp-kb’s o.g.v. voordrachten; kennisgevingen inzake ontslag en aftreden van leden

Opmerking: De leden en voorzitter worden voor vier jaar benoemd en zijn terstond herbenoembaar.

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 5–16, 23–24; Mijnstatuut 1954, art. 3

Waardering: V 10 jaar

Taakuitoefening Mijnindustrieraad

202.

Handeling: Het beslissen op een beroep van een door de Mijnindustrieraad geschorste of ontslagen directeur van een particuliere mijnonderneming

Periode: 1945–1954

Opmerking: In de praktijk is deze handeling niet voorgekomen.

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 101 en 103

Waardering: B 4

Toezicht op handelen van Mijnindustrieraad

214.

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid goedkeuren van bepaalde verordeningen van de Mijnindustrieraad, vanaf 1955 het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie

Periode: 1945–1955

Producten: Beschikkingen

Opmerking: 1. Blijkens art. 106 Mijnstatuut 1945 moeten de verordeningen o.g.v. art. 74–77, 81, 83, 87–88 en 152 (begroting) door de minister goedgekeurd worden; blijkens Mijnstatuut 1954, art. 6 moeten de verordeningen o.g.v. art. 4 onder a t/m e, i, j en l goedgekeurd worden.

2. T/m 1954 worden de verordeningen in de Staatscourant, nadien in het Verordeningenblad bedrijfsorganisatie, uitgegeven door de SER, gepubliceerd.

Bron: Wet op de bedrijfsorganisatie, art. 94; Mijnstatuut 1945, art. 106; Mijnstatuut 1954, art. 6; SER, Verordeningenblad bedrijfsorganisatie

Waardering: V 10 jaar

216.

Handeling: Het schorsen of nietig verklaren van besluiten van (het dagelijks bestuur van) de Mijnindustrieraad die met de wetten, het Mijnstatuut 1945 en het algemeen belang strijdig zijn

Periode: 1945–1954

Producten: Ministeriële besluiten en kennisgevingen in de Stcrt.

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 109

Waardering: B 4

217.

Handeling: Het beslissen op beroepen van ondernemingsraden tegen besluiten van de Mijnindustrieraad inzake weigering van goedkeuring van Ondernemingsraadbesluiten, dan wel tegen ontslagbesluiten van individuele Ondernemingsraadleden

Periode: 1945–1954

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 40, 95–96

Waardering: B 4

218.

Handeling: Het schorsen of vernietigen van besluiten van de mijnindustrieraad, houdende goedkeuring van een Ondernemingsraadbesluit

Periode: 1945–1954

Producten: Beschikkingen

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 99

Waardering: B 4

219.

Handeling: Het treffen van overige voorzieningen bij een gebrekkige taakuitvoering door de Mijnindustrieraad, dan wel het nemen van maatregelen ten einde de uitvoering van wettige besluiten van (het dagelijks bestuur van) de Mijnindustrieraad af te dwingen

Periode: 1945–1954

Producten: Beschikkingen en kennisgevingen

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 118–119

Waardering: B 4

Opheffing van het Bedrijfschap

Grondslag is de opheffingswet van 4 februari 1976, Stb. 85, die gebaseerd is op art. 70 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, Stb. 1950, K 22.

223.

Handeling: Het voorbereiden van het kroonbesluit tot goedkeuring van het verslag en de rekening inzake de vereffening van het overgenomen vermogen van het voormalige Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie

Periode: 1976

Bron: Wet opheffing Bedrijfschap van de Steenkolenmijnindustrie, art. 4–6

Waardering: B 3

4.1.9. Aansturing van de staatsmijnen

226.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en wijziging van wet- en regelgeving m.b.t. het Staatsmijnbedrijf

Periode: 1945–

Producten: o.m. Wijzigingsbesluit van Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, Stb. 1956, 139; Wijzigingswet Aanwijzingswet 1928, Stb. 1956, 384; Wet van 23 juni 1966, Stb. 271; Arbeidsreglement voor werklieden

Overlegkader: Mijnraad; Adviescommissie o.l.v. prof. Van Berkum inzake verhoging aandelenkapitaal Staatsmijnen (1950); (ambtelijke) Commissie Rechtsvorm Staatsmijnen (1961–1962) o.v.v. prof.dr. G.M. Verrijn Stuart, leden: FIN (2), EZ (2), Mijnraad (2), Staatsmijnen (2), lid-secretaris (EZ), 2e secretaris (EZ en Staatsmijnen)

Bron: Messing, Mijnsluiting, hoofdstuk IV; Wijzigingswet Aanwijzingswet, Stb. 384; bijl. HdTK 1962–1963, 7195 nr. 1–5; Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 4

Waardering: B 1

227.

Handeling: Het voordragen voor benoeming of ontslag door de Kroon, dan wel benoemen of ontslaan van de leden van de (Hoofd)Directie van de Staatsmijnen in Limburg

Periode: 1945–1966

Producten: Beschikkingen, arbeidsovereenkomsten

Opmerking: 1. Voor ministeriële aanstellingen is een machtiging van de Kroon vereist.

2. Vanaf 1959 heet de directie: hoofddirectie; de voorzitter heet president-directeur.

Bron: Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 2; Besluit van 1 juni 1959, Stb. 191

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

228.

Handeling: Het verlof geven aan de leden van de (Hoofd)Directie van de Staatsmijnen in Limburg voor het wonen buiten Heerlen of voor het opnemen van verlof langer dan acht dagen, alsmede het goedkeuren van ‘neven’werkzaamheden van de directieleden

Periode: 1945–1960

Producten: Beschikkingen

Bron: Instructie 1937, art. 3, 9, Instructie 1960, art. 14

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

229.

Handeling: Het geven van instructies aan de Directie van de Staatsmijnen in Limburg inzake het beheer van de Staatsmijnen

Periode: 1945–1966

Producten: Instructies 1937, 1960, op advies van de Minister van Financiën en de Mijnraad

Bron: Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 2

Waardering: B 4

231.

Handeling: Het kennis nemen van benoemingen van procuratiehouders (1937, 1960) en de regeling voor het kasbeheer (1960) door de hoofddirectie van de Staatsmijnen

Periode: 1945–1966

Producten: Mededelingen

Bron: Instructie 1937, art. 1; instructie 1960, art. 11–12

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

232.

Handeling: Het voorbereiden van kroonbenoemingen van beambten bij de Staatsmijnen in Limburg met de positie van rijksambtenaar

Periode: 1945–1966

Producten: Beschikkingen

Opmerking: Slechts in bijzondere gevallen worden er beambten bij de Staatsmijnen in de positie van rijksambtenaar aangesteld. ‘Beambten’ en ‘werklieden’ worden in de regel op arbeidsovereenkomst aangesteld.

Bron: Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 3; vgl. De Ru, Staatsdeelnemingen, p. 200

Waardering: V 1 jaar

233.

Handeling: Het beschikken op beroepen van beambten van de Staatsmijnen tegen hun schorsing door de Directie

Periode: 1945–1966

Bron: Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 6

Waardering: V 5 jaar

236.

Handeling: Het i.o.m. de Minister van Financiën verstrekken van leningen aan Staatsmijnen

Periode: 1956–1966

Opmerking: 1. Het gaat om rentevrije leningen tot een bedrag van 125 miljoen en om leningen boven dat bedrag, die tegen een markconforme rente worden verstrekt.

2. Vgl. handeling 75 van PIVOT-rapport nr. 15 (Staatsdeelnemingen).

Bron: Aanwijzingswet Staatsmijnen 1956, art. 3, derde lid; Privatiseringswet Staatsmijnen, Stb. 1966, 271, art. 5; De Ru, Staatsdeelnemingen, p. 208

Waardering: V 7 jaar na aflossing

237.

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, vooraf goedkeuren of machtigen van rechtshandelingen van de Directie der Staatsmijnen die een financieel gevolg hebben

Periode: 1945–1966

Producten: Bijzondere machtigingen of goedkeuringen

Opmerking: 1. Bij de instructie van 1960 wordt een algemene machtiging verleend voor de handelingen omschreven in art. 14, 16 en 17 van de Aanwijzingswet, voor zover in de Instructie niet uitgezonderd (zie opm. 2).

2. De rechtshandelingen betreffen het:

– verwerven van onroerende goederen (1937) boven een bedrag van ƒ 100.000,–

– verlenen van voorschotten boven een bepaald bedrag of in bepaalde gevallen;

– vervreemden en bezwaren van onroerende zaken (1937, 1960)en voor een dading ter beëindiging van een geschil over onroerende zaken (1960);

– verkoop van roerende goederen boven een boekwaarde van ƒ 10.000,– (193);

– oprichten van een vennootschap en eerste deelneming in de vennootschap, vervreemden of bezwaren van aandelen in een vennootschap (1960).

Bron: Aanwijzingswet Staatsmijnen 1928 en 1956, art. 8–9 en 12–18; Instructie 1937, art. 13, 15–16; Instructie 1960, art. 5–7

Waardering: B 4

238.

Handeling: Het goedkeuren van de werkplannen en kennis nemen van de bestellingen en aanbestedingen die niet aan de laagste inschrijver zijn gegund (1937, 1960), resp. geplaatst, voor zover deze een bedrag van meer dan ƒ 100.000,– te boven gaan (1960)

Periode: 1945–1966

Producten: Werkplannen, nota’s van toelichting inzake de uitvoering van een werkplan, ministeriële goedkeuringen.

Bron: Instructie 1937, art. 14, Instructie 1960, art. 10

Waardering: V 10 jaar

4.1.10. Mijnsluiting en herstructurering van Zuid-Limburg3

239.

Handeling: Het mede opstellen en vaststellen van personeelsafvloeiingsplannen voor de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg

Periode: 1969–

Opmerking: De personeelsafvloeiingsplannen zijn tot stand gekomen door overleg tussen overheid en onderneming enerzijds en de Mijn Industrie Raad, ondernemingsraad en vakbonden anderzijds (Messing p. 312).

Bron: Messing p. 413

Waardering: B 5

241.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de Contactcommissie inzake het herstructureringsbeleid in het kader van de mijnsluitingen in Limburg

Periode: 1969–

Bron: Staatsalmanak

Waardering: B 5

Sluiting van de mijnen (1965–1974)4

242.

Handeling: Het ontwikkelen en ondersteunen van een actief afschrijvingsbeleid met als doel het verlies van de mijnen te beperken

Periode: 1965–

Opmerking: Het betreft bijv. het terugbrengen van de balanswaarde van de mijnbedrijven tot nihil, bijzondere afschrijvingen op de vaste activa etc.

Bron: Messing p. 284–285

Waardering: B 1

243.

Handeling: Het opstellen van een sluitingsprogramma voor de in Zuid-Limburg gevestigde steenkolenmijnen

Periode: 1964–

Product: Nota’s, o.a. de Nota inzake de mijnindustrie en de industriële herstructurering van Zuid-Limburg, ookwel Eerste Mijnnota genoemd.

Bron: Geologie en Mijnbouw 1971 vol. 50, p.285

Waardering: B 1

244.

Handeling: Het initiëren van en deelnemen aan overlegsituaties met betrekking tot de herstructurering van Zuid-Limburg

Periode: 1964–

Producten: o.a. verslagen (met bijlagen) van overlegsituaties met de provincie, bedrijven waaronder DSM,andere departementen, mijndirecties en Mijnraad

Bron: Eerste Mijnnota 1965

Waardering: B 1

245.

Handeling: Het leveren van financiële bijdragen benodigd voor de vermindering van de sociale lasten van de steenkolenmijnindustrie, zogeheten objectieve steun

Periode: 1964–

Opmerking: De financiële bijdrage is gebaseerd op de wet van 1 augustus 1964 houdende maatregelen ter voorziening in de middelen benodigd voor de vermindering van de sociale lasten van de steenkolenmijnindustrie in Limburg. De steunmaatregelen werden gecontroleerd door het Ministerie van Economische Zaken

Product: O.a. accountantsrapporten

Bron: Rijksbegroting 1965

Waardering: V 7 jaar

246.

Handeling: Het leveren van financiële bijdragen aan het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg en aan het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf

Periode: (1948)1964–

Opmerking: Zie wetten van 1 juli 1948, 1 augustus 1964 en 31 oktober 1973 betreffende de mijnpensioenfondsen.

Bron: Rijksbegroting 1965

Waardering: V 7 jaar

247.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met particuliere mijnondernemingen met als doel de productie te continueren

Periode: 1965–1974

Bron Messing p. 302–303

Waardering: B 5

248.

Handeling: Het verlenen van subjectieve steun aan particuliere mijnbedrijven en hun kapitaalverschaffers

Periode: 1965–

Opmerking: De uitvoering van de steunmaatregelen werd gecontroleerd door het Ministerie van Economische Zaken.

Product: O.a. accountantsrapporten

Bron: Messing Bijlage X

Waardering: V 7 jaar

249.

Handeling: Het voeren van overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de mijndirecties omtrent mogelijke claims op de EGKS en de EEG voor wat betreft de kosten van (om)scholing en andere arbeidsvoorzieningsmaatregelen

Periode: 1964–

Bron: Eerste Mijnnota 1965, p. 29

Waardering: B 5

250.

Handeling: Het sluiten van een overeenkomst met de Hoge Autoriteit betreffende de wederaanpassingsmaatregelen

Periode: 1965–

Bron: Eerste Mijnnota 1965

Waardering: B 5

251.

Handeling: Het indienen van een verzoek bij de Hoge Autoriteit voor het verstrekken van leningen of het geven van garanties ten gunste van ondernemingen die bereid zijn nieuwe permanente werkgelegenheid te scheppen voor mijnwerkers of werknemers uit de ijzer- en staalindustrie

Periode: 1965–

Bron: Eerste Mijnnota Bijlage IV

Waardering: B 4

252.

Handeling: Het indienen van een verzoek tot niet-terugvorderbare hulp bij de Hoge Autoriteit voor arbeiders in de kolenmijn- en staalindustrie die door sanering van de onderneming werkloos worden

Periode: 1965–

Bron: Eerste Mijnnota Bijlage IV

Waardering: B 5

253.

Handeling: Het financieel bijdragen aan de wederaanpassingsregelingen voor het mijnpersoneel in het kader van artikel 56 van het EGKS-verdrag en artikel 4 van beschikking nor. 3/65 van de Hoge Autoriteit

Periode: 1965–

Bron: Rijksbegroting 1968–69

Waardering: V 7 jaar

254.

Handeling: Het deelnemen in werkgroepen betreffende het herstructureringsbeleid voor Limburg

Periode: 1965–

Waardering: B 5

255.

Handeling: Het bijdragen aan de totstandkoming van meerjaren-infrastructuurprogramma’s voor de herstructurering van Zuid-Limburg

Periode: 1965–

Opmerking: De bevordering van de infrastructuur voor toeristische projecten viel onder de competentie van de staatssecretaris van Economische Zaken. Voor overige infrastructurele maatregelen, zie institutioneel onderzoek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bron: Rijksbegroting 1968–1969, Tweede Mijnnota 1969.

Waardering: B 1

256.

Handeling: Het financieel bijdragen aan de infrastructurele herstructurering van Zuid-Limburg

Periode: 1965–

Bron: Rijksbegroting 1968–1969

Waardering: V 7 jaar

257.

Handeling: Het (doen) ontwikkelen van maatregelen om industriële vestiging in Zuid-Limburg ten behoeve van vervangende werkgelegenheid voor ex-mijnwerkers te stimuleren

Periode: 1964–

Producten: Stimuleringsregeling voor Industriële Omschakeling in Limburg (SIOL)

Opmerking: De SIOL (1965) betreft een financiële tegemoetkoming van Staatswege voor ondernemers die zich in Limburg willen vestigen onder de in deze regeling vastgelegde bepalingen.

Bron: Eerste Mijnnota 1965 (Kamerstuk 8424), p. 35

Waardering: B 1

258.

Handeling: Het toekennen, wijzigen en intrekken van een financiële tegemoetkoming voor industriële bedrijven in het kader van de Stimuleringsregeling voor industriële omschakeling in Limburg

Periode: 1966–

Producten: Beschikkingen, ingediende aanvragen met bijlagen, adviezen van de Provincie

Bron: Eerste Mijnnota 1965, Bijlage VI

Waardering: V 7 jaar

259.

Handeling: Het deelnemen aan en bevorderen van overlegsituaties ten gunste van de arbeidsvoorziening in Limburg

Periode: 1965–

Waardering: V 5 jaar

260.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de Interdepartementale Commissie Gebieden met Bijzondere Structuurveranderingen in het kader van de mijnsluitingen in Limburg

Periode: 1965–

Waardering: B 1

261.

Handeling: Het deelnemen aan overlegsituaties betreffende de om- en bijscholing voor werknemers in de mijnindustrie

Periode: 1965–

Producten: O.a. verslagen van overleg

Waardering: V 5 jaar

262.

Handeling: Het financieel bijdragen in de regionale toeristische ontwikkeling van Zuid-Limburg

Periode: 1965–

Bron: Rijksbegroting 1976–77

Waardering: V 7 jaar

NB. Voor schadevergoedingsregelingen ten gevolge van bodemverzakking, zie toezicht op nazorg, hoofdstuk delfstoffen.

4.1.11. De herintroductie van kolen

266.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van een lid van het bestuur van de Stichting Industriële Ontwikkeling Kolenvergassing

Periode: 1991–

Producten: Beschikkingen

Bron: Statuten van de Stichting Industriële Ontwikkeling Kolenvergassing, art. 5

Waardering: V 10 jaar na benoeming

4.1.12. Context

267.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, in overeenstemming met de Minister voor Wetenschapsbeleid voor wat betreft het onderzoeksgedeelte, en in overleg met andere betrokken ministers, voorbereiden, opstarten, begeleiden, (doen) coördineren en doen uitvoeren van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen

Periode: 1980–

Producten: O.a. verslagen van interdepartementaal overleg, rapporten van BEOP aan de minister.

Opmerking: Bij de organisatie van de uitvoering van het uitgebreide NOK-werkterrein wordt een onderscheid gemaakt tussen onderzoeks- en demonstratiegedeelte. Hiervoor krijgen respectievelijk het Bureau Energie Onderzoek Projecten (BEOP) en de Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij (NEOM) een coördinerende taak toegewezen. NEOM heeft tevens een uitvoerende taak die bestaat uit het verschaffen van een langlopende risicodragende financiering alsook het daadwerkelijk steunen bij het ontwerpen, opzetten en bedrijven van het demonstratieproject.

Bron: Nota Energiebeleid deel 2/Kolen (p. 88–9)

Waardering: B 1

268.

Vervallen.

271.

Handeling: Het ontwikkelen van een doelstellend minimumbeleid voor de inzet van kolen door de verbruikssectoren

Periode: 1979–

Opmerking: Onder verbruikssectoren wordt verstaan de openbare elektriciteitsproductiesector, de industrie en kolenvergassing

Bron: Nota Energiebeleid deel 2/Kolen p. 7

Waardering: B 1

272.

Vervallen.

274.

Handeling: Het (doen) analyseren van de risico’s verbonden aan het gebruik van steenkool voor het opwekken van electriciteit in Nederland

Periode: 1979–

Producten: O..a. adviezen, analyse en informatie

Opmerking: Over het kolenbeleid werd veelvuldig interdepartementaal overleg gepleegd tussen de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Volksgezondheid en Milieuhygiëne. De risicoanalyse werd in opdracht van bovengenoemde ministers uitgevoerd door TNO.

Bron: Nota Energiebeleid deel 2/Kolen, p. 162

Waardering: B 1

276.

Handeling: Het doen onderzoeken van de haalbaarheid van centrale bereiding van stookklare brandstof van kolen

Periode: 1980–

Opmerking: Onderzoek werd gedaan door de Vereniging van gebruikers van Krachtwerktuigen in opdracht van de Minister van Economische Zaken.

Bron: Energienota deel 2/Kolen (p. 95)

Waardering: B 1

277.

Handeling: Het ondersteunen van onderzoeksactiviteiten gericht op het in stand houden van de mogelijk heden voor de inzet van steenkool voor grootschalige elektriciteitsopwekking op langere termijn

Periode: 1980–

Producten: Financiële bijdragen

Opmerking: Met name onderzoek gericht op aspecten van steenkoolvergassing. Het ministerie ondersteunt onderzoeksactiviteiten via de Nederlandse Organisatie Voor Energie en Milieu (NOVEM).

Bron: De Ingenieur nr. 20, 6 december 1995, p. 34

Waardering: V 7 jaar

4.1.13. Vergunningverlening voor opsporing en winning

Concessie- en vergunningsbeleid

280.

Handeling: Het jaarlijks opstellen en publiceren van verslagen van de activiteiten op het gebied van de opsporing en winning van olie en gas in Nederland en het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1958–

Producten: EZ, Jaarverslag ‘Olie en gas in Nederland: opsporing en winning’

Opmerking: 1. Samenstelling: hoofdafd. Mijnwezen, in samenwerking met RGD en het Staatstoezicht op de Mijnen.

2. Aan de Europese Commissie wordt een verslag ter hand gesteld. De rapportage is o.g.v. De in 1996 gewijzigde mijnwetgeving wettelijk verplicht.

Bron: MEZ-1994, Olie en gas; Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 18 maart 1996, Stb. 200, art. 8m; MCP, zoals gewijzigd in 1996, art. 21a

Waardering: B 3

Boorvergunningen delfstoffen Nederlands territoir

281.

Handeling: Het o.g.v. de informele Regeling prioriteitsverklaring geofysisch bodemonderzoek verlenen van prioriteitsverklaringen, op grond waarvan na het geofysisch onderzoek een eventuele latere boorvergunningsaanvraag met voorrang zal worden behandeld

Periode: 1982–ca. 1993

Producten: Prioriteitsverklaringen

Advieskader: RGD

Bron: De Maar, Energierecht, p. 167, nt. 20; Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij Implementatiewet van 18 maart 1996, Stb. 200, art. 8e

Waardering: V 5 jaar

285.

Vervallen.

286.

Handeling: Het beslissen over de verlening, wijziging, verlenging en intrekking van boorvergunningen voor de opsporing van delfstoffen op het Nederlandse territoir

Periode: a. 1945–1967: uitsluitend mijnveld Winterswijk

b. 1967–: het gehele Nederlandse territoir

Producten: Boorvergunningen met een geldigheidstermijn van gewoonlijk 4 jaar, o.g.v. Ingediende aanvragen met bijlagen (o.m. Werkprogramma, geologisch rapport), gevraagde adviezen en reacties derden

Advieskader Mijnraad, RGD en Commissie van Advies inzake van Boorwerken te vrijwaren kwetsbare Gebieden

Bron: Mijnwet 1810, art. 10; Wet opsporing delfstoffen 1924 en 1967, zoals gewijzigd bij Wet van 1996; Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boor vergunningen en concessies 1993, art. 2, 4, 6; Taverne, Beginselen, p. B-19

Waardering: B 5

287.

Handeling: Het toestemming verlenen aan de houder van een boorvergunning voor de uitvoering van een boring, in het geval de vergunninghouder niet met een andere vergunninghouder voor een andere delfstof in hetzelfde vergunningsgebied over de boorlocatie tot overeenstemming is gekomen

Periode: 1945–1995

Opmerking: Hierbij dient het (oudste) recht van de eerste vergunninghouder in acht genomen te worden door de tweede vergunninghouder.

Bron: Boorvergunning Andel II, art. II, art. 1; inl. 24 januari 1997

Waardering: V 10 jaar

Winningsconcessies delfstoffen Nederlands territoir

296.

Handeling: Het, in afwachting van een verlening van een aangevraagde concessie, verlenen van permis de vente voor aardolie en aardgas in het Nederlandse territoir

Periode: 1945–

Opmerking: Een permis de vente is een verkoopvergunning, die verleend kan worden, wanneer er een exploitabele delfstof wordt aangetroffen, die wel geproduceerd kan worden, maar waarvoor (nog) geen winningsconcessie is verleend.

Bron: Rademakers, Staatstoezicht op de Mijnen, p. 14

Waardering: B 5

297.

Handeling: Het, na advisering door de Commissaris der Koningin en de Raad van State (tot 1988), voorbereiden van koninklijke besluiten tot verlening van concessies, tot toestemming tot overdracht van delen van concessies, (vanaf 1988) tot toestemming met de overdracht van de gehele mijn, en (vanaf 1988) tot verlenging van concessies ter ontginning van delfstoffen in het Nederlandse territoir:

A. Concessies met een permanente geldigheidsduur (1985: 16);

B. Niet-permanente concessies (vanaf 1988).

Periode: 1945–1996

Producten: Koninklijke besluiten, o.b.v. aanvragen met bijlagen (kaarten, werkprogramma e.d.), borgstellingovereenkomsten, adviesrapporten

Advieskader: sodm

Opmerking: 1. Eventueel kan de minister o.g.v. de concessie een nadere, bijzonder vergunning verlenen voor de ontginning van in de concessie uitgesloten delen of lagen van het concessieveld. Ook kan de minister in een concessie de beperking opnemen, dat hij in het belang van een andere concessie bepaalde terreinen van de eerst genoemde concessie kan aanwijzen, die de concessionaris niet voor zijn ontginning mag gebruiken (zie Wet van 6 maart 1915, Stb. 141).

2. De vergunninghouder heeft een werkverplichting en kan door de Minister van Economische Zaken verplicht worden de benodigde controlegegevens aan deze te verstrekken.

Bron: Mijnwet 1810, art. 5–7; Mijnwet 1903, zoals gewijzigd 1988, art. 1 en 1a, 8, 10; Bruinkoolconcessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 3; Bijl. Hdtk 1986–1987, 19 722, nr. 5, p. 7; Koninklijke besluiten concessieverlening zout, b.v. Stcrt. 1955, 187, Stcrt. 1967, 76 en 77.

Waardering: B 5

298.

Handeling: Het beslissen over de verlening (na advisering door Gedeputeerde Staten), wijziging of intrekking en over de toestemming tot overdracht van concessies ter ontginning van delfstoffen op het Nederlandse territoir

Periode: 1996–

Producten: Koninklijke besluiten, o.b.v. Aanvragen met bijlagen (kaarten, werkprogrammaTM e.d.), Borgstellingovereenkomsten, adviesrapporten

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij Wet van 18 maart 1996, art. 8h–8l; Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies, art. 4

Waardering: B 5

299.

Handeling: Het, de Raad van State gehoord, voorbereiden van het koninklijk besluit tot nalatigverklaring van de concessionaris wegens niet-nakoming van verplichtingen

Periode: 1904–1996

Producten: Exploiten, processen-verbaal, mededelingen, adviezen, (ontwerp-)besluiten

Opmerking: 1. Ingeval de verkoop door toewijzing aan den Staat is gevolgd, kan de Kroon de concessie intrekken.

2. De procedure verloopt als volgt:

– de minister maant bij exploit, of stelt de nalatig geachte concessiehouder in gebreke;

– Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie geeft gelegenheid tot de inbreng van bezwaren en adviseert de minister;

– de minister stelt op basis van advies van GS het ontwerp-besluit op;

– de Kroon neemt een besluit over de nalatigverklaring en maakt dit in de Staatscourant bekend;

– de minister zorgt voor de gerechtelijke verkoop van de mijn; zie volgende handeling.

3. Van deze bevoegdheid is tot nu toe nooit gebruik gemaakt.

Bron: Mijnwet 1903, art. 1b-3, thans vervallen

Waardering: B 5

300.

Handeling: Het zorg dragen voor de gerechtelijke verkoop van een wegens nalatigheid in beslag genomen mijn

Periode: 1904–1996

Producten: Exploiten, inschrijvingen in openbare registers, akten van verkoop

Opmerking: De staat ontvangt 25% van het aan de geëxecuteerde (= de concessiehouder) toekomende bedrag.

Bron: Mijnwet 1903, art. 3–7, thans vervallen

Waardering: B 5

302.

Handeling: Het op verzoek van de concessiehouder, na machtiging van de Kroon, gerechtelijk verkopen van een mijn

Periode: 1945–1996

Opmerking: In de praktijk is dit waarschijnlijk nooit voorgevallen!

Bron: Mijnwet 1903, art. 1a–8, thans vervallen

Waardering: B 5

303.

Handeling: Het eventueel toewijzen bij privilege van een – reeds aan anderen verleende – mijnconcessie aan natuurlijke of rechtspersonen die aantoonbaar opsporingsactiviteiten hebben gefinancierd

Periode: 1945–

Bron: Mijnwet 1810, art. 20

Waardering: B 5

304.

Handeling: Het ten algemeen nutte onteigenen van grondeigenaren die geen toestemming voor het verrichten van opsporings- en winningsactiviteiten op hun grond willen verlenen

Periode: 1945–

Bron: Taverne, Beginselen, p. B-18; Inventaris EZ I, nr. 744 en 765

Waardering: B 5

305.

Handeling: Het o.g.v. de wet van 24 juni 1901 inzake de exploitatie van staatswege van steenkoolmijnen in Limburg voorbereiden van koninklijke besluiten voor de uitbreiding of samenvoeging van concessies voor de ontginning van staatsmijnen in Limburg

Periode: 1945–

Producten: Koninklijke besluiten van aanwijzing

Opmerking: Achtereenvolgens zijn aangewezen:

– de Staatsmijn Wilhelmina (1903);

– de Staatsmijn Emma (1906);

– de uitbreiding van de Staatsmijn Emma (1940);

– de Staatsmijn Hendrik (1910);

– de uitbreiding van de Staatsmijn Hendrik (1940);

– de samenvoeging van de Staatsmijnen Emma en Hendrik (1965);

– de Staatsmijn Maurits (1915);

– uitbreiding van de Staatsmijn Maurits (1957);

Bron: Wet van 24 juni 1901, Stb. 170, art. 1; koninklijk besluit samenvoeging staatsmijnen Emma en Hendrik, Stcrt. 1965, 109

Waardering: B 4,5

306.

Handeling: Het verlengen of vernieuwen van de overeenkomst met de Domaniale Mijnmaatschappij NV inzake de verpachting van de exploitatie van de Domaniale Mijnen in Zuid-Limburg

Periode: 1945–

Producten: Overeenkomst

Overlegkader: Mijnraad

Opmerking: De overeenkomst werd o.m. in 1952 verlengd.

Bron: Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, p. 209

Waardering: B 4,5

307.

Handeling: Het o.g.v. de overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de Domaniale Mijnmaatschappij NV invorderen van de pachtsom/royalty over de nettoproductie van de Domaniale Steenkolenmijnen

Periode: 1945–

Bron: Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, pp. 92-94 en 166-167

Waardering: V 7 jaar

308.

Handeling: Het, na machtiging bij Koninklijk Besluit, sluiten of wijzigen van overeenkomsten met de concessiehouders over de nadere financiële voorwaarden van de concessie

Opmerking: De ontwerpovereenkomst is aan de concessie gehecht.

Periode: 1948–

Opmerking: De overeenkomsten van de ‘oude’ concessies zijn gebaseerd op de overeenkomst van 3 mei 1948, nr. 19, Stcrt. 110, behorende bij de concessie van Schoonebeek (1948).

Bron: Taverne, Beginselen, p. B-25-27; Regeling aanvragen en financiële verplichtingen boorvergunningen en concessies, art. 6; Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 2 e.v.; Concessie ‘Groningen’, art. 3

Waardering: B 5

309.

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, jaarlijks vaststellen en van de concessiehouder (NAM BV) invorderen van een extra staatsaandeel berekend naar de met de ontginning behaalde winst in de ‘oude’ concessies in het Nederlandse territoir en van een aanvullende betaling

Periode: 1948–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven onder meer registraties en door de beide ministers goedgekeurde resultatenrekening en balans

Opmerking: 1. De oude concessies omvatten: ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953), ‘Rijswijk’ (1955), ‘Rossum-De Lutte’ (1961/1971) en Groningen.

2. Het staats- of winstaandeel bedraagt 10% van het voordelige saldo van de jaarlijkse resultatenrekening. De ‘vergoeding’ wordt bij De Nederlandse Bank gestort. Dit is met name het geval bij EBN en NAM BV. Vanaf 1963.

3. Voor de concessie Groningen geldt de MOR-Groningen.

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 1996, art. 8a, sub b; inl. Mr. Drs. P.I. Meijs, 28 januari 1997; Overeenkomst van 3 mei 1948, nr. 19, Stcrt. 110, behorende bij concessies ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953) etc. Jaarboek olie en gas 1995, ‘Concessie Groningen’.

Waardering: V 10 jaar

310.

Handeling: Het jaarlijks vaststellen en van de concessiehouder invorderen van een oppervlakterecht, berekend naar oppervlakte van het concessiegebied voor de winning van olie en gas in het Nederlandse territoir

Periode: 1967–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangiften van de concessiehouder

Opmerking: De Minister van EZ kan een beperkte vrijstelling van het betalen van oppervlakterecht verlenen.

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij Wet van 18 maart 1996, art. 8a, sub c; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.2; Taverne, Beginselen, p. B-30

Waardering: V 10 jaar

311.

Handeling: Het jaarlijks vaststellen en van de concessiehouder invorderen van de cijns berekend naar de waarde der gewonnen en afgevoerde delfstoffen in/uit een concessiegebied in het Nederlandse territoir

Periode: 1967–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van gespecificeerde aangiften.

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 1996, art. 8a, sub a; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.3-11; Taverne, Beginselen, p. B-30-31; inl. Mr. drs. P.I. Meijs, 28 januari 1997

Waardering: V 10 jaar

312.

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, jaarlijks vaststellen en van de concessiehouder invorderen van het winstaandeel, berekend naar de met de ontginning behaalde winst in een concessiegebied in het Nederlandse territoir

Periode: 1967–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van gespecificeerde aangiften.

Opmerking: Het winstaandeel bedraagt ten minste 50% en ten hoogste 70% van het voordelige saldo van de jaarlijkse resultatenrekening. Het staatswinstaandeel wordt verrekend met de verrekenbare vennootschaps- en inkomstenbelasting.

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 1996, art. 8a, sub b; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.12–23; Taverne, Beginselen, p. B-30-31; inl. Mr. Drs. P.I. Meijs, 28 januari 1997

Waardering: V 10 jaar

313.

Handeling: Het o.g.v. de wet of een concessie namens de Staat der Nederlanden sluiten of wijzigen van een overeenkomst met een zoutexploitatiemaatschappij (Akzo, FRIMA BV) over de nadere financiële voorwaarden van de zoutconcessie

Periode: 1945–

Producten: Overeenkomsten

Opmerking: De betreffende wet is de Wet van 18 juni 1918, Stb. 421, tot ontginning van steenzout bij Buurse.

Bron: Exploitatie-overeenkomst concessie ‘Buurse’, gewijzigd bij nadere overeenkomst, goedgekeurd bij de Wet van 6 augustus 1954, Stb. 353; Overeenkomst met FRIMA BV, behorende bij Concessie ‘Barradeel’ (1994)

Waardering: B 1

315.

Handeling: Het heffen en invorderen van het winstaandeel over de resultaten behaald uit de winning en productie van zout in Nederland

Periode: 1945–

Producten: Ter controle wordt aan de minister de resultatenrekening, de balans en de winst- en verliesrekening, vergezeld van de accountantsverklaring, overlegd. De minister keurt de resultatenrekening goed.

Opmerking: Het winstaandeel is gerelateerd aan de winst of de productie in één boekjaar.

Bron: Exploitatieovereenkomst met de NV Nederlandse Zoutindustrie 1954, 5a–d; Overeenkomst met FRIMA BV (1994), art. 2 e.v.

Waardering: V 10 jaar

Heffingsbesluiten zijn reeds gewaardeerd: B

NB. Voor de invordering van de royalty op de netto-productie van de Domaniale Steenkolenmijnen, zie par. 11.3.2.

317.

Handeling: Het geven van een vergoeding aan eigenaren van grond boven een aangewezen staatsmijn

Periode: 1945–

Bron: Wet van 24 juni 1901, Stb. 170, art. 3–6

Waardering: V 10 jaar

318.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met de NAM als houder van de ‘oude’ concessies over koop of overneming door de Staat der Nederlanden, dan wel (vanaf 1953) de verkoop aan door de Staat aan te wijzen derde, van de gewonnen aardgas in die concessies

Periode: 1948–

Producten: Contracten

Opmerking: De verplichting het gewonnen aardgas tegen een redelijke prijs te verkopen aan de staat wordt in de concessie ‘Schoonebeek’ voor de eerste maal vastgelegd.

Bron: Concessies ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953) e.v. Concessies, art. 8

Waardering: B 5

319.

Handeling: Het goedkeuren van de overeenkomst inzake de verkoop van in een concessiegebied gewonnen aardolie of aardgas, dan wel van de verrekenprijs van de daaruit afgevoerde hoeveelheden

Periode: 1965–

Opmerking Regelingen inzake bevoegdheden met betrekking tot de verkoop van opbrengsten worden ook in concessies zelf vastgelegd.

Bron: Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 WCP, aft. III, art. 3–22, 27; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.26

Waardering: V 10 jaar

320.

Handeling: Het bemiddelen in de totstandkoming van een winningovereenkomst tussen twee concessiehouder of een concessiehouder en een vergunninghouder bij ‘overlopende structuren’ in het Nederlandse territoir

Periode: 1970–

Producten: Overeenkomsten

Opmerking: Het gaat om een winbaar aardgas- en aardolievoorkomen, dat zich over (een deel van) twee aangrenzende concessievelden uitstrekt.

Bron: Concessie Rossum-De Lutte (1961, zoals gewijzigd in 1971), art. 5e; Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 5.4

Waardering: V 1 jaar

321.

Handeling: Het verlenen van toestemming aan de concessiehouder voor de ontginning van een mijn bij wijze van verpachting, aanbesteding of verhuring

Periode: 1945–

Bron: Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953), art. 12; Concessie ‘Groningen’, art. 12; Zoutconcessie Adolf van Nassau, art. 13; Bruinkoolconcessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 11

Waardering: V 10 jaar na afloop overeenkomst

322.

Handeling: Het goedkeuren van de (wijzigingen) van de statuten van de concessionarissen van olie- en gasmijnen

Periode: 1945–

Bron: Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 13, ‘Tubbergen’ (1953); Concessie Groningen, art. 13; Concessie Adolf van Nassau, art. 14

Waardering: V 10 jaar

323.

Handeling: Het verlenen van toestemming aan de concessiehouder voor de ontginning van zoutmijnen bij wijze van verpachting, aanbesteding of verhuring

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na afloop overeenkomst

324.

Handeling: Het bij liquidatie van de concessionaris goedkeuren van de toewijzing van concessies voor de winning van delfstoffen

Periode: 1945–

Bron: Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 13, derde lid, ‘Tubbergen’ (1953), art. 14; Concessie Groningen, art. 13; Concessie Adolf van Nassau, art. 14

Waardering: V 10 jaar na afloop concessie

325.

Vervallen.

326.

Handeling: Het benoemen van een regeringsvertegenwoordiger voor de drie ‘oude’ concessies, belast met het toezicht houden op de naleving van de concessies en van de aan de concessies voor de winning van koolwaterstoffen verbonden financiële voorschriften

Periode: 1948/1996–

Bron: Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 14; ‘Tubbergen’ (1953), art. 15; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.30; bijl. Hdtk 1996–97, 25 000 XIII (Rijksbegroting EZ), nr. 28

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

327.

Handeling: Het namens of vanwege de minister toezicht houden op de naleving van de concessies en van de aan de concessies voor de winning van koolwaterstoffen verbonden financiële voorschriften

Periode: 1948–

Opmerking: 1. Tot 1996 is de taak en bevoegdheid van de regeringsvertegenwoordiger vastgelegd in de concessies.

2. De handeling behelst onder meer het:

– controleren van de boeken en rapporten betreffende het winningsbedrijf van de concessiehouder;

– deelnemen aan de vergaderingen van aandeelhouders en/of raad van commissarissen van de concessiehouder, voor zover het mijnbouwkundige activiteiten in het concessiegebied betreft.

3. De regeringsvertegenwoordiger heeft uitgebreide volmachten om informatie te (doen) verzamelen.

Bron: Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 14; ‘Tubbergen’ (1953), art. 15; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.30; bijl. Hdtk 1986–1987, 19 722, nr. 5, p. 7

Waardering: V 10 jaar

328.

Handeling: Het goedkeuren van (wijziging of ontbinding van) samenwerkingsovereenkomsten tussen de concessiehouder en de staatsdeelnemer inzake de gezamenlijke ontginning van aardolie en aardgas in concessiegebieden

Periode: 1963–

Opmerking: Samenwerkingsovereenkomsten (vroeger ook wel: overeenkomsten van maatschap) komen bij of na de concessieverlening tot stand.

In het eerste geval is de overeenkomst in ontwerp aan de concessie gehecht.

In het tweede geval moet de minister eerst beslissen, of de maatschappij die een tweede voorkomen van olie of gas aantoont, verplicht is mee te werken aan de totstandkoming van een maatschap. Het aantonen van een tweede voorkomen moet aan de minister, aan de IGM en aan de directeur van de RGD gemeld worden.

De handelingen kunnen samenvallen met de concessieovereenkomst.

Bron: Besluit concessie koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, hoofdst. 3, par. 2; Taverne, Beginselen, p. B-28; B; concessie ‘Groningen’, koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39

Waardering: B 1

329.

Handeling: Het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst tussen de concessiehouder die een tweede voorkomen van aardgas of aardolie in een concessiegebied heeft aangetoond, en de staatsdeelnemer inzake de gezamenlijke winning van aardolie en aardgas in die concessie

Periode: 1970–

Opmerking: 1. Overeenkomsten van samenwerking komen bij of na de concessieverlening tot stand. In het tweede geval moet de minister eerst beslissen, of de maatschappij die in een concessiegebied een tweede bron van olie of gas aanboort, verplicht is mee te werken aan de totstandkoming van een winningmaatschap.

2. Vanaf 1996 is er de wettelijke regel, dat slechts indien naar redelijke schatting de staat door staatsdeelneming financieel nadeel zal kunnen lijden, afgezien kan worden van staatsdeelneming.

3. Het aantonen van een tweede voorkomen moet aan de minister, aan de IGM en aan de directeur van de RGD gemeld worden.

Bron: Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 3.10

Waardering: B 1

Opsporingsvergunningen aardolie en aardgas offshore

332.

Handeling: Het beslissen over de verlening, intrekking e.d. van verkenningsvergunningen voor aardolie en aardgas in het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Opmerking: De normale geldigheidsduur is 6 maanden.

Bron: EZ, Opsporingsvergunningen, p. 49

Waardering: V 5 jaar na vervallen vergunning

333.

Handeling: Het beslissen over de verlening, beperking, intrekking e.d. van opsporingsvergunningen voor aardolie en aardgas in het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen o.b.v. Aanvragen met bijlagen, o.m. Werkprogramma, raming reserves, financiële gegevens en adviezen

Opmerking: 1. Met ‘beperking’ wordt de beperking van het vergunningsgebied bedoeld. De beschikking wordt in de Staatscourant geplaatst. De vergunning is aanvankelijk 15 jaar geldig, en vanaf 1976 10 jaar geldig; vanaf 1996 wordt de duur per vergunning vastgesteld.

2. Voorschriften inzake de wijze van aanvrage van een vergunning en de daarbij te overleggen gegevens zijn in Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen MCP, Stb. 1967, 75, en vanaf 1996 in de Regeling vergunningen koolwaterstoffen CP 1996 vastgesteld.

3. Uitslag en bijzonderheden omtrent de toewijzingsronden worden door EZ/EOG gepubliceerd.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 2–21; Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. II, art. 2, 19, 21; nvt Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, I, par. 2; Besluit aanvragen vergunningen, art. 5–6 en bijl.

Waardering: B 5

334.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, t.b.v. zuiver wetenschappelijk onderzoek beslissen over de verlening, intrekking e.d. van ontheffingen van de verplichting met een vergunning verkennings- of opsporingsonderzoek naar aardolie en aardgas in het Continentaal Plat te verrichten, dan wel van de werkverplichting het verkennings- of opsporingsonderzoek daadwerkelijk uit te voeren

Periode: 1965–

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 2, tweede lid; Besluit 1976, Stb. 102, art. 8; Taverne, Beginselen, p. B-34

Waardering: V 10 jaar na aflopen vrijstelling

335.

Handeling: Het voorbereiden van een machtigingswet waarbij de staat of een staatsdeelnemer gemachtigd wordt zelfstandig opsporingsonderzoek op het Continentaal Plat te verrichten

Periode: 1996–

Opmerking: In de praktijk is dit tot dusverre nooit gebeurd. De staatsonderneming neemt in winningvergunningsgebieden samen met de partner in de samenwerkingovereenkomst deel in de exploratie.

Bron: MCP, art. 4; Taverne, Beginselen, p. B-35; inl. Mw. Mr.ir. C.M.M. Weisenborn (DGE/EOG), 27 augustus 1996

Waardering: B 5

336.

Handeling: Het vaststellen en invorderen van een jaarlijks oppervlakterecht en een eenmalige bonus, berekend naar het oppervlakte van het vergunninggebied voor de opsporing van olie en gas op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven en registraties van de vergunninghouder

Opmerking: De bonus wordt geheven bij het van kracht worden van vergunningen verleend anders dan op grond van art. 13, eerste lid van de wet.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 8 en 10, derde lid, sub a; Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. II, art. 4–5; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 2.2–2.3

Waardering: V 10 jaar

339.

Handeling: Het aan de hand van het desbetreffende werkprogramma toezicht houden op het daadwerkelijk uitvoeren door een houder van een opsporingsvergunning van het opsporingsonderzoek

Periode: 1967–

Opmerking: De vergunninghouder moet een jaarlijkse specificatie indienen van zijn uitgaven.

Bron: Besluiten ex art. 12 MCP 1967 en 1976, art. II, art. 10

Waardering: V 5 jaar

341.

Handeling: Het Waardering van gegevens over de aantoning van aardolie- of aardgasvoorkomens op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Bron: Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. II, art. 13

Waardering: B 2

Bewijsstuk van zakelijke aard, art. 2 sub b archiefbesluit.

Winningvergunningen aardolie en aardgas offshore

342.

Vervallen.

344.

Handeling: Het beslissen over de verlening, wijziging, verlenging, overdracht of intrekking van winningvergunningen voor aardolie of aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Advieskader: RGD, sodm, EBN, Mijnraad

Producten: Beschikkingen, o.b.v. Aanvragen met bijlagen, borgstellingovereenkomsten, adviesrapporten

Opmerking: 1. Onderdeel van de procedure tot ca. 1992 kan zijn, dat aan de aanvrager een ‘letter of intent’ wordt gegeven, hetgeen wil zeggen dat aan een aanvrager een winningvergunning wordt toegezegd, mits hij eerst een opruimingsverklaring en een overeenkomst van samenwerking getekend heeft.

2. Voorschriften inzake de wijze van aanvragen van een vergunning en de daarbij te overleggen gegevens zijn in Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen MCP, Stb. 1967, 75, vanaf 1996 ook in de Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996 vastgesteld.

3. De beschikking wordt, na aanvaarding en zekerheidsstellingen door de vergunninghouders voor opruimingskosten, in de Staatscourant geplaatst en zodoende van kracht. Voor 1996 moesten ook zekerheden worden gesteld ten aanzien van financiële verplichtingen.

4. De vergunning is 40 jaar geldig (vanaf 1996 wordt de duur per vergunning vastgesteld); de borgstellingovereenkomst onder 2a blijft 10 jaar langer van kracht dan de vergunning; de garantieverklaring onder 2b blijft van kracht voor zolang en voor zover de opruiming van de mijnbouwinstallaties nog niet is voltooid.

5. De vergunning kan slechts op verzoek van de houder gewijzigd worden.

6. De vergunninghouder heeft een werkverplichting en kan door de Minister van Economische Zaken verplicht worden de benodigde controlegegevens aan deze te verstrekken.

7. Het kabinet heeft de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden dergelijke vergunningen op te schorten of in te trekken op grond van regels in de Wet Milieubeheer. Deze (theoretische) probleemstelling, die betrekking heeft op elke in Nederland werkzame inrichting, wordt behandeld in het institutioneel onderzoek dat betrekking heeft op milieubeheer.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 2–21; inl. Mw. Mr.ir. C.M.M. Weisenborn (DGE/EOG), 27 augustus 1996; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. III, 23 en 30, art. IV, art. 7; winningvergunning blokdelen K4b en K5a voor Elf Petroland BV c.s., 29 april 1993, E/EOG/MW 9308580 en bijlagen; nvt Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, I, par. 2

Waardering: B 5

345.

Handeling: Het beslissen over de verlening, intrekking e.d. van ontheffingen van de verplichting met een vergunning aardolie of aardgas in het Continentaal Plat te winnen

Periode: 1965–

Opmerking: De ontheffing wordt, in overeenstemming met de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, verleend t.b.v. Zuiver wetenschappelijk onderzoek of t.b.v. Onderzoekingen die geen verkennings- of opsporingsonderzoekingen zijn.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 2, tweede en derde lid; Besluit 1976, Stb. 102, art. II, art. 8; Taverne, Beginselen, p. B-34

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing

Ontheffingen zijn van tijdelijke aard en worden verleend in afwachting van een vergunningaanvrage.

NB. Voor het toezicht op de meetapparatuur voor het meten van de gewonnen koolwaterstoffen, zie hoofdstuk 12, par. 3.1.

347.

Handeling: Het vaststellen en van de vergunninghouder invorderen van een eenmalige bonus, berekend naar het oppervlakte van het vergunningsgebied voor de winning van aardolie en aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1967–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven en registraties van de vergunninghouder

Opmerking: De bonus wordt geheven bij het van kracht worden van vergunningen verleend anders dan op grond van art. 13, eerste lid van de wet. Op het Nederlandse territoir bestaat er geen bonus.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 10, derde lid; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. VIII, art. 1; Taverne, Beginselen, p. B-35; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.30

Waardering: V 10 jaar

348.

Handeling: Het jaarlijks vaststellen en van de vergunninghouder invorderen van een oppervlakterecht, berekend naar het oppervlakte van het vergunningsgebied voor de winning van aardolie en aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven en registraties van de vergunninghouder

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, gewijzigd 1996, art. 8; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. III, art. 1; Taverne, Beginselen, p. B-35; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.2

Waardering: V 10 jaar

349.

Handeling: Het jaarlijks vaststellen en van de vergunninghouder invorderen van de cijns, berekend naar de waarde der gewonnen en afgevoerde delfstoffen in een vergunningsgebied van het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven, metingen en registraties van de vergunninghouder

Opmerking: De cijns wordt berekend als een percentage van de gewonnen en afgeleverde delfstoffen.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, gewijzigd 1996, art. 11, eerste lid sub a en b; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. III, art. 3–22, 27; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.4 t/m 3.23

Waardering: V 10 jaar

350.

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, jaarlijks vaststellen en van de vergunninghouder invorderen van het winstaandeel, berekend naar de met en door de winning behaalde winst in een vergunningsgebied van het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven, resultatenrekeningen, metingen en registraties van de concessiehouder

Opmerking: 1. Het winstaandeel bedraagt 50 of 70% van het voordelig saldo van de resultatenrekening over één boekjaar. Het wordt verrekend met de verrekenbare inkomsten- en vennootschapsbelasting.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, gewijzigd 1996, art. 11, eerste lid sub a en b; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. III, art. 3–22, 27; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.4 t/m 3.23

Waardering: V 10 jaar

351.

Handeling: Het goedkeuren van de overeenkomst inzake de verkoop van in een vergunninggebied op het Continentaal Plat gewonnen aardolie of aardgas, dan wel van de verrekenprijs van de daaruit afgevoerde hoeveelheden

Periode: 1965–

Bron: Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. III, art. 3–22, 27; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.26; nvt, art. 5.2

Waardering: V 10

352.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van de verplichting voor de vergunninghouder eigenaar te zijn van in het vergunningsgebied gelegen productieputten en daarbij behorende productie-installaties

Periode: 1970–

Bron: Besluit ex art. 12 MCP, art. III, art. 29; Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 5.1 j°. Art. 5.5;

Besluit ex art. 12 MCP, art. III, art. 29; Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 5.1 j°. Art. 5.5

Waardering: B 5

N.B. De hier beschreven handelingen zijn niet in die vorm opgenomen in BSD Staatsdeelneming, zoals die beschreven zijn in PIVOT-rapport 57.

353.

Handeling: Het goedkeuren van (wijzigingen van) de overeenkomst van samenwerking tussen vergunninghouder(s) en winningsvennootschap inzake de winning van aardolie en aardgas

Periode: 1970–

Opmerking: De samenwerking kan reeds vanaf 1967 de vorm van een cost-companyconstructie hebben.

Bron: Besluit 1976 ex art. 12 MCP, art. IV en VI; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.2. En 4.11 en nvt I, par. 3.2

Waardering: B 5

354.

Handeling: Het goedkeuren van (wijzigingen van) de overeenkomst van samenwerking op basis van een cost-company constructie tussen vergunninghouder(s), winningvennootschap en EBN inzake de winning van aardolie en aardgas

Periode: 1970–

Opmerking: Volgens de nvt bij het Besluit 1996 draagt de winningvennootschap de positie die haar op grond van art. 4.2, eerste lid, sub b, toekomt als het ware over aan haar aandeelhouders.

Bron: Besluit 1976 ex art. 12 MCP, art. IV en VI; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.2. En 4.11 en nvt I, par. 3.2, en II, par. 3

Waardering: B 5

355.

Handeling: Het na vergunningverlening beslissen over de medewerking van een vergunninghouder die een tweede voorkomen van aardgas of aardolie in een vergunningsgebied aantoont, aan de oprichting van een exploitatiebedrijf waarin ook de staat of een staatsdeelneming deelneemt

Periode: 1970–

Opmerking: 1. Overeenkomsten van samenwerking komen bij of na de vergunningverlening tot stand. In het tweede geval moet de minister eerst beslissen, of de maatschappij die in een vergunninggebied een tweede voorkomen van olie of gas aantoont, verplicht is mee te werken aan de totstandkoming van een winningvennootschap.

2. Vanaf 1996 is er de wettelijke regel, dat slechts indien naar redelijke schatting de staat door staatsdeelneming financieel nadeel zal kunnen lijden, afgezien kan worden van staatsdeelneming.

3. Het aantonen van een tweede voorkomen moet aan de minister, aan de IGM en aan de directeur van de RGD gemeld worden.

Bron: MCP, art. 11, tweede lid, sub a; Taverne, Beginselen, p. B-41; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. VIII, art. V, eerste lid; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.11

Waardering: B 5

356.

Handeling: Het goedkeuren van de ontbinding van de winningvennootschap voor aardolie of aardgas in het vergunninggebied in het Continentaal Plat, dan wel het goedkeuren van de wijziging der statuten van die vennootschap

Periode: 1970–

Bron: Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. IV–VII; winningvergunning blok K4B en K5A: overeenkomst van samenwerking, 1993; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.2 en 4.3

Waardering: B 4

357.

Handeling: Het bemiddelen in de totstandkoming van een winningovereenkomst tussen twee vergunninghouders bij ‘overlopende structuren’ in het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1970–

Bron: MCP, art. 12; Besluit ex art. 12 MCP, art. III, art. 28; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 5.4

Waardering: V 1 jaar

4.1.14. Exploratie en exploitatiewerkzaamheden

Verkenningsonderzoek

363.

Handeling: Het verlenen, wijzigen e.d. van ontheffingen e.a. beschikkingen inzake het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen anders dan d.m.v. boorwerken

Periode: 1964–1994

Bron: Mijnreglement 1964, art. 322–323, en MRCP, art. 22, 25 en 26; NRMR (6) seismische onderzoekingen,

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing

Ontginningsplan bitumina

364.

Handeling: Het op advies van Staatstoezicht op de Mijnen goedkeuren van (wijzigingen van) het ontginningsplan van vergunningshouders voor de winning van aardolie en aardgas

Periode: 1996–

Bron: Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 5.2; sodm, Jaarverslag 1995, p. 51

Waardering: B 5

Ontwikkeling van locaties en installaties

366.

Handeling: Het voeren van overleg met de Planologische Werkcommissie over de goedkeuring van plannen tot uitvoering van exploratieboringen en het plaatsen van een winninginstallatie (zgn. Locatiebesluiten) in gevoelige gebieden

Periode: 1994–

Bron: Inl. Mr. R.T.A. Hillen (DGE/EOG), 12 november 1996; Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.5–4.6, 4.12 en 5.7

Waardering: B 5

367.

Vervallen.

368.

Vervallen.

369.

Handeling: Het voeren van overleg met de Ministers van V&W en Defensie en Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie over de locatieplannen tot vestiging van boorwerken, dan wel het, op advies van de interdepartementale Planologische Werkcommissie, goedkeuren van locatieplannen in gevoelige gebieden van het Nederlands territoir

Periode: 1994–

Producten: Locatiebeschikkingen naar aanleiding van aangegeven diverse opgaven en rapportage zgn. Nulwaardeonderzoek

Opmerking: Evenals de volgende handeling wordt het plan getoetst aan de belangen van de veiligheid en de landsverdediging

Bron: Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.5–4.6, 4.12 en 5.6; concessies boorvergunning Andel II, art. II, art. 2–4 (1995)

Waardering: B 5

370.

Handeling: Het mede opstellen van milieueffectrapportages ter voorbereiding van plannen tot exploratie- en exploitatieboringen in gevoelige gebieden

Periode: 1986–

Producten: Milieueffectrapporten

Overlegkader: Commissie voor de Milieueffectrapportage, initiatiefnemers, Ministerie van V & W, Ministerie van VROM.

Opmerking: Op grond van de milieuwetgeving moet voor bepaalde handelingen een milieueffectrapport worden opgesteld. Het bevoegd gezag dat vergunningen moet verlenen, onderneemt in een MER.-procedure de volgende activiteiten:

– bekend maken van de startnotitie;

– organiseren van inspraak;

– geven van richtlijnen voor het opstellen van het MER.;

– Waardering van de inhoud van het MER;

– bekend maken en ter inzage leggen van het MER, tegelijkertijd met het voornemen over de activiteit;

– organiseren van inspraak over MER en voornemen; vragen van adviezen;

– Besluiten over activiteit.

Het Ministerie van VROM kan als adviseur mede bij de opstelling betrokken zijn.

2. De m.e.r.’s zijn gekoppeld aan de goedkeuringsbesluiten van de Minister van EZ m.b.t. Plannen tot uitvoering van te plaatsen winninginstallaties; zie handeling 378.

Bron: WABM 1986, Besluit m.e.r. 1994, passim; Handleidingen MER, uitgegeven door VROM.

Waardering: B 5

371.

Handeling: Het, op advies van Staatstoezicht op de Mijnen en de betrokken gemeentebesturen, verlenen, wijzigen e.d. Van tijdelijke ontheffingen van het verbod zonder hindervergunning bepaalde door de minister aangewezen bovengrondse mijn- of boorinrichtingen, of mijn- of boorinrichtingen in bepaalde door de minister aangewezen gebieden, te bouwen, in werking te brengen, te wijzigen e.d.

Periode: 1953–

Producten: ‘Gedoogbeschikkingen’

Opmerkingen: Het gaat hier om tijdelijke werkzaamheden in het kader van proefnemingen, voorlopige opslag e.d. Of om werkzaamheden waarvoor binnen een bepaalde termijn een vergunning moet zijn aangevraagd; in het laatste geval zijn deze termijnen als voorwaarde in de ontheffing opgenomen.

Bron: Hinderwet, Wet Milieubeheer. MR39, zoals gewijzigd bij Besluit van 3 december 1953, houdende wijziging van hoofdstuk XIV A van het MR39, Stb. 1953, 648; Mijnreglement 1964, art. 337–338

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing

372.

Handeling: Het, op advies van Staatstoezicht op de Mijnen en betrokken en de betrokken provinciale, regionale inspecties en gemeentes o.g.v. de hinderregeling ex Mijnreglement 1964 en de Wet milieubeheer verlenen, wijzigen e.d. Van (hinder)vergunningen voor de bouw, uitbreiding en revisie van bovengrondse mijn- of boorinrichtingen, alsmede aan de vergunning (nieuwe) vergunningsvoorschriften toevoegen, deze wijzigen of intrekken

Periode: 1949–1994

Producten: Hinderwetvergunningen, milieuvergunningen.

Overlegkader: Besturen van betrokken gemeenten, Inspecteur Volksgezondheid, belast met toezicht op milieuhygiëne,

Opmerking: 1. In de regel worden de vergunningen voor onbepaalde tijd verstrekt. In bijzondere gevallen kan de minister een tijdelijke vergunning voor ten hoogste 10 jaar verstrekken.

2. Na de invoering van de Wet milieubeheer is een grote ombouwoperatie gestart om de oude vergunningen te actualiseren.

Bron: MR39, zoals gewijzigd bij Besluit van 21 juni 1949, Stb. J 266 (toevoeging hoofdstuk IVA), en van 3 december 1953, houdende wijziging van hoofdstuk XIV A van het MR39, Stb. 1953, 648; Mijnreglement 1964, gewijzigd bij amvb van 23 sept. 1980, Stb. 506, art. 336, eerste lid, 339–352, juncto desbetreffende artikelen van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne; Wet Milieubeheer 1992, art. 8.2, derde lid; inl. Mr. R.T.A. Hillen (DGE/EOG), 12 november 1996; sodm, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan 1997), p. 12

Waardering: V 10 jaar na aflopen vergunning

373.

Handeling: Het op advies van Staatstoezicht op de Mijnen Waardering van kennisgevingen inzake uitbreiding of wijziging van een inrichting, die naar verwachting geen nadelige gevolgen heeft in termen van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting

Periode: 1949–1993

Opmerking: Het gaat hier om handelingen die niet hinderwetplichtig zijn of waarvoor sedert 1985 algemene regels zijn gesteld in de vorm van hinder- of milieubesluiten.

Bron: sodm, Jaarverslag 1992, p. 39, Hinderwet 1985.

Waardering: V 10 jaar na afloop

375.

Handeling: Het, in overleg met vergunninghouders en in overeenstemming met de Ministers van V&W en Defensie, beslissen over de plaats(ing) van mijnbouwinstallaties in zgn. restrictiegebieden in het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1967–

Producten: Beschikkingen

Opmerking: Het gaat o.m. Om scheepvaart- en defensie restrictiegebieden.

Bron: Besluit 1967 ex art. 12 MCP, Stb. 24, art. II, art. 14 en 17, art. IX–X en bijlagen; Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.5, 4.13–4.17 en art. 5.7–5.10

Waardering: V 10 jaar na afloop

377.

Handeling: Het verlenen, vernieuwen of intrekken van vergunningen voor de ontginning of ander gebruik van ondergrondse steengroeven, dan wel verlenen van toestemming voor ontginning of ander gebruik van de groeve bij wijze van verpachting

Periode: 1945–

Producten: Vergunningen e.a. Beschikkingen o.g.v. Aanvrage met kaart, uittreksel uit de kadastrale leggers, verklaring van de grondeigenaar, bij de betrokken gemeentebesturen ingebrachte bezwaarschriften, advies sodm

Opmerking: 1. Het ‘vernieuwen’ van een vergunning gebeurt bij overgang of overdracht van een vergunning.

2. Gedeputeerde Staten en de betrokken gemeente(n) ontvangen een afschrift van de beschikking.

Bron: Groevenreglement 1947, gewijzigd 1993, art. 1–8, 25

Waardering: V 10 jaar na aflopen vergunning

Bouw, onderhoud en operatie van boor- en productie-installaties

378.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de nieuwbouw en plaatsing van mijn- en boorwerken en van mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: 1. T.a.v. Art. 36a–b,e,j,k–m,o is sodm niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. Voor de nieuwbouw van pijpleidingen, zie volgende paragraaf.

Bron: MR39, art. 124, tweede lid, art. 127, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 8, vijfde lid, art. 24–36; MRCP, art. 34–43, 60, 64; NRMR (5) putbeveiliging, Stcrt. 1967, 100, art. 4, 5, 7, 12; MRCP, art. 34; NRCP (27) putbeveiliging, Stcrt. 1970, 207, en 1990, 164; Taverne, Beginselen, p. B-28; NRCP (67, 68) erkenning deskundige instelling op meteorologisch en oceanografisch gebied; NRMR (35) herkenningstekens mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1973, 54; NRMR (41) meteorologische en oceanografische inlichtingen en waarnemingen, Stcrt. 1975, 250; NRMR (51) uitgangen en wegen, Stcrt. 1985, 202, art. 9, vierde lid, art. 13; sodm, A&R, nr. 69 en 110 (Richtlijnen m.b.t. Inrichting aardgas- en aardolieputten), art. 2, 3, 4, 9, resp. 8; sodm, A&R, nr. 80 (Aanschrijving toepassing IMCO-resolutie A.414 op verplaatsbare mijnbouwinstallaties geregistreerd in Nederland; sodm, A&R, nr. 126 (Richtlijnen MRCP sterkte mijnbouwinstallaties), art. 3; nr. 134 (Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 6, eerste en vierde lid, art. 12, eerste en zevende lid; Concessie Groningen, art. 10; Concessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 5

Waardering: V 5 jaar

379.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van mijn- en boorwerken en van mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: 1. T.a.v. Art. 36a–b,e,j,k–m,o is sodm niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. Voor de nieuwbouw van pijpleidingen, zie volgende paragraaf.

Bron: MR39, art. 124, tweede lid, art. 127, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 8, vijfde lid, art. 24–36; MRCP, art. 34–43, 60, 64; NRMR (5) putbeveiliging, Stcrt. 1967, 100, art. 4, 5, 7, 12; MRCP, art. 34; NRCP (27) putbeveiliging, Stcrt. 1970, 207, en 1990, 164; Taverne, Beginselen, p. B-28; NRCP (67, 68) erkenning deskundige instelling op meteorologisch en oceanografisch gebied; NRMR (35) herkenningstekens mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1973, 54; NRMR (41) meteorologische en oceanografische inlichtingen en waarnemingen, Stcrt. 1975, 250; NRMR (51) uitgangen en wegen, Stcrt. 1985, 202, art. 9, vierde lid, art. 13; sodm, A&R, nr. 69 en 110 (Richtlijnen m.b.t. Inrichting aardgas- en aardolieputten), art. 2, 3, 4, 9, resp. 8; sodm, A&R, nr. 80 (Aanschrijving toepassing IMCO-resolutie A.414 op verplaatsbare mijnbouwinstallaties geregistreerd in Nederland; sodm, A&R, nr. 126 (Richtlijnen MRCP sterkte mijnbouwinstallaties), art. 3; nr. 134 (Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 6, eerste en vierde lid, art. 12, eerste en zevende lid; Concessie Groningen, art. 10; Concessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 5

Waardering: V 20 jaar

381.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. De Mijnreglementen m.b.t. het veilig bovengronds verkeer en vervoer van, naar en in mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Opmerking: 1. Het betreft de volgende activiteiten:

– goedkeuren van reglementen voor bovengronds personen- en goederenvervoer (art. 43);

– ontheffing verlenen voor vrije ruimte naast spoor (NRMR smalspoorvervoer, art. 3);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van verbod met helikopter te landen op te klein helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 3);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften obstakelvrije zone helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 5);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften verlichting helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 8);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften toegangen helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 9);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften apparatuur meteorologische gegevens helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 10);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften brandblusmiddelen en -apparatuur helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 30).

2. Bij NR helikopterdekken is Minister van EZ sedert 1995 bevoegd ontheffingen e.d. Te verlenen.

3. Zie voor de handelingen van de Rijksluchtvaartdienst, PIVOT-rapport nr. 16 (burgerluchtvaart).

Bron: Mijnreglement 1964, art. 43–47; NRMR (20) vervoer met motorrijtuigen bovengronds, Stcrt. 1970, 101, en 1988, art. 80; NRMR (36) niet-verplaatsbare transportinrichtingen bovengronds, Stcrt. 1970, 156, art. 7; NRMR (24) smalspoorvervoer bovengronds, Stcrt. 1970, 156; NRCP helikopterdekken, Stcrt. 1993, 233, vervangen door: NRMR en NRCP (73) helikopterdekken, Stcrt. 1995, 186

Waardering: V 20 jaar

385.

Vervallen.

Bouw, onderhoud en operatie van pijpleidingen

392.

Handeling: Het, in overleg met de betrokken minister, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de aanleg van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

393.

Handeling: Het, in overleg met de betrokken minister, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

Buitenbedrijfstelling en nazorg

395.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het verlaten van mijn- en boorwerken, mijnterreinen en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 136–143; MRCP, art. 60, 68, 70; NRMR (3) verlaten van boorgaten, Stcrt. 1967, 100 en 1976, 94; NRCP (32) verlaten van boorgaten, Stcrt. 1971, 175; NRMR (34A) vullen van schachten, Stcrt. 143, 10, art. 6–7; Concessie Rossum-De Lutte (1961), art. 7b, e.a. Concessies

Waardering: B 1

Arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid

396.

Handeling: Het verlenen goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de algemene veiligheid op, in en bij mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Producten: Publicaties in Stcrt.

Opmerking: Met ‘bij’ mijnbouwinstallaties worden de schepen die werkzaamheden uitvoeren aan offshore mijnbouwinstallaties bedoeld.

Bij deze handeling behoort ook de aanwijzing van veiligheidszones.

Bron: MWCP, art. 27; MR39, art. 25, sub a en c; Mijnreglement 1964, art. 144–166; MRCP, art. 96, tweede en derde lid, art. 96a, eerste en tweede lid, art. 97, vierde lid, art. 102a, vierde lid, art. 149a, tweede lid; NRMR (8) grondwerk, Stcrt. 1967, 137; NRMR (9) ladders, Stcrt. 1967, 137; NRMR (10) inrichting aardgas- en aardolieputten, Stcrt. 1967, 214, art. 2, 10; NRMR (17) afstand diepboringen, Stcrt. 1970, 91, art. 2; NRMR (31) veiligheidszones boorwerken op het land, Stcrt. 1971, 120 en 1973, 81, art. 3, tweede lid, art. 5, zesde lid, art. 6, derde lid; Aanwijzing 28 febr. 1989; NRMR 1964 (60) steigers 1989, en NRCP (61) steigers 1989, Stcrt. 1989, 90; NRMR 1964 en NRCP (70) inzake veiligheid en gezondheid van arbeiders in de winningsindustrie; sodm, A&R, nr. 30 (Veiligheidseisen dieselmotoren), 61 (Aanschrijving alcoholische dranken), art. 4, 70 (idem); Nadere regelen Mijnreglement afgraven steenstorten, Stcrt. 1970, 202; sodm, A&R, nr. 113 (Richtlijnen zwavelwaterstoflocaties), art. 13, tweede lid; sodm, A&R, nr. 122 (Aanschrijving met richtlijnen m.b.t. De organisatie van veiligheidsdiensten)

Waardering: V 5 jaar na vervanging

402.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de gezondheid en hygiëne op mijn- of boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar, adviezen van het College van Bijstand en Advies, v.a. 1982 de ARBO-raad

Opmerking: 1. Sodm is t.a.v. MR1964, art. 147, tweede lid, en 158, eerste lid, niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. In een aantal gevallen hoort de minister het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde, nadien de Commissie voor de Bedrijfsgezondheidszorg van de ARBO-Raad (1982–1993).

Bron: MR39, art. 23, 158, eerste lid, art. 160, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. Art. 11, 223–251; MRCP, art. 143, eerste en derde lid, art. 144, art. 147, derde t/m vijfde lid, art. 149b, derde lid (nader geneeskundig onderzoek), art. 152, derde lid, 152a, vierde lid, art. 155, vijfde lid, art. 160, vierde lid; NRMR privaten en urinoirs bovengronds, Stcrt. 1967, 137, en 1975, 126; NRMR (38) drinkwater boorwerken, Stcrt. 1975, 126; NRCP (66) schadelijke geluidsniveaus, Stcrt. 1993, 246; sodm, A&R, nr. 93 (Aanschrijving drinkwaterrichtlijn), art. 11, 17, 30; sodm, A&R, nr. 95 (Medische Keuring van personen op mijnbouwinstallaties 1984), art. 6, tweede lid, art. 8, tweede en derde lid; sodm, A&R, nr. 102 (Accommodatierichtlijnen) 1986, art. 24 en 25, en 1996, art. 23; sodm, Jaarverslag 1992, p. 79 (goedkeuring werkmethode asbestverwijdering)

Waardering: V 50 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

405.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de bescherming van het personeel in de mijnbouw tegen de gevaren van toestellen die ioniserende stralen uitzenden, en van radioactieve stoffen:

A. Territoir

B. Continentaal Plat

Periode: A. 1964–1982

B. 1967–

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar

Opmerking: 1. Ad a: Hoofdstuk XIV MR1964 is vervangen door Besluit straling kernenergie (BSK); sozawe verleent nu de beschikkingen.

Ad b. Het overeenkomstige hoofdstuk XVII van MRCP is niet ingetrokken.

2. De minister verleent de vergunning voor het zich ontdoen van radioactieve stoffen bij mijnbouwkundig werk i.o.m. De Minister van VROM.

3. Ingeval van ontheffingverlening van de verplichting tot meting van de blootstelling aan ioniserende stralen a.d.h.v. Persoonlijke controlemiddelen, moeten de meetresultaten van de collectieve controle die hebben gediend tot vaststelling van de individuele doses, ten minste dertig jaar worden bewaard (MRCP, art. 176, vierde lid).

Bron: Mijnreglement 1964, art. 257–277; MRCP, art. 167–171, 176, derde en vierde lid, art. 181, vijfde, zesde en zevende lid, 184d, tweede lid, art. 184w; inl. Sodm, 15 mei 1996; sodm, Jaarverslag 1992, p. 40

Waardering: V 50 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

407.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het verrichten van arbeid in de mijnbouw

Periode: 1964–1995

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar

Opmerking: 1. De activiteiten o.g.v. MR64, resp. MRCP betreffen:

– vergunning verlenen voor vrouwenarbeid (MR39, art. 175);

– verlenen van vergunning voor verrichten van zondagsarbeid of verblijf (MRCP, art. 194);

– verlenen van ontheffing van rusttijden (MR64, art. 285; MRCP, art. 196);

– verlenen van ontheffing van leerplicht (MR64, art. 289a);

– verlenen van ontheffing van schadelijke arbeid door jongeren (MR39, art. 176; MR64, art. 290–290e);

– vergunning verlenen voor verrichten lichte arbeid door leerplichtige arbeiders (MR64, art. 292);

– vergunning verlenen voor langere diensttijd (MR39, art. 179 en 180; MR64, art. 295, MRCP, art. 198);

– vergunning verlenen voor kortere rusttijd (MR64, art. 296, 309; NRCP, art. 199);

– vergunning verlenen voor langere nachtdienst (MR64, art. 298, MRCP, art. 201);

– goedkeuren van ‘afwijkende’ werktijdregeling (MR64, art. 299, 301–302, 305, 309–310, MRCP, art. 202, 203, 204, 205, 206);

– vergunning verlenen af te wijken van vastgestelde schaftijd (MR39, art. 188, vierde lid; MR64, art. 304; MRCP, art. 207); – goedkeuren van afwijkingen m.b.t. Bewakingsdiensten (MR64, art. 305; MRCP, art. 208).

2. Sodm is t.a.v. MR1964, art. 295, derde lid, en 158, eerste lid, niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

3. De bemoeienis van de minister, c.q. Sodm is o.g.v. De nieuwe Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit per 1 januari 1996 vervallen en overgegaan op de Minister van sozawe.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 282–321; inl. Fr. Bezem (sodm), 23 april 1996; sodm, Jaarverslag, pp. 39–40

Waardering: V 20 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

412.

Vervallen.

Toelating van lozingen op zee

414.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van V&W en VROM, verlenen van vergunningen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. Mijnreglement Continentaal Plat, art. 49, m.b.t. de lozing van oliehoudende mengsels en ander afval

Periode: 1970–

Opmerking: sodm adviseert de minister.

Bron: MRCP, art. 49; Regeling lozing van oliehoudend mengsels (NRCP (64)); sodm, NKD, nr. 95/C/14, p. 5

Waardering: V 20 jaar na afloop vergunning/ontheffing

4.1.15. Staatstoezicht op de mijnen

417.

Handeling: Het aanwijzen en beëdigen van de (plaatsvervangend) Inspecteur-Generaal der Mijnen en – op diens voordracht – van andere bij het Staatstoezicht op de Mijnen werkzame ambtenaren

Periode: 1945–

Producten: Aanstellingsbeschikkingen

Opmerking: De minister kan aan de IGM adviseurs toevoegen. De IGM beëdigt de inspecteurs van sodm.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 324–331; MCP, art. 32; Wet Markham-overeenkomst, art. 7; sodm, NKD: Juridisch kader (1996)), p. 10; mandaatregeling 1996

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

418.

Handeling: Het aansturen en toezicht houden op, dan wel het afleggen van verantwoording van de werkzaamheden van de Inspecteur-Generaal der Mijnen, i.c. het Staatstoezicht op de Mijnen

Periode: 1945–

Producten: – Mandaatregelingen en instructies, b.v. Beschikking van de Minister van Waterstaat van 20 december 1939, La.C., Vervoer en Mijnwezen, en Beschikking van 15 januari 1965, DG Mijnwezen, nr. 564/1288, gewijzigd bij Besluit van DG Energie 1985 en 1996;

– jaarwerkplannen, managementrapportages, jaarverslagen;

Opmerking: De IGM geeft de toezichthouders van sodm aanwijzingen; de operationele aansturing berust bij de plv. IGM.

Bron: Mijnreglement 1939, art. 219; MR64, art. 331; Jaarverslag IGM 1994; Mandaatregelingen 1965 en 1996; sodm, NKD, nr. 96/C/05 (Inspecties), p. 24

Waardering: B 4

Ondergrondse werken

419.

Handeling: Het, in voordracht van de arbeiderscommissies onder voorzitterschap van de Inspecteur-Generaal der Mijnen, voor telkens vijf jaar aanwijzen van ten minste twee arbeiders-controleurs, belast met het toezicht houden op de naleving van het Mijnreglement in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnindustrie

Periode: 1939–1964

Overlegkader: Vakorganisaties van arbeiders, bestuurders van de mijnen

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 72; Mijnreglement 1939, hoofdst. XVII

Waardering: V 10 jaar na benoeming

Plaatsing, reparatie en onderhoud van boorwerken e.d.

452.

Handeling: Het Waardering van in te dienen (wijzigingen van) gegevens betreffende de plaatsing en inrichting van mijnbouwinstallaties op het Continentaal Plat

Periode: 1971–

Bron: MRCP, art. 31 en 31a; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. B; sodm, A&R, nr. 130 (Richtlijnen bescherming onderwaterproducerende mijnbouwinstallaties), art. 10

Waardering: V 10 jaar

453.

Handeling: Het Waardering van in te dienen (wijzigingen van) gegevens betreffende de plaatsing, verplaatsing en inrichting van boorlocaties onshore

Periode: 1945–

Opmerking: In sodm, A&R, nr. 120 (Concept-aanschrijving binnenkomende boorinstallaties en reparatiemasten) zijn de gegevens en documenten die ten minste 2 weken voor de aanvang van de werkzaamheden ingeleverd moeten worden, opgesomd.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 36a, 36d, tweede lid; MRCP, art. 31 en 31a; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. b; sodm, A&R, nr. 130 (Richtlijnen bescherming onderwaterproducerende mijnbouwinstallaties), art. 6 en 10; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 5, eerste, vijfde en zesde lid

Waardering: V 2 jaar

471.

Handeling: Het Waardering van verplicht ingediende (wijzigingen van) gegevens betreffende het voornemen pijpleidingen t.b.v. opsporing of winning van delfstoffen buiten de locaties te leggen

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–b; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; MRCP, art. 71; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. C; sodm, A&R, nr. 134, art. 8 en 11; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 8, eerste en zesde lid, art. 11, zesde lid

Waardering: V 10 jaar

472.

Handeling: Het Waardering van mededelingen en rapportages over periodieke en tussentijdse inspecties en herstelwerkzaamheden van pijpleidingen t.b.v. de opsporing of winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Producten: Mededelingen, herstelprogrammaTM

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143e; MRCP, art. 76–77; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. c

Waardering: V 10 jaar

Toezicht op nazorg

492.

Handeling: Het vaststellen of herzien van de termijn en de omvang van de opruimingskosten van mijnbouwinstallaties waarvoor houders van een winningvergunning voor delfstoffen op het Continentaal Plat zekerheid dienen te stellen

Periode: 1985–

Producten: Beschikkingen o.b.v. Meldingen en opgaven van de vergunninghouders

Opmerking: 1. De garantie wordt niet eerder gevraagd dan nadat het winning-proces halverwege gevorderd is. De verwijdering van mijnbouwinstallaties is o.g.v. Het MRCP 1967, art. 68, verplicht.

2. Bij gebrek aan overeenstemming wijzen beide partijen een onafhankelijke deskundige aan, wiens beslissing bindend is.

Bron: Winningvergunning voor blokdelen K4b en K5a (Elf Petroland BV), 29 april 1993, bijlagen

Waardering: B 5 Indien als afzonderlijke handeling geregistreerd, anders in een andere B-handeling opgenomen.

493.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met mijnondernemingen en lagere overheden over de organisatie en financiering van schadevergoedingen aan benadeelden van mijnschade

Periode: 1975–

Producten: Overeenkomsten

Opmerking: 1. De overeenkomst met de NAM uit 1983 in het Groningenveld betreft een fonds van 650 miljoen gulden. In Friesland is overleg over de stichting van een fonds van 150 miljoen gaande.

2. O.g.v. De overeenkomsten met de particuliere mijnondernemingen inzake steunverlening voor een geleidelijke mijnsluiting (1967) zijn overeenkomsten over de oprichting van een Stichting Mijnschadevoorziening gesloten. De overeenkomsten met de Limburgse mijnondernemingen loopt in 2005 af.

3. Het bestuur van de drie mijnschadestichtingen bestaat uit vertegenwoordigers van de mijnondernemingen. Het gaat om de Stichtingen Willem-Sophia, Oranje-Nassau en Laura en vereniging.

Bron: Inl. Ir. J.J.E. Pöttgens (sodm), 5 september 1996; Mijnsluitingnummer: ir. A.H.W. Martens, Mijnsluitingen en mijnwetgeving, pp. 221–224

Waardering: B 5

497.

Handeling: Het registreren en analyseren/interpreteren van meetgegevens van aardbevingen en de relatie daarvan met gaswinning in Noord-Nederland

Periode: 1990–

Producten: Seismische meetgegevens, publicaties

Opmerking: 1. In Drenthe, Groningen en Noord-Holland hebben de betrokken mijnondernemingen voor de meting van aardbevingen seismische netwerken, bediend door zeven, resp. Drie meetstations, opgericht en in 1995 in bedrijf gesteld.

2. Voor het PIVOT-onderzoek KNMI, zie PIVOT-rapport nr. 27 (Tussen waarneming en neerslag).

Bron: Bijl. Hdtk 1994–1995, 21 108, nr. 5

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Alle rapporten die als archiefbescheiden van de Minister van EZ kunnen gelden: B 3

4.1.16. Vervoer, handel en raffinage van aardolie

Inleiding

506.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het Nederlandse aardoliebeleid

Periode: 1945–

Overlegkader: OCC, VNA, NOVOK (vanaf 1997: NOVE)

Producten: Beleidsnota’s; bijdragen aan algemeen energiebeleid; publieksbrochures, b.v. Aardolie in Nederland

Bron: Energienota 1974, bijl. Hdtk, hoofdstuk 7; EZ, Aardolie in Nederland

Waardering: B 1

507.

Handeling: Het voeren van overleg met de Olie Contact Commissie over aardolieaangelegenheden van allerlei aard

Periode: ca. 1950–

Producten: Agenda’s, verslagen

Opmerking: 1. Gespreksonderwerpen zijn: milieu, accijnzen, tankstations en winkelnering, crisisbeheersing (binnen de OKA).

2. Gaat het overleg over een specifiek onderwerp, b.v. Aardoliecrisisbeheersing, dan wordt het overleg als een activiteit in het kader van een handeling beschouwd.

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997

Waardering: B 1

508.

Vervallen.

Markt- en industriebeleid5

509.

Handeling: Het benoemen van de voorzitter van de Olie Contact Commissie

Periode: ca. 1950–

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997

Waardering: V 10 jaar na benoeming

510.

Handeling: Het van de oliemaatschappijen verkrijgen van gegevens en uitvoeren van onderzoeken naar de prijsvorming van aardolieproducten op de binnenlandse markt, ter ondersteuning van het ministeriële marktwerkingbeleid

Producten: Onderzoeksrapporten, b.v. Onderzoek benzineprijzen 1996

Overlegkader: OCC, brancheorganisaties

Opmerking: Oliemaatschappijen moeten sedert 1982 rapporteren over prijsverloop en transparantie van prijsstelling

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997; MEZ-1991, Aardolie in Nederland, p. 16

Periode: 1945–

Waardering: V 10

511.

Vervallen.

512.

Vervallen.

513.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de ontwikkeling en evaluatie van een LPG-beleid en aan de uitvoering van beleidsmaatregelen, i.h.b. ten behoeve van de verplaatsing of sluiting van LPG-tankstations en de interping van LPG-tanks

Periode: 1979–

Producten: Bijdragen aan Integrale nota LPG, Nota grootschalige aanlanding van LPG

Opmerking: De Ministers van VROM (hinder, milieubeheer, ruimtelijke ordening) en V&W (vervoer gevaarlijke stoffen) zijn bij de LPG-problematiek de eerst verantwoordelijke ministers.

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 184–189; inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997; Integrale nota LPG

Waardering: B 1

514.

Handeling: Het, samen met de Ministers van VROM en Financiën, nemen van beleidsmaatregelen tot bodemsanering en eventuele verwijdering van tankstations

Periode: 1990–2000

Opmerking: Een van de resultaten is een convenant voor de opruiming van ondergrondse tanks. De uitvoering hiervan verloopt via de Stichting Uitvoering Bodemsanering en Amovering Tankstations (SUBAT), waarin de Minister van EZ vertegenwoordigd is.

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997

NB. Voor de benoeming van een vertegenwoordiger van MEZ in de SUBAT, zie hoofdstuk organisatorisch kader, par. 3.4.3. Voor de handelingen van SUBAT en verdere gegevens over de toelating en opruiming van ondergrondse tanks en andere zaken met betrekking tot bodemsanering, zie ook het PIVOT-rapport milieubeheer, dat in voorbereiding is.

Waardering: B 1 en 4, parallel met selectiecriterium VROM 1–5.

Facilitering van het vervoer en opslag

515.

Vervallen.

516.

Handeling: Het, samen met de Ministers van V&W en VROM, ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake het buisleidingtransport, in het bijzonder van aardolie, aardgas en (petro)chemische producten

Periode: 1945–

Producten: o.m. (verlenging van) Structuurschema Buisleidingen (v.a. 1972); bijdragen in Stuurgroep Buisleidingen (1993–) t.b.v. Inventarisatie regelgeving en beleidsinstrumenten en de daarbij behorende m.e.r.’s.

Bron: Stuurgroep Buisleidingen, Tweede rapportage, par. 2.3

Waardering: B 5

518.

Handeling: Het voorbereiden van kroonbeslissingen tot verlening van concessies voor de aanleg en instandhouding van industriële buisleidingen, dan wel het verlenen van toestemming voor de overdracht van concessies

Periode: 1946–

Producten: Concessies, o.b.v. Aanvragen en adviezen ministeries en RPC, t.b.v. Aanleg en instandhouding van b.v. Leidingen voor gasdistributie, hoofdtransportleidingen aardgas, transportleidingen chemische producten

Opmerking: Voor de Gasunieleidingen geldt een algemene concessie.

Bron: EZ, Notitie project buisleidingen/procedures (nov. 1994); Vincent, Juridische onzekerheid; KB nr. 95.006572

Waardering: B 5

520.

Handeling: Het bekrachtigen van tracébesluiten van de PWC t.b.v. aanleg en instandhouding van buisleidingen, dan wel het samen met de Minister van VROM nemen van een bindend tracébesluit, indien overleg PWC met concessionaris niet tot overeenstemming heeft geleid

Periode: 1968–

Overlegkader: GS en RPC

Bron: EZ, Notitie project buisleidingen/procedures (nov. 1994)

Waardering: B 5, MER-plichtige handeling of uitvoering Tracéwet..

527.

Vervallen.

528.

Handeling: Het aflossen van leningen en betalen van rente hierover, alsmede het bijdragen in de exploitatiekosten van de Nederlandse Pijpleidingmaatschappij

Periode: 1945–

Overlegkader: Gemeente Amsterdam

Opmerking: De uitgaven worden voor 50% door de gemeente Amsterdam gedragen. Er is een garantieovereenkomst, op grond waarvan de Maatschappij onder staatsgarantie leningen kan aantrekken.

Bron: Rijksbegroting 1991 hoofdstuk XIII, p. 210

Waardering: V 7 jaar na aflossing

529.

Vervallen.

530.

Vervallen.

531.

Vervallen.

532.

Handeling: Het van de bijdrageplichtigen verkrijgen en aan de directeur van het VN-Olieschadefonds verstrekken van gegevens over de bijdrageplichtigen en de van overzee in het afgelopen kalenderjaar in Nederland ingevoerde, opgeslagen, verwerkte en verhandelde bulkhoeveelheden ruwe olie en stookolie

Periode: 1981–

Producten: Mededelingen o.b.v. Schriftelijke opgaven; kennisgevingen aan de betrokken importeurs, handelaren en raffinadeurs

Opmerking: Oliehandelaren e.d. zijn vrijgesteld van de opgaveverplichting bij hoeveelheden van 100 000 ton of minder in een kalenderjaar. De Minister van EZ stelt het door hem vastgestelde formulier ter beschikking.

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294, art. 7–8; Besluit opgave bijdragende olie 1982

Waardering: V 1 jaar

NB: Dit is een monitoringshandeling waarbij de indicator door de VN wordt bepaald.

533.

Handeling: Het toezicht houden op de uitvoering van de gegevensverstrekking door oliehandelaren en raffinadeurs inzake van overzee in Nederland ingevoerde, opgeslagen, verwerkte en verhandelde bulkhoeveelheden ruwe olie en stookolie

Periode: 1981–

Producten: Controle-verslagen ECD

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294, art. 7–8; Besluit opgave bijdragende olie, art. 2

Waardering: V 1 jaar

NB. Voor doelstelling, organisatie en de bijdragen die EZ in het overleg in de organen van het Olieschadefonds levert, zie hoofdstuk internationale samenwerking.

534.

Vervallen.

535.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake het aardoliecrisismanagement, alsmede het bijdragen in het departementsbreed crisisbeheersingsbeleid

Periode: 1970–

Producten: Beleidsnota’s/notities, b.v. Notitie Aardolie crisisbeleid, onderzoeksrapporten, programma’s, EZ-Handboek Oliecrisis, bijdragen in departementaal overleg

Overlegkader: Olie Contact Commissie/OKA, branche-organisaties, IEA,

Opmerking: 1. Het nationale beleid wordt in de Permanente Groep inzake Crisisvraagstukken van het IEA getoetst (zie hoofdstuk internationale samenwerking).

2. Voor beleid dat resulteert in wet- en regelgeving, zie hoofdstuk wettelijk kader.

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1; Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 2; (mvt) Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma 1974; mvt Wijziging Wet voorraadvorming aardolieproducten 1986, par. 6

Waardering: B 5

537.

Handeling: Het aan olieproducenten en -handelaren verlenen van ontheffing van de verplichting krachtens Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 10, gegevens over de olieproductie en -handel te verstrekken

Periode: 1979–

Opmerking: Voor de gegevensverstrekking zelf, zie hoofdstuk internationale samenwerking.

Bron: Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 11; Regeling gegevens aardolieproducten 1985, art. 15, derde lid

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing

538.

Handeling: Het sluiten en wijzigen van een ‘gentlemen’s agreement’ met als raffinadeur in Nederland werkzame grote oliemaatschappijen over een vrijwillige voorraadvorming van aardolieproducten

Periode: 1961–1976

Opmerking: De onafhankelijke handelaren in benzine, petroleum en stookolie traden niet tot het herenakkoord toe.

Bron: MvT Wet voorraadvorming aardolieproducten, pp. 8

Waardering: B 5

539.

Handeling: Het goedkeuren van productieschema’s opgesteld door de voorraadplichtige, tevens producent, van de verwachte opbrengsten van aardolieproducten in het lopende jaar en de verhouding met de te verwerken ruwe aardolie

Periode: 1977–

Producten: Goedkeuringsbeschikkingen op basis van richtlijnen op het gebied van productie.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 4, vijfde lid

Waardering: V 5 jaar

540.

Handeling: Het eventueel gelasten van een voorraadplichtige om een voorraad, welke door hem met toepassing van artikel 6, eerste lid, buiten Nederland wordt aangehouden, binnen een door de minister te bepalen termijn naar Nederland over te brengen

Periode: 1977–

Producten: Vorderingen en daarop volgende correspondentie.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, 8

Waardering: B 6

541.

Handeling: Het verkrijgen van informatie, in te dienen door bedrijven die een strategische voorraadplicht hebben en die een of meer aardolieproducten op de markt brengen, over de omvang en samenstelling van voorraden aardolieproducten

Periode: 1970–

Producten: Tot 1987 kwartaalgegevens, sindsdien maandelijkse informatie

Opmerking: 1. De doelstelling is drieledig:

– verkrijgen van overzicht van alle voorraden;

– toezicht op de uitvoering van de voorraadplicht;

– verstrekking van statistische gegevens aan de Europese Commissie.

2. Ook vóór 1977 ontving het rijk gegevens van de oliemaatschappijen over b.v. De aanvoer, de verwerking, de binnenlandse afleveringen en de voorraden. Tijdens de oliecrisis werd afgesproken dat de oliemaatschappijen ramingen zouden verstrekken over de aanvoer van ruwe olie, de levering t.b.v. Bunkers en export en het productieschema.

3. Vgl. De informatieplicht voor alle olieondernemingen t.b.v. Het IEA en de EG-Commissie; zie hoofdstuk internationale samenwerking.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 9; mvt Wijziging Wet voorraadvorming aardolieproducten 1986, par. 6.4; Eerste Energienota, p. 105; inl. Drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), aug. 1996

Waardering: V 5 jaar

542.

Handeling: Het ten behoeve van de overname van de voorraadplicht verlenen, intrekken e.d. van ontheffingen van in de Wet voorraadvorming aardolieproducten voorgeschreven voorraadverplichting

Periode: 1977–

Producten: Beschikkingen op verzoek van voorraadplichtige, onder overlegging van transactie met derde die voorraadplicht heeft ‘overgenomen’.

Opmerking: De voorraadplichtige die onvoldoende volume en/of opslagcapaciteit heeft, sluit in zo’n geval een commerciële overeenkomst met een derde die wèl beschikt over volume en capaciteit.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 3, vierde, vijfde en zesde lid, ingetrokken bij wijziging van 1986, art. 5a (wijziging 1986) en art. 11–13; inl. Drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), aug. 1996

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing

543.

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, oprichten en ontbinden van de Stichting (Interim) Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (ICOVA/COVA)

Periode: 1977–1986 en 1987–

Handeling: Het, samen met de Minister van Financiën, oprichten en ontbinden van de Stichting (Interim) Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (ICOVA/COVA)

Periode: 1977–1986 en 1987–

Producten: Oprichtingsakte o.g.v. Project-/onderzoeksplan, statuten

Opmerking: 1. Het vooroverleg tussen overheid en brancheorganisaties (NVGA en NOVOK) inzake de oprichting van de ICOVA werd in de Oliecontact commissie (OCC) gevoerd.

2. De Minister van EZ wordt overeenkomstig art. 40 van de Comptabiliteitswet 1976 bij wet gemachtigd tot oprichting van de Stichting.

Bron: Statuten ICOVA 1978; Statuten COVA 1987; Wet voorraadvorming

aardolieproducten, art. 13a–b, 13g

Waardering: B 4

544.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangende) voorzitter en de overige (plaatsvervangende) leden van het bestuur van de ICOVA/COVA

Periode: 1978–1986 en 1987–

Producten: Beschikkingen

Opmerking: 1. Samenstelling ICOVA: (plv.) Voorzitter en 2 (plv.) Leden rechtstreeks benoemd door de minister, 1 (plv.) Lid op voordracht van de Minister van Financiën, 2 (plv.) Leden uit de kring van olieindustrie, 1 (plv.) Lid uit de kring van de onafhankelijke oliehandel.

2. Het bestuur van de COVA bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste negen leden, waaronder de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter, en een gelijk aantal plaatsvervangende leden. Samenstelling: in meerderheid personen uit de overheid, in minderheid onafhankelijke deskundigen uit de oliewereld.

3. Eén lid en zijn plaatsvervanger wordt door de minister in overeenstemming met de Minister van Financiën benoemd.

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 6; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13b; Statuten 1987, art. 5

Waardering: V 10 jaar na benoeming

546.

Handeling: Het geven van bindende aanwijzingen aan de ICOVA/COVA ten behoeve van een goede taakvervulling in niet-crisistijd

Periode: 1978–1986 en 1987–

Opmerking: Het bestuur kan bezwaar maken tegen de aanwijzing. De aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op de soorten producten die de stichting dient aan te houden, of op de wijze en plaats van opslag daarvan. In de praktijk is de handeling niet voorgekomen; zie echter handeling 0 voor aanwijzingen in een crisistijd.

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 19; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13c, lid 2

Waardering: B 4

547.

Handeling: Het al dan niet op verzoek van het bestuur wijzigen van de statuten van de ICOVA/COVA

Periode: 1978–1986 en 1987–

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 20; Statuten COVA 1987, art. 19; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13c lid 1.

Waardering: B 4

548.

Handeling: Het ‘op persoonlijke titel’ deelnemen aan het bestuur, waaronder het toezicht op het dagelijkse bestuur, van de ICOVA/COVA.

Periode: 1978–1986 en 1987–

Opmerking: Voor de taken van het bestuur, zie art. 9 statuten ICOVA 1978 en art. 6–8 statuten COVA 1987.

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 9; Statuten COVA 1987, art. 6–8

Waardering: B 4

549.

Handeling: Het namens de staat sluiten/wijzigen van een overeenkomst met drie oliemaatschappijen inzake het aardoliespreidingsplan, inhoudende het op voorraad houden van verspreid in het land gelegen overheidstanks met aardolieproducten

Periode: 1959–1980

Producten: Overeenkomst, per 1 jan. 1981 beëindigd

Opmerking: De tanks werden gehuurd door de oliemaatschappijen; zie volgende handeling.

Bron: Mvt Wijziging Wet voorraadvorming aardolieproducten 1986, bijl. Hdtk 1984–1985 19 156, nr. 3, par. 6; Inventaris EZ IV, p. 16

Waardering: B 4

550.

Handeling: Het verhuren van overheidstanks aan oliemaatschappijen, sinds 1981 aan de ICOVA/COVA ten behoeve van de (gespreide) opslag van ICOVA/COVA-olievoorraden

Periode: 1960–1986 en 1987–

Producten: Aardoliespreidingsplan 1960–1981, akten van verhuur

Opmerking: Van 1960 tot 1981 geschiedt de verhuur op basis van de overeenkomst inzake het aardoliespreidingsplan.

Bron: Mvt Wijziging Wet voorraadvorming aardolieproducten 1986, par. 6

Waardering: V 7 jaar na afloop verhuur

551.

Handeling: Het verstrekken van staatsgaranties aan de ICOVA/COVA voor leningen bij financiële instellingen

Periode: 1978–1986 en 1987–

Bron: Mvt Wijziging Wet voorraadvorming aardolieproducten, par. 4

Waardering: V 7 jaar na aflossing lening

552.

Handeling: Het goedkeuren van de reglementen van de ICOVA/COVA

Periode: 1978–1986 en 1987–

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 8; Statuten COVA 1987, art. 7

Waardering: V 5 jaar na vervallen

553.

Handeling: Het goedkeuren van de begrotingen en jaarstukken en anderszins toezicht houden op het financieel/bestuurlijk handelen van de ICOVA/COVA

Periode: 1978–1986 en 1987–

Opmerking: De minister of een door hem aangewezen ambtenaar heeft toegang tot alle bedrijfsruimten en is bevoegd tot inzage van alle boeken, correspondentie e.a. Bescheiden en tot kennisname van alle plaatsgehad hebbende handelingen van het bestuur, directie en het bureau van de Stichting.

Producten: Goedgekeurde en vastgestelde begrotingen, jaarstukken o.g.v. Accountantsverklaring, jaarverslag

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 18; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13d; Statuten COVA 1987, art. 17–18

Waardering: V 7 jaar

554.

Handeling: Het goedkeuren van bestuurshandelingen in gevallen waarin door de statuten en reglementen van de Stichting ICOVA niet is voorzien

Periode: 1978–1986

Bron: Statuten ICOVA 1978, art. 22

Waardering: B 4

555.

Handeling: Het machtigen van de COVA bepaalde uitgaven te doen, indien de begroting niet vóór de aanvang van het kalenderjaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd

Periode: 1987–

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13d, derde lid

Waardering: V 7 jaar

556.

Handeling: Het vaststellen van de omvang van de verschillende categorieën aardolieproducten in beheer bij de COVA

Periode: 1986–

Producten Beschikkingen, o.m. De beschikking van 30 december 1986, Stcrt. 252

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13a, tweede lid

Waardering: B 5

557.

Handeling: Het aan de COVA uitkeren van de voorraadheffing, als opcenten door de Minister van Financiën geheven, ter financiering van de exploitatiekosten van de COVA

Periode: 1987–

Opmerking: Het gaat om een heffing op de aan accijns onderworpen aardolieproducten.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13h

Waardering: V 7 jaar

559.

Handeling: Het tijdens een oliecrisis maken van afspraken met het oliebedrijfsleven over de inzet van surplus olievoorraden

Periode: 1970–

Overlegkader: Oliebedrijfsleven, IEA

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1

Waardering: B 6

560.

Handeling: Het in een oliecrisis opdracht geven aan de (I)COVA tot het op de markt brengen van de surplus of strategische olievoorraden

Periode: 1970–

Overlegkader: Oliebedrijfsleven, IEA

Opmerking: 1. De inzet geschiedt in eerste instantie via een tenderprocedure (= levering op basis van verzamelde aanvragen), in een zwaardere crisis ook via een verdeelsleutel volgens een distributiestelsel.

2. Deze handeling betreft ook de voorbereiding van de opdracht: tijdens de Golfoorlog van 1991 heeft de Minister van EZ de COVA opgedragen een volume via een tenderprocedure aan te bieden. Uiteindelijk hoefde de verkoop niet door te gaan omdat de voorraden in de handel nog toereikend waren.

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, pp. 7–8; inl. Drs. F.G.M. Wieleman (DGE/EOG), aug. 1996

Waardering: B 6

561.

Handeling: Het in een oliecrisis maken van afspraken, dan wel geven/intrekken van opdrachten aan de in Nederland werkzame producenten tot aanpassing van raffinage-programma’s

Periode: 1975–

Bron: bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, p. 8

Waardering: B 6

562.

Handeling: Het o.g.v. de zgn. allocatieverplichting in een oliecrisis maken van afspraken, dan wel geven/intrekken van opdrachten aan de in Nederland werkzame producenten en handelaren in aardolieproducten een bepaalde hoeveelheid aardolieproducten aan derden te leveren

Periode: 1979–

Producten: Afspraken of beschikkingen, verkregen informatie omtrent de maatregelen die zijn genomen en zullen worden genomen ter voldoening aan de opdracht

Opmerking: 1. De levering geschiedt o.g.v. De op Nederland rustende verplichting tot het leveren van olie in het kader van het IEA-verdeelsysteem (ESS = Emergency Sharing System), dan wel in het belang van een evenwichtige verdeling van aardolieproducten over de in Nederland werkzame producenten en handelaren.

2. In de praktijk is de maatregel nog niet toegepast.

Bron: Wet uitvoering internationaal energieprogramma en mvt, art. 3; bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, p. 5 en 8, nr. 2, p. 7

Waardering: V 10 jaar

563.

Handeling: Het, in aanvulling op de leveringsverplichting, eventueel vorderen van het eigendomsrecht op aardolieproducten ten behoeve van de toebedeling van aardolieproducten, als bedoeld in hoofdstuk III van de overeenkomst internationaal energieprogramma, dan wel in het belang van een evenwichtige verdeling van aardolieproducten over de in Nederland werkzame producenten en handelaren

Periode: 1979–

Producten: Beschikkingen

Opmerking: Vordering is een uiterst middel, dat pas wordt toegepast, als de voorgaande handeling – vrijwillig of verplicht leveren – geen/onvoldoende effect heeft. De artikelen 4, 5, tweede lid, 8, 9, eerste, tweede en derde lid, 10, 11, 13, 15, eerste en derde lid, 16, 18 en 31, eerste lid, van de Vorderingswet 1962, Stb. 587, zijn van overeenkomstige toepassing.

Bron: Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 6–7

Waardering: B 6

565.

Handeling: Het via afspraken of o.g.v. de Distributiewet aan raffinadeurs en importeurs opdragen de aflevering van bepaalde olieproducten tot een bepaald percentage van die aflevering in een referentieperiode terug te brengen

Periode: 1970–

Overlegkader: Oliebedrijfsleven, buurlanden

Opmerking: Als de afleveringsbeperking via een regeling opgelegd wordt, zie dan hoofdstuk wet- en regelgeving.

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, pp. 12–13

Waardering: B 6

566.

Handeling: Het voorbereiden, dan wel in een (dreigende) aardoliecrisis implementeren van maatregelen voor het voeren van een publiciteitscampagne t.b.v. van een olieverbruiksbeperking:

A. Algemene publieksvoorlichting;

B. Campagne gericht op (organisaties van) doelgroepen.

Periode: 1970–

Producten: Opdrachten voor het voorbereiden van een campagne

Overlegkader: Werkgevers- en werknemersorganisaties e.a. doelgroepen

Opmerkingen: De campagnes zijn b.v. gericht op:

– besparing op olieverbruik in bedrijven;

– besparing via carpoolen.

Het accent ligt op het wegverkeer.

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, p. 11

Waardering: B 6

568.

Handeling: Het o.g.v. de In- en uitvoerwet, Stb. 1962, 295, in een aardoliecrisis verlenen van exportvergunningen voor aardolie en aardolieproducten

Periode: 1962–

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 173–175

Waardering: V 10 jaar

569.

Handeling: Het, in het kader van een door de EG in verband met een oliecrisis ingesteld vergunningenstelsel, verlenen, opschorten of intrekken van automatisch (door het land van herkomst) af te geven exportvergunningen voor aardolie(producten) naar EG-lidstaten

Periode: 1977–

Producten: a. Vergunningen of beschikkingen tot opschorting of intrekking, na machtiging/raadpleging van de EG-Commissie en na kennisgeving aan de andere lidstaten;

b. Verklaringen inzake uitvoer van voorraden van buitenlandse rechthebbenden

Opmerking: 1. De Richtlijn heeft geen betrekking op doorvoerhandel via lid-staten.

2. Het vergunningensysteem was in 1979 van kracht. De bedoeling was niet om de uitvoer te beperken, maar om sneller en vollediger inzicht te krijgen in de hoeveelheden die werden uitgevoerd. De vergunningen werden aangevraagd bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) te Groningen en waren 1 maand geldig. Voor export in de vorm van opslag in douane-entrepot vanuit het binnenland werd geen vergunning verleend. Voor de exporteurs die eenmaal per maand aangifte deden over de totale uitvoer, gold een andere regeling.

Bron: Beschikking van de Raad van 14 februari 1977 (77/186/EEG) en Beschikking van de Commissie van 28 september 1978; Stcrt. 1979, 22; Vrijstellingsbeschikking uitvoer aardolieproducten 1979, Stcrt. 22; De Maar, Energierecht, pp. 60–61, 173–175

Waardering: V 10 jaar

570.

Handeling: Het voorbereiden en in een aardoliecrisis implementeren van maatregelen tot vervanging van aardolie door aardgas of andere energiebronnen

Periode: 1970–

Bron: Inventaris EZ IV, p. 17

Waardering: B 6

571.

Handeling: Het voorbereiden van organisatorische maatregelen, voorafgaand aan de instelling van het Rijksbureau voor Aardolieproducten

Periode: 1970–

Producten: Organisatieplannen

Overlegkader: Interdepartementale Commissie Aardolieproblematiek

Opmerking: Voor de instelling van het Rijksbureau voor Aardolieproducten bij ministeriële regeling, zie hoofdstuk wettelijk kader.

Bron: Plaatsingslijst ARA I, pp. 16–17; Archievenoverzicht EZ per 9 april 1996; Instellingsbeschikking van 13 november 1973, Stcrt. 220

Waardering: B 4

575.

Handeling: Het medewerken aan de aanwijzing door de Minister van Justitie van de controleurs van de Economische Controledienst als ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet voorraadvorming aardolieproducten en de Wet uitvoering internationaal energieprogramma, voor zover deze overtredingen zijn in de zin van de Wet op de economische delicten

Periode: 1977–

Producten: Ministeriële beschikking van 7 maart 1977, Stcrt. 62; Ministeriële beschikking van 5 november 1979, Stcrt. 225

Bron: Zie producten

Waardering: V 5 jaar

576.

Handeling: Het aanwijzen van de controleurs van de Economische Controledienst als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens van de Wet voorraadvorming aardolieproducten en de Wet uitvoering internationaal energieprogramma bepaalde

Periode: 1977–

Producten: Ministeriële beschikking van 30 maart 1977, Stcrt. 64

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 18; Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 16–21

Waardering: V 5 jaar

577.

Handeling: Het samen met de Minister van Justitie verlenen van schriftelijke last aan de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens van de Wet voorraadvorming aardolieproducten bepaalde, voor het betreden van woningen

Periode: 1977–

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 20

Waardering: V 5 jaar

4.1.17. Aardgasbeleid

Aardgasbeleid van 1945–1960

579.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake de in- en verkoop van gas en het daarmee samenhangende gasprijzenbeleid

Periode: 1945–ca. 1962

Producten: o.m. Nota inzake de gasvoorziening (1953); Tweede nota inzake de gasvoorziening (1956–1957)

Bron: Rijksbegroting hoofdstuk X 1953, mondelinge behandeling in de Tweede Kamer (voorwoord nota inzake de gasvoorziening)

Waardering: B 1 en 2

580.

Handeling: Het voorbereiden van een wet, houdende regelingen op het gebied van de gasvoorziening (Gaswet)

Periode: 1945–1960

Producten: o.m. Ontwerp-wet

Opmerking: De gaswet is nooit van kracht geworden. De Minister van Economische Zaken had er vertrouwen in dat het beleid van de betrokken provinciale en gemeentelijke besturen het mogelijk maakten een zo rationeel mogelijke gasvoorziening te bereiken zonder dat hiertoe wettelijke maatregelen nodig waren. De wet is voorbereid om het mogelijk te maken in te grijpen, indien als gevolg van de onwil van partners in de samenwerking, c.q. van een bedrijf, dat in het geheel niet bereid zou blijken aan deze samenwerking deel te nemen, het bereiken van het gestelde doel in gevaar zou worden gebracht of zelfs verhinderd.

Bron: Nota inzake de gasvoorziening 1953, nr. 2, p. 11.

Waardering: B 1

585.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Financiën, aanwijzen van de Rijksdienst Gasvoorziening als tak van Rijksdienst, bedoeld in artikel 88 van de Comptabiliteitswet

Periode: 1953–

Producten: Aanwijzingswet Staatsgasbedrijf

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 1

Waardering: B 4

586.

Handeling: Het goedkeuren van de aanwijzing van één of meer procuratiehouders van het Staatsgasbedrijf

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 3, lid 1

Waardering: V 5 jaar

587.

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan de directeur van het Staatsgasbedrijf inzake het beheer van het bedrijf

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 2, lid 2

Waardering: B 4

589.

Handeling: Het opdragen van werkzaamheden aan het Staatsgasbedrijf

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 1

Waardering: B 4

592.

Handeling: Het goedkeuren van het ingediende werkplan van het Staatsgasbedrijf en de verandering en niet-realisatie daarvan

Periode: 1957–1963

Opmerking: De door de Minister van Economische Zaken op het werkplan of een verandering van het werkplan verleende goedkeuring houdt in een machtiging van de directeur tot het verrichten van de rechtshandelingen, welke voor de verwezenlijking nodig zijn. Voor een of meer in de goedkeuring begrepen werken of werkzaamheden heeft de minister bepaald dat voor alle of bepaalde rechtshandelingen van meer dan ƒ 100.000,– per kalenderjaar nog zijn bijzondere machtiging vereist is.

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 5

Waardering: B 5

593.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, doen vormen van bijzondere reserverekeningen door het Staatsgasbedrijf

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, p. art. 2 lid 1.b

Waardering: V 7 jaar

595.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Financiën, bepalen van het bedrag der tegoedschrijving op de algemene en bijzondere reserverekeningen van het Staatsgasbedrijf vóór het opmaken van de rekening

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 2 lid 2.

Waardering: V 7 jaar

596.

Handeling: Het beschikken over het tegoed op de reserverekeningen van het Staatsgasbedrijf

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 2 lid 3.

Waardering: V 7 jaar

598.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Financiën, geven van een bijzondere machtiging tot kwijtschelding door het Staatsgasbedrijf van vorderingen op derden wanneer het bedrag hoger is dan ƒ 5000,–

Periode: 1955–1963

Opmerking: Hiervan wordt mededeling gedaan aan de Algemene Rekenkamer.

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 3 lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

599.

Handeling: Het afgeven van een algemene of bijzondere machtiging aan het Staatsgasbedrijf voor de verkoop van roerende zaken, welke niet of niet meer voor de dienst benodigd zijn

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 4, lid 2

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

601.

Handeling: Het , in samenwerking met de Minister van Financiën, geven van een bijzondere machtiging voor het treffen van schikkingen door het Staatsgasbedrijf omtrent roerende zaken, wanneer het voorwerp een hogere geldswaarde heeft dan ƒ 5000,–

Periode: 1955–1963

Opmerking: Hiervan wordt mededeling gedaan aan de Algemene Rekenkamer.

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 5, lid. 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

603.

Handeling: Het geven van een algemene of bijzondere machtiging voor overeenkomsten wegens werken of leveringen dan wel wegens verhuring of verpachting door derden, door het Staatsgasbedrijf aan te gaan voor onbepaalde tijd of voor langere termijn

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 6, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

605.

Handeling: Het geven van een algemene of bijzondere machtiging voor alle niet in eigen beheer uit te voeren werken en alle leveringen van het Staatsgasbedrijf

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 7, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

608.

Handeling: Het geven van een algemene of bijzondere machtiging aan de directie van het Staatsgasbedrijf voor het verlenen van voorschotten, die zij in het belang van het bedrijf nodig acht, aan aannemers en leveranciers

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 8, lid 2.

Waardering: B 5

610.

Vervallen.

611.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Financiën, geven van een garantie aan de NV Nationale Gasmaatschappij voor de betaling van rente en aflossing van leningen

Periode: 1956–1964

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 2

Waardering: V 10 jaar

Artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

612.

Handeling: Het benoemen van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van de NV Nationale Gasmaatschappij

Periode: 1956–1964

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 4, p. 16

Waardering: B 5

613.

Handeling: Het goedkeuren van de door de Raad van Commissarissen opgemaakte voordracht voor de voorzitter van de Raad van Bestuur van de NV Nationale Gasmaatschappij

Periode: 1956–1964

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 4, p. 14.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

614.

Handeling: Het sluiten van contracten tussen de Staat en de NAM inzake de aankoopprijs van het aardgas

Periode: 1945–1964

Opmerking: Namens de minister heeft een commissie met de NAM onderhandeld. Deze commissie heeft door haar voorbereidend werk belangrijk bijgedragen tot het bereiken van een voor beide partijen bevredigend resultaat. (samenstelling: H.P. Gelderman, L.F. Verwoerd, H.L. Woltersom en de Directeur Generaal van de Energievoorziening)

Bron: Tweede Kamer, zitting 1952–1953, 2984, Nota inzake de gasvoorziening, nr. 3, p. 6

Waardering: B 5

615.

Handeling: Het voeren van onderhandelingen met Duitse gasproducenten in het kader van het importeren van gas

Periode: 1945–1964

Bron: Tweede Kamer, zitting 1952–1953, 2984, Nota inzake de gasvoorziening, nr. 1, p. 11

Waardering: B 5

616.

Handeling: Het bepalen van de zowel de prijs als de bestemming van het aardgas

Periode: 1945–1964

Opmerking: Namens de Minister wordt onderhandeld met de gemeenten.

Bron: Tweede Kamer, zitting 1952–1953, 2984, Nota inzake de gasvoorziening, nr. 2, p. 11

Waardering: B 5

Aardgasbeleid, periode ca. 1960 tot 1995

617.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van een integraal aardgasbeleid

Periode: ca. 1960–

Producten: o.m. Aardgasnota De Pous (1962)

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 201–204

Waardering: B 1 en 2

618.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de EU-richtlijn Interne EnergieMarkt (IEM) op het gebied van gas

Periode: ca. 1990–

Bron: dossier E/EB nr. 92024412

Waardering: B 1

621.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid op het gebied van duurzaam voorraadbeheer van aardgas

Periode: 1974–

Producten: o.a. strategische aardgasreserve; kleine veldenbeleid; Underground Gas Storage (UGS); Plan van Gasafzet

Bron: Energienota 1974, pp. 88 en 89

Waardering: B 1 en 2

622.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het gasinzetbeleid

Periode: 1974–

Producten: o.a. ‘Brandstoffen Inzet Plan voor Centrales’ (BIPC)

Bron: Nota Energiebeleid, Deel 1/Algemeen, p. 16 en p. 32

Waardering: B 1 en 2

623.

Handeling: Het, namens de Staat, sluiten en wijzigen van een overeenkomst met NV DSM, waarbij DSM zich verplicht tot oprichting van DSM-Aardgas BV

Periode: ca. 1970–

Producten: ‘Overeenkomst tussen Staat en NV DSM van 30 november 1972’

Opmerking: DSM-Aardgas BV neemt, in plaats van DSM, deel in de winning, het vervoer en de afzet van aardgas, ten behoeve van de Staat.

Bron: Wijziging overeenkomsten, overweging.

Waardering: B 4

624.

Handeling: Het, namens de Staat, sluiten van een overeenkomst gedateerd 1 januari 1973 met DSM-Aardgas BV, waarin de verhouding Staat DSM Aardgas BV wordt geregeld

Periode: ca. 1970–1989

Producten: Overeenkomst tussen Staat en DSM-Aardgas BV van 1 januari 1973

Bron: Wijziging overeenkomsten, overweging.

Waardering: B 4

625.

Handeling: Het aangaan van een beheersovereenkomst EBN met NV DSM en Energie Beheer Nederland BV

Periode: 1989–

Producten: Beheersovereenkomst d.d. 23 januari 1989

Bron: Beheersovereenkomst EBN 1989

Waardering: B 5

626.

Handeling: Het voeren van overleg met DSM/EBN in kader van de Trustee-functie van DSM

Periode: ca. 1963–

Producten: o.m. vergaderstukken Trustor-Trustee (TT-)overleg

Bron: –

Waardering: B 5

627.

Handeling: Het benoemen van alle, na 1989 ten hoogste twee leden van de raad van commissarissen van DSM

Periode: 1975–

Bron: Statuten NV DSM, 17 januari 1975, art. 12, lid 2

Waardering: B 5

628.

Handeling: Het benoemen van ten hoogste drie leden van de raad van commissarissen van DSM tot gedelegeerd commissaris

Periode: 1975–

Opmerking: Deze hebben tot taak een meer intensief toezicht op de raad van bestuur uit te oefenen.

Bron: Statuten NV DSM, 17 januari 1975, art. 12, lid 3

Waardering: V 10 jaar na vertrek uit dienst

629.

Handeling: Het, namens de Staat, goedkeuren van het vervreemden of bezwaren door DSM van aandelen in de DSM Aardgas B.V.

Periode: 1972–

Bron: Overeenkomst tussen Staat en DSM van 30 november 1972, art. 3

Waardering: B 5

630.

Handeling: Het, namens de Staat, goedkeuren van het verwerven door DSM-Aardgas BV van aandelen in haar eigen kapitaal en tot het vervreemden van ingekochte eigen aandelen

Periode: 1973–

Bron: Overeenkomst tussen Staat en DSM-Aardgas BV 1973, art. 7

Waardering: B 5

631.

Handeling: Het voorafgaand goedkeuren van besluiten tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de vennootschap van

a. DSM Aardgas BV en

b. EBN

Periode: a. 1972–1989,

b. 1989–

Bron: a. Statuten DSM-Aardgas BV, art. 25,

b. Statuten EBN 23 januari 1989, art. 25

Waardering: B 4

632.

Handeling: Het benoemen van een regeringsvertegenwoordiger bij

a. DSM-Aardgas BV,

b. EBN

Periode: a. 1973–1989,

b. 1989–

Opmerking: De regeringsvertegenwoordiger heeft toegang tot kantoren, werkplaatsen en magazijnen van EBN. Hij is bevoegd de vergadering van de Raad van Bestuur van EBN bij te wonen. De Raad van Bestuur kan hem ook kan hem ook eigener beweging daartoe uitnodigen. Hij is bevoegd tot inzage der boeken en bescheiden en kas van EBN en tot het vragen van alle inlichtingen aan de Raad van Bestuur, wlke deze alsdan zal verschaffen. Hij geniet noch loon, noch tantième, noch enige andere uitkering ten laste van EBN.

Bron: a. Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973, art. 9,

b. Beheersovereenkomst 1989 EBN, art. 10

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

633.

Handeling: Het namens de Staat bijwonen van de vergaderingen van de Raad van Bestuur van a. DSM Aardgas B.V.,

b. EBN

Periode: a. 1973–1989,

b. 1989–

Bron: a. Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973,

b. Beheersovereenkomst 1989 EBN

Waardering: V 5 jaar

634.

Handeling: Het, op verzoek van de Staat, overleg plegen met DSM en EBN, uitgaande van het belang van EBN, over de wijze van beleggen dan wel aantrekken van middelen en in geval van verschil van inzicht handelen naar het inzicht van de Staat

Periode: 1989–

Bron: Beheersovereenkomst EBN 1989, uitvoeringsbepaling C.4

Waardering: B 5

635.

Handeling: Het, namens de Staat, eenzijdig treffen van maatregelen wanneer het beheer van EBN door DSM niet langer in overeenstemming is met de wijze waarop het beheer van EBN uit een oogpunt van openbaar belang moet worden gevoerd

Periode: 1989–

Opmerking: Indien de Staat in redelijkheid – met inachtneming van ieders belangen – moet concluderen dat voortzetting van het beheer van EBN door DSM niet langer in overeenstemming is met de wijze waarop het beheer van EBN uit een oogpunt van openbaar belang moet worden gevoerd, zal de Staat in overleg treden met DSM. Bij uitblijven van een voor partijen aanvaardbare oplossing is de Staat gerechtigd eenzijdig die maatregelen te treffen, welke hij noodzakelijk acht teneinde het beheer van EBN weer toe doen voeren in overeenstemming met het openbaar belang. Het beëindigen van de beheersfunctie kan een maatregel als hierboven bedoeld zijn.

Bron: Beheersovereenkomst EBN 1989, art. 12

Waardering: B 5

636.

Handeling: Het, namens de Staat, goedkeuren van het door

a. DSM-Aardgas BV,

b. EBN ontplooien van andere activiteiten dan uit de winning, het vervoer en de afzet van aardgas voortvloeien

Periode: a. 1973–1989,

b. 1989–

Bron: a. Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973, art. 2,

b. Beheersovereenkomst EBN 1989, art. 1, lid 3

Waardering: B 5

637.

Handeling: Het, namens de Staat, verzoeken aan EBN activiteiten te ontplooien welke voortvloeien uit deelname voor de Staat in nieuwe concessies en winningvergunningen voor de winning van aardgas en aardolie

Periode: 1973–

Bron: Beheersovereenkomst EBN 1989, art. 1, lid 2

Waardering: V 20 jaar

638.

Handeling: Het, namens de Staat, verzoeken aan EBN financieel deel te nemen in onderzoeken ter zake van verkenning en opsporing van delfstofvoorkomens die met inachtneming van de betreffende concessie of winningvergunning zullen kunnen worden gewonnen, voorzover de door de concessiehouder(s) of door de winningvergunninghouder(s) met EBN gesloten en te sluiten overeenkomsten van samenwerking hierin voorzien

Periode: 1994–

Bron: Overeenkomst tot aanvulling van de Beheersovereenkomst EBN 1994, art. 1.a

Waardering: V 5 jaar

639.

Handeling: Het geven van schriftelijke aanwijzingen inzake het door

a. DSM-Aardgas BV,

b. EBN te voeren beleid met betrekking tot de winning en afzet van aardgas

Periode: a. 1973–1989,

b. 1989–

Opmerking: Indien in het door de BV gevoerde aardgasbeleid het betrekken van overwegingen van openbaar belang door de Staat noodzakelijk wordt geacht, zal de Minister van Economische Zaken terzake in overleg treden met de BV. Indien dit overleg naar zijn oordeel niet tot een bevredigend resultaat leidt, kan hij schriftelijk aanwijzingen geven inzake het door de BV te voeren beleid met betrekking tot de verkenning, de opsporing, winning en afzet van aardgas.

Bron: a. Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973, art. 10,

b. Aanvulling beheersovereenkomst EBN 1994, artikel 1, lid B

Waardering: B 5

640.

Handeling: Het verzoeken aan EBN studies te verrichten en het boordelen van deze studies teneinde het inzicht in de problemen van de winning van, de handel in, het vervoer, de opslag en de behandeling van aardgas en aardolie en andere daarmee samenhangende delfstoffen te verdiepen

Periode: 1989–

Opmerking: EBN zal het Ministerie van Economische Zaken over de resultaten van deze studies rapporteren.

Bron: Beheersovereenkomst EBN, uitvoeringsbepaling G

Waardering: B 5

641.

Handeling: Het, namens de Staat, goedkeuren van een verzoek van DSM tot vorming van een fiscale eenheid met de DSM Aardgas BV voor de heffing van vennootschapbelasting dan wel van enige andere daarvoor in aanmerking komende belasting

Periode: 1973–1989

Bron: Overeenkomst Staat DSM inzake oprichting DSM Aardgas BV, art. 8

Waardering: V 20 jaar

642.

Handeling: Het, namens de Staat, goedkeuren van het indienen van een verzoek door

a. DSM-Aardgas BV,

b. EBN tot vorming van een fiscale eenheid met een andere vennootschap voor de heffing van vennootschapsbelasting of enige andere daarvoor in de plaats komende belasting

Periode: a. 1973–1989,

b. 1989–

Bron: a. Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973, art. 8

b. Beheersovereenkomst EBN 1989, art. 9

Waardering: V 20 jaar

643.

Handeling: Het bijwonen van periodieke bijeenkomsten van DSM en DSM-Aardgas BV

Periode: 1973–1989

Opmerking: Jaarlijks zal door DSM en de BV een of meer bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de Ministeries van Economische Zaken en Financiën worden verzorgd. Hierbij zal de BV een nadere toelichting worden gegeven op de realisatie van het verstreken jaar en op ramingen voor het lopende jaar en de komende vijf jaren en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten. Daarnaast zal aan de hand van verrichte studies het inzicht in de problemen van de winning, het transport en de afzet van het aardgas worden verdiept.

Bron: Overeenkomst tussen Staat en DSM-aardgas BV 1973, uitvoeringsbepalingen

Waardering: V 5 jaar

644.

Handeling: Het, namens de Staat, opdracht geven aan DSM Aardgas BV tot meewerken aan een verslaggeving en aan een controle

Periode: 1973–1989

Bron: Overeenkomst Staat DSM inzake de oprichting van DSM Aardgas BV, art. 7

Waardering: V 7 jaar

645.

Handeling: Het, namens de Staat (als aandeelhouder), opdracht geven aan een externe accountant tot controle van de jaarstukken van EBN

Periode: 1989–

Opmerking: De jaarstukken van EBN worden gecontroleerd door de Interne accountantsdienst van DSM alsmede door een externe accountant. Alvorens de Staat als aandeelhouder opdracht geeft aan een externe accountant tot controle van de jaarstukken van EBN, zal hij daarover overleg plegen met DSM. De Interne Accountantsdienst van DSM en de externe accountant brengen van hun onderzoek verslag uit aan de Raad van Bestuur van EBN. Afschriften van deze verslagen worden toegezonden aan de Minister van Economische Zaken.

Bron: Beheersovereenkomst EBN, uitvoeringsbepaling H

Waardering: V 7 jaar

646.

Handeling: Het goedkeuren (en wijzigen) van de overeenkomst van samenwerking tussen NAM en EBN, waarbij de maatschap Groningen (40% EBN en 60% NAM) is opgericht

Periode: 1960–

Bron: Voorwaarden concessie Groningen. Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 23; Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 21, lid 7.

Waardering: B 5

647.

Handeling: Het benoemen van een regeringsvertegenwoordiger bij de maatschap Groningen

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 4

Waardering: V 10 jaar na benoeming

648.

Handeling: Het namens de Staat bijwonen van de vergaderingen van het College van Beheer van de maatschap Groningen

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963

Waardering: V 5 jaar

649.

Handeling: Het, namens de Staat, overeenkomen met Gasunie op welke wijze en tegen welke voorwaarden Gasunie het bedrijf van het Staatsgasbedrijf en de daartoe behorende zaken overneemt

Periode: 1960–

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963 art. 17, lid 1

Waardering: B 4

650.

Handeling: Het, namens de Staat, terugvorderen van door de Staat aan de NAM betaalde koopprijzen van nog niet afgenomen gas

Periode: 1960–

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 17, lid 2

Waardering: V 7 jaar

651.

Handeling: Het eventueel benoemen, vervangen en ontslaan van een beheerder ten behoeve en voor rekening van DSM en NAM, die het volledige beheer zal voeren van het Groningse aardgaswinningbedrijf, indien de overeenkomst van samenwerking door rechterlijke tussenkomst ontbonden wordt

Periode: 1963–

Opmerking: De beheerder zet het aardgaswinningbedrijf voort, rekening houdende met de belangen van DSM en NAM als leden van de ontbonden maatschap. Onder zijn bevoegdheden zijn begrepen de vaststelling van de verkoopprijs van het aardgas en de bepaling van het tempo van de exploitatie van de aardgasvoorkomens; hij is gehouden daarbij gehouden de aanwijzingen van de Minister van Economische Zaken op te volgen.

(tot op heden niet gebeurd volgens mr.drs. P.I. Meijs, hoofd hoofdafdeling baten en economie, inl. interview 28 januari 1997)

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 21, lid 5.

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

652.

Handeling: Het benoemen van één van de leden van het College van Gedelegeerde Commissarissen van de Gasunie

Periode: 1963–

Bron Statuten Gasunie, art. 17 lid 1

Waardering: V 10 jaar na benoeming

653.

Handeling: Het bij overeenkomst met de Gasunie vastleggen van de bevoegdheden van de Staat m.b.t. de Gasunie over de taken van de NV Nederlandse Gasunie

Periode: 1960–

Producten: Overeenkomst van samenwerking tussen de Staat en Gasunie van 6 april 1963.

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 203–205, zie ook producten.

Waardering: B 4

654.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van een (actief) gasinkoopbeleid

Periode: 1974?–

Bron: Nota Energiebeleid, Deel 1/Algemeen, p. 16

Waardering: B 1 en 2

655.

Handeling: Het goedkeuren van het jaarlijks opgestelde Plan van Gasafzet van de NV Nederlandse Gasunie

Periode: 1975–

Bron: Energienota 1974, p. 85; De Maar, Energierecht, p.204

Waardering: V 7 jaar

656.

Handeling: Het – al dan niet onder beperkingen – verlenen van ontheffing van de leveringsplicht van aardgas aan de Gasunie

Periode: ca. 1967–1995

Bron: Besluit van 27 januari 1967 tot uitvoering van art. 12 van de Mijnwet CP (Stb. 24), art. 25, lid 3.; Besluit van 6 februari 1976 tot uitvoering van art. 12 van de Mijnwet CP (Stb.102), art. 25, lid 3.; concessies

Waardering: V 7 jaar

657.

Handeling: Het verplichten tot leveren door de vergunninghouder van met gebruikmaking van de vergunning gewonnen aardgas, aan de N.V. Nederlandse Gasunie, voor zover de Minister bepaalt, dat aardgas nodig is voor de gasvoorziening in Nederland

Periode: ca. 1967–1995

Bron: Besluit van 27 januari 1967 tot uitvoering van art. 12 van de Mijnwet CP (Stb. 24), art. 25, lid 2./Besluit van 6 februari 1976 tot uitvoering van art. 12 van de Mijnwet CP (Stb.102), art. 25, lid 3.

Waardering: V 7 jaar

658.

Handeling: Het goedkeuren van het aangaan van overeenkomsten door Gasunie inzake de inkoop van gas uit het buitenland geïmporteerd

Periode: 1979–

Opmerking: Over de aanvang en het verloop van onderhandelingen ter zake van de inkoop van gas houdt Gasunie de Minister op de hoogte.

Bron: Aanvulling Overeenkomst Staat – Gasunie d.d. 13 juli 1979

Waardering: V 7 jaar

659.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het gasverkoopbeleid

Periode: 1963–

Producten: Plan van Gasafzet (jaarlijks)

Bron: –

Waardering: B 1 en 2

660.

Handeling: Het goedkeuren van voorwaarden en tarieven van gasleveringen door de Gasunie aan gasdistributiebedrijven

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking Staat Gasunie van 6 april 1963, art. 2

Waardering: V 7 jaar

661.

Handeling: Het goedkeuren van voorwaarden en tarieven van gasleveringen door de Gasunie aan grootverbruikers

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking Staat Gasunie van 6 april 1963, art. 2

Waardering: V 7 jaar

662.

Handeling: Het aanwijzen van afnemers met het oog op de industriële ontwikkeling (potjesgas) en het vaststellen voor die ondernemers, na overleg met Gasunie, van tarieven en voorwaarden

Periode: 1963–

Waardering: B 5

663.

Handeling: Het goedkeuren van voorwaarden en tarieven van gasleveringen door de Gasunie aan de exportafnemers

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking Staat Gasunie van 6 april 1963, art. 3

Waardering: V 7 jaar

Gasprijzenbeleid

664.

Handeling: Het goedkeuren van de door het College van Beheer maatschap Groningen vast te stellen prijzen, waartegen het aardgas door de Gasunie van de NAM gekocht zal worden

Periode: 1963–

Bron: Overeenkomst van samenwerking tussen NAM en DSM van 27 maart 1963, art. 9, lid 1

Waardering: V 7 jaar

665.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake de gasprijzen

Periode: ca. 1960–

Producten: Wet aardgasprijzen

Bron: De Maar, Energierecht, pp. 201–204

Waardering: B 1 en 2

666.

Handeling: Het vaststellen van afzonderlijke minimumprijzen aan afzonderlijke categorieën afnemers voor het leveren of doen leveren van aardgas

Periode: 1974–

Producten: O.m. Beschikking, houdende vaststelling van een minimumprijs van aardgas, bestemd voor kleinverbruikers, 21 oktober 1983, Stcrt. 205 blz. 5 en 30 oktober 1984 Stcrt. 213 en 30 oktober 1985 Strcrt. 212

Bron: Wet aardgasprijzen, art. 2, lid 3

Waardering: B 5

667.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod tot levering van aardgas tegen een lagere dan een door de minister vastgestelde prijs

Periode: 1974–

Opmerking: De minister kan op een daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen ingeval degene, die aardgas levert of doet leveren geen vergoeding ontvangt van degene, aan wie wordt geleverd. Zodanige ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Bron: Wet aardgasprijzen, art. 3

Waardering: V 7 jaar

668.

Handeling: Het bij beschikking bepalen dat, zonodig met behulp van de sterke arm, maatregelen worden genomen om verdere levering te beletten, indien levering van aardgas plaatsvindt, waarop een verbod van toepassing is

Periode: 1974–

Opmerking: Het verbod moet van toepassing zijn, zonder dat de afnemer zich heeft verplicht daarvoor tenminste de door de minister vastgestelde prijs te betalen of indien de afnemer de bedoelde verplichting niet in acht neemt.

Bron: Wet aardgasprijzen, art. 4

Waardering: V 10 jaar

669.

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan een in Nederland gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een winner, indien deze persoon bij de levering van aardgas aan verbruikers in Nederland, tarieven toepast die strijdig zijn met het belang van een goede energievoorziening

Periode: 1974–

Producten: maximum eindverbruikers tarieven; beschikkingen

Opmerking: Deze persoon dient de tarieven te wijzigen met inachtneming van de aanwijzingen. Bij het geven van aanwijzingen houdt de minister mede rekening met het belang van een verantwoorde bedrijfsvoering door de betrokken leverancier van aardgas. De in Nederland gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen, niet zijnde winners, die aardgas leveren aan degenen, die dat in Nederland verbruiken, zijn verplicht aan de minister mededeling te doen:

a. van de tarieven, die bij dat leveren op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden toegepast, binnen twee weken na dat tijdstip;

b. van besluiten betreffende tarieven, die bij dat leveren worden toegepast en die van kracht worden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, voordat deze van kracht worden.

Bron: Wet aardgasprijzen, art. 5

Waardering: B 5

670.

Handeling: Het mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën voordragen van een Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen

Periode: 1980–

Bron: De Maar, Energierecht, p. 90/Besluit Aanstelling Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen, 23 mei 1980, nr. 18.

Waardering: V 5 jaar

672.

Handeling: Het sluiten van een overeenkomst met NV Nederlandse Gasunie, Gemeentelijk Energiebedrijf Rotterdam en Energiened inzake de prijsdoorzichtigheid van gas

Periode: ca. 1990–

Producten: Overeenkomst tot uitvoering van de richtlijn 90/377/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juni 1990 betreffende een communautaire procedure inzake de doorzichtigheid van prijzen van gas en elektriciteit voor de industriële eindverbruikers (Pb EG L 185) wat betreft de prijsdoorzichtigheid van gas

Opmerking: Datum inwerkingtreding: 1 januari 1992

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na afloop overeenkomst

673.

Handeling: Het aangaan van overeenkomsten met de NAM inzake de verdeling van de opbrengsten van het Gronings aardgas

Periode: 1960–

Producten: o.a. de ‘85/15 Overeenkomst’, de Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings aardgas (85/15–95/15) ‘MOR 1975’,

Bron: Tweede Kamer, zitting 1974–’75, 13 109, nr.1

Waardering: B 5

674.

Handeling: Het, namens de Staat, met de maatschappijen er voor zorgdragen dat binnen drie maanden na het einde van elk jaar, de transferprijzen geldend voor Gronings aardgas gedurende dat jaar door NAM verkocht aan Gasunie definitief worden vastgesteld

Periode: 1975–

Bron: Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings aardgas (85/15–95/15) – art. 3 (a)

Waardering: V 7 jaar

675.

Handeling: Het, namens de Staat, met de maatschappijen er voor zorgdragen dat bij aanvang van elk kwartaal voorlopige transferprijzen geldend voor Gronings aardgas gedurende dat kwartaal door NAM te verkopen aan Gasunie worden vastgesteld

Periode: 1975–

Opmerking: Voor deze voorlopige vaststellingen is geen goedkeuring van de Minister van Economische Zaken nodig.

Bron: Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings aardgas 85/15–95/15) – art. 3 (b)

Waardering: V 7 jaar

676.

Handeling: Het, met EBN en NAM, vaststellen van gedeelten c.q. tijdstippen t.b.v. het vooruitbetalen door de Maatschap aan de Staat van de geschatte meeropbrengst

Periode: 1975–

Bron: Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings aardgas (85/15–95/15) – art. 4 (d)

Waardering: V 7 jaar

677.

Handeling: Het, namens de Staat, met EBN, Shell en Esso er voor zorgdragen dat Gasunie optreedt overeenkomstig de uitvoering van de MOR 1975

Periode: 1975–

Bron: Overeenkomst Meeropbrengstverdeling Gronings aardgas (85/15–95/15) – art. 6

Waardering: V 7 jaar

678.

Handeling: Het sluiten van een gentleman’s agreement met Shell en Esso, waarin wordt overeengekomen dat deze maatschappijen hun winsten uit de aardgasproductie voor een bepaald deel in Nederland zullen herinvesteren

Periode: ca. 1978–1991

Periode: ca. 1978–1991

Bron: De Maar, Energierecht, p. 156

Waardering: B 5

679.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake de additionele aardgasbaten

Periode: ca. 1991–

Producten: Wet Aardgasbatenfonds; Wet Fonds economische structuurversterking;

Bron: Rijksbegroting 1993, hoofdstuk XIII, nr. 2, p. 198

Waardering: B 1 en 2

4.1.18. Milieuconvenanten olie en gaswinningsindustrie

680.

Handeling: Het als ‘trekker’ in overleg met andere betrokken ministers ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het milieu- en natuurbeschermingsbeleid op het gebied van de aardolie- en aardgasindustrie

Periode: ca. 1970–

Overlegkader: o.m. Stuurgroep mijnbouwactiviteiten in de Waddenzee (voorzitterschap en secretariaat: EZ); Doelgroepenoverleg (1990–1995) en Overleggroep staat/olie- en gaswinningsindu⁠strie (1995–);

Secretariaat van overleg: EZ

Opmerking: Producten zijn onder meer:

– TNO-studie ‘Olie en gas. Hoe het is, hoe het was’, mei 1978;

– Milieuconvenant met daaraan voorafgaande Intentieverklaring uitvoering milieubeleid olie- en gaswinningsindustrie, 1995) met onderliggende onderzoeksrapporten; looptijd tot 2010; de in het convenant vast te leggen Integrale Milieutaakstelling

– jaarverslagen van de Overleggroep;

– pkb Waddenzee, tweede partiële herziening;

– m.e.r. Lozing oliehoudende mengsels van mijnbouwinstallaties op zee;

– jaarlijkse rapportages aan de Staten-Generaal ingevolge art. 21.1 m.b.t. De uitvoering van enkele hoofdstukken van de Wet milieubeheer.

Bron: Energienota 1979, bijl. Hdtk 1979–1980, 15 802, nrs. 1–2, p. 185; Milieuconvenant staat/olie- en gaswinningsindustrie; Partiële herziening pkb Waddenzee, bijl. Hdtk 1993–1994, 23 546, nr. 6; VROM, Nota Waddenzee; MRCP, art. 49; Wet milieubeheer, art. 21.1

Waardering: B 1

681.

Handeling: Het vanuit het belang van de delfstoffenindustrie leveren van bijdragen aan de ontwikkeling, vaststelling en evaluatie van milieu- en natuurbeschermingsbeleid

Periode: ca. 1970–

Opmerking: Producten zijn onder meer:

– Structuurschema groene ruimte.

Bron: –

Waardering: B 1

682.

Handeling: Het, ter uitvoering van het milieuconvenant, bijdragen aan, toetsen en jaarlijks evalueren van de bedrijfsmilieuplannen (eerder: bedrijfsinterne milieuzorgsystemen) van mijnondernemingen

Periode: 1992–

Producten: Rapportages o.g.v. Ontwerpen van ondernemingen, adviezen sodm, inspraakreacties, jaarrapportages van ondernemingen

Overlegkader: Overleggroep staat/olie- en gaswinningsindustrie; VROM; lagere overheden

Opmerking: 1. De BMP’s bevatten een beschrijving van de voorgenomen en de reeds uitgevoerde activiteiten en inspanningen op milieugebied per boorwerk of installatie.

2. Implementatiefase 1e tranch: 1995–1998; 2e tranch: 1999–2002, enz.. De bedrijfsmilieuplannen hebben een geldigheidsduur van 4 jaar. Nadien worden nieuwe of bijgestelde industrie- en bedrijfsmilieuplannen opgesteld.

Bron: Milieuconvenant staat/olie- en gaswinningsindustrie; sodm, Jaarverslag 1992, p. 63 e.v., 1994, p. 34; sodm, Jaarwerkplan 1992, pp. 63–66, 1995, p. 9; inl. Drs. PR. Seeger (DGE/EOG), 6 mei 1996

Waardering: V 10 jaar

683.

Handeling: Het, ter uitvoering van het milieuconvenant, toetsen en jaarlijks evalueren van de (uitvoering van) van de door NOGEPA op basis van alle BMP’s samengestelde industriemilieuplannen

Periode: 1994–

Producten: Rapportages o.g.v. Ontwerpen van ondernemingen, adviezen sodm, inspraakreacties, jaarrapportages van ondernemingen

Overlegkader: Overleggroep staat/olie- en gaswinningsindustrie

Opmerking: De industriemilieuplannen hebben een geldigheidsduur van 4 jaar.

Bron: Milieuconvenant staat/olie- en gaswinningsindustrie, p. 8.

Waardering: V 10 jaar

4.1.19. Bezwaar en beroep

684.

Handeling: Het behandelen en beslissen inzake bezwaren tegen besluiten van de minister of van de inspecteurs van Staatstoezicht op de Mijnen op het terrein van de delfstoffenwinning

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen o.g.v. Bezwaarschrift, stukken en verslag evt. Hoorprocedure

Periode: 1945–

Bron: O.m. Mijnwet 1810, art. 28; koninklijk besluit 1818, art. 4–5; bijl. Hdtk 1986–1987, 19 722, nr. 3, p. 3; Mijnreglement 1964, art. 329; Algemene Wet bestuursrecht

Waardering: V 20 jaar

685.

Handeling: Het voorbereiden van een instructie van de Kroon inzake de werkzaamheden en de zetel van de in 1906 ingestelde Raad van Beroep voor het Mijnwezen

Periode: 1945–1964

Bron: Mijnreglement 1939, hoofdstuk XVIII

Waardering: B 5

686.

Handeling: Het voorbereiden van kroonbeslissingen inzake de benoeming van de drie (plaatsvervangende) leden van de Raad van Beroep voor het Mijnwezen

Periode: 1945–1964

Bron: Mijnreglement 1939, hoofdstuk XVIII

Waardering: V 5 jaar

689.

Handeling: Het beslissen inzake beroepen ingediend door mijnbestuurders of door de leider van de boring tegen o.g.v. het Mijnreglement 1939 hoofdstuk XII en XIV genomen beslissingen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen

Periode: 1945–1964

Opmerking: Hoofdstuk XII en XIV van het Mijnreglement handelde over gezondheidsmaatregelen en arbeid in de mijnbouw.

Bron: Mijnreglement 1939, hoofdstuk XVIII

Waardering: V 20 jaar

697.

Handeling: Het voor het College van Beroep voor het Bedrijfsleven voeren van verweer inzake beroepen ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, genomen o.g.v. de:

– Wet voorraadvorming van aardolieproducten;

– Wet uitvoering internationaal energieprogramma;

– Wet schadefonds olietankschepen 1981;

– Mijnwet continentaal plat (vanaf 1994).

Periode: 1977–

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 14–17; Wet uitvoering internationaal energieprogramma, art. 13–15; MCP, art. 36a

Waardering: V 10

4.2. Inspecteur-generaal van het mijnwezen, Staatstoezicht op de mijnen

4.2.1. Beleid en regelgeving

21.

Handeling: Het geven van nadere aanwijzingen naar aanleiding van wettelijke voorschriften en regelingen van het Ministerie van Economische Zaken

Periode: 1945–

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Product: Circulaires, bundels wetten en regelgeving e.d. bijvoorbeeld de serie Beleidslijnen.

Waardering: B 5

24.

Handeling: Het bij aanschrijving uitvaardigen van richtlijnen in anticipatie op nadere regelen ter uitvoering van het Mijnreglement 1939 en 1964

Periode: 1945–

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Opmerking: Er zijn tot okt. 1995 in totaal 141 aanschrijvingen voor zowel het Nederlands territoir als voor het Nederlandse deel van het Continentaal Plat verschenen, waarvan een deel is vervallen. Zie ook par. 4.3, laatste handeling.

Bron: SodM, Aanschrijvingen en richtlijnen; SodM, Jaarverslag IGM 1994, pp. 42–43

Waardering: B 5

25.

Handeling: Het in normalisatie- en standaardisatiecommissies leveren van bijdragen in het opstellen van (buitenwettelijke) normen en richtlijnen

Periode: 1945–

Producten: O.m. Bijzondere emissierichtlijn (NER) voor mijnbouwinstallaties op het land en op zee

Overlegkader: o.m.

Opmerking: 1. Het betreft deelname aan verschillende commissies van het Nederlandse Elektrotechnische Comité (NEC), het Nederlands Normalisatie Commissie (NNI) en in mindere mate van het RIVM.

2. SodM vervult in normalisatiecommissies m.b.t. de werktuigbouw en elektrotechniek soms het voorzitterschap; het secretariaat berust in de regel bij het NNI.

3. Zie verder hoofdstuk internationale samenwerking.

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1994, pp. 42–43; SodM, DNK nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan 1997), p. 12

Waardering: B 5

30.

Handeling: Het bij aanschrijving uitvaardigen van nadere richtlijnen ter uitvoering van het Mijnreglement Continentaal Plat

Periode: 1965–

Overlegkader: SodM; bestuurders mijnondernemingen en betrokken vakorganisaties, evt. bedrijfschappen

Opmerking: Er zijn tot okt. 1995 in totaal 141 aanschrijvingen voor zowel het Nederlands territoir als voor het Nederlandse deel van het Continentaal Plat verschenen, waarvan een deel is vervallen. Zie ook par. 4.2.5.

Bron: SodM, Aanschrijvingen en richtlijnen; SodM, Jaarverslag IGM 1994, pp. 42–43; SodM, Juridisch Kader, p. 9

Waardering: B 5

4.2.2. Internationale betrekkingen

UNO-organen

69.

Handeling: Het, vanuit het belang van de offshore olie- en gaswinningsindustrie, opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de bijeenkomsten van de Group on Oil Pollution (GOP), vanaf 1993 de Working Group on Sea-Based Activities (SEBA)

Periode: 1974–

Opmerking: 1. Andere deelnemers in het internationaal overleg zijn vertegenwoordigers van V&W en VROM;

2. In 1992 organiseerde SodM een workshop over harmonisering van toxicologische testmethoden.

Bron: PIVOT-deelrapport nr. 28 (Waterstaat) pp. 140–143; SodM, Jaarverslag SodM 1981, p. 8, 1992, pp. 66–67, 1994, p. 45

Waardering: B 1

70.

Handeling: Het, vanuit het belang van de offshore olie- en gaswinningindustrie, opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de bijeenkomsten van de Working Group on Radioactivity (RAD)

Periode: 1974–

Opmerking: Andere deelnemers in het internationaal overleg zijn vertegenwoordigers van V&W, VROM en RIZA.

Bron: PIVOT-deelrapport nr. 28 (Waterstaat) pp. 140–143; inl. drs. P.R. Seeger (DGE/EOG), 6 mei 1996

Waardering: B 1

74.

Vervallen.

81.

Handeling: Het vanuit het belang van het mijnbedrijf leveren van bijdragen aan de Nederlandse delegatie naar de Commissie voor de Steenkolenmijnindustrie van de ILO

Periode: 1960–1976

Opmerking: De bijdragen betreffen:

– i.p.v. Stichting van de Arbeid doen van voordrachten voor werkgevers- en werknemersafgevaardigden van het mijnwezen en aanwijzing van adviseurs in de Nederlandse delegatie;

– bespreking van agendapunten.

Bron: SER/Commissie-Van Thiel, Rapport mijnbedrijf, pp. 13–14

Waardering: B 1

82.

Vervallen.

North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF)

71.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in het directeuren-overleg van het North Sea Offshore Authorities Forum

Periode: ca. 1975–

Bron: Inl. F. Bezem, 2 april 1997

Waardering: V 10 jaar

72.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse standpunten en bijdragen in de Werkgroep Harmonisation Safety Cases (veiligheids- en gezondheidsdocumenten), de Werkgroep Harmonisation Safety Training (veiligheidstrainingen) van de NSOAF en de International Health Safety and Environment Management System Audit (IAT)

Periode: ca. 1975–

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1992, p. 158, 1994, p. 45

Waardering: V 10 jaar

European Diving Technology Committee e.d.

75.

Handeling: Het i.o.m. met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leveren van bijdragen in bijeenkomsten van expertcomités op het gebied van professioneel duiken

Periode: 1965–

Opmerking: Het betreft met name:

– European Diving Technology Committee (EDTC);

– Diving Medical Advisory Committee (DMAC).

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1976, p. 9, 1981, p. 9, 1992, p. 157, 1994, p. 45; inl. F. Bezem (SodM), 17 april 1997

Waardering: V 10 jaar

European Pipeline Authorities Committee

76.

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen in de jaarlijkse bijeenkomsten van het European Pipeline Authorities Committee

Periode: 1985 of eerder–

Opmerking: De industrie neemt niet deel aan het overleg.

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1994, p. 45; inl. ir. C. Coremans (SodM), 1 mei 1997

Waardering: V 10 jaar

4.2.3. Vergaderingen algemeen en overleg

98.

Handeling: Het technisch organiseren van vergaderingen, symposia, beurzen e.d. van niet-gouvernementele organisaties op het gebied van de steenkool-, aardolie- en aardgasvoorziening

Periode: 1945–

Producten: convocaten e.d.

Bron: SodM, Jaarverslag 1981, p. 9

Waardering: V 1 jaar

99.

Handeling: Het ambtelijk participeren in vergaderingen, symposia, beurzen e.d. van niet-gouvernementele organisaties op het gebied van de steenkool-, aardolie- en aardgasvoorziening

Periode: 1945–

Producten: Verslagen

Opmerking: Het betreft hier voor een deel participatie uit het feit dat er staatsbelangen in het geding zijn in de bedrijfsvoering van de desbetreffende doelgroepen.

Bron: SodM, Jaarverslag 1981, p. 9

Waardering: V 10 jaar

107.

Handeling: Het voeren van ambtelijk overleg over aangelegenheden van allerlei aard met zusterdepartementen of -diensten

Periode: 1945–

Opmerking: Over aangelegenheden inzake de mijnbouwindustrie voert SodM frequent overleg met HSE (Health & Safety Exzecutive UK), NPD (Norwegian Petroleum Directorate Norge) en LOBA (Landes Ober Bergamt/Clausthal Duitsland) en DEA (Danish Energy Angency DK).

Bron: SodM, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan SodM 1997), p. 6; SodM, Jaarverslag 1992, p. 82

Waardering: V 5 jaar

108.

Vervallen.

4.2.4. Vergunningverlening voor opsporing en winning (hoofdstuk 8 RIO)

Boorvergunningen delfstoffen Nederlands territoir

288.

Handeling: Het opmaken van processen-verbaal van aantoning van aardolie of aardgas op het Nederlandse territoir

Periode: 1945–

Bron: sodm, Jaarverslag IGM 1994, p. 12; Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.4

Waardering: V 10 jaar

Winningconcessies delfstoffen Nederlands territoir

290.

Handeling: Het opmaken of keuren van plattegronden van concessieaanvragen en adviseren van de Commissaris der Koningin/Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie(s) over aanvragen voor mijnconcessies op het Nederlandse territoir

Periode: 1945–

Bron: Mijnwet 1810, art. 27,30

Waardering: V 10 jaar

Opsporingsvergunningen aardolie en aardgas offshore

338.

Handeling: Het toezicht houden op het daadwerkelijk uitvoeren door een houder van een opsporingsvergunning van het verkenningsonderzoek

Periode: 1967–

Opmerking: De vergunninghouder moet een jaarlijkse specificatie indienen van zijn uitgaven.

Bron: Besluiten ex art. 12 MCP 1967 en 1976, art. II, art. 10

Waardering: V 10 jaar

340.

Handeling: Het opmaken van processen-verbaal van aantoning van aardolie- of aardgasvoorkomens op het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Opmerking: De vergunninghouder is verplicht nieuwe aantoningen van aardolie of aardgasvelden aan de Minister van EZ, sodm en RGD te melden.

Bron: sodm, Jaarverslag IGM 1994, p. 12; Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. II, art. 13

Waardering: V 10 jaar

Bewijsstuk van zakelijke aard, art. 2 sub b archiefbesluit.

Winningvergunningen aardolie en aardgas offshore

342.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over vergunningaanvragen voor de winning van aardolie en aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1945–

Producten: Adviesrapporten

Bron: RGD, Jaarverslag 1948–1949, p. 13, 1967/1968, p. 13, 1994, p. 22; RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11

Waardering: V 10 jaar

4.2.5. Exploratie en exploitatiewerkzaamheden (hoofdstuk 9 RIO)

Middelen intern toezicht mijnondernemingen

358.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen van het in de mijnreglementen bepaalde m.b.t. de opleiding, Nederlandse taalvaardigheid en registratie van:

a. Leidinggevend en toezichthoudend personeel;

b. Overig personeel.

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 10, derde lid; Mijnreglement 1964, art. 14, tweede lid; MRCP, art. 11, 5e lid; art. 13, tweede lid

Waardering: V 2 jaar

359.

Handeling: Het instemmen met de plaats van bewaring van mijnboeken, dan wel inspectieregisters, die op mijn- of boorwerken en mijnbouwinstallaties of voor mijnbouwkundige onderzoekingen aanwezig moeten zijn

Periode: 1964–

Opmerking: MR64 gebruikt ‘mijnboeken’, in het MRCP is sprake van ‘inspectieregisters’.

Bron: MR64, art. 15; MRCP, art. 13, eerste lid, art. 14, eerste lid; NRMR 1964 (62) mijnboeken en NRCP (63) inspectieregister, Stcrt. 1990, 199 en 200

Waardering: V 5 jaar na verwijdering

360.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over aanvragen voor vergunningen e.a. ‘beschikkingen benodigd voor de delfstofwinning’

Periode: 1964–

Opmerking: sodm adviseert EOG.

Bron: sodm, Jaarverslag IGM 1995, p. 50

Waardering: V 10 jaar

361.

Handeling: Het besluiten inzake de aanvaarding van een bedrijfsleider of opzichter, belast met het interne toezicht op de naleving van de voorschriften van of krachtens het Groevenreglement 1947

Periode: 1947–

Opmerking: Aan de IGM moet iedere aanwijzing en ontslag van een bedrijfsleider etc. Gemeld worden.

Bron: Groevenreglement 1947, art. 9 en 11

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

362.

Handeling: Het goedkeuren van de plaats waar het groevenboek aanwezig moet zijn

Periode: 1947–

Producten: Beschikkingen

Opmerking: In het groevenboek worden de bezoeken en aanmerkingen van sodm opgetekend; het groevenboek komt overeen met het mijnboek ex art. 14 Mijnreglement 1964.

Bron: Groevenreglement 1947, art. 12

Waardering: V 5 jaar na wijziging of sluiting van de groeve

363.

Handeling: Het verlenen, wijzigen e.d. van ontheffingen e.a. beschikkingen inzake het verrichten van mijnbouwkundige onderzoekingen anders dan d.m.v. boorwerken

Periode: 1964–1994

Bron: Mijnreglement 1964, art. 322–323, en MRCP, art. 22, 25 en 26; NRMR (6) seismische onderzoekingen.

Waardering: V 10 jaar na afloop beschikking

374.

Handeling: Het toetsen van kennisgevingen inzake uitbreiding of wijziging van een inrichting, die buiten de hinderwet of onder algemene milieuregels vallen, op vergunningplicht

Periode: 1949–1993

Producten: Advies aan de minister.

Opmerking Het gaat hier om handelingen die niet hinderwetplichtig zijn of waarvoor sedert 1985 algemene regels zijn gesteld in de vorm van hinder- of milieubesluiten.

Bron: sodm, Jaarverslag 1992, p. 39, Hinderwet 1985.

Waardering: V 5 jaar

376.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over mogelijke hinder en (milieu)gevaar bij plaats(ing) van mijnbouwinstallaties in zgn. restrictiegebieden in het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1967–

Opmerking: Het gaat o.m. om scheepvaart- en defensie restrictiegebieden.

Bron: Besluit 1967 ex art. 12 MCP, Stb. 24, art. II, art. 14 en 17, art. IX–X en bijlagen; Regeling vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 4.5, 4.13–4.17 en art. 5.7–5.10

Waardering: V 5 jaar

Bouw, onderhoud en operatie van boor- en productie-installaties

378.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de nieuwbouw en plaatsing van mijn- en boorwerken en van mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: 1. T.a.v. Art. 36a–b, e, ,j, k–m, o is sodm niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. Voor de nieuwbouw van pijpleidingen, zie volgende paragraaf.

Bron: MR39, art. 124, tweede lid, art. 127, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 8, vijfde lid, art. 24–36; MRCP, art. 34–43, 60, 64; NRMR (5) putbeveiliging, Stcrt. 1967, 100, art. 4, 5, 7, 12; MRCP, art. 34; NRCP (27) putbeveiliging, Stcrt. 1970, 207, en 1990, 164; Taverne, Beginselen, p. B-28; NRCP (67, 68) erkenning deskundige instelling op meteorologisch en oceanografisch gebied; NRMR (35) herkenningstekens mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1973, 54; NRMR (41) meteorologische en oceanografische inlichtingen en waarnemingen, Stcrt. 1975, 250; NRMR (51) uitgangen en wegen, Stcrt. 1985, 202, art. 9, vierde lid, art. 13; sodm, A&R, nr. 69 en 110 (Richtlijnen m.b.t. Inrichting aardgas- en aardolieputten), art. 2, 3, 4, 9, resp. 8; sodm, A&R, nr. 80 (Aanschrijving toepassing IMCO-resolutie A.414 op verplaatsbare mijnbouwinstallaties geregistreerd in Nederland; sodm, A&R, nr. 126 (Richtlijnen MRCP sterkte mijnbouwinstallaties), art. 3; nr. 134 (Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 6, eerste en vierde lid, art. 12, eerste en zevende lid; Concessie Groningen, art. 10; Concessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 5

Waardering: V 5 jaar

379.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van mijn- en boorwerken en van mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: 1. T.a.v. Art. 36a–b, e, ,j, k–m, o is sodm niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. Voor de nieuwbouw van pijpleidingen, zie volgende paragraaf.

Bron: MR39, art. 124, tweede lid, art. 127, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 8, vijfde lid, art. 24–36; MRCP, art. 34–43, 60, 64; NRMR (5) putbeveiliging, Stcrt. 1967, 100, art. 4, 5, 7, 12; MRCP, art. 34; NRCP (27) putbeveiliging, Stcrt. 1970, 207, en 1990, 164; Taverne, Beginselen, p. B-28; NRCP (67, 68) erkenning deskundige instelling op meteorologisch en oceanografisch gebied; NRMR (35) herkenningstekens mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1973, 54; NRMR (41) meteorologische en oceanografische inlichtingen en waarnemingen, Stcrt. 1975, 250; NRMR (51) uitgangen en wegen, Stcrt. 1985, 202, art. 9, vierde lid, art. 13; sodm, A&R, nr. 69 en 110 (Richtlijnen m.b.t. Inrichting aardgas- en aardolieputten), art. 2, 3, 4, 9, resp. 8; sodm, A&R, nr. 80 (Aanschrijving toepassing IMCO-resolutie A.414 op verplaatsbare mijnbouwinstallaties geregistreerd in Nederland; sodm, A&R, nr. 126 (Richtlijnen MRCP sterkte mijnbouwinstallaties), art. 3; nr. 134 (Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 6, eerste en vierde lid, art. 12, eerste en zevende lid; Concessie Groningen, art. 10; Concessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170, art. 5

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

381.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het veilig bovengronds verkeer en vervoer van, naar en in mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Opmerking: 1. Het betreft de volgende activiteiten:

– goedkeuren van reglementen voor bovengronds personen- en goederenvervoer (art. 43);

– ontheffing verlenen voor vrije ruimte naast spoor (NRMR smalspoorvervoer, art. 3);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van verbod met helikopter te landen op te klein helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 3);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften obstakelvrije zone helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 5);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften verlichting helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 8);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften toegangen helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 9);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften apparatuur meteorologische gegevens helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 10);

– i.o.m. Minister van V&W ontheffing verlenen van voorschriften brandblusmiddelen en -apparatuur helikopterdek (NRMR en NRCP helikopterdekken, art. 30).

2. Bij NR helikopterdekken is Minister van EZ sedert 1995 bevoegd ontheffingen e.d. te verlenen.

3. Zie voor de handelingen van de Rijksluchtvaartdienst, PIVOT-rapport nr. 16 (burgerluchtvaart).

Bron: Mijnreglement 1964, art. 43–47; NRMR (20) vervoer met motorrijtuigen bovengronds, Stcrt. 1970, 101, en 1988, art. 80; NRMR (36) niet-verplaatsbare transportinrichtingen bovengronds, Stcrt. 1970, 156, art. 7; NRMR (24) smalspoorvervoer bovengronds, Stcrt. 1970, 156; NRCP helikopterdekken, Stcrt. 1993, 233, vervangen door: NRMR en NRCP (73) helikopterdekken, Stcrt. 1995, 186

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

382.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de verlichting op en in mijn- en boorwerken

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 97–99

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

383.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. werktuigen, gereedschappen, leidingen en toestellen op en in mijn- en boorwerken

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 106–113; MRCP, art. 83–91b; sodm, A&R, nr. 112 (Richtlijnen), art. 14, derde lid

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

384.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. elektrische installaties en materieel op en in mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Opmerking: Grondslag van de hedendaagse Nederlandse regelgeving vormen de NEN-normen op electrotechnisch gebied.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 114–117; MRCP, art. 94, tweede en derde lid; NRMR (25) elektrische installaties en elektrisch materieel boorwerken, Stb. 1970, 183 t/m Stb. 1990, 135, art. 3, 24, en NRCP (28) elektrische installaties en elektrisch materieel installaties, Stb. 1971, 16 t/m 1990, 135, art. 3, 17, vijfde lid, 32, ingetrokken bij: NRMR 1964 (69) en NRCP (69) elektrische installaties 1995, Stcrt. 61, art. 6, 18, 26, vijfde lid, 27, derde lid, art. 30

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

385.

Vervallen.

386.

Handeling: Het o.g.v. het Mijnreglement 1964 verlenen van ontheffingen van het verbod in ondergrondse mijnwerken in het dekterrein of de grensmuur mijnbouwkundige werken te verrichten, dan wel het voorschrijven van een dikkere grensmuur tussen mijnwerken

Periode: 1945

Bron: MR39, art. 15, tweede en vierde lid, art. 113; Mijnreglement 1964, art. 37–38

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

387.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het veilig verkeer en vervoer in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–

Opmerking: Het betreft de volgende werkzaamheden:

– goedkeuren van reglementen voor ondergronds personen- en goederenvervoer (MR64, art. 56, 93);

– goedkeuren van de afstand van aan te leggen schachten voor personenvervoer (MR64, art. 48);

– ontheffing verlenen (MR39, art. 37, derde en vierde lid, art. 43, derde lid, art. 46, eerste lid, sub b, art. 49, tweede lid, art. 59, eerste lid; MR64, art. 48, 50, 58, 68, 71, 76–77, 87, tweede lid, art. 84);

– vergunning verlenen voor gebruik open vuur, ingebruikneming ophaalinstallatie en seininrichtingen in schachten, voor transportinrichtingen voor personenvervoer, voor betreden van vervoerafdelingen, voor vervoer met krachtvoertuigen (MR39, art. 39, art. 45, eerste lid, art. 50, art. 72, eerste lid, art. 83; MR64, art. 60, 67, 82, eerste lid, 87, 89);

– goedkeuren van seinen van seininrichtingen in schachten, van krachtvoertuigen (MR64, art. 69, 88);

– vrijgeven van beschadigde delen (MR64, art. 75).

Bron: MR 39, diverse artikels; Mijnreglement 1964, art. 48–96

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

388.

Handeling: Het verlenen van vergunning, dan wel ontheffing van het in het

Mijnreglement 1939 en 1964 bepaalde omtrent de algemene en individuele verlichting in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 101 en 103; Mijnreglement 1964, art. 99–105

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

389.

Handeling: Het verlenen van vergunning voor het aanleggen, uitbreiden of wijzigen van elektrische installaties met een hoge nominale spanning, dan wel het verlenen van ontheffing van veiligheidsvoorschriften in ondergrondse werken

Periode: 1945–

Opmerking: De vergunningvereiste bestaat sedert de invoering van het MR64.

Bron: Elektrotechnisch MR39, art. 5, tweede lid, art. 6, derde lid, en art. 7, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 118–120

Waardering: V 5 jaar na verwijdering MBW en MBI of vervallen vergunning/ontheffing of sluiting groeve.

390.

Handeling: Het verlenen van toestemming voor het verrichten van ontginningswerkzaamheden onder of in de directe nabijheid van gebouwen, land-, spoor- en waterwegen

Periode: 1945–

Bron: Groevenreglement 1947, art. 15; sodm, Jaarverslag 1976, p. 51

Waardering: V 10 jaar na sluiting groeve

391.

Handeling: Het besluiten inzake de afsluiting, bewegwijzering en betreding van (delen van) mergelgroeven

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen

Bron: Groevenreglement 1947, art. 19

Waardering: V 10 jaar na sluiting groeve

Karteringen en metingen

394.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen en het Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996 m.b.t. karteringen en metingen van de mijn- en boorwerken

Producten: Beschikkingen, b.v. Instemming sodm met nieuw monitoringsschema voor de bodemdaling in Groningen

Opmerking: Van de waterpassingen moet aan de IGM gerapporteerd worden; zie verder par. Verwerken van administratieve verplichtingen/karteringen en metingen en par. Toezicht op nazorg.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 121–135; Concessie Rossum-De Lutte (1961), art. 7; Steenzoutconcessie Adolf van Nassau, art. 6; Wet concessie Buurse, art. 6; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 5.5; sodm, A&R, nr. 92 (Aanschrijving karteringen Continentaal Plat); sodm, Jaarverslag 1995, p. 19

Waardering: V 10 jaar na vervallen ontheffing, goedkeuring

Arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid

396.

Handeling: Het verlenen goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de algemene veiligheid op, in en bij mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Producten: Publicaties in Stcrt.

Opmerking: Met ‘bij’ mijnbouwinstallaties worden de schepen die werkzaamheden uitvoeren aan offshore mijnbouwinstallaties bedoeld.

Bij deze handeling behoort ook de aanwijzing van veiligheidszones.

Bron: MWCP, art. 27; MR39, art. 25, sub a en c; Mijnreglement 1964, art. 144–166; MRCP, art. 96, tweede en derde lid, art. 96a, eerste en tweede lid, art. 97, vierde lid, art. 102a, vierde lid, art. 149a, tweede lid; NRMR (8) grondwerk, Stcrt. 1967, 137; NRMR (9) ladders, Stcrt. 1967, 137; NRMR (10) inrichting aardgas- en aardolieputten, Stcrt. 1967, 214, art. 2, 10; NRMR (17) afstand diepboringen, Stcrt. 1970, 91, art. 2; NRMR (31) veiligheidszones boorwerken op het land, Stcrt. 1971, 120 en 1973, 81, art. 3, tweede lid, art. 5, zesde lid, art. 6, derde lid; Aanwijzing 28 febr. 1989; NRMR 1964 (60) steigers 1989, en NRCP (61) steigers 1989, Stcrt. 1989, 90; NRMR 1964 en NRCP (70) inzake veiligheid en gezondheid van arbeiders in de winningsindustrie; sodm, A&R, nr. 30 (Veiligheidseisen dieselmotoren), 61 (Aanschrijving alcoholische dranken), art. 4, 70 (idem); Nadere regelen Mijnreglement afgraven steenstorten, Stcrt. 1970, 202; sodm, A&R, nr. 113 (Richtlijnen zwavelwaterstoflocaties), art. 13, tweede lid; sodm, A&R, nr. 122 (Aanschrijving met richtlijnen m.b.t. De organisatie van veiligheidsdiensten)

Waardering: V 5 jaar na vervanging

397.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen van verplichtingen inzake. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de algemene veiligheid op, in en bij mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Producten: Gedoogbeschikkingen.

Bron: MWCP, art. 27; MR39, art. 25, sub a en c; Mijnreglement 1964, art. 144–166; MRCP, art. 96, tweede en derde lid, art. 96a, eerste en tweede lid, art. 97, vierde lid, art. 102a, vierde lid, art. 149a, tweede lid; NRMR (8) grondwerk, Stcrt. 1967, 137; NRMR (9) ladders, Stcrt. 1967, 137; NRMR (10) inrichting aardgas- en aardolieputten, Stcrt. 1967, 214, art. 2, 10; NRMR (17) afstand diepboringen, Stcrt. 1970, 91, art. 2; NRMR (31) veiligheidszones boorwerken op het land, Stcrt. 1971, 120 en 1973, 81, art. 3, tweede lid, art. 5, zesde lid, art. 6, derde lid; Aanwijzing 28 febr. 1989; NRMR 1964 (60) steigers 1989, en NRCP (61) steigers 1989, Stcrt. 1989, 90; NRMR 1964 en NRCP (70) inzake veiligheid en gezondheid van arbeiders in de winningsindustrie; sodm, A&R, nr. 30 (Veiligheidseisen dieselmotoren), 61 (Aanschrijving alcoholische dranken), art. 4, 70 (idem); Nadere regelen Mijnreglement afgraven steenstorten, Stcrt. 1970, 202; sodm, A&R, nr. 113 (Richtlijnen zwavelwaterstoflocaties), art. 13, tweede lid; sodm, A&R, nr. 122 (Aanschrijving met richtlijnen m.b.t. De organisatie van veiligheidsdiensten)

Waardering: V 5 jaar na aflopen ontheffing

399.

Handeling: Het verlenen van vergunningen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk op en in mijn- en boorwerken

Periode: 1971–

Opmerking: Het betreft onder meer de goedkeuring van instructies voor degenen die zijn belast met de werkzaamheden onder water of onder druk.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 166a–166m; MRCP, art. 112, eerste lid, art. 116, derde lid, art. 117, tweede lid, art. 120–122; sodm, A&R, nr. 107 (Richtlijnen verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk), art. 2, vierde lid, art. 13, 14, derde lid, art. 15, 17

Waardering: V 5 jaar na afloop vergunning. Standaardvergunningen die meestal voor 1 jaar zijn verleend.

400.

Handeling: Het verlenen van goedkeuringen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het bezit, opslag en gebruik van ontplofbare en andere gevaarlijke stoffen op en in mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: Een van de activiteiten is het goedkeuren van de instructie voor de uitvoering der werkzaamheden (Nadere regelen, art. 13 en 33).

Bron: MR39, art. 138, 142; Mijnreglement 1964, art. 168; MRCP, art. 124–125, 127, eerste lid; Nadere regelen MR seismische onderzoekingen 1967

Waardering: V 5 jaar na aflopen vergunning. Standaardvergunningen die meestal voor 1 jaar zijn verleend.

401.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. maatregelen tegen brand en ontploffing op en in mijn- en boorwerken of mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 32, eerste lid, en art. 33, derde lid; Mijnreglement 1964, art. 175–185; MRCP, art. 132, tweede lid, art. 139, zesde lid, art. 140, tweede lid (roken); NRMR (2) gasflessen, Stcrt. 1967, 94; NRMR (37) brandbestrijdingsplan boorwerken, Stcrt. 1974, 218; sodm, A&R, nr. 87 (ventilatie in aardga⁠smeetstations)

Waardering: V 5 jaar na aflopen vergunning

402.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de gezondheid en hygiëne op mijn- of boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar, adviezen van het College van Bijstand en Advies, v.a. 1982 de ARBO-raad

Opmerking: 1. Sodm is t.a.v. MR1964, art. 147, tweede lid, en 158, eerste lid, niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

2. In een aantal gevallen hoort de minister het College van Bijstand en Advies voor de Bedrijfsgeneeskunde, nadien de Commissie voor de Bedrijfsgezondheidszorg van de ARBO-Raad (1982–1993).

Bron: MR39, art. 23, 158, eerste lid, art. 160, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. Art. 11, 223–251; MRCP, art. 143, eerste en derde lid, art. 144, art. 147, derde t/m vijfde lid, art. 149b, derde lid (nader geneeskundig onderzoek), art. 152, derde lid, 152a, vierde lid, art. 155, vijfde lid, art. 160, vierde lid; NRMR privaten en urinoirs bovengronds, Stcrt. 1967, 137, en 1975, 126; NRMR (38) drinkwater boorwerken, Stcrt. 1975, 126; NRCP (66) schadelijke geluidsniveaus, Stcrt. 1993, 246; sodm, A&R, nr. 93 (Aanschrijving drinkwaterrichtlijn), art. 11, 17, 30; sodm, A&R, nr. 95 (Medische Keuring van personen op mijnbouwinstallaties 1984), art. 6, tweede lid, art. 8, tweede en derde lid; sodm, A&R, nr. 102 (Accommodatierichtlijnen) 1986, art. 24 en 25, en 1996, art. 23; sodm, Jaarverslag 1992, p. 79 (goedkeuring werkmethode asbestverwijdering)

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

405.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de bescherming van het personeel in de mijnbouw tegen de gevaren van toestellen die ioniserende stralen uitzenden, en van radioactieve stoffen:

a. Territoir

b. Continentaal Plat

Periode: a. 1964–1982

b. 1967–

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar

Opmerking: 1. Ad a: Hoofdstuk XIV MR1964 is vervangen door Besluit straling kernenergie (BSK); sozawe verleent nu de beschikkingen.

Ad b. Het overeenkomstige hoofdstuk XVII van MRCP is niet ingetrokken.

2. De minister verleent de vergunning voor het zich ontdoen van radioactieve stoffen bij mijnbouwkundig werk i.o.m. De Minister van VROM.

3. Ingeval van ontheffingverlening van de verplichting tot meting van de blootstelling aan ioniserende stralen a.d.h.v. Persoonlijke controlemiddelen, moeten de meetresultaten van de collectieve controle die hebben gediend tot vaststelling van de individuele doses, ten minste dertig jaar worden bewaard (MRCP, art. 176, vierde lid).

Bron: Mijnreglement 1964, art. 257–277; MRCP, art. 167–171, 176, derde en vierde lid, art. 181, vijfde, zesde en zevende lid, 184d, tweede lid, art. 184w; inl. Sodm, 15 mei 1996; sodm, Jaarverslag 1992, p. 40

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

406.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen inzake reddingsmaatregelen en medische voorzieningen in de mijnbouw.

Periode: 1964–

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar

Bron: Mijnreglement 1964, art. 278–281; MRCP, art. 186; sodm, A&R, nr. 128 (Richtlijnen MRCP reddingmiddelen), art. 5

Waardering: V 5 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

407.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen, goedkeuringen of andere beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het verrichten van arbeid in de mijnbouw

Periode: 1964–1995

Producten: Vergunningen, ontheffingen, aanwijzingen, verklaringen van geen bezwaar

Opmerking: 1. De activiteiten o.g.v. MR64, resp. MRCP betreffen:

– vergunning verlenen voor vrouwenarbeid (MR39, art. 175);

– verlenen van vergunning voor verrichten van zondagsarbeid of verblijf (MRCP, art. 194);

– verlenen van ontheffing van rusttijden (MR64, art. 285; MRCP, art. 196);

– verlenen van ontheffing van leerplicht (MR64, art. 289a);

– verlenen van ontheffing van schadelijke arbeid door jongeren (MR39, art. 176; MR64, art. 290–290e);

– vergunning verlenen voor verrichten lichte arbeid door leerplichtige arbeiders (MR64, art. 292);

– vergunning verlenen voor langere diensttijd (MR39, art. 179 en 180; MR64, art. 295, MRCP, art. 198);

– vergunning verlenen voor kortere rusttijd (MR64, art. 296, 309; NRCP, art. 199);

– vergunning verlenen voor langere nachtdienst (MR64, art. 298, MRCP, art. 201);

– goedkeuren van ‘afwijkende’ werktijdregeling (MR64, art. 299, 301–302, 305, 309–310, MRCP, art. 202, 203, 204, 205, 206);

– vergunning verlenen af te wijken van vastgestelde schaftijd (MR39, art. 188, vierde lid; MR64, art. 304; MRCP, art. 207);

– goedkeuren van afwijkingen m.b.t. Bewakingsdiensten (MR64, art. 305; MRCP, art. 208).

2. Sodm is t.a.v. MR1964, art. 295, derde lid, en 158, eerste lid, niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

3. De bemoeienis van de minister, c.q. Sodm is o.g.v. De nieuwe Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit per 1 januari 1996 vervallen en overgegaan op de Minister van sozawe.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 282–321; inl. Fr. Bezem (sodm), 23 april 1996; sodm, Jaarverslag, pp. 39–40

Waardering: V 5 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

408.

Handeling: Het verlenen van vergunningen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het bezit, opslag en gebruik van ontplofbare en andere gevaarlijke stoffen in ondergrondse werken

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 142, 152 en 153; Mijnreglement 1964, art. 170

Waardering: V 5 jaar na aflopen vergunning. Standaard vergunningen die meestal voor 1 jaar zijn verleend.

409.

Handeling: Het verlenen van ontheffing van voorschriften inzake het brandvrij zijn van de bekleding van schachten e.a. opbraken en inzake het gebruik van open vuur in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 186, tweede lid, en art. 190

Waardering: V 20 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

410.

Handeling: Het verlenen van vergunning of ontheffing van voorschriften inzake de luchtverversingscondities en het werken onder minder goede luchtcondities in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 89, derde lid, en 90, derde en vierde lid, art. 97, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 196, vijfde lid, art. 200, vijfde lid, art. 201, vierde lid, 206, vierde lid, art. 207, derde lid, art. 212, tweede lid, art. 213, tweede lid, art. 217, vierde lid

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

411.

Handeling: Het verlenen van ontheffingen van voorschriften inzake gezondheid en hygiëne in ondergrondse mijnwerken, dan wel het aanwijzen van herkeuringsartsen

Periode: 1964–

Bron: MR39, art. 194; Mijnreglement 1964, art. 252, tweede lid, art. 252a, tweede lid, art. 253, vierde lid

Waardering: V 10 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

412.

Vervallen.

413.

Handeling: Het o.g.v. het Groevenreglement verlenen van vergunning of goedkeuring voor het bezit, opslag en gebruik van ontplofbare stoffen en ontstekingsmiddelen in groeven

Periode: 1945–

Bron: Groevenreglement 1947, art. 20–21

Waardering: V 20 jaar na aflopen ontheffing/vergunning

Bijdrage in rampenpreventie en -⁠bestrijding

415.

Handeling: Het leveren van bijdragen op beleidsniveau bij de (voorbereiding van de) rampenbestrijding in de mijnindustrie

Periode: 1964–

Producten: Rampenplannen, b.v. Rampenplan Noordzee, interdepartementaal draaiboek (alarmeringsplan en operationeel plan), instructies aan operationeel centrum te IJmuiden

Opmerking: 1. Regulier overleg over onder meer de aanpak van crisissituaties op de Noordzee vindt plaats in de Permanente Contactgroep Handhaving Noordzee (PKHN).

2. De IGM is lid van het Beleidsteam Noordzeerampen, dat verder bestaat uit DGSM/directeur Scheepvaartverkeer (voorz.), V&W (3), LNV (1), biza (1), JUS (1), WVC (1), VROM (1), DEF (1), FIN (1).

Bron: sodm, NKD, doc. Nr. B/02; sodm, NKD: nr. C/13

Waardering: V 5 jaar

416.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de operationele leiding bij de bestrijding van rampen in de mijnindustrie

Periode: 1964–

Opmerking: Een sodm-inspecteur is lid van het OPS-team van het Kustwachtcentrum bij calamiteiten; de teamleider is het hoofd Operationele Zaken van het Kustwachtcentrum.

Bron: sodm, NKD, doc. Nr. B/02; sodm, NKD: nr. C/13

Waardering: V 10 jaar (lichte incidenten)

B 6 (zware, ernstige en dodelijke incidenten)

4.2.6. Staatstoezicht op de mijnen

Aansturing van Staatstoezicht op de Mijnen en arbeider-controleurs

417.

Actor: Het aanwijzen en beëdigen van de (plaatsvervangend) Inspecteur-Generaal der Mijnen en – op diens voordracht – van andere bij het Staatstoezicht op de Mijnen werkzame ambtenaren.

Periode: 1945–

Producten: Aanstellingsbeschikkingen

Opmerking: De minister kan aan de IGM adviseurs toevoegen. De IGM beëdigt de inspecteurs van sodm.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 324–331; MCP, art. 32; Wet Markham-overeenkomst, art. 7; sodm, NKD: Juridisch kader (1996)), p. 10; mandaatregeling 1996

Waardering: V 10 jaar na pensioengerechtigde leeftijd

418.

Handeling: Het aansturen en toezicht houden op, dan wel het afleggen van verantwoording van de werkzaamheden van de Inspecteur-Generaal der Mijnen, i.c. het Staatstoezicht op de Mijnen

Periode: 1945–

Producten: – Mandaatregelingen en instructies, b.v. Beschikking van de Minister van Waterstaat van 20 december 1939, La.C., Vervoer en Mijnwezen, en Beschikking van 15 januari 1965, DG Mijnwezen, nr. 564/1288, gewijzigd bij Besluit van DG Energie 1985 en 1996;

– jaarwerkplannen, managementrapportages, jaarverslagen;

Opmerking: De IGM geeft de toezichthouders van sodm aanwijzingen; de operationele aansturing berust bij de plv. IGM.

Bron: Mijnreglement 1939, art. 219; MR64, art. 331; Jaarverslag IGM 1994; Mandaatregelingen 1965 en 1996; sodm, NKD, nr. 96/C/05 (Inspecties), p. 24

Waardering: B 4

421.

Handeling: Het instrueren van arbeiderscontroleurs, belast met het toezicht houden op de naleving van het Mijnreglement in de ondergrondse werken van de steenkolenmijnindustrie

Periode: 1939–1972

Bron: Mijnreglement 1939, art. 231; MR 1964, art. 334

Waardering: V 10 jaar

422.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het handhavingsbeleid m.b.t. de mijnbouwactiviteiten

Periode: 1945–

Producten: Adviesrapport prof. A.R. Hale (TUD) over doelmatigheid van toezicht (1992), Nieuwe Koers documenten (b.v. Handhavingsbeleid, interne procedure afhandeling incidenten, klachtenprocedure), adviezen aan de minister, afspraken met andere handhavingsinstanties

Overlegkader: Permanente Kontaktgroep Opsporingsdiensten Noordzee (PKON), vanaf 1994: PKHN (Permanente Kontaktgroep Handhavingsdiensten Noordzee); Landelijke Coördinatie Commissie Milieuhandhaving (LCCM); Wadden Handhavingsoverleg Openbaar Ministerie Opmerking: 1. Voorbeelden van afspraken met andere diensten zijn:

– afspraak met Korps Landelijke Politiediensten over vervoer van inspecteurs per politiehelikopter t.b.v. onverwachte inspectiebezoeken;

– werkafspraken met Arbeidstoezicht over de inspectie op bouw-, onderhouds-, sloop- en aanlegactiviteiten m.b.t. Gebouwen, bepaalde andere bouwwerken etc. (zie sodm, A&R, nr. 105).

2. Vanaf 1994 wordt het handhavingsbeleid eenmaal per 2 jaar, vanaf 1997 jaarlijks met het Openbaar Ministerie geëvalueerd.

Bron: Zie producten en sodm, A&R, nr. 140 (Richtlijnen melding schending veiligheidszones); sodm, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan sodm 1997); inl. Sodm, 29 mei 1996

Waardering: B 5

423.

Handeling: Het voeren van regulier overleg met bestuurders en organisaties van mijnondernemingen en met vakbonden over mijnbouwaangelegenheden van allerlei aard

Periode: 1945–

Producten: Agenda’s, notulen, verslagen

Opmerking: 1. Het overleg vindt eenmaal per kwartaal plaats in het Overleg Vakbonden/NOGEPA/IADC/IRO (tot 1990 uitsluitend met de NOGEPA).

2. Ook met de Gemeenschappelijke Steenkolenmijnen Limburg GS:L was er een vast overlegorgaan.

3. Gaat het overleg over een specifiek onderwerp, dan wordt het overleg als een activiteit in het kader van een handeling beschouwd.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, bijl. 4–2; sodm, Jaarverslag IGM 1994, p. 44; Mijnsluitingsnummer, p. 222

Waardering: V 5 jaar

424.

Handeling: Het samenstellen en verspreiden van ‘Veiligheidsnieuws’ en verzorgen van andere gestructureerde voorlichting

Periode: 1990–

Opmerking: De redactie van Veiligheidsnieuws-bulletins wordt aangestuurd door de Commissie Operaties.

Bron: Inl. Ing. R. Hendriks (sodm), 15 mei 1996. Sodm, Jaarverslag 1995, p. 38

Waardering: V 10 jaar

De bulletins bewaren.

425.

Handeling: Het voeren van overleg met mijnondernemingen over de ontwikkeling en invoering van zelfzorgsystemen

Periode: 1989–1995

Producten: Toetsingsinstrumenten, b.v. Procedure voor de beoordeling van veiligheids-, gezondheids- en milieuzorgsystemen; cursusmateriaal bijscholing VGM-systemen

Overlegkader: Cullen-Werkgroep; sodm intern: sector Zorgsystemen (in 1995 opgeheven)

Bron: sodm, Toezicht delfstofwinning, p. 19; sodm, Jaarverslag 1992, pp. 87–88

Waardering: B 4

426.

Handeling: Het boordelen van de rapportages door mijnondernemingen inzake het veiligheids- en gezondheidssysteem van die ondernemingen en van de betrokken contractors

Periode: 1994–

Producten: Zorgsysteemdocumenten

Overlegkader: VGM-overleg met NAM (tweemaal per jaar) en met andere ondernemingen (eenmaal per jaar); samenstelling VGM-overleg: plv. IGM sodm, VGM-coördinatoren en directeuren bussiness-units

Opmerking: Toetsingskader vormt de ISO-NEN 9000 serie van normen voor kwaliteitszorg. De vorm van rapportage over de zorgsystemen is vrij. Een proefproject is in 1994 gestart. Implementatiefase: 1994–1996.

Bron: MR64, art. 14g, en MRCP, art. 13g en 13k; sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, Jaarverslag 1994, pp. 33–40, 1995, p. 37; sodm, Toezicht delfstofwinning, p. 14, 21–23; NRMR 1964 en NRCP (71) veiligheids- en gezondheidssysteem

Waardering: V 10 jaar

427.

Handeling: Het beoordelen van bedrijfsinterne audits en auditsystemen van mijnondernemingen

Periode: 1994–

Producten: Interne rapporten van bevindingen o.b.v. Brieven aan onderneming en ingekomen reacties

Opmerking: Een proefproject is in 1994 gestart. Implementatiefase: 1994–1996. De beoordeling vindt in drie fasen op het niveau van beleid (niveau zorgsysteem) en uitvoering/praktijk (niveau auditprogramma) plaats. Er vinden follow-up bezoeken plaats, om de daadwerkelijke uitvoering van geconstateerde gebreken te controleren.

Bron: sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; ; sodm, NKD, nr. 96/C/02 (bedrijfsinterne audits); sodm, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–9; sodm, Toezicht delfstofwinning, p. 23–24; sodm, Jaarverslag 1995, p. 37

Waardering: V 5 jaar na ontvangst geheel nieuw VG-zorgsysteem of vertrek mijnonderneming of beëindiging mijnbouwactiviteiten in Nederland.

428.

Handeling: Het zelf selectief uitvoeren van audits en follow-up audits bij mijnondernemingen

Periode: 1994–

Producten: Auditrapporten, brieven aan ondernemingen

Opmerking: Implementatiefase: 1994–1996. Voorbeelden, ontleend aan het Jaarwerkplan 1997, zijn audits op de processen boren, nieuwbouw offshore, productie/onderhoud en verlaten/verwijderen.

Bron: sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–9; sodm, NKD, nr. 96/C/03 (handleiding selectief auditen); sodm, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan 1997), p. 9; sodm, Jaarverslag 1995, p. 37

Waardering: V 5 jaar na ontvangst geheel nieuw VG-document of verwijdering MBW, MBI.

429.

Handeling: Het, a.d.h.v. vastgestelde beoordelingsprocedures, beoordelen van de per boorwerk of mijnbouwinstallatie in te dienen (herzieningen van) veiligheids- en gezondheidsdocumenten

Periode: 1992–

Producten: V&G-documenten, commentaren sodm, afspraken

Opmerking: 1. In verband met het groot aantal rapporten toetst de sodm in eerste instantie één van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten van ondernemingen met diepgang; dit document wordt dan als basis gebruikt voor de andere documenten van de onderneming. Indien er nauwkeuriger werk moet worden verricht geldt de volgende procedure:

2. Er worden van de boorwerken en installaties per onderneming vier categorieën ‘met diepgang’ getoetst:

A. van de bestaande installaties één gecompliceerde installatie;

B. nieuwe installaties of grote modificaties;

C. locatie-specifieke documenten, b.v. Voor gelijktijdig uitgevoerde activiteiten op een boorwerk of bij of op een mijnbouwinstallatie (‘concurrent operations’);

D. verlaten en verwijderen van installaties.

Voor de b-categorie moeten ingeleverd worden:

– het voorontwerprapport;

– het ‘gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik’;

– het addendum ‘gebruik’ (iedere vijf jaar);

– het addendum ‘grote wijzigingen’.

3. Er zijn drie toetsingsfasen: een formele, een inhoudelijke en een operationele toetsing via een audit of inspectie.

4. Sinds 1992 zijn er binnen vijf jaar zo’n 500 documenten ingediend; ten minste eenmaal per 5 jaar moeten herzieningen van de documenten worden ingediend.

Bron: MR64, art. 14g, 14h en 14k; MRCP art. 13g, 13h en 13k; sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, Jaarverslag 1994, p. 34; sodm, Jaarwerkplan 1995, p. 9; sodm, Toezicht delfstofwinning, p. 19; NRMR 1964 en MRCP (72) veiligheids- en gezondheidsdocumenten

Waardering: V 10 jaar

430.

Handeling: Het monitoren van eindrapporten naar aanleiding van een behoefte tot regulering van veiligheid en gezondheid

Periode: 1992–

Producten: The safety and health document, a report to industry. 1996.

Waardering: B 1

431.

Handeling: Het plannen en uitvoeren van projectmatige inspecties en eventuele vervolginspecties naar bepaalde aspecten van de bedrijfsvoering of van de ‘hardware’ van boorwerken of mijnbouwinstallaties van (bijna) alle mijnondernemingen:

A. Dienstbrede projectmatige inspecties;

B. Sectorale projectmatige inspecties.

Periode: 1991–

Producten: inspectierapporten o.b.v. Projectvoorstel, vragenlijsten ingevuld door sodm, eindrapport met aanbevelingen

Overlegkader: (Intern) Commissie Operaties (vanaf ca. 1978), bestaande uit (plv.) Sectorhoofden

Opmerking: 1. Voorbeelden van dienstbrede, bovensectorale inspecties zijn: reddingsmiddelen, werkvergunningen, andere ondernemingen werkzaam op boorwerkinstallaties, veiligheids- en gezondheidsdocumenten op de werkplek, naleving Europese NEN-normen;

Voorbeelden van sectorale inspectie zijn: inspectie elektrische installaties op veiligheid, naleving milieuvergunningen, noodprocedures en oefeningen voor calamiteiten; regelgeving arbeidstijden.

2. Procedure: ontwerp en voorbereiding, inspecties, projectrapportage met aanbevelingen (zie par. Opsporing en vervolging), eventueel vervolginspectie.

Bron: sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, NKD, nr. 96/C/05 (Inspecties) en 97/C/24 (Werkwijze afhandeling nieuwbouwinstallaties zee); sodm, NKD, nr. 95/C/14 (Jaarwerkplan 1997), p. 9; sodm, Jaarverslag 1994, p. 34–36; sodm, Jaarwerkplan 1995, p. 9; sodm, A&R, nr. 96 (maatregelen n.a.v. Inschrijving in mijnboek of inspectieregister), nr. 97C14 (Jaarwerkplan sodm)

Waardering: B 5

432.

Handeling: Het plannen en uitvoeren van routine-/standaard, ad hoc- en vervolginspecties van de diverse typen mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties tijdens de:

a. Nieuwbouwfase;

b. De boor- en workoverfase;

c. De productie- en onderhoudfase;

d. Buitenbedrijfstelling en nazorg.

Periode: 1945–

Producten: Verslagen overleg voorontwerprapport; inspectierapporten o.b.v. Vragenlijsten ingevuld door sodm, eindrapporten met aanbevelingen, evt. Inschrijvingen

Overlegkader: (Intern) Commissie Operaties (vanaf ca. 1978), bestaande uit (plv.) Sectorhoofden

Opmerking 1. Procedure: aankondiging, inspecties, afspraken over te nemen maatregelen (zie par. Opsporing en vervolging), eventueel vervolginspecties.

2. De frequentie en aard van de inspecties wordt bepaald door het type locatie/installatie en door wijzigingen in de configuratie van de locaties/installaties t.g.v. Modificaties, groot onderhoud, saneringswerkzaamheden:

A. Op land o.m.:

– putlocatie/kleine locatie

– middelgrote locatie

– grote locatie

– bijzondere locatie

– boorinstallatie

B. Op water:

– samengesteld productieplatform

– satellietplatform

– verplaatsbare mijnbouwinstallatie

– andere installatie.

3. Voor standaardinspecties wordt een geautomatiseerd management informatiesysteem (MIS) gebruikt.

Bron: sodm, Jaarwerkplan 1995, pp. 36–37; sodm, A&R, nr. 96 (maatregelen n.a.v. Inschrijving in mijnboek of inspectieregister); sodm, Jaarverslag 1992, pp. 18–19; sodm, nr. 96/C/05 (Inspecties) en 97/C/24 (Werkwijze afhandeling nieuwbouwinstallaties zee); 97/C24h (werkwijze productie en onderhoud); 98 C 24c (Werkwijze boringen land en zee)

Waardering: V 10 jaar

433.

Handeling: Het uitvoeren van standaard-, ad hoc- en vervolginspecties van ondergrondse mijnwerken:

A. Nieuwbouwfase;

B. De productie- en onderhoudfase;

C. Buitenbedrijfstelling en nazorg.

Periode: 1945–1975

Producten: Inschrijvingen, inspectierapporten o.b.v. Vragenlijsten ingevuld door sodm, eindrapporten met aanbevelingen

Opmerking: De bevindingen van de inspecties door sodm van de schachten en ophaalinrichtingen worden aangetekend in een schachtboek en kabelboek.

Bron: MR39, art. 57; MR64, art. 72

Waardering: V 10 jaar

434.

Handeling: Het o.g.v. het Mijnreglement 1964 regelmatig controleren van de ondergrondse werken van de steenkolenmijnindustrie

Periode: 1964–1975

Bron: Mijnreglement 1964, art. 334

Waardering: V 10 jaar

435.

Handeling: Het registreren en beoordelen van lichte incidenten op/bij mijn- en boorwerken of mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Producten: Meldingsformulieren, kwartaalopgaven reëel arbeidsverzuim, interne onderzoeksrapporten o.g.v. Onder meer voorvallen en ongevallenopgaven, onderzoeksformulieren

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, bijl. 4; Mijnreglement 1964, art. 47, 146, 278; MRCP, art. 49d, 77, 82, 98 185, eerste lid, art. 180, tweede lid, art. 184i, tweede lid; NRMR 1964 (54) melding bijzondere voorvallen, Stcrt. 1990, 2; NRCP melding bijzondere voorvallen, Stcrt. 1988, 166; Regeling lozing van oliehoudende mengsels 1996 (NRCP 64), art. 7; sodm, A&R, nr. 111 (Aanschrijving melding van ongevallen en voorvallen); sodm, A&R, nr. 123 (Richtlijnen aanleg, inrichting en verlaten boorlocaties), art. 9

Waardering: V 10 jaar

436.

Handeling: Het registreren en beoordelen van zware incidenten op/bij mijn- en boorwerken of mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Producten: Meldingsformulieren, kwartaalopgaven reëel arbeidsverzuim, interne onderzoeksrapporten, onderzoeksformulieren

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, bijl. 4; Mijnreglement 1964, art. 47, 146, 278; MRCP, art. 49d, 77, 82, 98, art. 180, tweede lid, art. 184i, tweede lid, art. 185, eerste, tweede en derde lid; Regeling lozing van oliehoudende mengsels 1996 (NRCP 64), art. 7; sodm, A&R, nr. 111 (Aanschrijving melding van ongevallen en voorvallen)

Waardering: B 6

437.

Handeling: Het onderzoeken van ernstige incidenten op/bij mijn- en boorwerken of mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Producten: Onderzoeksrapporten of processen-verbaal van bevindingen sodm o.b.v. Meldingsformulieren, kwartaalopgaven reëel arbeidsverzuim, interne onderzoeksrapporten

Opmerking: sodm moet de Minister van EZ rapporteren over het resultaat van een onderzoek.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, bijl. 4; Mijnreglement 1964, art. 47, 146, 278; Instructie voor IGM 1965, art. 7; MRCP, art. 49d, 77, 82, 98, art. 180, tweede lid, art. 184i, tweede lid, art. 185, eerste lid; Regeling lozing van oliehoudende mengsels 1996 (NRCP 64), art. 7; sodm, A&R, nr. 111 (Aanschrijving melding van ongevallen en voorvallen)

Waardering: B 6

438.

Handeling: Het onderzoeken van dodelijke ongevallen en misdrijven op/bij boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Producten: Onderzoeksrapporten of processen-verbaal van bevindingen sodm o.b.v. Meldingsformulieren, kwartaalopgaven reëel arbeidsverzuim, interne onderzoeksrapporten

Opmerking: Het gaat hier om ‘ernstige arbeidsongevallen [dodelijke ongevallen] en milieuschade van betekenis’; sodm moet de Minister van EZ rapporteren over het resultaat van een onderzoek.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, hoofdst. 3 en bijl. 4; Mijnreglement 1964, art. 47, 146, 278; Instructie voor IGM 1965, art. 7; MRCP, art. 49d, 77, 82, 98, art. 180, tweede lid, art. 184i, tweede lid, art. 185, eerste, tweede en derde lid; Regeling lozing van oliehoudende mengsels 1996 (NRCP 64), art. 7; sodm, A&R, nr. 111 (Aanschrijving melding van ongevallen en voorvallen)

Waardering: B 6

440.

Handeling: Het registreren en onderzoeken van incidenten in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–1974

Producten: Meldingsformulieren, kwartaalopgaven reëel arbeidsverzuim, interne onderzoeksrapporten o.g.v. Onder meer voorvallen en ongevallenopgaven, onderzoeksformulieren

Opmerking: Het gaat om incidenten wegens een te hoog mijngasgehalte, een kolenstof- of mijngasontploffing of een mijngasontbranding, instortingen. Onder de handeling vallen ook de meldingen over staking van arbeid wegens tekort aan verse lucht, teveel aan mijngas e.d.

Bron: MR39, art. 62, tweede lid, art. 87, derde lid, art. 95, derde lid; Mijnreglement 1964, art. 193–194, art. 200, derde lid, en art. 202, tweede lid

Waardering: V 10 jaar

441.

Handeling: Het registreren en onderzoeken van incidenten die de veiligheid in ondergrondse mijnwerken in gevaar kunnen brengen, hebben gebracht of in gevaar hadden kunnen brengen

Periode: 1945–1979

Producten: Registraties, interne onderzoeksrapporten o.g.v. onder meer voorvallen en ongevallenopgaven

Opmerking: Het betreft incidenten als instortingen, mijngasontploffingen of -ontbrandingen. In het bijzonder zijn de arbeiders-controleurs belast met het onderzoek inzake ernstige ongevallen.

Bron: MR39, art. 34, derde lid, art. 48; Mijnreglement 1964, art. 146, tweede lid, art. 193–194, art. 278, 334

Waardering: B 6

442.

Handeling: Het registreren en onderzoeken van (dreigende) incidenten in groeven

Periode: 1947–

Producten: Meldingen, periodieke opgaven, interne onderzoeksrapporten, onderzoeksrapporten sodm

Bron: Groevenreglement 1947, art. 16 en 17

Waardering: V 10 jaar (lichte incidenten)

B 6 (zware incidenten)

443.

Handeling: Het toezicht houden op de meetapparatuur waarmee de hoeveelheden van in een concessiegebied gewonnen en beschikbaar gekomen koolwaterstoffen gemeten worden

Periode: 1945–

Opmerking: 1. De mijnonderneming doet een maandelijkse en jaarlijkse opgave van de totalen van de boekingen aan de minister en sodm toekomen. Sodm controleert de meetapparatuur.

2. Voor de controle van de productiegegevens, zie handeling hieronder.

Bron: Concessie ‘Rossum-De Lutte’ (1961/1971), art. 4, vierde lid; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.27; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.27

Waardering: V 5 jaar

444.

Handeling: Het ter bepaling van diverse heffingen en belastingen, voorraden in de diepe ondergrond en CBS-energiestatistieken, verwerken en controleren van door de mijnondernemingen o.g.v. de mijnwetgeving ingediende productiecijfers

Periode: 1964–

Producten: o.m. Incidentele basisaudits

Opmerking: Werkproces: houden van steekproeven, kwartaalpublikatie in Stcrt., Doorzending aan RGD ter bepaling van aanwezige voorraden en aan CBS ter bepaling van energiestatistieken.

Bron: Concessievoorwaarden o.g.v. Mijnregelement 1964; sodm, Jaarverslag 1994, p. 38, 1995, p. 42; diverse concessies; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir 1996, art. 2.28; bijl. Hdtk 1996–1997, 25 000 XIII (Rijksbegroting EZ), nr. 28

Waardering: V 10 jaar

445.

Handeling: Het beoordelen van door de mijnondernemingen in te leveren gegevens en documenten betreffende:

– vertegenwoordigers van de concessionaris;

– toezichthouders bij de mijnondernemingen;

– leidinggevend of toezichthoudend personeel bij mijn- of boorwerken en mijnbouwinstallaties of bij voor mijnbouwkundig werk in gebruik zijnde (lucht)vaartuigen (jaarlijks in januari);

– algemene schriftelijke instructies die aan het personeel van de mijnondernemingen zijn gegeven ter verzekering van de naleving van de voorschriften en regelen;

– namen en aard van werk en toezicht van (onder)aannemers.

Periode: 1945–

Bron: MR39, art. 9; MR64, art. 10, 12; MRCP, art. 9 en 11; Besluit concessies koolwaterstoffen Nederlands territoir, art. 2.29; Concessie ‘Schoonebeek’ (1948), art. 11; concessie ‘Adolf van Nassau’, art. 12; sodm, A&R, nr. 117 (Aanschrijving over het melden van andere ondernemingen); Bruinkoolconcessie ‘Paul’, Stcrt. 1959, 170

Waardering: V 2 jaar

446.

Handeling: Het kennis nemen en bespreken van (wijzigingen op) door mijnondernemingen in te dienen werkplannen voor de opsporing en ontginning van delfstoffen

Periode: 1945–

Opmerking: 1. Een werkplan geldt in de regel voor één kalenderjaar en omvat onder meer:

– samenvatting van de belangrijkste voorgenomen werkzaamheden per concessie- en vergunningsgebied;

– opgave van de productie per veld;

– totaaloverzicht van voorgenomen booractiviteiten, seismische onderzoekingen en constructtiewerkzaamheden.

Er zijn halfjaarlijkse rapportages.

2. Het ‘plan van winning’ wordt bij de aanvraag voor de concessie of vergunning ingediend.

Bron: MR39, art. 12; Mijnreglement 1964, art. 20–22; NRMR 1964 (56) werkplannen, Stcrt. 1989, 32; MRCP, art. 28–30; Regeling koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.4; NRCP werkplannen, Stcrt. 1989, 32

Waardering: V 1 jaar

447.

Handeling: Het ten behoeve van de bevordering van de veiligheid in steengroeven verkrijgen en beheren van productiegegevens m.b.t. gewonnen mergel e.a. grondsoorten

Periode: 1945–

Opmerking: 1. De jaarlijkse opgave betreft de hoeveelheid gewonnen delfstoffen, het aantal gewerkte dagen, het aantal arbeiders en de hoeveelheid verbruikte ontplofbare stoffen.

2. De minister kan ontheffing van de verplichting verlenen.

Bron: Groevenreglement 1947, art. 14

Waardering: V 1 jaar

448.

Handeling: Het beoordelen van de weekrapporten betreffende het verloop van mijnbouwkundige onderzoekingen anders dan d.m.v. een boorwerk (verkenningsonderzoeken)

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 322–323; NRMR (4) rapporten diepboringen en mijnbouwkundige onderzoekingen, Stcrt. 1967, 100, art. 2; MRCP, art. 18 en 27a; NRCP rapport verkenningsonderzoek, Stcrt. 1976, 94; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. A

Waardering: V 2 jaar

453.

Handeling: Het beoordelen van in te dienen (wijzigingen van) gegevens betreffende de plaatsing, verplaatsing en inrichting van boorlocaties onshore

Periode: 1945–

Opmerking: In sodm, A&R, nr. 120 (Concept-aanschrijving binnenkomende boorinstallaties en reparatiemasten) zijn de gegevens en documenten die ten minste 2 weken voor de aanvang van de werkzaamheden ingeleverd moeten worden, opgesomd.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 36a, 36d, tweede lid; MRCP, art. 31 en 31a; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. B; sodm, A&R, nr. 130 (Richtlijnen bescherming onderwaterproducerende mijnbouwinstallaties), art. 6 en 10; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 5, eerste, vijfde en zesde lid

Waardering: V 2 jaar

454.

Handeling: Het beoordelen van in te dienen (wijzigingen van) gegevens betreffende de plaatsing, verplaatsing en inrichting van boorlocaties onshore

Periode: 1945–

Producten: Jaaroverzichten van door mijnondernemingen aangelegde en verlaten boorlocaties

Bron: sodm, A&R, nr. 123 (Richtlijnen aanleg, inichting en verlaten van boorlocaties), art. 13 en 14; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen); art. 11, zesde lid

Waardering: V 2 jaar

455.

Handeling: Het beoordelen van (wijzigingen van) schema’s, plannen en rapporten inzake de interne inspectie van de staat van onderhoud, de sterkte van de onderdelen van mijnbouwinstallaties en van de verrichte reparaties

Periode: 1971–

Producten: Inspectieschema’s, vijfjareninspectieplannen, jaarlijkse inspectieplannen, inspectierapporten, verklaringen van onderzoek (‘certificate of fitness’), werkprogramma’s, reparatieprogramma’s, mededelingen inzake door erkende instellingen ingetrokken certificaten

Opmerking: De inspecties worden uitgevoerd door classificatiebureaus die erkend zijn door de Minister van EZ. De Rijksluchtvaartdienst inspecteert de helikopterdeks. Als de nieuwe Nadere Regeling van kracht is, kan dit wijzigen.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 36d, 36e, 36ja, en MRCP, art. 34, 40a, 63b; sodm, Jaarverslag 1994, p. 38; sodm, A&R, nr. 126 (Richtlijnen MRCP sterkte mijnbouwinstallaties, art. 5–6, 10–11; sodm, A&R, nr. 134 (Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht Dienst van het Stoomwezen), art. 6, A&R 137 (Richtlijnen Mijnreglement Continentaal Plat stoom- en damptoestellen en drukhouders [ …])

Waardering: V 2 jaar na verwijdering mijnbouwinstallatie

457.

Handeling: Het beoordelen van door mijnondernemingen ingediende gegevens betreffende de methoden van winning, ondersteuning en opvulling, en van mededelingen betreffende het aantrekken, dan wel het weer in bedrijf nemen van een pijler of simpel

Periode: 1964–1974

Bron: MR64, art. 40

Waardering: B 5

458.

Handeling: Het beoordelen van door mijnondernemingen ingediende gegevens betreffende de wijze van delving, bekleding, indeling en beveiliging van schachten t.b.v. verkeer en vervoer in ondergrondse werken

Periode: 1945–

Producten: (Wijzigingen van) plannen, tekeningen

Bron: MR39, art. 40–42; MR64, art. 52–53

Waardering: B 5

459.

Handeling: Het beoordelen van jaarlijks door mijnondernemingen ingediende schema’s van het geheel der elektrische installaties in de tot ieder mijnwerk behorende ondergrondse werken, waarvan de nominale spanningen de vastgestelde grens overschrijden

Periode: 1964–1992

Bron: MR64, art. 119

Waardering: V 10 jaar

460.

Handeling: Het beoordelen van door mijnondernemingen ingediende (wijzigingen van) boorprogramma’s inzake voorgenomen diepboringen, putreparaties en verlatingen

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 27–35; MRCP, art. 59, 65; NRMR 1964 (47) boorprogramma 1981; NRCP (48) boorprogramma 1981, Stcrt. 228; NRMR 1964 (47) boorprogramma 1981, Stcrt. 1981, 228 en Stcrt. 1990, 152; sodm, A&R, nr. 9, 9A, 58 en 64 (vervallen), 143 (Aanschrijving richtlijnen putreparatieprogramma)

Waardering: B 5 eindrapporten

461.

Handeling: Het beoordelen van door de mijnondernemingen ingediende boorrapportages inzake de uitvoering van diepboringen en reparatiewerkzaamheden:

– dagrapporten;

– weekrapporten;

– maandrapporten;

– eindrapporten.

Periode: 1945–

Producten: Boorrapporten, boorregisters

Opmerking: Boorrapportages zijn verslagen van werkzaamheden die verricht worden tijdens een boring en ‘workover’ (reparatie) en bij staking/beindiging van een boring. Het indienen van een maandrapport wordt bij beschikking toegestaan.

Het eindrapport, inclusief boorprofiel, bevat eventueel gegevens inzake de hervatting van boringen of het gebruik van het boorgat voor de winning van delfstoffen.

Ingevolge art. 25 MR 64 en art. 64 lid 1 MRCP moet een boorregister van de boorwerkzaamheden bijgehouden worden; na beëindiging van de boring wordt een exemplaar bij sodm ingeleverd.

Bron: MR39, hoofdstuk VIII; Mijnreglement 1964, art. 27–35, 323; MRCP, art. 59, 65–66; NRMR (4) rapporten diepboringen en mijnbouwkundige onderzoekingen, Stcrt. 1967, 100, art. 1 en 3; NRCP (13) rapporten boringen, Stcrt. 1969, 65, en 1990, 164; diverse concessies, b.v. Groningen, art. 14; vgl. Sodm, Jaarverslag IGM 1994, p. 38, en sodm, Toezicht delfstofwinning, p. 17; sodm, A&R, nr. 49

Waardering: V 1 jaar na definitief verlaten van de boring

B 5 eindrapporten

462.

Handeling: Het verkrijgen en beoordelen van halfjaarlijkse geologische rapportages over de aard, plaats en omvang van de door hem m.b.t. het vergunningsgebied verrichte onderzoekingen en andere werkzaamheden

Periode: 1945–

Producten: Halfjaarlijkse rapporten en eindverslag na beëindiging van de werkzaamheden.

Opmerking: De RGD krijgt dezelfde verslagen en daarenboven nog boorprofielen, de uit de boring verkregen geologische gegevens (monsters) en de resultaten van chemische en fysische metingen; zie het desbetreffende hoofdstuk.

Bron: Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.3; Besluit 1967 en 1976 ex art. 12 MCP, art. II, art. 12; Nadere regelen MR boorprofielen, Stcrt. 1967, 100; NRMR (45) boorprofielen 1981, Stcrt. 228, en NRCP (46) boorprofielen 1981, Stcrt. 228; boorvergunning Andel II (1995), art. II, art. 17, diverse concessies; inl. Ing. J. Heeres (sodm), 17 december 1996

Waardering: V 7 jaar

N.B.: Let op bewijsstukken die hebben geleid tot processen-verbaal van gevonden delfstoffen in percelen! Die zijn elders als B aangemerkt.

463.

Handeling: Het beoordelen van checklisten voor alle activiteiten van wekelijks te houden putbeveiligingsoefeningen

Periode: 1965–

Bron: sodm, A&R, nr. 65 en 66 (Richtlijnen vereiste oefeningen bij boringen), art. 3; Beleidsregel oefeningen bij boringen; sodm, A&R, nr. 142, art. 3

Waardering: V 5 jaar

464.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen inzake annulaire drukken

Periode: 1945–

Bron: Staatstoezicht op de Mijnen, A&R, nr. 98 (annulaire drukken)

Sodm, A&R, nr. 98 (annulaire drukken)

Waardering: V 2 jaar

465.

Handeling: Het beoordelen en beheren van kaarten, plannen, doorsneden en profielen van mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1945–

Opmerking: Met Rijkswaterstaat, Directie Noordzee, worden tweemaal per jaar karteringsgegevens uitgewisseld.

Bron: MR39, art. 115, eerste, zesde en zevende lid; Mijnreglement 1964, hoofdst. VII, en MRCP, hoofdst. V; sodm, A&R, nr. 92 (Aanschrijving karteringen Continentaal Plat); sodm, Jaarverslag 1976, pp. 40–41

Waardering: V 5 jaar

Aangenomen wordt dat het hier om de lopende correspondentie gaat.

466.

Handeling: Het beoordelen van meldingen van niet bij ontheffing toegestane overschrijdingen van een dekterrein of een grensmuur van steenkoolvelden of van daarin gelegen mijnwerken

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 133, vierde lid, juncto art. 37, tweede lid en 38, derde lid

Waardering: V 5 jaar

467.

handeling: Het beoordelen van jaarlijks in te dienen wijzigingen van de gewaarmerkte kaart van het mijnveld en van het groevenstelsel

Periode: 1964–

Bron: Groevenreglement 1947, gewijzigd 1993, art. 10

Waardering: V 5 jaar

B 5 voor laatste kaart van groevenstelsel

468.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen e.a. gegevens inzake het verlaten van boorgaten en verwijderen van mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Producten: Mededelingen, sluitingsplannen (bij verlaten van ondergrondse werken), verlatingsprogramma’s.

Opmerking: sodm rapporteert aan de Minister van EZ; zie verder par. Toezicht op nazorg.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 137, 137a, 138, 142a, 142c; MRCP, art. 69–70; Instructie voor de IGM 1965, art. 8; inl. Sodm, 15 mei 1996; Jaarverslag 1994, pp. 38–40; Nadere regelen Mijnreglement 1964 verlaten van boorgaten 1967; sodm, A&R, nr. 123 (Richtlijnen aanleg, inrichting en verlaten van boorlocaties), art. 11, 15; Winningsvergunning voor blokken k4b/k5a

Waardering: B 5 verlatingsprogramma van boring behorend bij eindrapport bij handeling 460–461

V 2 jaar verwijderen mijnbouwinstallaties

469.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen en rapporten inzake het tijdelijk of definitief verlaten van ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–

Producten: Mededelingen, sluitingsplannen, verlatingsprogramma’s, jaaroverzichten aangelegde en verlaten locaties

Opmerking: sodm rapporteert aan de Minister van EZ; zie verder par. Toezicht op nazorg.

Bron: MR39, art. 131; Mijnreglement 1964, art. 138–143; Instructie voor de IGM 1965, art. 8; inl. Sodm, 15 mei 1996; Jaarverslag 1994, pp. 38–40

Waardering: B 5 (zie 460–461)

470.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen en rapporten inzake het tijdelijk of definitief verlaten van groeven

Periode: 1947–

Producten: Mededelingen, sluitingsplannen, verlatingsprogramma’s

Opmerking: sodm neemt, in aanwezigheid van de betrokken gemeentebesturen en de vergunninghouder, de toestand van de verlaten groeve bij proces-verbaal op.

Bron: Groevenreglement 1947, art. 22–23

Waardering: B 5

471.

Handeling: Het beoordelen van verplicht ingediende (wijzigingen van) gegevens betreffende het voornemen pijpleidingen t.b.v. opsporing of winning van delfstoffen buiten de locaties te leggen

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–b; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; MRCP, art. 71; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. C; sodm, A&R, nr. 134, art. 8 en 11; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 8, eerste en zesde lid, art. 11, zesde lid

Waardering: V 10 jaar na opruimen of definitief verlaten pijpleiding

472.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen en rapportages over periodieke en tussentijdse inspecties en herstelwerkzaamheden van pijpleidingen t.b.v. de opsporing of winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Producten: Mededelingen, herstelprogrammaTM

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143e; MRCP, art. 76–77; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art.

Waardering: V 10 jaar na opruimen of definitief verlaten pijpleiding

473.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen over duikoperaties en keuringsuitslagen van personen die slechts onder beperkende voorschriften werkzaamheden onder water of druk kunnen verrichten

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 166g; MRCP, art. 116, tweede lid; sodm, A&R, nr. 107 (Richtlijnen verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk), art. 7; sodm, Jaarverslag 1992, p. 83

Waardering: V 5 jaar

474.

Handeling: Het beoordelen van verplicht in te dienen gegevens betreffende het werken met en de afvoer van ontplofbare en gevaarlijke stoffen

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 167, tweede lid, 173, vierde lid; MRCP, art. 123, tweede lid, en art. 130, derde lid

Waardering: V 5 jaar

475.

Handeling: Het beoordelen van onderzoeksuitslagen e.a. gegevens ter bevordering van de hygiëne en gezondheid van het personeel in mijn- en boorwerken en mijnbouwinstallaties

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, art. 234a en 248a; MRCP, art. 149b, tweede lid, 152a en c, zesde lid; sodm, A&R, nr. 93 (Drinkwaterrichtlijn 1984), art. 25; sodm, A&R, nr. 95 (Medische Keuring van personen op mijnbouwinstallaties 1984), art. 8, eerste lid; sodm, Jaarverslag 1992, p. 73 en 78 (rapportage als voorwaarde voor goedkeuring afvalverwerkingssysteem)

Waardering: V 5 jaar

476.

Handeling: Het beoordelen van administratieve gegevens betreffende het blootstaan van personeel van mijnondernemingen of contractors aan ioniserende stralen en radioactieve stoffen

Periode: 1964–

Opmerking: Geldt vanaf 1982 uitsluitend voor het Continentaal Plat.

Bron: Mijnreglement 1964, art. 257–277, vervangen door KEW/BSB; MRCP, art. 184, eerste en tweede lid, art. 184s–u, 184v, eerste lid

Waardering: V 5 jaar

477.

Handeling: Het beoordelen van jaarlijks in te dienen brandbestrijdings/beschermings-, reddings- en calamiteitenplannen, rampenbestrijdingsplannen e.d. van mijnondernemingen

Periode: 1964–

Producten: Plannen en aanvullingen m.b.t. Halverwege het kalenderjaar gestarte boor- en winningsactiviteiten, certificaten reddingsboten, personalia EHBO-ers en supervisie artsen

Opmerking: De plannen voor de boorwerken worden in overleg met de brandweerkorpsen opgesteld.

Bron: sodm, Jaarverslag 1994, p. 38; Mijnreglement 1964, art. 176, 279; Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.14; MRCP, art. 96a, 132, 136, eerste en tweede lid, art. 189; Brandbestrijdingsplan boorwerken, Stcrt. 1970, 156; NRMR (37) brandbestrijdingsplan boorwerken, Stcrt. 1974, 218, gewijzigd bij Besluit, Stcrt. 1994, 82; NRCP (26, 26A) brandbestrijdingsplan mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1970, 196, gewijzigd bij Besluit, Stcrt. 1994, 82;

NRMR (40) reddingsmiddelen en reddingsplan mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1975, 210; NRCP (29) reddingsplan mijnbouwinstallaties, Stcrt. 1971, 292; boorvergunning Andel II (1995), art. 16; sodm, A&R, nr. 136 (Richtlijnen MRCP bijstandsboten 1991), art. 3; sodm, A&R 138 (EHBO-Richtlijn), art. 3, 5 en 5A, 7

Waardering: V 5 jaar

479.

Handeling: Het beoordelen van registraties van mijnondernemingen inzake afwijkingen van werktijdregeling op mijn- of boorwerken en mijnbouwinstallaties bepaalde

Periode: 1964–1974

Producten: Registraties en beoordelingen

Opmerking: De meldingen betreffen:

– ‘gerechtvaardigde’ afwijkingen van voorgeschreven arbeids- en rusttijden;

– verlenging van ononderbroken ondergronds verblijf.

Bron: MR39, art. 183, 206; Mijnreglement 1964, art. 288, 306, 318, vierde lid; MRCP, art. 197, 210; Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit; sodm, Jaarverslag 1992, p. 40

Waardering: V 5 jaar

480.

Handeling: Het beoordelen van administratieve gegevens betreffende de luchtverversing in ondergrondse mijnwerken

Periode: 1945–1974

Opmerking: De gegevens zijn vervat in luchtplans, luchtstambomen of staten van luchtafdelingen.

Bron: MR39, art. 100, vijfde lid; Mijnreglement 1964, art. 222

Waardering: V 5 jaar

481.

Handeling: Het beoordelen van onderzoeksuitslagen e.a. gegevens ter bevordering van de hygiëne en gezondheid van het personeel in de ondergrondse werken

Periode: 1964–1974

Bron: Mijnreglement 1964, art. 251, tweede lid

Waardering: V 5 jaar

482.

Handeling: Het beoordelen van meldingen door mijnondernemingen van de afwijkingen van de voorgeschreven verblijfstijd en zondagsrust van mijnwerkers in de ondergrondse werken

Periode: 1964–1974

Bron: MR39, art. 201, tweede lid, art. 206, tweede lid; Mijnreglement 1964, art. 318, vierde lid

Waardering V 5 jaar

483.

Handeling: Het beoordelen van certificaten en plans, in te dienen vóór de plaatsing van mijnbouwinstallaties, ter voorkoming van verontreiniging van het milieu door afvalstoffen

Periode: 1975–

Bron: MRCP, art. 48–49; sodm, A&R, nr. 14 (Richtlijn beperking zeewaterverontreiniging Continentaal Plat

Waardering: V 5 jaar

484.

Handeling: Het registreren en beoordelen van tijdens het gebruik van boorwerken en mijnbouwinstallaties ingediende overzichten van afgevoerde afvalstoffen

Periode: 1988–1995: kwartaal- en halfjaarlijkse overzichten;

1996–: kwartaaloverzichten

Opmerking: Voor evt. bijsturing in geval van overschrijding van de 40 mg/l grenswaarde wordt een computerbestand bijgehouden.

Bron: MRCP, art. 49d; Ministeriële regeling oliehoudende mengsels, Stcrt. 1987, 165, art. 3, tweede en derde lid; NRCP (64) Regeling lozing van oliehoudende mengsels 1996, art. 6, vierde lid; sodm, Jaarverslag 1994, pp. 17–21, 38; sodm, A&R, nr. 14 (Richtlijn beperking zeewaterverontreiniging Continentaal Plat)

Waardering: V 5 jaar

486.

Handeling: Het behandelen en afdoen van klachten van (vertegenwoordigers van) werknemers van mijnondernemingen die geen gehoor op hun klachten inzake veiligheid, gezondheid en milieu hebben gekregen bij de bevoegde instanties van die mijnondernemingen

Periode: 1939–

Overlegkader: Vertrouwenspersoon, ondernemingsraad

Bron: MR39, hoofdstuk XVI; MR64, art. 18g; MRCP, art. 17g; sodm, Jaarverslag 1994, p. 38–39; sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, Toezicht delfstofwinning, pp. 30–31; sodm, NKD: nr. C/9

Waardering: V 5 jaar

NB: Handelingen met betrekking tot ernstige klachten leiden tot verzoeken om schorsing van leidinggevende personen. Deze handelingen zijn afzonderlijk beoordeeld.

487.

Handeling: Het behandelen en afdoen van klachten van derden inzake veiligheid, gezondheid en milieu die geen gehoor op hun klachten inzake veiligheid, gezondheid en milieu hebben gekregen bij de bevoegde instanties van de mijnondernemingen

Periode: 1964–

Bron: sodm, Jaarverslag 1994, p. 38–39; sodm, NKD: Nieuwe koers, p. 13; sodm, Toezicht delfstofwinning, pp. 30–31; sodm, NKD: nr. C/9

Waardering: V 5 jaar

488.

Handeling: Het jaarlijks informeren van de Staten-Generaal inzake de behandeling van klachten door derden

Periode: 1970–

Waardering: B 3

489.

Handeling: Het bijwonen van grote calamiteitenoefeningen van mijnondernemingen op land en zee in opdracht van de Ministeries van Defensie en Marine

Periode: 1970–

Producten: Interne rapporten door sodm; verslagen door mijnondernemingen

Bron: nr. 94/C/10 (evalueren van calamiteitenoefeningen; sodm, Jaarverslag 1976, p. 30, 1994, p. 39; Jaarwerkplan 1995, p. 10; sodm, Toezicht delfstofwinning, pp. 31–32

Waardering: V 5 jaar

Betreft operatiën van Defensie.

490.

Handeling: Het deelnemen aan de jaarlijks terugkerende calamiteitenoefening ‘Bright Eye’

Periode: 1970–

Opmerking: De oefeningen worden georganiseerd door de Kustwacht en de Marine en zijn bedoeld om de paraatheid van deze organisaties i.v.m. Calamiteiten op zee, en de samenwerking binnen NATO-verband te testen.

Bron: Kustwachtconvernant; sodm, NKD, 95/B/02 (de rol bij calamiteiten); sodm, Jaarverslag 1994, p. 39; sodm, Jaarwerkplan 1995, p. 10; sodm, Toezicht delfstofwinning, pp. 31–32

Waardering: V 5 jaar

Betreft operatiën van Defensie.

491.

Handeling: Het mede organiseren, bijwonen en evalueren van de jaarlijkse Norex-oefeningen

Periode: 1970–

Bron: sodm, NKD, 95/B/02 (de rol bij calamiteiten); sodm, Toezicht delfstofwinning, pp. 31–32

Waardering: V 5 jaar

Betreft operatiën van Defensie.

494

Handeling: Het toezicht houden op de besluiten en leveren van andere bijdragen inzake schadevergoeding en financieel beheer van de mijnschadestichtingen

Periode: 1945–

Opmerking: De Regeringscommissaris keurt de jaarbegrotingen van de drie stichtingsbesturen en de schadeclaims die de mijnondernemingen indienen, resp. Toekennen, goed. De overige bijdragen omvatten:

– het leveren van kaarten e.a. Informatie;

– het voorzitten van de Beoordelingscommissie Mijnschade, die bezwaren van benadeelden tegen door mijnondernemingen aangeboden schadevergoedingen beoordeelt;

– het inbrengen van expertise in de Commissies van Deskundigen, die door de rechter ingesteld worden bij civiele rechtsgedingen.

2. In de in 1976 opgerichte en in 1996 opgeheven Beoordelingscommissie Mijnschade, tgw. Beoordelingcommissie Mijnschade en Stichtingsvergaderingen, hebben vertegenwoordigers van de mijnondernemingen zitting; voorz.: (hoofd)inspecteur sodm.

Bron: Inl. Ir. J.J.E. Pöttgens (sodm), 5 september 1996; inl. Drs. W.G.M. van de Gevel (DGE/EOG), 10 september 1996; Aanschrijving van de SG van het Departement van Waterstaat van 27 november 1940 betreffende het verlenen van inzage in bij sodm berustende mijnkaarten in geval van aantoonbare mijnschade, Stcrt. 28 november 1940, 233; sodm, Jaarverslag 1976, pp. 48–49

Waardering: V 7 jaar

495.

Handeling: Het leveren van bijdragen in onderzoeken naar oorzaken en lange termijneffecten van bodembewegingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten

Periode: 1945–

Producten: Bijdragen in programmering en begeleiding van onderzoeken, onderzoeken, voordrachten

Opmerking: 1. Het overleg vindt b.v. plaats in de:

– Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (BOA), die in 1991 is opgericht en die bestaat uit vertegenwoordigers van sodm, RGD (en opvolgers in TNO), KNMI, NAM en Petroland (eindrapportage: dec. 1993);

– Begeleidingsgroep Lange Termijn Onderzoek TU Delft.

2. Om hun kennis in stand te houden, zijn internationale contacten, vooral met Duitse organisaties op het gebied van de mijnbouw, b.v. De Duitse Mijnmeters Vereniging, onmisbaar.

3. In enkele gevallen voert sodm zelf het onderzoek uit, zoals in 1997 een onderzoek naar de factoren die bepalend zijn voor de opslingering van de bodem t.g.v. Aardbevingen.

4. Voor de bijdragen van EZ/sodm in de uitvoering, zie de volgende handeling.

Bron: Inl. Ir. J.J.E. Pöttgens (sodm), 5 september 1996; Bijl. Hdtk 1994–1995, 21 108 (bodemverzakking en aardbevingen), nr. 5

Waardering: V 10 jaar

496.

Handeling: Het houden van toezicht en aansturen van mijnondernemingen, andere bedrijven en overheden over te nemen/genomen maatregelen tot voorkoming en beperking van schade en hinder t.g.v. mijnbouwactiviteiten, inclusief het sluiten van mijnen, verwijderen van mijnbouwinstallaties e.d.

Periode: 1945–

Producten: Onderzoeksrapporten, voorschriften in individuele gevallen

Overlegkader: Groevenoverleg, Adviesgroep St. Pietersberg ondergronds, ad hoc commissies

Opmerking: 1. De concrete maatregelen worden in de meeste gevallen door de mijnondernemingen genomen en betreffen b.v.:

– het aanbrengen van bewakingsputten in mijnschachten;

– het opstellen van saneringsplannen en begeleiden van onderzoeken hiertoe;

– het opzetten van registratiesystemen;

– informeren bij bouwplannen in risicogebieden;

– het opnemen van informatie omtrent de ondergrond in het Kadaster.

2. O.g.v. Art. 10 (art. 7a oud) van de mandaatregeling moet de IGM de Minister van EZ rapporteren over ‘aanmerkelijke bodemdaling’.

Bron: MR39, art. 134, 137; Jaarverslag 1976, p. 49 (mijnwater), 1992, pp. 74–77, 1994, pp. 14 en 39–40; Mandaatregeling/Instructie voor de IGM 1965 en 1996; inl. Ir. J.J.E. Pöttgens (sodm), 5 september 1996; concessie ‘Schoonebeek’, art. 10; Mijnsluitingsnummer pp. 225–254

Waardering: V 20 jaar

Opsporing en vervolging van strafbare feiten

498.

Handeling: Het (volgens de standaard werkwijze) opsporen van niet-ernstige overtredingen van de mijn- of milieuwetgeving en maken van afspraken over te nemen maatregelen, eventueel nemen van sancties bij:

A. Eerste overtreding;

B. Herhaling van eerdere overtreding;

C. Onwil tot het maken van afspraken over voorkoming van volgende overtredingen;

D. Herhaling van eerdere overtreding ondanks veroordeling (recidive).

Periode: 1964–

Producten: Aantekeningen in mijnboek of inspectieregister, registraties, interne onderzoeksrapporten, processen-verbaal

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, p. 5–10

Waardering: V 10 jaar

499.

Handeling: Het opsporen van ernstige overtredingen van de mijn- of milieuwetgeving en maken van afspraken over te nemen maatregelen, eventueel nemen van sancties bij:

A. Eerste overtreding;

B. Herhaling van eerdere overtreding;

C. Onwil tot het maken van afspraken over voorkoming van volgende overtredingen;

D. Herhaling van eerdere overtreding ondanks veroordeling (recidive).

Periode: 1964–

Producten: Aantekeningen in mijnboek of inspectieregister, registraties, interne onderzoeksrapporten, processen-verbaal

Opmerking: De werkwijze bij de opsporing wijkt af van de standaard werkwijze.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, p. 5–10; MR64, art. 147 en MRCP, art. 17

Waardering: B 5

500.

Handeling: Het opsporen van zeer ernstige arbeidsongevallen en milieuschade en maken van afspraken over te nemen maatregelen, eventueel nemen van sancties bij:

A. Eerste overtreding;

B. Herhaling van eerdere overtreding;

C. Onwil tot het maken van afspraken over voorkoming van volgende overtredingen;

D. Herhaling van eerdere overtreding ondanks veroordeling (recidive).

Periode: 1964–

Producten: Aantekeningen in mijnboek of inspectieregister, registraties, interne onderzoeksrapporten, processen-verbaal

Opmerking: De werkwijze bij de opsporing wijkt af van de standaard werkwijze.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid, p. 5–10; MR64, art. 147 en MRCP, art. 17

Waardering: B 5

501.

Handeling: Het tijdelijk gedogen van het niet-nakomen van verplichtingen opgelegd door wet- en regelgeving

Periode: 1964–

Producten: Gedoogbesluiten

Opmerking: Hoofdvoorwaarde voor het gedogen is, dat een aanvraag voor ontheffing en vergunning ontvankelijk is verklaard en ter inzage is gelegd.

Bron: sodm, Handhavingsbeleid

Waardering: V 10 jaar na vaststelling vergunning

502.

Handeling: Het doorverwijzen van overtredingen waarvoor Staatstoezicht op de Mijnen niet opsporingsbevoegd is, aan de bevoegde instanties

Periode: 1964–

Opmerking: Het gaat om b.v. Arbeidsinspectie, Inspectie van de Havenarbeid, Rijksluchtvaartdienst, Milieudiensten, Scheepvaartinspectie en politie. Voor een overzicht van de toepasselijke wetgeving, zie sodm, Handhavingsbeleid, bijl. 1-1

Bron: Zie opmerking

Waardering: V 1 jaar

503.

Handeling: Het rapporteren aan en anderszins informeren van de Minister van Economische Zaken over ter zake van overtredingen door Staatstoezicht op de Mijnen opgemaakte processen-verbaal

Periode: 1945–

Bron: Instructie voor IGM 1965, art. 6

Waardering: V 10 jaar

504.

Handeling: Het rapporteren aan de Minister van Justitie over aantal, opsporingsactiviteiten en opleiding van de opsporingsambtenaren bij Staatstoezicht op de Mijnen

Periode: 1945–

Bron: Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar sodm 1995, art. 6

Waardering: V 10 jaar

505.

Handeling: Het tijdens een strafrechtszaak optreden als getuigverbalisant of getuige-deskundige bij rechtbanken, gerechtshoven en rechters-commissarissen

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar

Belangrijke stukken berusten bij de gerechtelijke instanties, waarvoor een BSD wordt voorbereid.

4.2.7. Milieuconvenanten olie en gaswinningsindustrie

682.

Handeling: Het, ter uitvoering van het milieuconvenant, bijdragen aan, toetsen en jaarlijks evalueren van de bedrijfsmilieuplannen (eerder: bedrijfsinterne milieuzorgsystemen) van mijnondernemingen

Periode: 1992–

Producten: Rapportages o.g.v. Ontwerpen van ondernemingen, adviezen sodm, inspraakreacties, jaarrapportages van ondernemingen

Overlegkader: Overleggroep staat/olie- en gaswinningsindustrie; VROM; lagere overheden

Opmerking: 1. De BMP’s bevatten een beschrijving van de voorgenomen en de reeds uitgevoerde activiteiten en inspanningen op milieugebied per boorwerk of installatie.

2. Implementatiefase 1e tranch: 1995–1998; 2e tranch: 1999–2002, enz.. De bedrijfsmilieuplannen hebben een geldigheidsduur van 4 jaar. Nadien worden nieuwe of bijgestelde industrie- en bedrijfsmilieuplannen opgesteld.

Bron: Milieuconvenant staat/olie- en gaswinningsindustrie; sodm, Jaarverslag 1992, p. 63 e.v., 1994, p. 34; sodm, Jaarwerkplan 1992, pp. 63–66, 1995, p. 9; inl. Drs. PR. Seeger (DGE/EOG), 6 mei 1996

Waardering: V 10 jaar

4.2.8. Bezwaar en beroep

684.

Handeling: Het behandelen en beslissen inzake bezwaren tegen besluiten van de minister of van de inspecteurs van Staatstoezicht op de Mijnen op het terrein van de delfstoffenwinning

Periode: 1945–

Producten: Beschikkingen o.g.v. Bezwaarschrift, stukken en verslag evt. Hoorprocedure

Periode: 1945–

Bron: o.m. Mijnwet 1810, art. 28; koninklijk besluit 1818, art. 4–5; bijl. Hdtk 1986–1987, 19 722, nr. 3, p. 3; Mijnreglement 1964, art. 329; Algemene Wet bestuursrecht

Waardering: V 20 jaar

4.3. Rijksgeologische Dienst

116.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen

Periode: 1968–1996

Opmerking: Voor de jaarverslagen van de Geologische Stichting (1945–1967), zie handeling nr. 0.

Bron: RGD, jaarverslagen

Producten: Jaarverslagen

Waardering: B 3

117.

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van lange, middellange en korte termijnplannen voor de RGD

Periode: 1945–1996

Producten: Voorbeelden:

– Strategie RGD 1995–2000

– jaarwerkplannen RGD

– Informatieplan RGD

Opmerking: Voor de programmering op het gebied van de afzonderlijke hoofdtaken, zie aldaar.

Bron: Zie producten

Waardering: B 5

118.

Handeling: Het instellen van en voeren van overleg in vaste samenwerkingsverbanden met andere geo-instellingen, voor zover deze het gehele taak- en werkgebied van de RGD bestrijken

Periode: 1945–1996

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– Stuurgroep Geohydrologische Samenwerking (ca. 1975);

– Commissie voor Hydrogeologisch Onderzoek-TNO en bestuur Dienst Grondwaterverkenning TNO

– RWS/RGD samenwerking op de Noordzee (vanaf 1970);

– Samenwerkende Aardkundige Gegevensverstrekkende Instituten (SAG).

Bron: Archieven MEZ, Archief Commissie-Dozy nr. 3: antwoorden RGD op vragenlijst Commissie-Dozy, 1973; RGD, Jaarverslag 1967/1968, pp. 102–103, 1994, p. 70

Waardering: B 4

123.

Handeling: Het programmeren en organiseren (‘managen’) van inventarisaties in nationaal en internationaal verband

Periode: 1945–1996

Producten: Opdrachten, projectplannen

Opmerking: Activiteiten in dit kader zijn onder meer:

sluiten van overeenkomsten met NOGEPA over rapportage aan RGD en beschikbaarstelling van gegevens aan derden (Transmittal and Release of Geological Data).

Bron: RGD, Jaarverslag 1990, pp. 54–57; inl. drs. P. Jongerius (NITG), begin 1997

Waardering: B 5

124.

Handeling: Het, in eigen beheer of met derden (ontwerpbureaus), ontwikkelen en ter beschikking stellen van opname- en aanverwante apparatuur

Periode: 1945–1996

Producten: Overeenkomsten

Opmerking: Doelstelling is de ontwikkelde apparatuur op de markt te brengen. Patenten worden niet door de RGD in stand gehouden.

Voorbeelden: Zenkovitch, diepzeelier voor gebruik in de mariene geologie, Geodoff I (in 1967 gereed) en II, een geavanceerd trilboorsysteem voor het kernen van los materiaal vanaf de zeebodem. Het pure researchaandeel van de werkzaamheden, geconcentreerd in de Boortechnische afdeling en Boorresearch van de RGD, neemt af.

Bron: RGD, Jaarverslag 1967–1968, pp. 57–59, 1994, p. 26; inl. dr. C.J. van Staalduinen, 30 januari 1996; Montfrans, Delfstoffen, p. 51; RGD, Jaarverslag 1967/1968, p. 57–59; RGD, Organisatieonderzoek juli 1990, p. 22

Waardering: V 10 jaar

125.

Handeling: Het verzamelen en beheren van basisgegevensverzamelingen m.b.t. de ondiepe ondergrond van het vasteland van Nederland

Periode: 1945–1996

Opmerking: In bijl. 6 is een overzicht van de in 1993 geïnventariseerde bestanden gegeven.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Informatieplan 1993, bijl. 3

Waardering: B 5

(De resultaten zitten in handelingen m.b.t. het jaarwerkplan.)

126.

Handeling: Het verzamelen en beheren van basisgegevensverzamelingen m.b.t. de ondiepe ondergrond van het Nederlandse deel van de Noordzee

Periode: 1945–1996

Opmerking: In bijl. 6 is een overzicht van de in 1993 genventariseerde bestanden gegeven.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Informatieplan 1993, bijl. 3

Waardering: B 5

(De resultaten zitten in handelingen m.b.t. het jaarwerkplan.)

127.

Handeling: Het verzamelen en beheren van basisgegevensverzamelingen m.b.t. de diepe ondergrond van het vasteland en van het Nederlandse deel van de Noordzee

Periode: 1945–1996

Opmerking: In bijl. 6 is een overzicht van de in 1993 genventariseerde bestanden gegeven.

De boor- en seismische gegevens van het Continentaal Plat zijn na 10 jaar openbaar; de bij mijnbouwkundige onderzoekingen en ontginningen verkregen geologische gegevens op het vasteland zijn permanent vertrouwelijk en slechts na toestemming van de betrokken bedrijven openbaar.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Informatieplan 1993, bijl. 3; diverse concessies; NvT op koninklijk besluit van 21 maart 1983, Stcrt. 38

Waardering: V 1 jaar

(De resultaten zitten in handelingen m.b.t. het jaarwerkplan.)

Vernieuwend onderzoek

128.

Handeling: Het programmeren en organiseren (‘managen’) van vernieuwend onderzoek in nationaal en internationaal verband, o.a. in EU-kader

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeksvoorstellen en projectaanvragen, opdrachten

Overlegkader: o.m. Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, i.h.b. Academische Raad voor Aardwetenschappen en Commissie voor de Geologische Wetenschappen, de Nederlandse Organisatie voor wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Stichting voor de Technische Wetenschappen

Opmerking: Voorbeelden van Europese programma’s zijn: EU MAST I en II, Framework Programme Environment. Een programma van oudere datum (vanaf 1972) is het International Geological Correlation Programme (IGCP) van de UNESCO en de IUGS.

Bron: RGD, Jaarverslag 1990, pp. 54–57, 1994, pp. 69–70

Waardering B 1

Hierbij is inbegrepen de rapportage over de resultaten van vernieuwend onderzoek, waarvan de producten in de hierna volgende handelingen zijn omschreven.

129.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van de toegepaste geologie van de ondiepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publicaties, lezingen, bijdragen aan workshops, symposia

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19

Waardering V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

130.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van geo-informatie en kartering

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publicaties, lezingen

Opmerking: Voorbeelden: Digital Mapping systemen.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

131.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van de mariene geologie en kustonderzoek

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publikaties, lezingen

Opmerking: Voorbeelden: EU-projecten, o.a. Relative Sea-level Changes and extreme flooding Events around European Coasts.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19; RGD, Organisatieonderzoek juli 1990, pp. 25–26

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

132.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van hydrogeologie en milieu

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publicaties, lezingen

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

133.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van exploratie en winning van olie en gas

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publicaties, databases, lezingen

Opmerking: Voorbeelden:

– ramen van bewezen, potentiële en prospectieve aardgasreserves;

– trendanalyses seismische snelheden;

– gasatlas van Nederland.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19; RGD, Jaarverslag 1990, p. 26, 1994, pp. 31–34; Montfrans, Delfstoffen, pp. 29–31

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

134.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek op het gebied van de toegepaste geologie van de diepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Producten: Rapporten, publicaties, lezingen

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 17–19

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

135.

Handeling: Het uitvoeren van vernieuwend onderzoek om de kennis en kunde van de eigen disciplines te behouden of te verbeteren

Periode: 1945–1996

Opmerking: Het gaat om disciplines als bio- en chronostratigrafisch onderzoek, (an)organische geochemie. Voorbeelden: ontwikkelen en/of introductie van nieuwe technieken en standaarden.

Bron: RGD, Jaarverslag 1995, pp. 38–43

Waardering: V 10 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

136.

Handeling: Het organiseren van symposia en congressen op het terrein van aardwetenschappelijk onderzoek

Periode: 1945–1996

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 71

Waardering: V 3 jaar na vaststelling product

Eindproduct wordt bewaard.

137.

Handeling: Het leveren van (bestuurlijke) bijdragen in landelijke gouvernementele organisaties voor toegepast aardwetenschappelijk of aanverwant onderzoek

Periode: 1945–1996

Producten: Bijdragen o.b.v. notulen, agenda’s etc.

Opmerking: b.v. Koninklijke Academie van Wetenschappen, NWO.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 69

Waardering: V 5 jaar

138.

Handeling: Het leveren van bestuurlijke bijdragen in landelijke, niet-gouvernementele organisaties voor toegepast aardwetenschappelijk of aanverwant onderzoek

Periode: 1945–1996

Producten: Bijdragen o.b.v. notulen, agenda’s etc.

Opmerking: Het gaat om vertegenwoordigingen in besturen van

– Koninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap (KNGMG);

– Nederlandse Bodemkundige Vereniging;

– Ingenieurs-Geologische Kring, onderdeel van de KNGMG;

– Nederlandse Geologische Vereniging.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, pp. 69–70

Waardering: V 5 jaar

Advies en informatie

139.

Handeling: Het verwerven en begeleiden (‘managen’) van adviesopdrachten in nationaal en internationaal verband

Periode: 1945–1996

Producten: Opdrachten, projectplannen

Bron: RGD, Jaarverslag 1990, pp. 54–57

Waardering: V 5 jaar

140.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van de kaartserie ‘Geologische kaart van Nederland’ 1:50.000:

a. de oude kaart (1920–1953);

b. de nieuwe kaart (1953–).

Periode: 1920–1996

Overlegkader: Commissie voor de Toelichtingen; Contactcommissie voor de Herziening van de Geologische Kaart van Nederland; Legendacommissie

Opmerking: ad a: De oude kaartserie is een oppervlaktekaart, waarvoor geen boringen zijn gezet.

ad b: De nieuwe kaartserie, die al in de jaren veertig voorbereid werd, maar pas naar aanleiding van de Waternoodsramp van 1953 werd opgestart, bestaat uit 62 kaartbladen. De serie, waarvan de eerste kaart in 1962 verscheen, is de gepubliceerde neerslag van de inventarisatie van de ondiepe ondergrond, uitgevoerd t.b.v. een verantwoord bodemgebruik.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Jaarverslag 1948–1949, pp. 10–11, 1953, p. 10, 1960, p. 72, 1994, pp. 13–14, 59; inl. dr. C.J. van Staalduinen, 30 januari 1996

Waardering: V na vaststelling product

Producten bewaren

141.

Handeling: Het, in samenwerking met de Britse Geologische Dienst, vervaardigen en uitbrengen van geologische kaartseries over het Nederlandse deel van de Noordzeebodem

Producten: Het gaat momenteel om 3 kaartseries:

– detailkartering Nederlandse deel van de Noordzee, schaal 1:100.000;

– overzichtskartering Noordzeebodem, schaal 1:250.000;

– kaarten gehele Nederlandse Noordzee, schaal 1:1.000.000.

– algemene kaart met concessies van Nederland.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Jaarverslag 1994, pp. 15–17

Waardering: V na vaststelling product

Producten bewaren

142.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van de kaartserie ‘Geologische Atlas van de Diepe Ondergrond van Nederland’, schaal 1:250.000

Periode: 1985–1996

Opmerking: De atlas, die uit vijftien kaartbladen bestaat, geeft een historisch-geologisch, stratigrafisch en sedimentologisch beeld van de diepe ondergrond van het vasteland van Nederland.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Jaarverslag 1994, pp. 15, 58–59

Waardering: V na vaststelling product

Producten bewaren

143.

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de vervaardiging en publicatie van kaartseries of thematische kaarten, waarvoor andere geowetenschappelijke instellingen eerst verantwoordelijk zijn

Periode: 1945–1996

Producten: Voorbeelden:

1. Kaartserie ‘Geomorfologische kaart van Nederland’:

a. de oude kaart (1966???–1974),

b. de nieuwe kaart, schaal 1:50.000 (1975–1995).

NB. De serie is wegens overheidsbezuinigingen stopgezet; in de toekomst worden geomorfologische kaarten uitsluitend op aanvraag vervaardigd;

2. Grondwaterkaart van DGV-TNO (afgerond);

3. Geohydrologische Atlas IJsselmeergebied (ca. 1990).

Opmerking: Het gaat vooral om karteringsprojecten van/in samenwerking met de Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), tegenwoordig Staring Centrum te Wageningen, en met TNO-GG.

Bron: Archieven MEZ, Archief Commissie-Dozy nr. 3: antwoorden RGD op vragenlijst Commissie-Dozy, 1973; RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; RGD, Jaarverslag 1974, pp. 29–30, 1994, p. 14, 65

Waardering: V 2 jaar

144.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van zgn. thematische (niet-seriële) geologische informatie van de ondiepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Opmerking: 1. Voorbeelden zijn:

– geologische overzichtskaarten van Nederland;

– geologische kaart van Zuid-Limburg en omgeving;

– ondergronds gemeentelijk informatiesysteem (OGIS);

– geologisch onderzoek van het Nederlandse Waddengebied;

– Holoceen Zeeland;

– 1:250.000-inventarisatie Noord-Brabant (wordt het beginstuk van een serie provinciale kaarten).

2. De niet-openbare bijzondere kaarten worden ter beleidsondersteuning van de Minister van EZ opgemaakt.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16

Waardering: V na vaststelling product

De niet-openbare kaarten: B

145.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van zgn. thematische (niet-seriële) geologische kaarten van de diepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Opmerking: 1. Voorbeelden zijn:

– kaart diepe ondergrond Zeeland;

– algemene kaart der mijnen in Nederland

2. De niet-openbare bijzondere kaarten worden ter beleidsondersteuning van de Minister van EZ opgemaakt.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16; concessie ‘Schoonebeek’, art. 9

Waardering: V na vaststelling product

146.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van afleveringen in de RGD-publicatiereeks ‘Geologie van Nederland’

Periode: 1945–1996

Opmerking: Er verschenen tot dusverre 2 afleveringen (1987 en 1989).

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 65; RGD, Geologische kaarten en mededelingen van de Rijksgeologische Dienst

Waardering: V na vaststelling product

147.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van afleveringen in de RGD-publicatiereeks ‘Mededelingen van de Rijks Geologische Dienst’

Periode: 1945–1996

Overlegkader: Redactiecommissie Mededelingen

Opmerking: De publikatiereeks omvat drie series:

– Mededelingen RGD, serie C (monografieën), 1941–1975, 50 dln.;

– Mededelingen RGD, Nieuwe Serie 1946–1977, 28 dln. in 37 afleveringen;

– Mededelingen RGD, sedert 1977. 13 dln. in 26 afleveringen.

Het gaat bij deze handeling uitsluitend om de uitgave van de series, niet om de daarin opgenomen onderzoeksverslagen en adviezen; zie hiervoor par. ontwikkelingsonderzoek en verderop.

Het leveren van bijdragen in niet-RGD publikatiemedia wordt beschouwd als ‘produkt’ van onderzoeks- en advieswerk.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 65; RGD, Geologische kaarten en mededelingen van de Rijksgeologische Dienst

Waardering: V na vaststelling product

148.

Handeling: Het vervaardigen en uitbrengen van de geologische video’s en slide-shows

Periode: 1945–1996

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 14–16

Waardering: V na vaststelling product

149.

Handeling: Het verlenen van inzage, dan wel ter beschikking stellen van gegevens uit de basisgegevensverzamelingen van de RGD

Periode: 1945–1996

Producten: Uittreksels en inzage in het boringenarchief en boormonsterarchief e.a. bestanden; Catalogus digitale aardkundige bestanden (SAG), bijdragen in European Information Exchange System (EIXS), on-line beschikbaarstelling van meta-gegevens

Overlegkader: o.m. Werkgroep Informatiesysteem Aardwetenschappen RGD/Stiboka/RWS (tot 1975), daarna Stuurgroep Informatievoorziening en Automatisering RGD, SAG-Klankbordgroep (v.a. 1994)

Opmerking: Verkoop van boorgegevens en seismische gegevens worden ter beschikking gesteld op basis van de Mijnwet.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 46; SAG-brochure; RGD, Informatieplan RGD 1993

Waardering: V 1 jaar

150.

Handeling: Het vervaardigen van nadere toegangen inzake gegevens van de RGD en literatuur en documentatie uit de bibliotheken van de RGD

Periode: 1945–1996

Producten: Publiekscatalogi, bijdragen in landelijke Centrale Catalogus Kartografie bij de Koninklijke Bibliotheek, bibliografie geologie in Nederland

Bron: RGD, Organisatieonderzoek juli 1990, p. 29 Beoordeling V

Waardering: V na vaststelling product

151.

Handeling: Het verlenen van educatieve diensten op het taak- en kennisgebied van de RGD

Periode: 1945–1996

Opmerking: Voorbeelden:

– organiseren/leiden van excursies (excursies t.b.v. ontwikkelingsonderzoek vallen hierbuiten);

– organiseren/houden van lezingen;

– geven van onderwijs (assistentencursus, Mijnschool, stagebegeleiding).

Bron: RGD, Jaarverslag 1953, p. 29, 1967/1968, p. 44; RGD, Organisatieonderzoek juli 1990, p. 31

Waardering: V 1 jaar

NB. De handelingen m.b.t. de advisering in het kader van de vergunningverlening voor de opsporing en winning van energiedelfstoffen zijn in hoofdstuk 2.8 opgenomen.

152.

Vervallen.

153.

Handeling: Het in opdracht van het rijk opsporen of adviseren over de opsporing en winning van steenkool

Periode: 1945–1996

Overlegkader: o.m. Peelcommissie

Opmerking: De opsporing van rijkswege, waarop de staat in de eerste drie decennia van de 20e eeuw het alleenrecht had, beperkte zich na de oorlog tot de opsporing van oppervlaktedelfstoffen en van steenkool in de Peelvelden (eindrapport 1963).

Bron: RGD, Jaarverslag 1948–1949, p. 13, 1960, pp. 34–36, 1967/1968, pp. 11–12

Waardering: B 1

154.

Handeling: Het in opdracht van het rijk (EZ, V&W) opsporen van oppervlaktedelfstoffen

Periode: 1945–1996

Opmerking: Oppervlaktedelfstoffen zijn onder meer: klei, leem, löss, grind, zand. Nadat de Minister van Verkeer en Waterstaat de eerst verantwoordelijke minister voor de opsporing van oppervlaktedelfstoffen werd, verricht de RGD in opdracht van Rijkswaterstaat opsporingswerk. Rijkswaterstaat stelt de RGD als contraprestatie een expeditieschip voor maritiem onderzoek ter beschikking.

Bron: Inl. dr. C.J. van Staalduinen, 30 januari 1996; RGD, Jaarverslag 1960, pp. 34–36

Waardering: V 20 jaar

155.

Handeling: Het adviseren en informeren van de Minister van Economische Zaken over toegepaste geologie van de diepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten, publicaties, presentaties

Overlegkader: o.m. Interdepartementale Commissie voor Kernenergie (ca. 1975 e.v.); Commissie Geologische Opberging te Land (OPLA)

Opmerking: Het gaat om aangelegenheden m.b.t. de diepe ondergrond die niet samenhangen met het voorkomen of opsporing/winning van steenkool, olie en gas. Aktiviteiten in dit kader zijn:

– projecten m.b.t. aardbevingen;

– berging van radioactief en ander afval in zout of oceaanbodem;

– energie in de diepe ondergrond, zoals vergassing van steenkool en geothermisch onderzoek.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag RGD 1994, p. 22

Waardering: B 1

156.

Handeling: Het adviseren en informeren van de Minister van Verkeer en Waterstaat, directoraat-generaal Rijkswaterstaat, op het gebied van de mariene geologie en kustonderzoek

Periode: 1945–1996

Producten: Adviesrapporten

Opmerking: Het gaat onder meer om rapportages inzake:

– kustverdediging;

– infrastructuur Noordzee e.a. rijkswateren.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11

Waardering: V 5 jaar

157.

Handeling: Het adviseren en informeren van de ministers verantwoordelijk voor infrastructuur, milieubeheer en ruimtelijke ordening, over aangelegenheden betreffende de ondiepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Producten: Adviesrapporten, databases

Opmerking: Adviezen inzake onder meer:

– bodemgesteldheid, op basis waarvan de hoogte van de uitkering Verfijning Bodemgesteld uit het Gemeentefonds wordt vastgesteld (opdrachtgever: (BiZa en Financiën);

– landelijke infrastructuur en oppervlaktedelfstoffen (opdrachtgever: V&W/RWS);

– i.s.m. TNO-GG: project Regionaal Geohydrologisch Informatiesysteem (REGIS) (opdrachtgever: VROM; TNO-GG heeft voortouw). NB. Zie ook onder kartering.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 25

Waardering: V 5 jaar

158.

Handeling: Het uitwisselen en beschikbaar stellen van geowetenschappelijke informatie aan geologische faculteiten rijksuniversiteiten en zusterinstellingen Staring Centrum, TNO-Instituut voor Grondwater en Geo-Energie (TNO-GG), Deltadienst, etc.

Periode: 1945–1996

Bron: SAG-brochure en MARIS-overeenkomst

Waardering: V 1 jaar

159.

Handeling: Het adviseren en informeren van lagere overheden over aangelegenheden van de ondiepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Overlegkader: o.m. Werkgroep Slechte Bodem van de Raad voor de Gemeentefinanciën

Opmerking: Het gaat om vragen van provincies, gemeenten, waterschappen betreffende grondwater en milieu, draagkracht van de ondergrond i.v.m. infrastructurele werken en huisvestingsprojecten, oppervlaktedelfstoffen.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

160.

Handeling: Het, samen met TNO-GG, adviseren en informeren van provinciale en lokale nutsbedrijven over met name hydrogeologische aangelegenheden van de ondiepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Overlegkader: o.m. Provinciale Coördinatie Commissies

Opmerking: Het gaat om vragen van provincies, gemeenten, waterschappen betreffende grondwater en milieu, en draagkracht van de ondergrond i.v.m. infrastructurele werken.

Bron: RGD, Jaarverslag 1994, p. 23; inl. ir. C.J. van Staalduinen, begin 1997

Waardering: V 5 jaar

161.

Handeling: Het adviseren en informeren van particuliere bedrijven over toegepaste geologie ondiepe ondergrond (infrastructuur, ruimtelijke ordening en oppervlaktedelfstoffen) van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Men spreekt ook wel van technische geologie of ingenieursgeologie t.b.v. geotechniek.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

162.

Handeling: Het adviseren en informeren van particuliere bedrijven over mariene geologie en kustonderzoek van de ondiepe ondergrond van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

163.

Handeling: Het adviseren en informeren van particuliere bedrijven over hydrogeologische en milieuaangelegenheden van de ondiepe ondergrond van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Voorbeelden zijn:

– onderzoek en advisering inzake waterwinning aan waterleidingbedrijven en -industrieën;

– onderzoek en advisering hydrogeologie mijnwerken Zd.-Limburg.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

164.

Handeling: Het adviseren en informeren van particuliere bedrijven over de winning van gas, olie e.a. delfstoffen uit de diepe ondergrond van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 26

Waardering: V 5 jaar

165.

Handeling: Het adviseren en informeren van particuliere bedrijven over toegepaste geologie van de diepe ondergrond

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Het gaat om aangelegenheden m.b.t. de diepe ondergrond die niet samenhangen met het voorkomen of opsporing/winning van olie en gas, zoals: gasopslag in de ondergrond t.b.v. gasdistributeur; berging van afvalstoffen in zoutkoepels.

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

166.

Handeling: Het adviseren en informeren van instellingen van de Europese Gemeenschappen en de European Commission for Europe van de VN over aangelegenheden betreffende de ondergrond van Nederland

Periode: 1945–1996

Producten: Onderzoeks-/adviesrapporten

Opmerking: Voorbeelden:

– nota Peel kolenveld aan de Hoge Autoriteit van de KSG (1953);

– statistische gegevens m.b.t. aardgasreserves;

– atlas van het geothermische potentieel van de Nederlandse ondergrond (1984).

Bron: RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11; RGD, Jaarverslag 1967/1968, p. 36, 1994, p. 23

Waardering: V 5 jaar

282.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken als bevoegd gezag over vergunningaanvragen voor de opsporing van delfstoffen in het Nederlands territoir

Periode: 1945–

Producten: Adviesrapporten, olie- en gasreserveberekeningen, gepubliceerd in de EZ-reeks ‘Olie en gas in Nederland’ en door het CBS

Opmerking: De reserveberekeningen worden tevens voor de statistieken van de EG, OECD en ECE opgemaakt; zie subpar. Adviezen aan internationale organisaties.

Bron: RGD, Jaarverslag 1948–1949, p. 13, 1967/1968, p. 13, 1994, p. 22; RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11

Waardering: V 5 jaar

293.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over vergunningaanvragen voor de winning van delfstoffen op het Nederlands territoir

Periode: 1945–

Producten: Adviesrapporten

Bron: RGD, Jaarverslag 1948–1949, p. 13, 1967/1968, p. 13, 1994, p. 22; RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11

Waardering: B 5

330.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over vergunningaanvragen voor de opsporing van aardolie en aardgas op het Continentaal Plat

Periode: 1945–

Producten: Adviesrapporten, olie- en gasreserveberekeningen, gepubliceerd in de EZ-reeks ‘Olie en gas in Nederland’ en door het CBS

Bron: RGD, Jaarverslag 1948–1949, p. 13, 1967/1968, p. 13, 1994, p. 22; RGD, Jaarwerkplan 1995, pp. 8–11

Waardering: B 5

453.

Handeling: Het beoordelen van in te dienen (wijzigingen van) gegevens betreffende de plaatsing, verplaatsing en inrichting van boorlocaties onshore

Periode: 1945–

Opmerking: In sodm, A&R, nr. 120 (Concept-aanschrijving binnenkomende boorinstallaties en reparatiemasten) zijn de gegevens en documenten die ten minste 2 weken voor de aanvang van de werkzaamheden ingeleverd moeten worden, opgesomd.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1971, art. 36a, 36d, tweede lid; MRCP art. 31 en 31a; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. B; sodm, A&R, nr. 130 (Richtlijnen bescherming onderwaterproducerende mijnbouwinstallaties), art. 6 en 10; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 5, eerste, vijfde en zesde lid

Waardering: V 2 jaar

495.

Handeling: Het leveren van bijdragen in onderzoeken naar oorzaken en lange termijneffecten van bodembewegingen ten gevolge van mijnbouwactiviteiten

Periode: 1945–

Producten: Bijdragen in programmering en begeleiding van onderzoeken, onderzoeken, voordrachten

Opmerking: 1. Het overleg vindt b.v. Plaats in de:

– Begeleidingscommissie Onderzoek Aardbevingen (BOA), die in 1991 is opgericht en die bestaat uit vertegenwoordigers van sodm, RGD (en opvolgers in TNO), KNMI, NAM en Petroland (eindrapportage: dec. 1993);

– Begeleidingsgroep Lange Termijn Onderzoek TU Delft.

2. Om hun kennis in stand te houden, zijn internationale contacten, vooral met Duitse organisaties op het gebied van de mijnbouw, b.v. De Duitse Mijnmeters Vereniging, onmisbaar.

3. In enkele gevallen voert sodm zelf het onderzoek uit, zoals in 1997 een onderzoek naar de factoren die bepalend zijn voor de opslingering van de bodem t.g.v. Aardbevingen.

4. Voor de bijdragen van EZ/sodm in de uitvoering, zie de volgende handeling.

Bron: Inl. Ir. J.J.E. Pöttgens (sodm), 5 september 1996; Bijl. Hdtk 1994–1995, 21 108 (bodemverzakking en aardbevingen), nr. 5

Waardering: B 4

4.4. Mijnindustrieraad

Handelingen van de Mijnindustrieraad worden niet gewaardeerd, omdat zij al zijn overgebracht naar het Rijksarchief in Limburg.

4.4.1. Steenkolenmijnbouwbeleid: publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Organisatorisch kader

183.

Vervallen.

186.

Vervallen.

Taakuitvoering Mijnindustrieraad

187.

Vervallen.

188.

Vervallen.

189.

Vervallen.

190.

Vervallen.

191.

Vevallen.

192.

Vervallen.

193.

Vervallen.

194.

Vervallen.

195.

Vervallen.

196.

Vervallen.

197.

Vervallen

198.

Vervallen.

199.

Vervallen.

200.

Vervallen.

201.

Vervallen.

203.

Vervallen.

204.

Vervallen.

205.

Vervallen.

206.

Vervallen.

207.

Vervallen.

208.

Vervallen.

209.

Vervallen.

210.

Vervallen.

211.

Vervallen.

212.

Vervallen.

213.

Vervallen.

4.4.2. Toezicht op handelen van Mijnindustrieraad

220.

Vervallen.

4.4.3. Opheffing van het Bedrijfschap

De handelingen van de SER zijn al gewaardeerd in het BSD SER

222.

Vervallen.

224.

Vervallen.

225.

Vervallen.

4.4.4. Staatstoezicht op de mijnbouw: aansturing Staatstoezicht op de Mijnen en arbeiders-controleurs

420.

Vervallen.

4.5. Directie van de Staatsmijnen

Deze handelingen worden niet gewaardeerd. Het archief is al overgebracht naar het Rijksarchief in Limburg.

184.

Vervallen.

230.

Vervallen.

231.

Vervallen.

234.

Vervallen.

238.

Vervallen.

4.6. Tijdelijke Mijnraad

177.

Handeling: Het bemiddelen tussen de Minister van Verkeer en Energie, later Economische Zaken, en de onder beheer gestelde particuliere kolenmijnondernemingen over de vergoeding aan die ondernemingen (1945–1948) en over de afwikkeling van het inmiddels opgeheven staatsbeheer (1948–1956)

Periode: 1945–1956

Opmerking: 1. De tijdelijke Mijnraad onder voorzitterschap van W.F.J. Frowein functioneerde van maart tot september 1945. De bemiddelingstaak ging over op de Commissie-Frowein.

2. Samenstelling van de Commissie-Frowein: oud-president-directeur Staatsmijnen mr. W.F.J. Frowein (voorz.), 2 leden, 1 toegevoegd lid van de Algemene Rekenkamer.

Bron: Inventaris archief regeringscommissaris en Commissie-Frowein (ARA), pp. 3–4

Waardering: B 6

4.7. Mijnraad

170.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over het beleid inzake de steenkolenmijnindustrie

Periode: 1945–1976

Bron: –

Waardering: B 1

235.

Handeling: Het ‘in adviserende zin’ houden van toezicht op de wijze van leiding geven door de Directie van het Staatsmijnbedrijf in Limburg, dan wel het (on)gevraagd adviseren van de Directie in zaken van algemeen directiebeleid

Periode: 1945–1966

Producten: Adviezen, o.b.v. inlichtingen (Hoofd)directie

Opmerking: De Mijnraad kan wel als een soort raad van commissarissen beschouwd worden, maar dan toch slechts in adviserende zin: de beslissing berust steeds bij de minister; zie brief d.d. 21 maart 1960 van het hoofd Directie Mijnwezen, nota MW 33/60.

De Mijnraad kan de vergaderingen van de Directie der Staatsmijnen bijwonen.

Bron: Besluit van 25 april 1913 betreffende het Staatsmijnbedrijf in Limburg en de Mijnraad, art. 9 en 10, zoals gewijzigd bij Besluit van 12 april 1956, Stb. 139, Instructie 1960, art. 2

Waardering: V 5 jaar

184.

Handeling: Het (gezamenlijk) voordragen van zes van de tien werkgeversleden in de Mijnindustrieraad, dan wel het aanwijzen van werkgeversleden in de ondernemingsraden

Periode: 1945–1954

Opmerking: Het overige deel van de werkgeversleden werd door de directies en rvc van de particuliere mijnen voorgedragen.

Bron: Mijnstatuut 1945, art. 7–8, 37–38

Waardering: B 4

283.

Handeling: Het, gevraagd en ongevraagd, adviseren van de minister omtrent mijnbouwaangelegenheden, in het bijzonder over onderwerpen met betrekking tot de opsporing van delfstoffen op het Nederlandse territoir

Periode: 1945–1996

Opmerking: 1. Tot 1970 gaf de Mijnraad de minister slechts gevraagd advies.

2. Voor advisering over de aangelegenheden betreffende de Staatsmijnen, zie hoofdstuk 7.

3. Voor de in- en samenstelling van de Mijnraad, zie hoofdstuk organisatorisch kader.

Bron: Staatsalmanak 1994–1995, M 21; De Maar, Energierecht, p. 106; Besluit van 12 april 1956, Stb. 139; Wet Mijnraad 1970, art. 2

Waardering: B 5

295.

Handeling: Het, gevraagd en ongevraagd, adviseren van de minister omtrent mijnbouwaangelegenheden, in het bijzonder over onderwerpen met betrekking tot de winning van delfstoffen

Periode: 1945–1996

Opmerking: 1. Tot 1970 gaf de Mijnraad de minister slechts gevraagd advies.

2. Voor advisering over de aangelegenheden betreffende de Staatsmijnen, zie hoofdstuk steenkolenmijnbouwbeleid.

Bron: Staatsalmanak 1994–1995, M 21; De Maar, Energierecht, p. 106; Besluit van 12 april 1956, Stb. 139; Wet Mijnraad 1970, art. 2

Waardering: B 1

331.

Handeling: Het, gevraagd en ongevraagd, adviseren van de minister omtrent mijnbouwaangelegenheden, in het bijzonder over onderwerpen met betrekking tot de opsporing van delfstoffen

Periode: 1945–1996

Opmerking: Tot 1970 gaf de Mijnraad de minister slechts gevraagd advies.

Bron: MCP, art. 16, derde lid, en art. 19, tweede lid; Staatsalmanak 1994–1995, M 21; De Maar, Energierecht, p. 106; Besluit van 12 april 1956, Stb. 139; Wet Mijnraad 1970, art. 2

Waardering: B 1

343.

Handeling: Het, gevraagd en ongevraagd, adviseren van de minister omtrent mijnbouwaangelegenheden, in het bijzonder over onderwerpen met betrekking tot de winning van delfstoffen

Periode: 1945–1996

Opmerking: Tot 1970 gaf de Mijnraad de minister slechts gevraagd advies.

Bron: MCP, art. 16, derde lid, en art. 19, tweede lid; Staatsalmanak 1994–1995, M 21; De Maar, Energierecht, p. 106; Besluit van 12 april 1956, Stb. 139; Wet Mijnraad 1970, art. 2

Waardering: B 1

4.8. Commissie van Advies inzake van Boorwerken te vrijwaren kwetsbare Gebieden

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

284.

Handeling: Het desgevraagd adviseren van de Minister van Economische Zaken over aanvragen voor een boorvergunning of concessie in gebieden die uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud uiterst kwetsbaar zijn

Periode: 1973–1994

Opmerking: Voor informatie over instelling en samenstelling, zie hoofdstuk organisatorisch kader.

Bron: Staatsalmanak 1994–1995, M 21; PG SIC, Tweede interimrapport, II, p. 122

Waardering: B 5

294.

Handeling: Het desgevraagd adviseren van de Minister van Economische Zaken over aanvragen voor een concessie voor de winning van delfstoffen in gebieden die uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud uiterst kwetsbaar zijn

Periode: 1973–1994

Opmerking: Voor informatie over instelling en samenstelling, zie hoofdstuk organisatorisch kader.

Bron: Instellingsbesluit, Stcrt. 1973, 117; Staatsalmanak 1994–1995, M 21; PG SIC, Tweede interimrapport, II, p. 122

Waardering: B 5

4.9. Peelcommissie

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

171.

Handeling: Het adviseren van de regering over een eventuele ontsluiting van mijnvelden in de Peel

Periode: 1952–1962

Producten: Concept-rapporten en eindrapport, in 1962 ter publikatie aangeboden en uitgegeven als deel 5 in de Mijnbouwkundige serie

Opmerking: Samenstelling: zie bijlage inventaris. De Commissie is bij besluit van de Minister van EZ van 19 mei 1952 nr. 17031 MKP, afd. Mijnwezen, ingesteld. De Commissie had 4 subcommissies. Het eindrapport bevatte een negatief advies.

Bron: Messing, Mijnsluiting, pp. 220–221; Inventaris ARA III

Dit archief is al overgedragen aan het Nationaal Archief.

4.10. Studiecommissie voor de Steenkolenmijnindustrie

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: – Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid;

Wet Mijnraad 1970, art. 2. derde lid

Waardering: B 4

172.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over de specifieke sociaal-economische problemen in de Nederlandse (kolen-)mijnindustrie en over de te nemen (beschermings)maatregelen

Periode: 1963

Producten: Rapport

Overlegkader: MIR, GSL, Industrieschap Oostelijk Mijngebied

Opmerking: Samenstelling van de commissie van drie ‘onafhankelijke deskundigen’: prof. dr. P.P. van Berkum, prof. mr. W. Drees jr. en prof.mr. N.E.H. van Esveld. Ambtelijke ondersteuning: EZ en SoZaVo.

Bron: Messing, Mijnsluiting, p. 32, pp. 211–214, 222–228

Waardering: B 1

4.11. Commissie-Frowein (1945–1956)

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970. art. 2, derde lid

Waardering: B 4

177.

Handeling: Het bemiddelen tussen de Minister van Verkeer en Energie, later Economische Zaken, en de onder beheer gestelde particuliere kolenmijnondernemingen over de vergoeding aan die ondernemingen (1945–1948) en over de afwikkeling van het inmiddels opgeheven staatsbeheer (1948–1956)

Periode: 1945–1956

Opmerking: 1. De tijdelijke Mijnraad onder voorzitterschap van W.F.J. Frowein functioneerde van maart tot september 1945. De bemiddelingstaak ging over op de Commissie-Frowein.

2. Samenstelling van de Commissie-Frowein: oud-president-directeur Staatsmijnen mr. W.F.J. Frowein (voorz.), 2 leden, 1 toegevoegd lid van de Algemene Rekenkamer.

Bron: Inventaris archief regeringscommissaris en Commissie-Frowein (ARA), pp. 3–4

Dit archief is al overgedragen aan het Nationaal Archief.

4.12. Staatscommissie-Couvée

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

178.

Handeling: Het adviseren van de Kroon over het vraagstuk van de socialisatie of nationalisatie van de particuliere steenkolenmijnondernemingen in Nederland

Periode: 1946–1948

Producten: Adviesrapport, 2 dln.: dl. I: conclusies; dl. II: documentatie

Opmerking: Samenstelling van de Staatscommissie, ingesteld bij kb van 26 november 1946: voorz.: mr. N.C. Couvée, voorm. hoofd afd. Mijnwezen Ministerie van EZ; leden: o.m. ir. J. Bakker, adviseur bij National Coal Board in Engeland, hoogleraren, 2 PvdA-politici, de oud-president-directeur van Staatsmijnen; secr.: hoofd afd. Mijnwezen.

Bron: Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, pp. 190–195

Waardering: B 6

4.13. Staatscommissie-Rutten

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

179.

Handeling: Het adviseren over het vraagstuk van de bedrijfsorganisatie voor het steenkolenmijnbedrijf in Nederland

Periode: 1945

Bron: Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, pp. 184–185

Waardering: B 1

4.14. Commissie van Advies Rijks Geologische Dienst (Commissie-Dozy)

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970 1970, art.2, derde lid

Waardering: B 4

110.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over de taakstelling van de RGD

Periode: 1973–1977

Waardering: B 4

4.15. Stuurgroep Organisatie Geowetenschappelijk Onderzoek (Commissie-Van Engelshoven)

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

111.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over de mogelijkheden tot verbetering van de organisatie van het toegepast geowetenschappelijk onderzoek in Nederland

Periode: 1994–1995

Waardering: B 1

4.16. Programma-adviescommissie Rijks Geologische Dienst

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

115.

Handeling: Het adviseren van de directeur van de RGD over het ontwerpen en uitvoeren van de werkprogramma’s van de RGD, voor zover deze betrekking hebben op (de kartering van) de ondiepe en matig diepe ondergrond van Nederland en op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat

Periode: 1981–1996

Waardering: V 5 jaar

4.17. Regeringscommissaris voor de Limburgse mijnindustrie

173.

Handeling: Het adviseren over de financiële en materiële hulpverlening aan de mijnondernemingen en over de kolenprijzen

Periode: 1944–1945

Waardering: B 6

Betreft het beheer van steenkolenmijnen die in 1940–1945 in handen van de bezetter waren. Valt onder de circulaire, waarbij stukken betreffende omstandigheden teweeggebracht door WO II voorlopig buiten de selectie vallen.

4.18. Begeleidingscommissie Coördinatie Mijnsluiting

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

240.

Handeling: Het coördineren van de tenuitvoerlegging van de personeelsafvloeiingsplannen voor de Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg

Periode: 1969–

Waardering: B 5

4.19. Commissie-Martens

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

263.

Handeling: Het onderzoeken van de geologische, mijnbouwtechnische en financieel-economische mogelijkheden voor de heropening van de Nederlandse kolenmijnen

Periode: 1978–

Waardering: B 1

4.20. Programma Voorbereidingscommissie Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

264.

Handeling: Het adviseren aan de Minister van Economische Zaken omtrent het Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen

Periode: 1979–

Waardering: B 1

4.21. Begeleidingscommissie Inventarisatieonderzoek Nederlandse Kolenvoorkomens

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

265.

Handeling: Het beoordelen van de werkzaamheden van de Rijks Geologische Dienst en het daaromtrent adviseren van de Minister van Economische Zaken

Periode: 1981–

Waardering: V 5 jaar

4.22. Commissie tot bestudering van de centralisatie op het gebied van de gasvoorziening/Commissie-Van Iterson

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

581.

Handeling: Het adviseren aan de Regering over de wijze, waarop de openbare gasvoorziening dient te worden gereorganiseeerd, ten einde met zo economisch mogelijk gebruik van binnenlandse vaste en vloeibare brandstoffen, alsmede natuurlijke gasbronnen, in de behoeften van het land aan gasvormige energie te voorzien

Periode: 1945–1950

Waardering: B 1

4.23. Commissie-Kreukniet

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

582.

Handeling: Het adviseren aan de Regering over de bestemming van het aardgas

Periode: ca. 1953–

Waardering: B 1

4.24. Commissie Organisatie Landelijke Gasvoorziening

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

583.

Handeling: Het uitbrengen van advies over de meest wenselijke opbouw van een bestuurlijke organisatie voor de landelijke gasvoorziening

Periode: 1955–1958

Waardering: B 1

4.25. Adviescommissie Gaspolitiek

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

584.

Handeling: Het nemen van beslissingen in aangelegenheden die van belang zijn voor de afstandgasvoorziening in afwachting van de oprichting van de NV Nationale Gas Maatschappij

Periode: 1956–1958

Waardering: B 1

4.26. Adviescommissie Aardgas (informeel)

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

619.

Handeling: Het geven van advies over het met betrekking tot de nieuwe aardgasvondsten te voeren beleid

Periode: 1961–1963

Waardering: B 1

4.27. Gasadviescommissie

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Waardering: B 4

620.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake het te voeren beleid op het terrein van de aardgasvoorziening

Periode: 1963–

Waardering: B 1

4.28. Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

671.

Handeling: Het voeren van onderhandelingen namens de Nederlandse regering met de afnemers van aardgas, dat wordt geleverd ten behoeve van verbruik buiten Nederland, en met de betrokken Regeringen bewerkstelligen dat de prijs van het gas wordt aangepast aan de waarde daarvan

Periode: 1980–

Bron: Besluit Aanstelling Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen, 23 mei 1980, nr. 18, art. 2.

Waardering: B 5

4.29. Adviescommissie Aanleg Gastransportleidingen

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

517.

Handeling: Het gevraagd adviseren van de directeur-generaal van de Energievoorziening over de technische vraagstukken die zich voordoen bij het transport van afstandsgas en de aanleg van gastransportleidingen

Periode: 1952–1960

Opmerking: Nadat de technische taak van het aardgastransport was opgedragen aan de Rijksdienst Gasvoorziening, later aan het Staatsgasbedrijf, was er geen aanleiding meer adviezen van de Commissie te vragen.

Bron: Instellings- en opheffingsbesluit van resp. 8 januari 1952, DGE nr. 179, en 23 juli 1960, DGE nr. 2839vi/W

Waardering: B 5

4.30. Economische Controledienst

De hier te waarderen handelingen hebben alleen betrekking op het oliecrisisbeleid en op de controle op de uitvoering van oliecrisishandelingen. De overige handelingen zijn uitvoeringshandelingen met betrekking tot de Prijzenwet. Hierover vindt een ander onderzoek plaats.

510.

Vervallen.

533.

Handeling: Het toezicht houden op de uitvoering van de gegevensverstrekking door oliehandelaren en raffinadeurs inzake van overzee in Nederland ingevoerde, opgeslagen, verwerkte en verhandelde bulk-hoeveelheden ruwe olie en stookolie

Periode: 1981–

Producten: Controle-verslagen ECD

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294, art. 7–8; Besluit opgave bijdragende olie, art. 2

Waardering: V 1 jaar

578.

Handeling: Het houden van toezicht op de naleving van het bij en krachtens van de Wet voorraadvorming aardolieproducten en de Wet uitvoering internationaal energieprogramma bepaalde

Periode: 1977–

Opmerking: 1. De controleurs van de ECD zijn tevens o.g.v. De Wet op de economische delicten als bijzondere opsporingsambtenaar aangesteld; zie hierboven.

2. De controleurs zijn in het kader van het toezicht op de uitvoering van de Wet IEP tevens belast met het inwinnen van gegevens in verband met de toebedeling van aardolieproducten.

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 19–23; Wet IEP, art. 16–21

Waardering: V 5 jaar

4.31. Commissie Voorbereiding Aardolievoorziening in bijzondere Omstandigheden/organen oliecrisis

11.

Handeling: Het instellen en benoemen van leden van (sub)commissies ter voorbereiding van adviezen of directe advisering aan de minister

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 10 jaar na benoeming

12.

Handeling: Het vaststellen van een interne regeling van de werkzaamheden

Periode: 1945–

Bron: –

Waardering: V 1 jaar na wijziging/opheffing

13.

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen en andere evaluatieverslagen aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1945–

Bron: Wet Mijnraad 1970, art. 2, derde lid

Waardering: B 4

536.

Handeling: Het voorbereiden van crisismaatregelen t.b.v. de aardolievoorziening in bijzondere omstandigheden

Periode: 1959–1968

Opmerking: De Commissie had vier subcommissies:

– Subcommissie Voorraadpolitiek

– Subcommissie Telecommunicatie

– Subcommissie Organisatie

– Subcommissie Vervoer.

Bron: Inventaris EZ IV, p. 16

Waardering: B 5

4.32. Interdepartementale commissie Aardolieproblematiek (ICA)

558.

Handeling: Het tijdens een aardoliecrisis overleggen en adviseren van de Minister van Economische Zaken over te nemen crisismaatregelen

Periode: 1970–

Opmerking: Samenstelling: SG van EZ, secretaris (EZ), biza (3), vertegenwoordigers van alle overige departementen.

Bron: MEZ-1996, Handboek crisisbeheersing EZ, p. 45

Waardering: B 6

4.33. Staatsgasbedrijf

588.

Handeling: Het uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot de aanleg en exploitatie van gastransportleidingen en de in- en verkoop van gas en voorts uit de bewerking, de productie en de berging van gas, alsmede die werkzaamheden, welke door de Minister van Economische Zaken aan het bedrijf worden opgedragen

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 1

Waardering: V 10 jaar

590.

Handeling: Het sluiten van gaskoop- en gasverkoopcontracten

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 7, lid 2

Waardering: B 5

591.

Handeling: Het jaarlijks toezending van het werkplan, een voorstel betreffende de begroting en de jaarrekening aan de Minister van Economische Zaken

Periode: 1957–1963

Bron: Regelen omtrent het Staatsgasbedrijf, 20 mei 1957, art. 4, art. 5, lid 1 en art. 6, lid 1

Waardering: B 2,3

594.

Handeling: Het vormen van algemene en bijzondere reserverekeningen door het Staatsgasbedrijf

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, p. art. 2 lid 1.a en b.

Waardering: V 7 jaar

597.

Handeling: Het kwijtschelden door het Staatsgasbedrijf van vorderingen op derden

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 3 lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

600.

Handeling: Het verkopen van roerende zaken, welke niet of niet meer voor de dienst benodigd zijn, nadat daartoe een algemene of bijzondere machtiging van de Minister van Economische Zaken is verkregen

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 4, lid 2

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

602.

Handeling: Het treffen van schikkingen door het Staatsgasbedrijf omtrent roerende zaken

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 5, lid. 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

604.

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten door het Staatsgasbedijf wegens werken of leveringen dan wel wegens verhuring of verpachting door derden, voor onbepaalde tijd of voor langere termijn

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 6, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

606.

Handeling: Het (zoveel mogelijk schriftelijk) opdragen van alle niet in eigen beheer uit te voeren werken en alle leveringen, nadat daartoe een machtiging van de Minister van Economische Zaken is verkregen

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 7, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

609.

Handeling: Het verlenen van voorschotten door de directie van het Staatsgasbedrijf, die zij in het belang van het bedrijf nodig acht, aan aannemers en leveranciers

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 8, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

4.34. Raad van beroep voor het mijnwezen

687.

Handeling: Het rapporteren aan de Minister van Economische Zaken over de werkzaamheden van de Raad

Periode: 1945–1964

Bron: Inventaris ARA II

Stukken in Nationaal Archief, zijn reeds beoordeeld.

688.

Handeling: Het beslissen inzake beroepen ingediend door mijnbestuurders of door de leider van de boring tegen o.g.v. het Mijnreglement 1939 genomen beslissingen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen

Periode: 1945–1964

Opmerking: De Raad was niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de IGM inzake onderwerpen die in hoofdstuk XII en XIV van het Mijnreglement geregeld waren. Deze onderwerpen betroffen de gezondheid en arbeid in de mijnbouw. Beroep hiertegen stond open op de minister (zie volgende par.).

Bron: MR39, zoals gewijzigd bij Besluit van 3 december 1953, Stb. 648, hoofdstuk XIVA en XVIII

Stukken in Nationaal Archief, zijn reeds beoordeeld.

4.35. Novem

278.

Handeling: Het in opdracht en onder goedkeuring, alsmede verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken verzorgen van de programma coördinatie en het projectmanagement van het onderzoeksgedeelte en het demonstratiegedeelte van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen

Periode: 1980–

Producten: b.v. Onderzoekcontracten

Bron: Nota energiebeleid deel II Kolen, 1980, p. 88

Waardering: B 1

279.

Handeling: Het in opdracht van de Minister van Economische Zaken, ontwikkelen van het programma Kolen en het Industrieel Ontwikkelingsprogramma Kolen Vergassing (IO-KV)

Periode: 1991–

Producten: Programma’s, verslagen, evaluaties

Opmerking: De voorloper van NOVEM, NEOM bracht in opdracht van Economische Zaken een rapport uit over de mogelijkheden van ondergrondse vergassing in de Nederlandse steenkoolvoorkomens.

Bron: De Ingenieur nr. 20, 6 december 1995, p. 34

Waardering: B 1

4.36. Planologische werkcommissie

365.

Handeling: Het op mandaat van de Minister van EZ voeren van overleg met houders van boorvergunningen en concessies over de planologische inpassing en nemen van besluiten over de aanleg en inrichting van boor- en mijnwerken in ‘specifieke’ gebieden of ‘aandachtsgebieden’

Periode: 1968–1994

Producten: Overlegverslagen en beschikkingen o.g.v. Door concessionaris ingediende mededeling over plannen met situatieschets van de boorlocatie, advies van betrokken provincie

Opmerking: 1. Blijkens de concessies moesten ook locatieplannen in niet-specifieke gebieden aan de PWC voorgelegd worden; zie b.v. Concessie ‘Rijswijk’ (1955, zoals in 1979 gewijzigd), art. 3. Letterlijk gaat het om ‘plannen voor de oprichting van bouwwerken, de aanleg van emplacementen en wegen en omtrent het tracé van aan te leggen pijpleidingen, voor zover verband houdende met de opsporing of ontginning van ... Delfstoffen.’

2. Voor informatie over instelling en samenstelling, zie hoofdstuk organisatorisch kader.

Bron: PG SIC, Tweede interimrapport, II, p. 118. Staatsalmanak 1994–1995, M 24; concessie ‘Rijswijk’ (1955, zoals in 1979 gewijzigd), art. 3

Waardering B 5

519.

Handeling: Het, bij overeenstemming met de concessionaris, vaststellen van het tracé en de wijze van aanleg van buisleidingen

Periode: 1968–

Producten: Overlegverslagen en beschikkingen o.g.v. Advies van betrokken provincie

Opmerking: 1. Samenstelling PWC in 1995 (vroeger telde de commissie meer leden): 2 EZ, 1 LNV, 1 VROM, 1 V&W, 1 DEF; adviserende leden: 1 Landbouwschap en 1 Stichting Natuur en Milieu; voorzitter: extern; vice-voorz.: VROM/RPD; secretariaat: EZ/EOG.

2. De fusie met Commissie Boorwerken, waarvan ca. 1985 sprake is, ging niet door.

Bron: PG SIC, Tweede interimrapport, II, p. 118; Staatsalmanak 1994–1995, M 24

Waardering: B 5

526.

Handeling: Het, in de hoedanigheid van ‘bevoegd gezag’, o.b.v. de concessievoorwaarden geven van richtlijnen voor het opstellen van het milieu-effectrapport (MER) en beoordelen van de inhoud hiervan in verband met de aanleg van buisleidingen die tot het hoofdleidingennet behoren en in milieugevoelige gebieden geprojecteerd zijn

Periode: 1985–

Overlegkader: Commissie voor de Milieueffectrapportage, initiatiefnemers

Opmerking: Het bevoegd gezag onderneemt in een m.e.r.-procedure de volgende activiteiten:

– bekend maken van de startnotitie;

– organiseren van inspraak;

– geven van richtlijnen voor het opstellen van het m.e.r.;

– beoordelen van de inhoud van het MER;

– bekend maken en ter inzage leggen van het MER, tegelijkertijd met het voornemen over de activiteit;

– organiseren van inspraak over MER en voornemen; vragen van adviezen;

– besluiten over activiteit.

Bron: Handleiding m.e.r.

Waardering: B 5

4.37. Pensioencommissie mijnindustrie

699.

Handeling: Het adviseren van de regering over de pensienvoorziening voor (oud-)mijnwerkers.

Periode: 1970

Product: rapport

Waardering: B 5

5. Overige actoren

5.1. Rijksbureau voor Aardolieproducten

572.

Handeling: Het inschrijven van handelaren in aardolieproducten e.a. aangewezen groepen t.b.v. de distributie van aardolieproducten

Periode: 1970–

Producten: Registratie o.b.v. Ingediende aanmeldingsformulieren

Bron: Instellingsbeschikking Rijksbureau voor Aardolieproducten 1973, art. 3

Waardering: V 5 jaar na verwijdering

573.

Handeling: Het in een oliecrisis toewijzen aan distributiekantoren van distributiebonnen en toewijzingen voor motorbrandstoffen

Periode: 1970–

Producten: Beschikkingen

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, pp. 13–16

Waardering: V 5 jaar

574.

Handeling: Het in een oliecrisis toewijzen aan leveranciers van distributiebewijzen/bonnen voor niet-motorbrandstoffen

Periode: 1970–

Producten: Beschikkingen

Bron: Bijl. Hdtk 1993–1994, 23 531, nr. 1, pp. 13–16

Waardering: V 5 jaar

5.2. Algemene Energieraad

2.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake het energiedelfstoffenbeleid in Nederland

Periode: 1945–

Producten: Adviezen

Bron: –

Waardering: B 1

273.

Handeling: Het geven van advies over de organisatorische aspecten van inpassing van kolengas in de Nederlandse gasvoorziening

Periode: 1979–

Bron: HdTK 1979–80, 15 802 nrs. 6–7

Waardering: B 1

5.3. Algemene Rekenkamer

607.

Handeling: Het aan het Staatsgasbedrijf verlenen van ontheffing voor wat betreft gunningen en overeenkomsten, waarvan zij kennis neemt bij de uitvoering van de Bedrijvenwet.

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 7, lid 3

Waardering: Niet gewaardeerd

5.4. Ministerie van Sociale Zaken

75.

Handeling: Het i.o.m. Staatstoezicht op de Mijnen leveren van bijdragen in bijeenkomsten van expertcomités op het gebied van professioneel duiken.

Periode: 1965–

Opmerking: Het betreft met name:

– European Diving Technology Committee (EDTC)

– Diving Medical Advisory Committee (DMAC)

Bron: SodM, Jaarverslag IGM 1976, p. 9, 1981, p. 9, 1992, p. 157, 1994, p. 45; inl. F. Bezem (SodM), 17 april 1997.

Waardering: V 10 jaar

174.

Handeling: Het bij aanwijzing onder beheer stellen van particuliere mijnondernemingen t.b.v. een ‘vergroote winning van delfstoffen’

Periode: 1945

Opmerking: Korte tijd in 1945 viel het mijnwezen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken ir. F. Wijffels, een mijningenieur.

Bron: Buitengewoon Mijnbesluit 1945; Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, p. 183

Waardering: B 6

175

Handeling: Het nemen van maatregelen inzake het beheer van particuliere mijnondernemingen t.b.v. een ‘vergroote winning van delfstoffen’

Periode: 1945

Producten: Ministeriële besluiten

Opmerking: Tot de beheersmaatregelen behoren b.v. het:

– geven van opdrachten omtrent de aard van de diensten van werknemers van een mijnonderneming;

– het wijzigen van CAO’s voor het mijnbedrijf;

– het toekennen van vergoedingen voor geleverde kolen;

– het aanwijzen van vertrouwensmannen in de ondernemingsraden.

Bron: Buitengewoon Mijnbesluit 1945, art. 3–5; Raedts, Steenkolenmijnbouw in Limburg, p. 183

Waardering: B 6

180.

Handeling: Het mede voorbereiden van het koninklijk besluit tot vaststelling en wijziging van het Mijnstatuut 1945

Periode: 1945–1954

Opmerking: Voor de instellings- en opheffingswet van het Bedrijfschap voor de Steenkolenmijnindustrie, zie PIVOT-rapport over de SER.

Bron: Mijnstatuut 1945

Waardering: B 1

274.

Handeling: Het (doen) analyseren van de risico’s verbonden aan het gebruik van steenkool voor het opwekken van electriciteit in Nederland

Periode: 1979–

Producten: o.a. adviezen, analyse en informatie

Opmerking: Over het kolenbeleid werd veelvuldig interdepartementaal overleg gepleegd tussen de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Volksgezondheid en Milieuhygiëne. De risicoanalyse werd in opdracht van bovengenoemde ministers uitgevoerd door TNO.

Bron: Nota Energiebeleid deel 2/Kolen, p. 162

Waardering: B1

Handelingen met betrekking tot het NOK bij VROM worden reeds gewaardeerd in het kader van milieubeheer.

De overige handelingen betreffen vragen, gesteld in PIVOT-rapport 24, vgl. handeling 94, 105,106 e.d.

5.5. Raad voor het Energie-onderzoek (REO)

269.

Handeling: Het adviseren betreffende de hoofdlijnen van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kolen

Periode: 1980–

Producten: Adviezen

Bron: Nota Energiebeledi deel 2/Kolen

Waardering: B 1

270.

Vervallen.

5.6. Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

275.

Vervallen.

414.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van V&W en Economische Zaken, verlenen van vergunningen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. Mijnreglement Continentaal Plat, art. 49, m.b.t. de lozing van oliehoudende mengsels en ander afval van mijnbouwinstallaties op zee.

Periode: 1967–2003

Opmerking: sodm adviseert de minister.

Bron: MRCP, art. 49; Regeling lozing van oliehoudend mengsels

Waardering: V 20 jaar na afloop vergunning/ontheffing

439.

Vervallen.

478.

Vervallen.

514.

Handeling: Het, samen met de Ministers van EZ en Financiën, nemen van beleidsmaatregelen tot bodemsanering en eventuele verwijdering van tankstations

Opmerking: Een van de resultaten is een convenant voor de opruiming van ondergrondse tanks. De uitvoering hiervan verloopt via de Stichting Uitvoering Bodemsanering en Amovering Tankstations (SUBAT), waarin de Minister van EZ vertegenwoordigd is.

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997

Periode: 1990–2000

Waardering: B 1 en 4, parallel met selectiecriterium VROM 1–5.

NB. Voor de benoeming van een vertegenwoordiger van MEZ in de SUBAT, zie hoofdstuk organisatorisch kader, par. 3.4.3. Voor de handelingen van SUBAT en verdere gegevens over de toelating en opruiming van ondergrondse tanks en andere zaken met betrekking tot bodemsanering, zie ook het PIVOT-rapport milieubeheer.

516.

Handeling: Het, samen met de Ministers van V&W en EZ, ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake het buisleidingtransport, in het bijzonder van aardolie, aardgas en (petro)chemische producten

Periode: 1945–

Actor: Minister van Economische Zaken (DGE/EOG)

Handeling: Het, samen met de Ministers van V&W en VROM, ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake het buisleidingtransport, in het bijzonder van aardolie, aardgas en (petro)chemische producten.

Periode: 1945–

Producten: o.m. (verlenging van) Structuurschema Buisleidingen (v.a. 1972); bijdragen in Stuurgroep Buisleidingen (1993–) t.b.v. Inventarisatie regelgeving en beleidsinstrumenten en de daarbij behorende m.e.r.’s.

Bron: Stuurgroep Buisleidingen, Tweede rapportage, par. 2.3

Waardering: B 5

5.7. Minister van Verkeer en Waterstaat

85.

Handeling: Het, overeenstemmen met de Minister van Justitie en EZ inzake het opstellen en leveren van Nederlandse standpunten en bijdragen in de Algemene Vergadering en de Uitvoerende Commissie van het VN-Olieschadefonds

Periode: 1981–

Produkten: Bijdragen aan instructies en verslagen

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294

NB. Voor de informatieverstrekking ter uitvoering van dit verdrag, zie hoofdstuk 13.2.

Waardering: B 1

337

Vervallen.

369.

Handeling: Het voeren van overleg met de Ministers van EZ en Defensie en Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie over de locatieplannen tot vestiging van boorwerken, dan wel het, op advies van de interdepartementale Planologische Werkcommissie, goedkeuren van locatieplannen in gevoelige gebieden van het Nederlands territoir

Periode: 1994–

Producten: Locatiebeschikkingen naar aanleiding van aangegeven diverse opgaven en rapportage zg. Nulwaardeonderzoek

Opmerking: Evenals de volgende handeling wordt het plan getoetst aan de belangen van de veiligheid en de landsverdediging

Bron: Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.5–4.6, 4.12 en 5.6; boorvergunning Andel II, art. II, art. 2–4 (1995); sodm, A&R, nr. 123 (Richtlijnen aanleg, inrichting en verlaten van boorlocaties), art. 2

Waardering: B 5

380.

Vervallen.

392.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de aanleg van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

393.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

414.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Ministers van Economische Zaken en VROM, verlenen van vergunningen, ontheffingen e.a. beschikkingen o.g.v. Mijnreglement Continentaal Plat, art. 49, m.b.t. de lozing van oliehoudende mengsels en ander afval

Periode: 1970–

Opmerking: sodm adviseert de minister.

Bron: MRCP, art. 49; Regeling lozing van oliehoudend mengsels (NRCP (64)); sodm, NKD, nr. 95/C/14, p. 5

Waardering: V 20 jaar na afloop vergunning/ontheffing

439.

Vervallen.

451.

Vervallen.

471.

Handeling: Het beoordelen van verplicht ingediende (wijzigingen van) gegevens betreffende het voornemen pijpleidingen t.b.v. opsporing of winning van delfstoffen buiten de locaties te leggen

Periode: 1964–

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–b; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; MRCP, art. 71; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. C; sodm, A&R, nr. 134, art. 8 en 11; sodm, A&R, nr. 134, Richtlijnen verkrijging bewijs van toezicht van de Dienst voor het Stoomwezen), art. 8, eerste en zesde lid, art. 11, zesde lid

Waardering: V 10 jaar

472.

Handeling: Het beoordelen van mededelingen en rapportages over periodieke en tussentijdse inspecties en herstelwerkzaamheden van pijpleidingen t.b.v. de opsporing of winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Producten: Mededelingen, herstelprogrammaTM

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143e; MRCP, art. 76–77; sodm, A&R nr. 97 (voorkomen van beschadiging in gebruik zijnde kabels, pijpleidingen e.d.), Art. C

Waardering: V 10 jaar

516.

Handeling: Het, samen met de Ministers van EZ en VROM, ontwikkelen, vaststellen en evalueren van beleid inzake het buisleidingtransport, in het bijzonder van aardolie, aardgas en (petro)chemische producten

Periode: 1945–

Producten: o.m. (verlenging van) Structuurschema Buisleidingen (v.a. 1972); bijdragen in Stuurgroep Buisleidingen (1993–) t.b.v. Inventarisatie regelgeving en beleidsinstrumenten en de daarbij behorende m.e.r.’s.

Bron: Stuurgroep Buisleidingen, Tweede rapportage, par. 2.3

Waardering: B 5

522.

Vervallen.

523.

Vervallen.

524.

Vervallen.

525.

Vervallen.

567.

Vervallen.

5.8. Minister van Financiën

236.

Handeling: Het i.o.m. de Minister van EZ verstrekken van leningen aan Staatsmijnen

Periode: 1956–1966

Opmerking: 1. Het gaat om rentevrije leningen tot een bedrag van 125 miljoen en om leningen boven dat bedrag, die tegen een markconforme rente worden verstrekt.

2. Vgl. handeling 75 van PIVOT-rapport nr. 15 (Staatsdeelnemingen).

Bron: Aanwijzingswet Staatsmijnen 1956, art. 3, derde lid; Privatiseringswet Staatsmijnen, Stb. 1966, 271, art. 5; De Ru, Staatsdeelnemingen, p. 208

Waardering: V 7 jaar na aflossing

237.

Handeling: Het, samen met de Minister van EZ, vooraf goedkeuren of machtigen van rechtshandelingen van de Directie der Staatsmijnen die een financieel gevolg hebben

Periode: 1945–1966

Produkten: Bijzondere machtigingen of goedkeuringen

Opmerking: 1. Bij de instructie van 1960 wordt een algemene machtiging verleend voor de handelingen omschreven in art. 14, 16 en 17 van de Aanwijzingswet, voor zover in de Instructie niet uitgezonderd (zie opm. 2). 2. De rechtshandelingen betreffen het:

– verwerven van onroerende goederen (1937) boven een bedrag van ƒ 100.000,–;

– verlenen van voorschotten boven een bepaald bedrag of in bepaalde gevallen;

– vervreemden en bezwaren van onroerende zaken (1937, 1960)en voor een dading ter beëindiging van een geschil over onroerende zaken (1960);

– verkoop van roerende goederen boven een boekwaarde van ƒ 10.000,– (193);

– oprichten van een vennootschap en eerste deelneming in de vennootschap, vervreemden of bezwaren van aandelen in een vennootschap (1960).

Bron: Aanwijzingswet Staatsmijnen 1928 en 1956, art. 8–9 en 12–18; Instructie 1937, art. 13, 15–16; Instructie 1960, art. 5–7

Waardering: B 4

309.

Handeling: Het, samen met de Minister van EZ, jaarlijks vaststellen en van de concessiehouder (NAM BV) invorderen van een extra staatsaandeel berekend naar de met de ontginning behaalde winst in de ‘oude’ concessies in het Nederlandse territoir en van een aanvullende betaling

Periode: 1948–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven onder meer registraties en door de beide ministers goedgekeurde resultatenrekening en balans

Opmerking: 1. De oude concessies omvatten: ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953), ‘Rijswijk’ (1955), ‘Rossum-De Lutte’ (1961/1971) en Groningen.

2. Het staats- of winstaandeel bedraagt 10% van het voordelige saldo van de jaarlijkse resultatenrekening. De ‘vergoeding’ wordt bij De Nederlandse Bank gestort. Dit is met name het geval bij EBN en NAM BV. Vanaf 1963.

3. Voor de concessie Groningen geldt de MOR-Groningen..

Bron: Mijnwet 1903, zoals gewijzigd bij wet van 1996, art. 8a, sub b; inl. Mr. Drs. P.I. Meijs, 28 januari 1997; Overeenkomst van 3 mei 1948, nr. 19, Stcrt. 110, behorende bij concessies ‘Schoonebeek’ (1948), ‘Tubbergen’ (1953) etc. Jaarboek olie en gas 1995, ‘Concessie Groningen’.

Waardering: V 10 jaar

314.

Handeling: Het heffen en invorderen van een ‘recht op de mijnen’ op de winning van steenzout

Periode: 1945–1962

Opmerking: De heffing is in 1962 bij Wet van 12 december 1962, Stb. 519, afgeschaft. Het steenzout wordt aan het recht onderworpen, zodra het aan het oppervlakte wordt gebracht.

Bron: Wet van 26 maart 1920, Stb. 157, art. 14

Waardering: V 10 jaar

Heffingsbesluiten zijn reeds gewaardeerd met: B

316.

Handeling: Het heffen en invorderen van een ‘recht op de mijnen’ op de winning van steenkolen.

Periode: 1945–1962

Opmerking: De heffing is in 1962 bij Wet van 12 december 1962, Stb. 519, afgeschaft. De steenkolen zijn aan het recht onderworpen, zodra zij worden verzonden of afgeleverd, of zodra zij worden bestemd voor eigen gebruik. Hetzelfde geldt voor de winning van bruinkool.

Bron: Wet van 26 maart 1920, Stb. 157, art. 13

Waardering: V 10 jaar

Heffingsbesluiten zijn reeds gewaardeerd: B

350.

Handeling: Het, samen met de Minister van EZ, jaarlijks vaststellen en van de vergunninghouder invorderen van het winstaandeel, berekend naar de met en door de winning behaalde winst in een vergunningsgebied van het Continentaal Plat

Periode: 1965–

Producten: Beschikkingen naar aanleiding van aangegeven opgaven, resultatenrekeningen, metingen en registraties van de concessiehouder

Opmerking: 1. Het winstaandeel bedraagt 50 of 70% van het voordelig saldo van de resultatenrekening over één boekjaar. Het wordt verrekend met de verrekenbare inkomsten- en vennootschapsbelasting.

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, gewijzigd 1996, art. 11, eerste lid sub a en b; Besluit 1967 ex art. 12 MCP, art. III, art. 3–22, 27; Besluit vergunningen koolwaterstoffen Continentaal Plat 1996, art. 3.4 t/m 3.23

Waardering: V 10 jaar

514.

Handeling: Het, samen met de Ministers van VROM en EZ, nemen van beleidsmaatregelen tot bodemsanering en eventuele verwijdering van tankstations

Periode: 1990–2000

Opmerking: Een van de resultaten is een convenant voor de opruiming van ondergrondse tanks. De uitvoering hiervan verloopt via de Stichting Uitvoering Bodemsanering en Amovering Tankstations (SUBAT), waarin de Minister van EZ vertegenwoordigd is.

Bron: Inl. Ir. F.J. Otte (DGE/EOG), 9 april 1997

NB. Voor de benoeming van een vertegenwoordiger van MEZ in de SUBAT, zie hoofdstuk organisatorisch kader, par. 3.4.3. Voor de handelingen van SUBAT en verdere gegevens over de toelating en opruiming van ondergrondse tanks en andere zaken met betrekking tot bodemsanering, zie ook het PIVOT-rapport milieubeheer, dat in voorbereiding is.

Waardering: B 1 en 4, parallel met selectiecriterium VROM 1–5.

543.

Handeling: Het, samen met de Minister van Economische Zaken, oprichten en ontbinden van de Stichting (Interim) Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (ICOVA/COVA)

Periode: 1977–1986 en 1987–

Producten: Oprichtingsakte o.g.v. Project-/onderzoeksplan, statuten

Opmerking: 1. Het vooroverleg tussen overheid en brancheorganisaties (NVGA en NOVOK) inzake de oprichting van de ICOVA werd in de Oliecontactcommissie (OCC) gevoerd.

2. De Minister van EZ wordt overeenkomstig art. 40 van de Comptabiliteitswet 1976 bij wet gemachtigd tot oprichting van de Stichting.

Bron: Statuten ICOVA 1978; Statuten COVA 1987; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13a–b, 13g

Waardering: B 4

545.

Handeling: Het aan de Minister van Economische Zaken voordragen van een (plaatsvervangend) lid van het bestuur van de ICOVA/COVA

Periode: 1978–1986 en 1987–

Bron: Statuten ICOVA, art. 6; Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 13b, lid 2.

Waardering: V 5 jaar

585.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Economische Zaken, aanwijzen van de Rijksdienst Gasvoorziening als tak van Rijksdienst, bedoeld in artikel 88 van de Comptabiliteitswet

Periode: 1953–

Producten: Aanwijzingswet Staatsgasbedrijf

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 1

Waardering: B 4

593.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, doen vormen van bijzondere reserverekeningen door het Staatsgasbedrijf

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, p. art. 2, lid 1.b.

Waardering: V 7 jaar

595.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, bepalen van het bedrag der tegoedschrijving op de algemene en bijzondere reserverekeningen van het Staatsgasbedrijf vóór het opmaken van de rekening

Periode: 1955–1963

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 2, lid 2.

Waardering: V 7 jaar

598.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Economische Zaken, geven van een bijzondere machtiging tot kwijtschelding door het Staatsgasbedrijf van vorderingen op derden wanneer het bedrag hoger is dan ƒ 5000,–

Periode: 1955–1963

Opmerking: Hiervan wordt mededeling gedaan aan de Algemene Rekenkamer.

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 3, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

601.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Economische Zaken, geven van een bijzondere machtiging voor het treffen van schikkingen door het Staatsgasbedrijf omtrent roerende zaken, wanneer het voorwerp een hogere geldswaarde heeft dan ƒ 5000,–

Periode: 1955–1963

Opmerking: Hiervan wordt mededeling gedaan aan de Algemene Rekenkamer.

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 6, art. 5, lid. 2.

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

611.

Handeling: Het, in samenwerking met de Minister van Economische Zaken, geven van een garantie aan de NV Nationale Gasmaatschappij voor de betaling van rente en aflossing van leningen

Periode: 1956–1964

Bron: Tweede Kamer, zitting 1955–1956, 4285, nr. 2

Waardering: V 10 jaar

N.b. artikel 5e van het Archiefbesluit dient te worden toegepast.

670.

Handeling: Het in samenwerking met de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken voordragen van een Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen

Periode: 1980–

Bron: De Maar, Energierecht, p. 90/Besluit Aanstelling Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen, 23 mei 1980, nr. 18.

Waardering: V 5 jaar

5.9. Minister van Landbouw Natuur en Visserij

392.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de aanleg van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

393.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

450.

Vervallen.

451.

Vervallen.

5.10. Minister van Defensie

337.

Vervallen.

346.

Vervallen.

369.

Handeling: Het voeren van overleg met de Ministers van V&W en EZ en Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie over de locatieplannen tot vestiging van boorwerken, dan wel het, op advies van de interdepartementale Planologische Werkcommissie, goedkeuren van locatieplannen in gevoelige gebieden van het Nederlands territoir

Periode: 1994–

Producten: Locatiebeschikkingen naar aanleiding van aangegeven diverse opgaven en rapportage zg. Nulwaardeonderzoek

Opmerking: Evenals de volgende handeling wordt het plan getoetst aan de belangen van de veiligheid en de landsverdediging

Bron: Regeling vergunningen en concessies delfstoffen Nederlands territoir 1996, art. 4.5–4.6, 4.12 en 5.6; boorvergunning Andel II, art. II, art. 2–4 (1995); sodm, A&R, nr. 123 (Richtlijnen aanleg, inrichting en verlaten van boorlocaties), art. 2

Waardering: B 5

392.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. de aanleg van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

393.

Handeling: Het, in overleg met de Minister van Economische Zaken, verlenen van ontheffingen, goedkeuringen e.a. beschikkingen o.g.v. de Mijnreglementen m.b.t. het onderhoud en de operatie van pijpleidingen voor de opsporing en winning van delfstoffen

Periode: 1964–

Overlegkader: Ministeries van V&W, LNV en DEF, Dienst van het Stoomwezen en Dienst der Hydrografie, provincies

Opmerking: sodm is niet gemachtigd de beschikkingen zelfstandig te verlenen; sodm adviseert de minister.

Bron: Mijnreglement 1964, gewijzigd 1978, art. 143a–143d; MRCP, art. 71–77; Aanwijzing mijnreglement pijpleidingen, Stcrt. 1975, 126; inl. Sodm, 15 mei 1996; inl. Mr. Drs. C. Riekerk (DGE/EOG), oktober 1996

Waardering: V 20 jaar

449.

Vervallen.

465.

Vervallen.

468.

Vervallen.

485.

Vervallen.

5.11. Minister van Justitie

85.

Handeling: Het, overeenstemmen met de Minister van Justitie en V&W inzake het opstellen en leveren van Nederlandse standpunten en bijdragen in de Algemene Vergadering en de Uitvoerende Commissie van het VN-Olieschadefonds

Periode: 1981–

Producten: Bijdragen aan instructies en verslagen

Bron: Wet schadefonds olietankschepen, Stb. 1981, 294

NB. Voor de informatieverstrekking ter uitvoering van dit verdrag, zie hoofdstuk 13.2.

Waardering: Niet gewaardeerd

575.

Handeling: Het medewerken aan de aanwijzing door de Minister van Justitie van de controleurs van de Economische Controledienst als ambtenaren, belast met de opsporing van overtredingen van de voorschriften gesteld bij of krachtens de Wet voorraadvorming aardolieproducten en de Wet uitvoering internationaal energieprogramma, voor zover deze overtredingen zijn in de zin van de Wet op de economische delicten

Periode: 1977–

Producten: Ministeriële beschikking van 7 maart 1977, Stcrt. 62; Ministeriële beschikking van 5 november 1979, Stcrt. 225

Bron: Zie producten

Waardering: Niet gewaardeerd

577.

Handeling: Het samen met de Minister van Justitie verlenen van schriftelijke last aan de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens van de Wet voorraadvorming aardolieproducten bepaalde, voor het betreden van woningen

Periode: 1977–

Bron: Wet voorraadvorming aardolieproducten, art. 20

Waardering: Niet gewaardeerd

5.12. Minister van Buitenlandse Zaken

670.

Handeling: Het mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Financiën voordragen van een Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen

Periode: 1980–

Bron: De Maar, Energierecht, p. 90/Besluit Aanstelling Regeringscommissaris voor de aardgasexportprijzen, 23 mei 1980, nr. 18.

Waardering: Niet gewaardeerd

5.13. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

334.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van EZ, t.b.v. zuiver wetenschappelijk onderzoek beslissen over de verlening, intrekking e.d. van ontheffingen van de verplichting met een vergunning verkennings- of opsporingsonderzoek naar aardolie en aardgas in het Continentaal Plat te verrichten, dan wel van de werkverplichting het verkennings- of opsporingsonderzoek daadwerkelijk uit te voeren

Periode: 1965–

Bron: Mijnwet Continentaal Plat 1965, art. 2, tweede lid; Besluit 1976, Stb. 102, art. 8; Taverne, Beginselen, p. B-34

Waardering: V 10 jaar na aflopen vrijstelling

BASISSELECTIEDOCUMENT ENERGIEBELEID VANAF 1945

Selectielijsten voor de archiefbescheiden op het beleidsterrein Energiebeleid van de zorgdragers:

Minister van Economische Zaken

Minister van Financiën

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Minister van Defensie

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Minister van Verkeer en Waterstaat

Definitieve versie november 2005

Minister van Economische Zaken

Nationaal Archief

Lijst van afkortingen

NA: Nationaal Archief

RAD: Rijksarchiefdienst

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RIO: Rapport Institutioneel Onderzoek

BSD: Basisselectiedocument

OC&W: Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

WVC: Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

Stb.: Staatsblad (nummer, jaar)

Stcrt.: Staatscourant (nummer, jaar)

Actor: Overheidsorgaan of particuliere organisatie/persoon die een rol speelt op het beleidsterrein.

Handeling: Complex van activiteiten, gericht op het tot stand brengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.

B: De selectiebeslissing ‘(blijvend) te bewaren’ ten aanzien van de archiefbescheiden die de neerslag vormen van de gewaardeerde handeling.

V: De selectiebeslissing ‘(op termijn) te vernietigen’ ten aanzien van de archiefbescheiden die de neerslag vormen van de gewaardeerde handeling.

1. Verantwoording

Wettelijk kader voor de selectie van overheidsarchieven

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 275) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder archiefbescheiden worden niet slechts papieren documenten te verstaan, maar álle bescheiden – ongeacht hun vorm – die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten. Ook digitaal vastgelegde informatie valt dus onder de werking van de archiefwetgeving.

Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt onder meer in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband kent de Archiefwet 1995 zowel een vernietigingsplicht (art. 3) als een overbrengingsplicht (art. 12). Beide plichten rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draag voor het beheer van het desbetreffende archief: de zorgdrager.

De verplichting tot overbrenging bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan twintig jaar ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats. Wat de archiefbescheiden van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat betreft, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Nationaal Archief (NA) in Den Haag. Het NA is een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister van OC&W en staat onder leiding van de Algemeen Rijksarchivaris.

In verband met de selectie van hun archiefbescheiden zijn zorgdragers verplicht hiertoe selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven waarna de te vernietigen bestanddelen dienen te worden vernietigd.

Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet eenmalig toepast maar (zonodig in geactualiseerde vorm) blijft hanteren om de periodieke aanwas van archiefmateriaal te selecteren. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie.

Bij het ontwerpen van een selectielijst dient krachtens art. 2, lid 1, van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 1995, 671) rekening gehouden te worden met:

1. de taak van het desbetreffende overheidsorgaan;

2. de verhouding van dit overheidsorgaan tot andere overheidsorganen;

3. de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed;

4. het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor overheidsorganen, recht- of bewijszoekenden en historisch onderzoek.

Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Archiefbesluit 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de Algemeen Rijksarchivaris.

Wat betreft de geldigheidsduur van het BSD als selectielijst wordt uitgegaan van de wettelijke periode van twintig jaar vanaf de vaststelling. Dit laat uiteraard onverlet dat de selectielijst (of een bepaald onderdeel daarvan) binnen deze termijn zal komen te vervallen, indien dit mocht worden bepaald bij de vaststelling (via de aangewezen archiefwettelijke weg) van een nieuwe dan wel herziene selectielijst.

Het basisselectiedocument

Een basisselectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een enkele organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald beleidsterrein. Het BSD geldt dus voor de archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voorzover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest). Dit betekent dat er geen handelingen van particuliere actoren worden opgenomen.

Een BSD wordt opgesteld op basis van institutioneel onderzoek. In het Rapport Institutioneel Onderzoek (RIO) wordt het betreffende beleidsterrein beschreven, evenals de taken en bevoegdheden van de betrokken organen. De handelingen van de overheid op het beleidsterrein staan in het RIO in hun functionele context geplaatst. In het BSD zijn de handelingen overgenomen, alleen nu geordend naar de actor. Bovendien is bij elke handeling aangegeven of de administratieve neerslag hiervan bewaarde dan wel vernietigd moet worden.

Het niveau waarop geselecteerd wordt is dus niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voor zien van een waardering en indien van toepassing een vernietigingstermijn.

Door de beleidsterreingerichte benadering komen verschillende aspecten betreffende het beheer van de eigen organisatie van de zorgdrager (personeelsbeleid, financieel beleid, enz.) niet aan bod. Voor het selecteren van de administratieve neerslag die betrekking heeft op de instandhouding en ontwikkeling van de eigen organisaties van overheidsorganen dienen een aantal zogeheten ‘horizontale’ BSD’s. Deze horizontale BSD’s zijn van toepassing op alle organisaties van de rijksoverheid.

Het opgestelde ontwerp-BSD wordt voorgelegd aan de Raad van Cultuur en op verschillende plaatsen ter inzage gelegd. Na eventuele wijziging van het ontwerp-BSD kan worden overgegaan tot de vaststelling. Het BSD wordt vastgesteld in een gezamenlijk besluit van de minister belast met het cultuurbeleid (tegenwoordig de Minister van OC&W) en de betrokken zorgdrager(s).

Het BSD Energiebeleid

Het ontwep-BSD is gebaseerd op het volgende RIO: Drs. G. Beks, C.I.L. Houbraken, G.F. van Neer, A.P. Smit en drs. H.M. Schrauwers, Energiebeleid. Een institutioneel onderzoek naar het handelen van de rijksoverheid met betrekking tot het algemeen energiebeleid, de elektriciteitsvoorziening, de kernenergie, de energiebesparing en duurzame energie, 1946–1994. PIVOT-rapport 82. Den Haag, 2001. Het RIO geeft een historische beschrijving van het beleidsterrein Energiebeleid en een overzicht van de handelingen die overheidsorganen hebben verricht.

Het onderzoek naar dit beleidsterrein werd uitgevoerd in het kader van de tussen de Algemene Rijksarchivaris en de secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken gesloten convenant. In dit convenant zijn afspraken vastgelegd inzake de overdracht van de na 1945 gevormde archieven.

Dit ontwerp-BSD omvat voorstellen voor selectie van de administratieve neerslag van de handelingen van de overheid op het beleidsterrein Energiebeleid.

De volgende bestaande selectielijsten worden (gedeeltelijk) ingetrokken:

Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken, welke behoren tot het archief van de Minister van Economische Zaken en de daaronder ressorterende diensten; OKN 117.173 van 7 september 1965/MH 465/878 van 14 juni 1965 wordt gedeeltelijk ingetrokken voor de stukken die de neerslag vormen van de handelingen in de voorliggende BSD’s beschreven en gewaardeerd. Van de wijziging en aanvulling op de bovengenoemde lijst MMA/Ar U 2423 van 15 september 1987 worden de hoofdstukken Afdeling Bijzondere aangelegenheden en Directoraat-generaal voor energie ingetrokken.

Selectiedoelstelling

Het BSD is opgesteld in overeenstemming met de selectiedoelstelling van de RAD/PIVOT. Bij de behandeling van het ontwerp van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 verwoordde de Minister van WVC deze doelstelling als volgt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van de RAD als ‘het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring’.

De algemene selectiedoelstelling is in dit BSD geoperationaliseerd voor het beleidsterrein Energiebeleid.Bij de hier geformuleerde selectievoorstellen stond steeds de vraag centraal: ten aanzien van welke handelingen is de administratieve neerslag noodzakelijk om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein Energiebeleid?

Selectiecriteria

Uitgaande van de algemene selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1998 een (gewijzigde) lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht.

De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het NA. De neerslag van een handeling die niet aan één van de selectiecriteria voldoet, wordt op termijn vernietigd. De waardering van de desbetreffende handeling luidt van V (‘vernietigen’), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voorvloeit, is dus niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

Overigens verlangt artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 dat selectielijsten de mogelijkheid bieden om neerslag die met een V is gewaardeerd in exceptionele gevallen te bewaren op grond van een uitzonderingscriterium. PIVOT heeft daarom het volgende uitzonderingscriterium geformuleerd:

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handeling betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.

Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in het BSD gewaardeerd aan de hand van de volgende algemene selectiecriteria:

Algemene selectiecriterium

Toelichting

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet perse consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

3. Handelingen die betrekking hebben verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Naast de algemene criteria kunnen er in een BSD, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, beleidsterreinspecifieke criteria worden geformuleerd. Daar de noodzaak hiertoe niet aanwezig werd geacht, is in dit BSD de mogelijkheid om specifieke selectiecriteria te formuleren niet benut.

Verslag van de vaststellingsprocedure

Het ontwerp-BSD Energiebeleid is op 30 oktober 2003 door de Minister van Economische Zaken (EZ), op 6 november 2003 door de Minister van Verkeer en Waterstaat (VW), op 17 november door de Minister van Defensie, op 24 november 2003 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), op 26 november 2003 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), op 27 november 2003 door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), op 3 december 2003 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), op 3 december 2003 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) d.m.v. mandatering van de Minister van EZ, op 12 februari 2004 door de Minister van Financiën, op 26 maart 2004 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 1 december 2004 lag de selectielijst gedurende acht weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van de indienende zorgdragers, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 11 april 2005 bracht de RvC advies uit (arc-2005.02052/4), hetwelk aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

De waardering van handeling 10 van de actor Algemene Energieraad wordt gewijzigd van B 5 naar V 10 jaar.

De waardering van handeling 134 wordt gewijzigd van B 5 naar: beheer van het register B 5, verstrekken van inlichtingen: V 5 jaar.

De waardering van handeling 221 wordt gewijzigd van B 4,5 in V 10 jaar.

De waardering van handeling 315 van de actor de Minister van OCW wordt gewijzigd van V 10 jaar in B 4.

De waardering van handeling 326 wordt gewijzigd van B 5 in V 5 jaar.

Handeling 389 komt te vervallen. De opmerkingen worden geplaatst bij handeling 341.

De tekst van handeling 349 wordt aangepast: ‘Het laten verrichten van evaluatieonderzoek van AMVB’s en ministeriële regelingen op het gebied van energiebesparing’.

De waardering van handelingen 23 en 284 worden aangepast, zodat alleen de jaarverslagen worden bewaard.

De waardering van handelingen 63, 464, 503 en 506 wordt gewijzigd van B in V 10 jaar.

De waardering van handeling 118 wordt gewijzigd van B in V 5 jaar.

Daarop werden de selectielijsten op 7 juli 2005 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de volgende zorgdragers vastgesteld:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties [C/S&A/05/1427],

de Minister van Defensie [C/S&A/05/1426].

de Minister van Economische Zaken, [C/S&A/05/1425],

de Minister van Financiën [C/S&A/05/1424],

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [C/S&A/05/1423],

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap C/S&A/05/1422],

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [C/S&A/05/1421],

de Minister van Verkeer en Waterstaat [C/S&A/05/1419],

de Minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn [C/S&A/05/1418],

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer [C/S&A/05/1420],

Leeswijzer bij de handelingenlijst

In hoofdstuk 1 staan de handelingen van overheidsorganen op het beleidsterrein Energiebeleid beschreven. Deze zijn naar actor geordend. De handelingen worden beschreven in een handelingenblok, zoals hierna aangegeven:

(X): Dit is het nummer van de handeling. Deze nummering is uit het bijbehorende RIO overgenomen. Een handeling kan echter door verschillende actoren (gelijktijdig of opeenvolgend in tijd) zijn uitgevoerd. In dit geval is de betrokken handeling in het BSD uitgesplitst naar de betreffende actoren. Een handeling kan dus onder hetzelfde unieke nummer onder meerdere actoren zijn opgenomen.

Handeling: Dit is een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces. De formulering van de handelingen is in de regel toegespitst op het product. Echter, een handeling als zodanig omvat alle activiteiten die leiden tot het product . Dientengevolge is de neerslag van een handeling niet beperkt tot het (eind)product, maar omvat ze alle archiefbescheiden die in verband daarmee zijn voortgebracht. Zo betreft de neerslag van een beschikkende handeling niet alleen het originele besluit, maar ook alle voorstukken. Aangezien handelingen voortvloeien uit taken en bevoegdheden is het mogelijk dat een vermelde handeling in de praktijk nimmer (volledig) is uitgevoerd.

Periode: Hier staat het tijdvak vermeld gedurende welke jaren de handeling is verricht. Wanneer er geen eindjaar staat vermeld wordt de handeling op het moment van het verschijnen van het RIO nog steeds uitgevoerd.

Grondslag: Dit is de wettelijke basis op grond waarvan de actor de handeling verricht. Wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.

Opmerking: Deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft.

Waardering: De afkorting ‘B’ staat voor ‘bewaren’ , dat wil zeggen het na afloop van de wettelijke overbrengingstermijn overdragen aan het NA van de documentaire neerslag (ongeacht de gegevensdrager) van de handeling. Bij een B-handeling is achter de selectiebeslissing aangegeven welk selectiecriterium is toegepast. De afkorting ‘V’ staat voor ‘vernietigen (op termijn)’, oftewel ‘niet overbrengen’. Bij de desbetreffende handelingen wordt de vernietigingstermijn vermeld. Deze termijn betreft het aantal volle jaren dat dient te zijn verlopen sinds het einde van het jaar waarin een archiefbestanddeel (dossier, register, databestand) dat behoort tot de neerslag van de handeling, is afgesloten.

Vernietigingstermijnen

De toepassing van de vernietigingstermijnen is als volgt:

a. een dossier wordt afgesloten (bijv. op 30 januari 1999);

b. de bijbehorende vernietigingstermijn wordt hierbij opgeteld (bijv. 10 jaar);

c. het dossier wordt bewaard tot en met 31 december 2009 (1999 + 10);

d. de betrokken directeur wordt in de loop van dat jaar (in dit voorbeeld 2009) op de hoogte gesteld van de voorgenomen vernietiging van dit dossier;

e. het dossier wordt vernietigd per 2 januari 2010, tenzij de betrokken directeur zwaarwichtige redenen heeft voor uitstel van vernietiging (administratief of juridisch belang).

2. Inleiding Energiebeleid

Hoofdlijn van het overheidshandelen op het beleidsterrein

PIVOT definieert hoofdlijnen van het handelen als: de doelstellingen van de overheid binnen de kaders van een (deel)beleidsterrein. De taken binnen het deelbeleidsterrein Energiebeleid houden met name in de opwekking, invoer, transport en afzet van elektriciteit, de nationale en internationale aspecten van kernenergie en energiebesparing en duurzame energie.

Actoren

Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op deel bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de Minister van Economische Zaken worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijksoverheid behoren.

De actoren zijn ingedeeld in lijsten per zorgdrager:

Een uitgebreide beschrijving van de actoren die op het beleidsterrein Energiebeleid een rol spelen, is opgenomen in het PIVOT-rapport Energiebeleid, 1946–1994.

De actoren voor welke in het voorliggende BSD selectielijsten zijn opgenomen, zijn:

– Algemene Energieraad

– Ambtenaren aangewezen op grond van artikel 25, lid 1 onder a van de Warenwet

– Ambtenaren aangewezen op grond van artikel 58, lid 1 van de Kernenergiewet

– Ambtenaren invoerrechten en accijnzen

– Begeleidingscommissie aardwarmte

– Begeleidingscommissie MHD-generator

– Begeleidingscommissie Voorstudieplan Lievense

– Begeleidingscommissie Windenergie

– Begeleidingscommissie Zonne-energie

– Belastingdienst

– Centrale Raad voor de Kernenergie

– Commissie voor Atoomenergie

– Commissie Componenten Kweekreactoren

– Commissie Concentratie Nutsbedrijven (COCONUT)

– Commissie Elektriciteitswerken

– Commissie voor de milieueffectrapportage

– Commissie Heroverweging Verwijdering Radioactief Afval (HVRA)

– Commissie Nucleaire Industriële Ontwikkeling

– Commissie Opslag en Elektriciteit

– Commissie Reactorveiligheid

– Commissie van advies inzake de bouw van kernreactorcentrales/Commissie Roodenburg

– Commissie Warmte/Kracht-Koppeling (WKK) in de industrie (en vervolgcommissie)

– Commissie Windenergie en Opslag

– Economische Controle Dienst (ECD)/Ambtenaren/controleurs van de Economische Controledienst

– Dienst Investeringsrekening (DIR)

– Elektriciteitsraad

– Financieringscommissie Elektriciteitsbedrijven

– Gastec NV

– Hoofdingenieur voor de Bedrijfsontwikkeling in de provincie

– Industriële Raad voor de Kernenergie

– Interdepartementale Commissie Kernenergie (ICK)

– Keuringsinstituten

– Landelijke Stuurgroep voor Energieonderzoek (LSEO)

– Minister van Binnenlandse Zaken

– Minister van Buitenlandse Zaken

– Minister van Defensie

– Minister van Economische Zaken

– Minister van Financiën

– Minister van Justitie

– Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

– Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (sinds augustus 1994 Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen)

– Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Minister van Verkeer en Waterstaat

– Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur

– Nederlandse Onderneming Voor Energie en Milieu NV (Novem)

– NV VEG Gasinstituut (ca. 1960–1992)/GASTEC BV (1992–)

– Programmavoorbereidingscommissie Rationeel Energiegebruik in Verkeer en vervoer

– Programmavoorbereidingscommissie rationeel energiegebruik in de industrie

– Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening

– Voorlopige Raad voor het Energieonderzoek (REO)

– Rijksplanologische Commissie

– SENTER

– Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)

– Stichting Reactor Centrum Nederland

– Stuurgroep Energiebesparingprojecten in de Glastuinbouw

– Stuurgroep Nationaal Isolatieprogramma

– Vakminister

– Voorzitter van de Volksgezondheidsraad

– Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie

Het beleidsterrein Energiebeleid

Algemeen

Na de Tweede Wereldoorlog probeerde het Rijk zo snel mogelijk de productie van steenkool, gas en elektriciteit weer op gang te krijgen. Gezien het nationale belang van gas- en elektriciteitsproductie achtte de centrale overheid het tijd om de greep op deze nutsectoren te verstevigen.

In de Staatsalmanak van 1952 werd voor het eerst melding gemaakt van een begin van een overkoepelend beleid ‘Het uitwerken van de richtlijnen ter coördinatie van het in nationaal verband te voeren beleid op het gebied van het energiebeleid’. Verder was er binnen het Directoraat-Generaal een Economische Afdeling met onder meer als taak: ‘assistentie bij het algemeen beleid’ als taak.

De doelstelling van de Rijksoverheid op het taakveld algemene energiepolitiek tot aan de oliecrisis van 1973 is dan ook te omschrijven als ondersteunend. Pas na de oliecrisis werd er een duidelijke, beleidsvormende en coördinerende doelstelling opgesteld. Na 1973 probeerde de overheid haar greep op de elektriciteitssector te verstevigen.

De belangrijkste handelingen betreffende het algemene energiebeleid richten zich op het behandelen en coördineren van de hoofdlijnen van het Nederlandse energiebeleid. Dit geldt voor olie, gas, kernenergie, elektriciteit, energiebesparing en duurzame energie. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het internationale energiebeleid. Ook wordt het Nederlandse optreden voor wat betreft het beleidsterrein energiebeleid bij de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de Europese Commissie voor Europa en de International Energy Agency (IEA) gecoördineerd.

Elektriciteit

De elektriciteitsvoorziening in Nederland is in 1886 begonnen met de in bedrijfstelling van de eerste elektriciteitsfabriek te Kinderdijk. Rond de eeuwwisseling gingen de eerste gemeenten zich met elektriciteitsvoorziening bezighouden en successievelijk zijn alle elektriciteitsbedrijven in gemeentelijke en provinciale handen overgegaan. In 1920 was de elektriciteitsvoorziening nogal versnipperd en waren er zo’n 550 elektriciteitsbedrijven. Dit aantal is teruggelopen tot 38 bedrijven in 1991.

De redenen voor deze teruggang in het aantal bedrijven zijn:

– technische ontwikkelingen die leidden tot schaalvergroting in de productie

– vergroting van de betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening en kostenbesparingen door coördinatie bij de bouw van centrales en onderlinge koppeling van de centrales

– de toenemende rol van de rijksoverheid die via wet- en regelgeving streeft naar een landelijk elektriciteitsproductiesysteem.

In 1958 en in 1970 verschenen achtereenvolgens rapporten van de commissies Hupkes en Rietveld waarbij aangedrongen werd op verticale integratie i.e. productie en distributie in één hand.

Op basis van de adviezen van bovengenoemde commissies vermindert vanaf de jaren zeventig de consensus tussen de Rijksoverheid en de elektriciteitssector over het te voeren beleid. Vanuit overwegingen van efficiency vindt de Rijksoverheid een meer geconcentreerde productie en distributie van elektriciteit gewenst. Dit botst met de belangen van afzonderlijke productie- en distributiebedrijven. De greep op de elektriciteitssector wordt door Economische Zaken versterkt door het afsluiten van een overeenkomst met de SEP in 1975. Hierin verplicht de SEP zich haar elektriciteitsplan aan de Minister van Economische Zaken ter goedkeuring voor te leggen. Via een convenant tussen de Minister van Economische Zaken en de sector in 1988 wordt geregeld dat de elektriciteitsdistributiesector gesaneerd zal worden. Het streven is het aantal distributiebedrijven in 1990 terug te brengen tot 58.

Anno 1995 zijn er nog vier productiebedrijven EPON, EPZ, Economische Zaken en UNA, deze werken samen in en zijn aandeelhouders van de NV Samenwerkende Electriciteits Produktie-bedrijven (SEP).

De SEP voert in samenwerking met de productiebedrijven de volgende taken uit:

– planning van vervanging en uitbreiding van het productiepark en het hoogspanningskoppelnet

– import en export van elektriciteit

– besturing en bewaking van de productie en het transport van elektriciteit

– de dagelijkse optimalisatie van de productie

– pooling van de productiekosten.

Iedere twee jaar stellen SEP en de vier productiebedrijven een Elektriciteitsplan op dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken.

De distributiebedrijven verzorgen de inkoop, distributie en levering van elektriciteit. Daarnaast kunnen zij zelf elektriciteit produceren door middel van decentraal vermogen. Deze bedrijven zijn alle lid van EnergieNed, tot 1992 VEEN, de overkoepelende organisatie van elektriciteit, gas en warmte distribuerende bedrijven in Nederland.

Samenwerking en overleg vindt plaats over o.a. (inkoop)tarieven, leverings- en aansluitvoorwaarden, milieu en veiligheid.

In de Derde Energienota wordt ingegaan op de toenemende liberalisering en internationalisering van energiemarkten. De elektriciteitsproducenten zullen zich in toenemende mate richten op wat de klant vraagt. (Demand-side management)

De eind juni door de Eerste Kamer aanvaarde Elektriciteitswet 1998 is op 1 augustus 1998 gedeeltelijk in werking getreden. De nieuwe wet, die uiteindelijk de Elektriciteitswet uit 1989 zal gaan vervangen, beoogt individuele vragers en aanbieders op de elektriciteitsmarkt geleidelijk meer keuze te geven, op voorwaarde dat de elektriciteitsvoorziening even betrouwbaar, duurzaam en doelmatig blijft functioneren als nu het geval is. De wet geeft daarmee uitvoering aan de Europese richtlijn uit 1996.

Kernenergie

In 1939 verwierf de Nederlandse regering enige tonnen uraniumconcentraat waarmee de eerste aanzet voor kernenergie werd gegeven. Op grond hiervan was het mogelijk direct na de Tweede Wereldoorlog een samenwerkingsverband aan te gaan met Noorwegen. Dat land beschikte namelijk over het vereiste zwaar water om te kunnen werken met natuurlijk uranium. Dit leidde tot de gezamenlijke bouw van een kernreactor in Noorwegen die in 1951 gereed kwam. Met de daar opgedane ervaring besloot de Nederlandse regering ook in Nederland een reactor te bouwen. Nog niet duidelijk was welk type reactor gebouwd zou worden.

In 1955 werd het Reactorcentrum Nederland (RCN) opgericht waarin onder meer de elektriciteitswereld via de KEMA participeerde. Er werd besloten om in Petten een Hoge Fluxreactor (HFR) als onderzoeksreactor te bouwen. Daarnaast werd in dat jaar de interdepartementale Commissie voor Atoomenergie opgericht; deze commissie kreeg als taak het adviseren van de regering over de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van kernenergie en richtlijnen te ontwerpen voor de regeringsvertegenwoordigers in het bestuur van het Reactorcentrum Nederland. Het secretariaat van deze commissie berustte bij een ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken. Tot dan waren diverse Directoraten-generaal binnen het ministerie belast met diverse aspecten van kernenergie. Op 15 maart 1956 werd de Directie Kernenergie ingesteld die belast werd met ‘de coördinatie en de behandeling van alle vraagstukken betrekking hebbende op het te voeren beleid op het gebied van de kernsplitsing’. In hetzelfde jaar werd in de Verenigde Staten voor het RCN een zogenaamde hoge neutronenfluxreactor besteld. De HFR te Petten werd in 1961 overgedragen aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) aangezien het in het Euratomverdrag bedoelde Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) aldaar gevestigd zou worden. Tot 1972 maakte de HFR deel uit van het Euratomprogramma: de andere EG-lidstaten hadden inmiddels hun eigen onderzoeksreactoren en waren derhalve niet langer bereid een bijdrage te leveren. In 1983 werd (voorlopig) het laatste meerjarenplan voor de HFR vastgesteld. De Europese Commissie (20%), de Bondsrepubliek Duitsland (40%) en Nederland (40%) financierden het programma. De elektriciteitsbedrijven besloten vervolgens tot de bouw van kerncentrales in Dodewaard en Borssele.

In de jaren zestig werd het beleidsaccent verschoven naar specifieke onderzoeksterreinen waarbij vooral de snelle kweekreactoren en het gasultracentrifugeproces veel aandacht kregen. Naast plannen voor meer kerncentrales, begon er echter ook twijfel en verzet te komen. Dit uitte zich in het weigeren van de zogenaamde Kalkar-heffing waaruit de bouw van een snelle kweekreactor in Duitsland betaald zou worden.

De oliecrisis van 1973 deed het besef toenemen dat naast de traditionele energiebronnen als aardolie, aardgas en steenkool ook uitgekeken moest worden naar alternatieve bronnen. Het tij keerde ten gunste van kernenergie. In de Energienota 1974 nam de regering het principebesluit tot de bouw van drie kerncentrales op grond van een aantal nadere studies. De Energienota kondigde aan dat betreffende kernenergiestudies verricht zouden worden. Het ging hierbij om de Risicoanalyse van de Splijtstofcyclus in Nederland (RASIN), een advies van de Gezondheidsraad getiteld Kerncentrales en Volksgezondheid. Invloed van kernenergie op volksgezondheid en milieu in Nederland bij een totale capaciteit van 3500 MW, en het Advies van de Commissie Reactorveiligheid over de veiligheidsaspecten van de splijtstofcyclus in Nederland. Deze drie rapporten werden in september 1975 aan de Staten-Generaal aangeboden. In deze Energienota werd gesteld dat beslissingen met betrekking tot kernenergie in fasen tot stand zouden moeten komen. De regering besloot om een Aanvullend Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (ASEV) op te laten stellen.

Vanaf het midden van de jaren zeventig werd door de regering nagedacht over nieuwe vestigingsplaatsen voor kerncentrales. Het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, deel a van de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uit 1975 voorzag in 32 locaties waar eventueel een kerncentrale gebouwd kon worden. Het totale productievermogen van deze centrales zou geschikt moeten zijn voor ten minste 1000 Mwe. Uiteindelijk bleken na nader onderzoek slechts 12 plaatsen daadwerkelijk in aanmerking te komen. In het ASEV werd geen definitieve keuze voor één of meer vestigingsplaatsen gemaakt.

Ook had de regering het voornemen de overheid bij de bouw en exploitatie van kerncentrales een veel grotere zeggenschap te geven. Er werd een aanvullend structuurschema voor de elektriciteitsvoorziening opgesteld met daarin mogelijke vestigingsplaatsen voor toekomstige centrales. Dit werd begin 1977 uitgebracht als onderdeel van een planologische kernbeslissing (PKB).

Eind jaren zeventig werd door een aantal maatschappelijke groeperingen naar aanleiding van het vraagstuk van de vestiging van kerncentrales aangedrongen op een brede maatschappelijke discussie over de algehele energieproblematiek. De Minister van Economische Zaken verzocht de voorlopige Algemene Energieraad (AER) advies uit te brengen over de opzet van een dergelijke discussie. Dit leidde tot het op 7 juni 1978 uitgebrachte advies ‘inzake een brede maatschappelijke discussie over (kern)energie’. Het doel van deze discussie was drieledig:

1. het objectiveren en aanvullen van de informatie over voor de toekomst reëel bestaande keuzen op energiegebied;

2. participatie van de bevolking bij de meningsvorming;

3. het registreren van meningen op grond waarvan de regering en het parlement een beslissing zouden kunnen nemen.

Op 17 juli 1980 presenteerde de toenmalige Minister van Economische Zaken, G.M.V. van Aardenne, de nota Energiebeleid. Deel 3 Brandstofinzet centrales. In deze nota stond een tweetal vragen centraal: is kernenergie als middel voor de opwekking van elektriciteit in ons land aanvaardbaar? En is kernenergie wenselijk in afweging met onder meer energiepolitieke, milieuhygiënische en financieel-economische aspecten?

Hierbij ging het er met name om of de risico’s van kernenergie aanvaardbaar zijn voor Nederland. Risico’s die samenhingen met:

– radioactiviteit, milieu en volksgezondheid;

– reactorveiligheid;

– radioactief afval;

– non-proliferatie;

– overige neveneffecten.

De Regering zag, net als de Gezondheidsraad, vanuit het oogpunt van stralingsbelasting geen reden om kernenergie af te wijzen.

In 1982 werd de Centrale organisatie voor radioactief afval (COVRA B.V.) opgericht. De Ministeries van VROM en Financiën waren actief bij de oprichting betrokken. Naast deze ministeries waren ook de radioactief afval producerende bedrijven PZEM (Provinciale Zeeuwse Elektriciteitsmaatschappij), de GKN (N.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland) en het ECN (Energieonderzoekscentrum Nederland) betrokken. De COVRA is het enige bedrijf in Nederland dat belast is met het inzamelen, verwerken, conditioneren en opslaan van radioactief afval. Een aanwijzing hiertoe wordt gedaan door de Ministers van SZW en VROM. Door middel van een regeringscommissaris in de Raad van Commissarissen houdt de overheid toezicht; daarnaast bezit de overheid 10% van het aandelenkapitaal. De PZEM, de GKN en het ECN bezitten elk 30% van de aandelen.

Op grond van nadere studies en een gedetailleerde nota van de Interdepartementale commissie voor de kernenergie over opslag van het radioactieve afval kondigt de regering aan tot proefboringen in zoutkoepels over te gaan. Politiek en maatschappelijk komen er nu steeds meer insprekers waarbij kernenergie zelfs ten principale ter discussie staat.

In 1979 werd vervolgens de zogenaamde Opzetnota uitgebracht waarin aangekondigd werd dat er een Maatschappelijke Discussie (MD) zou plaatsvinden onder leiding van een stuurgroep, welke in 1984 een eindrapport zou uitbrengen. Na afloop van deze discussie lag politiek de weg vrij voor het nemen van nieuwe beslissingen. Er werden nu voorstellen gedaan om nieuwe kerncentrales te bouwen. De Kamers gingen akkoord onder voorwaarde dat, alvorens de vergunning voor de bouw van een centrale werd verleend, er oplossingen met betrekking tot radioactief afval gerealiseerd dienden te zijn.

In 1985 werd een zestal locaties geschikt geacht om een kerncentrale te bouwen: Borssele, Eems, Ketelmeer, Maasvlakte, Moerdijk en de Westelijke Noordoostpolderdijk. De regering besloot in januari 1986 dat Borssele, Maasvlakte en Eems als locatie gehandhaafd moesten blijven; de Moerdijk en de Westelijke Noordoostpolderdijk moesten nader onderzocht worden, terwijl het Ketelmeer als mogelijke locatie definitief geschrapt werd. Na het ongeval met de kerncentrale te Tsjernobyl werd de beslissing over uitbreiding van het aantal kerncentrales in Nederland opgeschort. In 1988 werd een Interdepartementale Stuurgroep Herbezinning ingesteld welke samen met de Commissie Reactor Veiligheid en de Algemene Energie Raad advies moest uitbrengen aan de regering.

De regering besloot vervolgens geen nieuwe kerncentrales te bouwen en te onderzoeken of de huidige centrales vernieuwd c.q. gesloten moesten worden. Eind 1994 volgde na een heftige parlementaire discussie hierover het regeringsstandpunt: de centrale Dodewaard blijft open tot 2004. Twee jaar later werd besloten Dodewaard reeds in 1998 te sluiten.

De derde Energienota werd op 20 december 1995 door de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De nadruk ligt in deze nota op de bevordering van de marktwerking in de energiesector en op meer duurzame energie. Voor duurzame energie worden twee doelen nagestreefd: ten eerste het vergroten van de energie-efficiency en ten tweede een groter aandeel van duurzame energie. De bouw van nieuwe kerncentrales is de komende jaren dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de marktwerking wordt in de nota ervan uitgegaan dat het niet langer vanzelfsprekend is dat de Rijksoverheid overal en altijd in de energievoorziening moet kunnen ingrijpen.

Energiebesparing en duurzame energie

De energiecrisis in 1973 deed de overheid het belang inzien van een voorzieningszekerheid betreffende brandstoffen. In haar beleid richt zij zich op brandstofdiversificatie. Zo werden energiebesparing en grotere inzet van duurzame energiebronnen belangrijke doelstellingen.

Om deze doelstellingen te bereiken stelt de overheid zich tot taak dat de primaire energiebronnen, steenkool, aardgas en aardolie, doelmatiger benut moeten worden. Verder wil de overheid meer en beter gebruik maken van duurzame energie door het stimuleren van zowel het onderzoek naar, als de praktische toepassing en benutting van duurzame energiebronnen. De eerste twee energienota’s uit 1974 en 1979 gingen vooral in op het belang van energiebesparing en brandstofdiversificatie. De Derde Energienota uit 1996 richt zich naast energiebesparing en brandstofdiversificatie vooral op het stimuleren van duurzame energie.

Algemeen valt op te merken dat het streven naar substantiële energiebesparing in de loop der jaren meer en meer geïntegreerd is geraakt met milieu- en economische doelstellingen.

3. Actoren waarvan het archief onder de zorg van de Minister van Economische Zaken valt

3.1. Minister van Economische Zaken

(1.)

Handeling: Het instellen van het Directoraat-Generaal voor de Energievoorziening van het Ministerie van Economische Zaken.

Periode: 1947–

Producten: Instellingsbeschikking; Organisatiebeschikking.

Bron: Staatsalmanak 1947

Waardering: B 4

(2.)

Handeling: Het (mede-)instellen van adviescommissies en raden betreffende het te voeren beleid inzake de energievoorziening.

Periode: 1946–

Producten: Instellingsbeschikking van o.a. de Algemene Energieraad.

Bron: Dossier Raden en Commissies en hun relaties met de Directie Kernenergie; Staatsalmanak 1946 e.v.; Energienota 1974; H.G. de Maar (red.), Energierecht (Alphen aan den Rijn 1978).

Waardering: B 4

(3.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van (bijzondere) wetten betreffende het algemene energiebeleid.

Periode: 1946–

Producten: Wet op de Algemene Energieraad 1985 (Stb. 287, 1985)

Bron: Art. 181 Grondwet (GW) 1946, art. 181 GW 1948, art. 188 GW 1953

Waardering: B 1

(4.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake de energievoorziening.

Periode: 1946–

Producten: Bijvoorbeeld:

Energienota 1974;

Nota energiebeleid 1979.

Integrale nota LPG (1984)

Bron: Art. 181 Grondwet (GW) 1946, art. 181 GW 1948, art. 188 GW 1953

Waardering: B 1, 2

(5.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake de energievoorziening.

Periode: 1946–

Producten: brieven, notities.

Bron: –

Waardering: B 2, 3

(6.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de formulering van het internationale energiebeleid.

Periode: 1957–

Producten: bijdrage

Bron: Staatsalmanak 1996–1997

Waardering: B 1

(7.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de vergaderingen van de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Commissie voor Europa en de International Energy Agency.

Periode: 1957–

Producten: –

Bron: Staatsalmanak

Waardering: B 1

(8.)

Vervallen.

(12.)

Handeling: Het voordragen van leden en de voorzitter van de Algemene Energieraad.

Periode: 1985–

Producten: Voordracht.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 5, lid 1; art. 8, lid 1.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(14.)

Handeling: Het, na overleg met de Algemene Energieraad, voorzien in het secretariaat van de Algemene Energieraad.

Periode: 1985–

Opmerking: Het secretariaat staat de Algemene Raad en het presidium bij in de uitvoering van hun taak.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 10.

Waardering: V 5 jaar

(16)

Handeling: Het aanwijzen van personen die vergaderingen van de Algemene Energieraad bijwonen.

Periode: 1985–

Producten: Beschikking.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 15, lid 1.

Waardering: V 5 jaar na uittreding

(19.)

Handeling: Het goedkeuren van het reglement van orde van de Algemene Energieraad.

Periode: 1985–

Producten: Goedkeuringsbesluit van het Reglement van orde.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 18, lid 2.

Waardering: V 10 jaar

(20.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: o.a. beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties.

Periode: 1945–

Bron: Grondwet art. 82

Waardering: B 1, 2

(21.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: o.a. wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten; bijvoorbeeld de Wet houdende regelen omtrent het betrekken van elektriciteit uit het buitenland, de Electriciteitswet 1938, de Elektriciteitswet 1989 en de Elektriciteitswet 1998.

Periode: 1946–

Bron: Grondwet art. 82

Waardering: B 1

(22.)

Handeling: Het voorbereiden van amvb’s waarbij voorschriften worden vastgesteld omtrent de deugdelijkheid, veiligheid en doelmatigheid van elektriciteitscentrales.

Producten: nog niet gerealiseerd

Periode: 1946–

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938, 523, art. 12, lid 1a.

Waardering: B 1

(23.)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Periode: 1946–

Waardering: B 3 (jaarverslagen)

V 10 jaar (overig materiaal)

(24.)

Handeling: Het uitbrengen van verslag, uiterlijk in 1995, en vervolgens om de vijf jaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal over de werking van de Elektriciteitswet 1989.

Producten: verslagen

Periode: 1995–

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 52.

Waardering: B 3

(25.)

Handeling: Het beantwoorden van kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: brieven, notities

Periode: 1946–

Waardering: B 2, 3

(26.)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende elektriciteitsvoorziening

Producten: brieven, notities

Periode: 1946–

Waardering: B 3

(27.)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende elektriciteitsvoorziening en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen.

Producten: beschikkingen, verweerschriften

Periode: 1946–

Waardering: V 10 jaar

(28.)

Handeling: Het voorbereiden van een KB waarin ambtenaren worden aangewezen belast met het toezicht op de naleving van de Electriciteitswet 1938.

Producten: KB Stb. 1958, 381 en KB Stb. 1965, 305

Periode: 1946–1990

Opmerking: In 1958 werden de ambtenaren van de invoerrechten en accijnzen aangewezen. In 1965 werden de ambtenaren van de Economische controle dienst aangewezen. Deze laatsten werden opsporingsambtenaren genoemd en hadden dus ook meer bevoegdheden.De genoemde KB’s zijn ingetrokken in 1990 Stb. 1990, 84. De ambtenaren die dan worden aangewezen zijn controleambtenaren van de Rijkskeuringsdienst van Waren.

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938,523, art. 15 en Ad art. 15.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(31.)

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein elektriciteitsvoorziening.

Producten: beschikkingen

Periode: 1946–

Waardering: V 7 jaar

(32.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: brieven, notities

Periode: 1946–

Waardering: V 3 jaar

(33.)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van elektriciteitsvoorziening.

Producten: voorlichtingsmateriaal

Periode: 1946–

Waardering: V 3 jaar

N.B. Van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd.

(34.)

Vervallen.

(35.)

Handeling: Het voorbereiden en begeleiden van wetenschappelijk onderzoek betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: nota’s, notities

Periode: 1946–

Waardering: V 5 jaar

(36.)

Handeling: Het geven van opdracht tot wetenschappelijk onderzoek en het vaststellen van rapporten betreffende elektriciteitsvoorziening.

Producten: onderzoeksrapporten

Periode: 1946–

Waardering: B 5

(37.)

Handeling: Het instellen en opheffen van de Rijksdienst voor de elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1945–1954

Bron: Maar, H.G. de, p. 86

Waardering: B 4

(38.)

Handeling: Het aanwijzen of intrekken van een aanwijzing, van een naamloze- of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die tezamen met de vergunninghouders de taak heeft krachtens de wet zorg te dragen voor de landelijke openbare elektriciteitsvoorziening.

Producten: Min. Beschikking.

Periode: 1989–

Opmerking: Dit vennootschap is de NV SEP.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 2 en 8.

Waardering: B 4

(39.)

Handeling: Het goedkeuren van de benoeming van de voorzitter v/d Raad van Commissarissen tevens voorzitter van de Raad van Toezicht en voorzitter van de Aandeelhoudersvergadering van de NV SEP.

Producten: Min. beschikking.

Periode: 1949–

Bron: Statuten van de NV SEP 1971 art. 16, lid 1, Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 8.

Waardering: V 5 jaar na uittreding

(40.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, de Raad van Toezicht en de Aandeelhoudersvergaderingen van de NV SEP.

Periode: 1949–

Opmerking: De Minister van Economische Zaken nam aan deze vergaderingen als voorzitter deel.

Bron: Statuten van de NV SEP 1971 art. 16, 22, 29.

Waardering: B 4

(41.)

Handeling: Het afgeven van vergunningen voor het betrekken van elektriciteit uit het buitenland.

Periode: 1946–

Opmerking: De Elektriciteitswet 1989 art. 34 geeft aan dat alleen elektriciteit tbv de openbare voorziening geïmporteerd mag worden door de NV SEP. Wel zou er stroom geïmporteerd mogen worden door bedrijven die zelf stroom opwekken, zelfopwekkers. Dezen mogen echter geen stroom doorleveren aan derden volgens art. 37, lid 1 van de wet van 1989.

Bron: Wet houdende regelen omtrent het betrekken van elektriciteit uit het buitenland Stb. 1936, 524 art. 1, gewijzigd Stb. 1988, 77 art. VII C, ingetrokken Elektriciteitswet 1989 art. 59 Stb. 1989, 524.

Waardering: V 10 jaar na vervallen vergunning

(42.)

Handeling: Het goedkeuren van door de NV SEP af te sluiten importovereenkomsten waarbij elektrisch vermogen wordt gecontracteerd.

Producten: Ministeriële beschikking.

Periode: 1989–1998

Opmerking: De NV SEP heeft o.a. contracten afgesloten met Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen AG (VEW) en Electricité de France. Ook is er een overeenkomst met het Belgische elektriciteitsbedrijf Electrabel over wederzijdse bijstand bij vermogenstekorten. Met Noorwegen is er een uitvoeringsbesluit voor een kabelverbinding waarmee waterkracht-energie geleverd kan worden, deze biedt de mogelijkheid om zowel vermogen te ontvangen als te restitueren .

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 35 en 36.

Waardering: B 5

(43.)

Handeling: Het verlenen, wijzigen, intrekken of weigeren van een vergunning voor het in werking hebben van één of meer elektriciteitscentrales groter dan 5 MW t.b.v. van de openbare elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1989–

Opmerking: Bij deze handeling is inbegrepen het opvragen van nadere gegevens door de Min. ( tot 1-1-1994 Stb. 1992, 422 art. 33. en Stb. 1993, 693) en het plegen van overleg met de vergunninghouder en de SEP. Voorwaarde is dat de NV of BV waaraan vergunning wordt verleend in totaal minimaal 2500 MW, nu of in de toekomst, moet kunnen opwekken. In de overgangsperiode van inwerking treding v/d wet tot 31/12/1992 is het toegestaan dat het totale op te wekken vermogen minder dan 2500 MW bedraagt, mits via het elektriciteitsplan blijkt dat dit vermogen op termijn 2500 MW of meer bedraagt.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 3 t/m 7 en 53.

Waardering: B 5

(44.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van verzoeken tot statutenwijzigingen van vergunninghouders van elektriciteitscentrales.

Producten: Ministeriële beschikking.

Periode: 1989–1998

Bron: de Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 10.

Waardering: B 4

(45.)

Handeling: Het behandelen van beroepen van distributiebedrijven inzake weigering door de NV SEP voor het bouwen of in werking hebben van een installatie voor het opwekken van elektriciteit met een totaal vermogen van 25 MW of meer.

Producten: Ministeriële Beschikking.

Periode: 1991–

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 40, lid 3 inwerking KB Stb. 1991, 241.

Waardering: B 5

(46.)

Handeling: Het stellen van nadere regels aan distributiebedrijven, inzake opgave van gegevens over installaties voor het opwekken van elektriciteit aan de NV SEP.

Periode: 1989–

Opmerking: Voordat regels m.b.t. opgave van gegevens worden vastgesteld pleegt de Min overleg met de NV SEP en de distributiebedrijven.

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 44, lid 3

Waardering: V 5 jaar na vervallen

(47.)

Handeling: Het beschikken op schriftelijke verzoeken aan neteigenaren om te komen tot een passend aanbod voor transport van elektriciteit ten behoeve van de openbare voorziening, een bijzondere grootverbruiker of ingevoerde elektriciteit.

Producten: Ministeriële beschikking

Periode: 1989–

Opmerking: Voor vaststelling aanbod stelt de Minister beide partijen in de gelegenheid van hun gevoelen blijk te geven. Tegen een besluit van de Minister staat beroep open bij het College van beroep voor het bedrijfsleven.

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 48 en 49.

Waardering: V 5 jaar

(48.)

Handeling: Het verzoeken om inlichtingen benodigd voor uitvoering van de wet, aan de vergunninghouders, de NV SEP of degene aan wie een distributie-bedrijf toebehoort.

Periode: 1989–

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 50.

Waardering: V 5 jaar

(49.)

Handeling: Het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de NV SEP inzake doorvoer van elektriciteit via de hoofdnetten.

Periode: 1990–

Bron: Richtlijn Raad v/d EEG 90/547/EEG PBEG 1990, L313/30.

Waardering: B 4, 5

(50.)

Handeling: Het zich laten informeren door de NV SEP inzake het onderhandelen en het sluiten van doorvoerovereenkomsten met bedrijven die in de Lid-Staten verantwoordelijk zijn voor het hoogspanningshoofdnet.

Periode: 1991–

Opmerking: Het betreft doorvoerovereenkomsten met een minimale looptijd van één jaar. Deze gegevens dienen ook verstrekt te worden aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Bron: Richtlijn Raad v/d EEG 90/547/EEG, PB EG L 313 art. 2, 4, 5

Waardering: B 3

(51.)

Handeling: Het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden, de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland, sedert 1991 EnergieNED, en de elektriciteitsdistributiebedrijven ter uitvoering van richtlijn 90/377/EEG betreffende een communautaire procedure inzake de doorzichtigheid van de prijzen van gas en elektriciteit voor industriële eindverbruikers.

Periode: 1990–

Bron: Richtlijn Raad v/d EEG 90/377/EEG, PB EG 1990 L 185

Waardering: B 5

(52.)

Handeling: Het zich laten informeren door de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland, sedert 1991 EnergieNED, over de verkoopprijzen en -voorwaarden die worden gehanteerd voor industriële eindverbruikers van elektriciteit en het geldende prijsstelsel.

Periode: 1991–

Opmerking: EnergieNED bewerkt de halfjaarlijkse gegevens en maakt iedere twee jaar een onderverdeling van de verbruikers en van de overeenkomstige volumes per verbruikscategorie. EnergieNed heeft ook de verplichting om de bovengenoemde gegevens ter beschikking te stellen aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen BSEG.

Grondslag: Richtlijn Raad v/d EEG 90/377/EEG, PB EG 1990, L 185 Art. 3 en 4b.

Waardering: B 3

(54.)

Handeling: Het sluiten van een convenant met elektriciteitsdistributiebedrijven ter sanering van de elektriciteitssector

Producten: convenant met elektriciteitsdistributiebedrijven 1988

Periode: 1981–

Opmerking: Het convenant tussen Economische Zaken enerzijds en VEEN,VEGIN en VESTIN anderzijds is een uitvloeisel van de exercitie Coconut en vervolgstudie door Krekel van der Woerd en Wouterse. Andere betrokken partijen die geraadpleegd werden waren het IPO en VNG.

Bron: Economische Zaken profiel van een ministerie (blz. 83), Bruijn J.A., ’s-Gravenhage 1989.

Waardering: B 5

(55.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van BZK, goedkeuren van beschermingsplannen van elektriciteitsbedrijven

Producten: verklaring

Periode: 1958–

Opmerking: Elektriciteitsbedrijven zijn op grond van dit besluit gehouden tot het treffen van regelingen voor bedrijfszelfbescherming, instellen van beschermingsorganisaties en vaststellen van beschermingsplannen. De Ministers van BIZA en Economische Zaken kunnen vrijstellingen of ontheffingen verlenen.

Bron: Besluit bescherming gas- en elektriciteitsbedrijven Stb. 1957, 580 art. 4

Waardering: V 5 jaar na vervallen plan

(56.)

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot instelling van advies- en overlegorganen betreffende elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1974–

Bron:

Waardering: B 1, 4

(57.)

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot samenstelling van advies- en overlegorganen betreffende elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1974–

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938, 523, art. 14, lid 2, lid 7

Waardering: B 1, 4

(58.)

Handeling: Het aanstellen, ontslaan van het hoofd en het personeel van het bureau van de Electriciteitsraad.

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit tot vaststelling van regelen omtrent de Electriciteitsraad

Stb 1940, 560.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(59.)

Handeling: Het na overleg met de voorzitter regelen van de organisatie en werkzaamheden van het bureau van de Electriciteitsraad en de wijze van samenwerking met de andere Rijksdiensten.

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit tot vaststelling van regels omtrent de Electriciteitsraad

Stb 1940, 560.

Waardering: B 4

(60.)

Handeling: Het verlenen van toestemming tot openbaarmaking van door de Electriciteitsraad en haar commissies behandelde zaken.

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit tot vaststelling van regelen omtrent de Electriciteitsraad Stb. 1940, 560, art. 6

Waardering: V 5 jaar

(61.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van de reglementen van de werkzaamheden van de Electriciteitsraad en haar commissies.

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit tot vaststellen van regelen omtrent de Electriciteitsraad Stb. 1940, 560, art. 14, lid 2

Waardering: V 10 jaar

(62.)

Handeling: Het aanwijzen van één of meer vertegenwoordiger(s) ten behoeve van het deelnemen aan de vergaderingen van de Electriciteitsraad.

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit regelen omtrent de Electriciteitsraad Stb. 1940, 560.

Waardering: V 10 jaar

(63.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Electriciteitsraad door één of meer aangewezen vertegenwoordiger(s).

Periode: 1946–1985

Bron: Besluit regelen omtrent de Electriciteitsraad Stb. 1940, 560.

Waardering: V 10 jaar

(68.)

Handeling: Het in overleg met de Minister van VROM en de NV SEP voorbereiden van het structuurschema electriciteitsvoorziening (SEV).

Producten: ontwerp SEV

Periode: 1971–

Opmerking: het SEV geldt telkens voor een periode van 15 jaar en moet worden vastgesteld in de Ministerraad. Het eerste SEV (1975) verscheen in 1981. Zie ook art. 55 over de termijn wanneer het SEV gereed moet zijn. Een jaar voordat de termijn van een SEV afloopt dient de Staten Generaal te worden geïnformeerd over een nieuw SEV.

Bij alle voorbereidingen zal er natuurlijk uitgebreid onderzoek plaatsvinden en zal de Minister van Economische Zaken diverse organen om advies vragen, bijvoorbeeld het CPB. NB.De Minister van VROM is niet als actor opgenomen aangezien de handeling deel uitmaakt van een algemene handeling namelijk het overleggen met vakministers over planologische kernbeslissingen.

Bron: Wet op de Ruimtelijke Ordening Stb. 1985, 626 art. 2a en de Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535 art. 14.

Waardering: B 1

(69.)

Handeling: Het voeren van overleg, samen met de Minister van VROM, met provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen over ontwerpstructuurschema’s elektriciteitsvoorziening

Periode: 1971–

Opmerking: Het SEV is een planologische kernbeslissing. Deze wordt afgestemd met de provinciale streekplannen en de gemeentelijke bestemmingsplannen. De Minister van VROM kan via de WRO art. 6 en art. 37 aanwijzingen geven over de inhoud van streek- en bestemmingsplannen.

Bron: Wet WRO Stb. 1985, 623, 624, 625. (eventueel wet stb. 1962, 286)

Waardering: B 1

(71.)

Handeling: Het in samenwerking met de Minister van VROM doen opstellen van een milieu effect rapportage (m.e.r.) tbv het structuurschema elektriciteitsvoorziening.

Producten: milieueffectrapport

Periode: 1979–

Opmerking: Het SEV is m.e.r.-plichtig ten aanzien van de oprichting, of ombouw naar kolen, van elektriciteitscentrales met een vermogen vanaf 300 Mw, oprichting windenergiecentrales met een vermogen groter dan 20 Mw, aanleg ondergrondse opslag van water of stoom tbv elektriciteitsvoorziening groter dan 1 miljoen kubieke meter en hoogspanningsverbindingen van 220 Kv over een afstand van meer dan één kilometer door kwalitatief kwetsbaar aangeduide gebieden. De activiteiten van bovengenoemde handeling omvatten: het opstellen van een startnotitie, het organiseren van inspraak en advisering ten behoeve van de richtlijnen en het vaststellen van de richtlijnen voor het MER, het organiseren van inspraak en advisering over het MER, en het zorgdragen voor de evaluatie van de werkelijk optredende milieu-effecten.

Bron: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (WABM) Stb. 1979, 442

Waardering: B 1, 2, 3

(73.)

Handeling: Het na vijf jaar evalueren van het structuurschema elektriciteitsvoorziening en het bijbehorende milieueffectrapport MER.

Periode: 1998–

Bron: Tweede structuurschema elektriciteitsvoorziening

Waardering: B 2

(75.)

Handeling: Het opstellen van elektriciteitsplannen waarin de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening in Nederland wordt aangegeven.

Producten: elektriciteitsplannen

Periode: 1947–1949

Opmerking: In de periode 1947 tot 1949 werden deze plannen door Economische Zaken zelf opgesteld vanaf, 1949 werden ze opgesteld door de NV SEP. Aanvankelijk werden elektriciteitsplannen ieder jaar opgesteld en bedroeg de periode waar ze betrekking op had 5 tot 9 jaar. Momenteel komt er iedere 2 jaar een E-plan uit, even jaren, dat betrekking heeft op de komende 20 jaar. Enkele punten die in het plan aan de orde komen zijn: de totale elektriciteitsbehoefte, de hoeveelheid die kan worden opgewekt en zal worden ingevoerd, een omschrijving van in werking gehouden en op te richten elektriciteitscentrales, aan te leggen en in werking gehouden hoogspanningsverbindingen, het beleid tav inzet brandstoffen en splijtstoffen en ramingen inzake de investeringen die noodzakelijk zijn om het plan te realiseren.

Bron: Grondwet art. 82

Waardering: B 1

(76.)

Handeling: Het sluiten van een convenant met NV SEP inzake het opstellen en vaststellen van Elektriciteitsplannen

Producten: Convenant Staat-SEP 1975

Periode: 1975–1989

Opmerking: Het convenant regelt oa de bevoegdheid van de minister E-plannen goed te keuren. Met de totstandkoming van de Elektriciteitswet in 1989 werd deze bevoegdheid wettelijk geregeld en was het convenant niet meer nodig.

Bron: Energienota 1974, (kamerstuk 13122)

Waardering: B 1

(77.)

Handeling: Het al dan niet (gedeeltelijk) goedkeuren van een door de NV SEP ingediend elektriciteitsplan of wijziging daarvan.

Producten: Ministeriële Beschikking.

Periode: 1950–1996

Opmerking: Tot 1975 was er niet sprake van officiële goedkeuring, hooguit werd via de DGE die Voorzitter van de Raad van Commissarissen was enigszins gestuurd. Pas vanaf het convenant in 1975 had de Minister officiële bevoegdheid die wettelijk werd via de E-wet 1989. Vanaf dat jaar geldt dat bij onthouding (gedeeltelijke) goedkeuring de Minister aanwijzingen kan geven tbv een nieuw plan en pleegt overleg met NV SEP.

De commissie Electriciteitswerken, de Electriciteitsraad en later de Algemene Energieraad adviseren bij de totstandkoming van het elektriciteitsplan.

Bron: Convenant Staat – NV SEP 1975 en Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535 art. 15 t/m 21.

Waardering: B 5

(79.)

Handeling: Het verlenen, wijzigen, intrekken of weigeren van een vergunning voor het bouwen van één of meer elektriciteitscentrales groter dan 5 MW tbv de openbare elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1989–

Opmerking: Bij deze handeling is inbegrepen het opvragen van nadere gegevens door de Min. ( tot 1-1-1994 Stb. 1992, 422 art. 33. en Stb. 1993, 693) en het plegen van overleg met de vergunninghouder en de SEP. Voorwaarde is dat de NV of BV waaraan vergunning wordt verleend in totaal minimaal 2500 MW, nu of in de toekomst, moet kunnen opwekken. In de overgangsperiode van inwerking treding v/d wet tot 31/12/1992 is het toegestaan dat het totale op te wekken vermogen minder dan 2500 MW bedraagt, mits via het elektriciteitsplan blijkt dat dit vermogen op termijn 2500 MW of meer bedraagt.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 3 t/m 7 en 53.

Waardering: B 5

(81.)

Handeling: Het benoemen van de leden van de commissie elektriciteitswerken.

Periode: 1946–

Opmerking: De commissie bestaat maximaal uit 13 leden. Drie leden rechtstreeks, waaronder een deskundige op het gebied van elektriciteitsvoorziening. Twee leden op voordracht van LAVI, en telkens één door tussenkomst van VROM, V&W, CRM, Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, het Landbouwschap, de Stichting Natuur en Milieu, de VDEN en VoMil.

Bron: Beschikking 1-12-1932 Minister van Waterstaat, gewijzigd bij beschikking 23-09-1949 Minister van Economische Zaken, gewijzigd 10-03-1982 Stcrt. 1985, 51 en laatstelijk gewijzigd 23-09-1982.

Waardering: V 5 jaar

(82.)

Handeling: Het goedkeuren van het reglement van orde en het geven van aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering van de taak van de commissie elektriciteitswerken.

Periode: 1982–

Bron: Instellingsbeschikking CEW Stcrt. 1982, 51

Waardering: B 4

(83.)

Handeling: Het voorzien in een secretaris en een secretariaat voor de commissie elektriciteitswerken.

Periode: 1982–

Bron: Instellingsbeschikking CEW Stcrt. 1982, 51

Waardering: V 5 jaar

(84.)

Handeling: Het afgeven van een concessie met een erkenning van openbaar belang aan de NV SEP voor aan te leggen en in werking te houden (exploitatie) inrichtingen en werken tot voortbrengen, geleiden van transformeren, verdelen en leveren van elektriciteit (hoogspanningsverbindingen van 220 kV en meer).

Periode: 1946–1998

Opmerking: De door de SEP aan te leggen hoogspanningsverbindingen moeten wel in het kader van het Elektriciteitsplan zijn goedgekeurd door de Minister van Economische Zaken. Tot 1989 moest de SEP voor ieder project een rijksconcessie aanvragen die dan onder voorwaarden werd verstrekt. Het aanvragen gaat op basis van vrijwilligheid, de eerste dateren al van 1930, en betreft investeringen, arbeidsvoorwaarden en algemene leveringsvoorwaarden en bouwprogramma’s.

Bron: Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535, art. 46, Algemene bestuursbevoegdheid van de Kroon.

Waardering: B 4

(85.)

Vervallen.

(86.)

Handeling: Het goedkeuren van bouwprogramma’s van elektriciteitsbedrijven voor aanleg en exploitatie van inrichtingen en werken tot voortbrengen, geleiden transformeren, verdelen en leveren van elektriciteit.

Periode: 1946–

Bron: Algemene bestuursbevoegdheid van de Kroon.

Waardering: B 4

(88.)

Handeling: Het voeren van jaarlijks overleg met de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland inzake de elektriciteitstarieven

Periode: 1961–1989

Opmerking: De VDEN nemen in de eerste plaats beslissingen over de tarieven, de VEEN adviseert. De overheid oefent invloed uit door het jaarlijks overleg en de goedkeuringseis in de rijksconcessies m.b.t. de leveringsvoorwaarden.

Bron: Prijzenwet Stb. 1961, 135

Waardering: B 5

(89.)

Handeling: Het al dan niet (gedeeltelijk) goedkeuren van overeenkomsten van samenwerking (OVS) tussen productiebedrijven en NV SEP inzake kosten van opwekking en transport van elektriciteit (Pooling).

Producten: Ministeriële Beschikking.

Periode: 1989–

Opmerking: De Minister van Economische Zaken heeft mbt de OVS alleen tav de poolingregeling een wettelijke goedkeuringsbevoegdheid. Wel stuurt de SEP het OVS ter toetsing aan de Minister van Economische Zaken.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 22 en 23.

Waardering: B 4

(90.)

Handeling: Het aanwijzen of vaststellen van een overeenkomst van samenwerking (OVS) voor productiebedrijven en NV SEP, inzake kosten van opwekking en transport van elektriciteit indien geen goedgekeurde overeenkomst tot stand is gebracht.

Producten: overeenkomst van samenwerking

Periode: 1989–

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 23.

Waardering: B 4

(91.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van de vaststelling van (maximum) tarieven voor de levering van elektriciteit dan wel elektrisch vermogen.

Producten: Ministeriële Beschikking

Periode: 1989–

Opmerking: De tarieven waar het om gaat zijn het landelijk basis tarief (LBT), het regionaal basis tarief (RBT) en het eindverbruikerstarief. Alvorens deze tarieven tot stand komen zal de Minister de Vereniging van Exploitanten van Electriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN), horen. Ook voert de Minister overleg met de betrokken partijen namelijk de vergunninghouders, NV SEP en de distributiebedrijven. Als er bij inwerkingtreding van de wet geen goedgekeurde tarieven zijn kan de Min zodanige tarieven vaststellen.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 25 t/m 32 en 56.

Waardering: B 5

(92.)

Handeling: Het beschikken op verzoeken door een vergunninghouder of distributiebedrijf om ontheffing inzake maximum tarieven.

Producten: Ministeriële beschikking, ontheffing.

Periode: 1989–

Opmerking: Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Ook kunnen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden.

Bron: Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535, art. 33.

Waardering: V 5 jaar

(93.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende elektriciteitsvoorziening en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties.

Producten: internationale regelingen, nota’s, notities, rapporten

Periode: 1945–

Waardering: B 1,2

(94.)

Handeling: Het bepalen van standpunten en leveren van bijdragen in de vergaderingen van de Union pour la Coördination de la production et du Transport de l’Électricité (UPCTE).

Periode: 1951–

Opmerking: In de UPCTE waren tevens afgevaardigd 2 directeuren uit de NV SEP. In de UCPTE waren oorspronkelijk de volgend landen vertegenwoordigd: Oostenrijk, Duitsland, België, Italië, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Zwitserland.

Bron: Statuten UCPTE opgericht in Parijs in 1951.

Waardering: B 1

(95.)

Handeling: Het bepalen van standpunten en leveren van bijdragen in de organen van de Europese Gemeenschappen inzake elektriciteitsvoorziening.

Producten: verslagen vooroverleg, standpunten etc.

Periode: 1990–

Bron: Richtlijnen Raad v/d EEG 90/547/EEG PBEG 1990, L 313/30 en 90/377/EEG PB EG 1990, L 185/16.

Waardering: B 1

(96.)

Handeling: Het voorbereiden, formuleren en evalueren van beleidsstandpunten op het gebied van kernenergie en het (laten) verrichten van studies en het vaststellen van beleidsnota’s ter voorbereiding en/of evaluatie van het voorgenomen/ten uitvoer gelegde beleid inzake kernenergie.

Periode: 1946–

Producten: Nota kernenergie 3 juli 1957 HTK 1957, 4727; energienota’s

Bron:

Waardering: B 1, 2

(97.)

Handeling: Het (mede-)voorbereiden, wijzigen en intrekken van wetten op het gebied van kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1946–

Producten: Wet tot financiering van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland (Stb. 1954, 374);

Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

Wet van 27 oktober 1965 (Stb. 546), houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie;

Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465).

Bron: Kernenergiewet, art. 15b, lid 3; art. 72, lid 2.

Waardering: B 1

(98.)

Handeling: Het (mede-)voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur op het gebied van kernenergie en ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1946–

Producten: Besluit inwerkingtreding Kernenergiewet (Stb. 1969, 514); Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Definitiebesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 358); Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1971, 420); Uitvoeringsbesluit ex artikel 22 Kernenergiewet (Stb. 1969, 476); Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403); Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405); Beroepsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 473).

Bron: Kernenergiewet, art. 1; 13; 14; 16; 17; 18, lid 2; 19; 21; 26, lid 1; 35, lid 1; 49, lid 1; 56; 57; 67; 68.

Waardering: B 1

(99.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de algemene maatregelen van bestuur welke op het gebied van kernenergie, ioniserende straling, radio-actieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen zijn vastgesteld.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74.

Waardering: B 1

(100.)

Handeling: Het instellen van adviescommissies en raden betreffende het te voeren beleid inzake:

– kernenergie en ioniserende straling;

– het verwijderen en opslaan van radioactief afval;

– de bescherming van het milieu tegen het gevaar van schade door straling.

Periode: 1957–

Producten: Instellingsbeschikking Commissie van advies inzake de bouw van kernreactor centrales (commissie Roodenburg); Beschikking van 24 juni 1968, no. 368/4585/EK van de Minister van Economische Zaken (Commissie Componenten Kweekreactoren); Interdepartementale Commissie Kernenergie; Commissie Heroverweging Verwijdering Radioactief Afval (HVRA); Commissie Integraal Onderzoek Nucleair Afval (ILONA).

Bron: Dossier Raden en Commissies en hun relaties met de Directie Kernenergie; Diverse Staatsalmanakken.

Waardering: B 4

(102.)

Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein kernenergie.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking van 15 maart 1956, nr. 18/’56 D.A.Z.

Bron: –

Waardering: V 10 jaar

(103.)

Handeling: Het informeren van en het voeren van overleg met de Staten-Generaal betreffende het beleid inzake de kernenergie.

Periode: 1946–

Producten: Beleidsnotities, antwoorden op Kamervragen, (voortgangs-)rapportages.

Waardering: B 3

(104.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van natuurlijke en rechtspersonen

met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1946–

Producten: Brieven.

Bron: art. 5 Grondwet (GW) 1938, art. 5 GW 1953.

Waardering: V 3 jaar

(108.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Sociale Zaken en Volksgezondheid instellen van adviesorganen en commissies voor de uitvoering van de Kernenergiewet.

Periode: 1962–

Producten: Besluit van 20 maart 1962, no. 19 (Instelling Voorlopige Industriële Raad voor de Kernenergie); Beschikking van 24 februari 1964, nr. 664/225 van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid (Instellingsbeschikking van de Interdepartementale Commissie voor de Kernenergie); Beschikking nr. 131.469 van 30 december 1969 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid (Stcrt. 1970, nr. 6) (Instelling Commissie Reactorveiligheid).

Bron: Kernenergiewet, art. 2.

Waardering: B 4

(109.)

Handeling: Het voordragen van (plaatsvervangende) leden, de (plaatsvervangend) voorzitter, secretaris van adviescommissies en raden betreffende kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1957–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 3, lid 1–3 (art. 4, lid 2); art. 7, lid 2 (art. 5, lid 1).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(110.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van bijdragen en standpunten in commissies en raden inzake kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1946–

Producten: Bijdrage; min. standpunt.

Bron: –

Waardering: B 1

(116.)

Handeling: Het aanwijzen van ten hoogste vier ambtenaren welke bevoegd zijn tot het bijwonen van vergaderingen van de Centrale Raad voor de Kernenergie en/of de Industriële Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 4; art. 8, lid 5; art. 9.

Waardering: V 10 jaar na uittreding

(118.)

Handeling: Het voorzien in het secretariaat van de Industriële Raad voor de

Kernenergie,en van de Wetenschappelijke Raad voor de

Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 8, lid 2.

Waardering: V 5 jaar

(122.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels betreffende de werkwijze van de Centrale Raad voor de Kernenergie; Commissie Reactorveiligheid; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 6, lid 2; art. 8.

Waardering: V 10 jaar

(125.)

Handeling: Het, zonodig in overeenstemming met andere ministers, aan de Algemene Energieraad verzoeken om advies omtrent:

– het te voeren energiebeleid en daarbij aandacht te besteden

aan de wisselwerking tussen het te voeren energiebeleid enerzijds en maatschappelijke ontwikkelingen en het te voeren overheidsbeleid op andere gebieden anderzijds;

– door andere adviesorganen aan een of meer Onzer Ministers uitgebrachte en openbaar gemaakte adviezen, voor zover deze naar het oordeel van de raad belangrijke gevolgen voor het te voeren energiebeleid kunnen hebben.

Periode: 1985–

Producten: Verzoek om advies.

Bron: Wet van 17 mei 1985 (Stb. 287), houdende instelling van een Algemene Energieraad (Wet op de Algemene Energieraad), art. 3, lid 1.

Waardering: V 5 jaar

(127.)

Handeling: Het verlenen van een vergunning voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a).

Waardering: B 4

(129.)

Handeling: Het staken en/of sluiten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 1.

Waardering: B 4

(130.)

Handeling: Het beslissen op verzoeken van een burgemeester tot staking en/of sluiting van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 2.

Waardering: B 4

(131.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Financiën, onder te stellen voorwaarden, verstrekken van een bijdrage in de kosten van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland.

Periode: 1954–

Producten: Post op de begroting.

Bron: Wet tot financiering van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland, (Stb. 1954, 374), art. 1.

Waardering: B 5

(132.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

a. vaststellen van de inrichting van het register splijtstoffen en ertsen;

b. aanwijzen van de gevallen waarin inlichtingen uit het register

splijtstoffen en ertsen kunnen worden verstrekt;

c. bepalen van die gevallen waarin door de vergunninghouder een

administratie gevoerd moet worden;

d. stellen van regels voor de door de vergunninghouder te voeren

administratie;

e. bepalen van de gevallen waarbij een ieder die de aanwezigheid

van ertsen in de bodem heeft vastgesteld aangifte moet doen;

f. stellen van regels voor de aangifte van de aanwezigheid van

ertsen in de bodem.

g. stellen van regels betreffende de inrichting van het register

radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit registratie en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472).

Bron: Kernenergiewet, art. 13, lid 2; art. 14, lid 1; art. 14, lid 2.

Waardering: B 5

(133.)

Handeling: Het stellen van nadere regels met betrekking tot:

a. de inrichting van het register splijtstoffen en ertsen;

b. de wijze waarop aangifte van splijtstoffen en ertsen gedaan dient te worden bij de directeur van de CDIU.

Periode: 1970–

Producten: a. Beschikking van 4 december 1969 DGE no. 369/5271/EK.

b. Aangiftebeschikking splijtstoffen en ertsen (Stcrt. 1969, 240); beschikking aanwijzing landen Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 240).

Bron: Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471), art. 2, lid 2; art. 10.

Waardering: B 5

(134.)

Handeling: Het beheren en het verstrekken van inlichtingen uit het register splijtstoffen en ertsen.

Periode: 1970–

Producten: Inlichtingen; register houdende gegevens betreffende splijtstoffen en ertsen; Besluit registratie radioactieve stoffen en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472); Beschikking inrichting register radioactieve stoffen (Stcrt. 1969, 240).

Bron: Kernenergiewet, art. 13, lid 3; art. 14, lid 1; art. 27, lid 2; Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, art. 3, lid 1–4.

Waardering: B 5 (Beheer van het register)

V 5 jaar (Verstrekken van inlichtingen)

(137.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de ministers wie het mede aangaat, beslissen op de aanvragen van een vergunning voor:

a. het vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of doen brengen, dan wel zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen;

b. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te brengen, daarin aan te brengen of aangebracht te houden, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking te brengen, in werking te houden of te wijzigen.

c. het voorhanden hebben van splijtstoffen;

d. het zich ontdoen van splijtstoffen;

e. het oprichten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt;

f. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen welke plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt;

g. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen;

h. het oprichten van een inrichting waarin onbestraalde splijtstoffen welke geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt.:

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a); art. 18, lid 1 (art. 19; 20; 20a; 30); art. 30, lid 1; Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, art. 4–9.

Waardering: B 5

(138.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur bepalen dat de bij de Kernenergiewet gestelde verboden niet gelden betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 21, lid 2.

Waardering: B 5

(140.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels aan de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Kernenergiewet dient te geschieden en aan de gegevens welke van de aanvrager kunnen worden verlangd.

Periode: 1970–

Producten: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403).

Bron: Kernenergiewet, art. 16 (art. 15c, lid 3; art. 16, lid 1).

Waardering: B 5

(142.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, verbinden van voorschriften aan vergunningen verstrekt krachtens de Kernenergiewet welke nodig zijn voor:

a. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;

b. de veiligheid van de staat;

c. de bewaring en bewaking van splijtstoffen en ertsen;

d. de energievoorziening;

e. het zeker stellen van de betaling van de vergoeding aan derden toekomende voor schade of letsel, hun toegebracht;

f. de nakoming van internationale verplichtingen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403), artt. 31–40.

Bron: Kernenergiewet, art. 19, lid 1; art. 20, lid 2; art. 31, lid 1.

Waardering: B 1

(143.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid verlenen van vrijstellingen ten aanzien van vergunningen benodigd voor splijtstoffen en ertsen en kernenergieinrichtingen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb 1969, 403), artt. 41–44.

Waardering: B 5

(144.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van andere belangen dan de in de Kernenergiewet bedoelde belangen waarop vergunningen geweigerd kunnen worden.

Periode: 1992–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 15b, lid 2.

Waardering: B 1

(145.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen waaraan vergunningaanvragen meegedeeld worden.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17, lid 1 (art. 17a, lid 1).

Waardering: B 4

(146.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen die advies kunnen uitbrengen over het ontwerp van de beschikking op een vergunningaanvraag.

Periode: 1994–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17a, lid 1.

Waardering: B 4

(152.)

Handeling: Het aan de vergunninghouder meedelen:

a. welke bijdrage verschuldigd is;

b. op welke wijze betaling van de bijdrage plaats kan vinden;

c. binnen welke termijn deze bijdrage dient te geschieden.

Periode: 1981–

Producten: Mededeling.

Bron: Bijdragebesluit Kernenergiewet 1981, art. 15.

Waardering: V 7 jaar

(153.)

Handeling: Het verbinden van voorschriften aan een vergunning met inachtneming van de dienaangaande bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen.

Periode: 1970–

Producten: Min. voorschriften.

Bron: Kernenergiewet, art. 31, lid 1.

Waardering: B 5

(154.)

Handeling: Het na het overlijden van een vergunninghouder verstrekken van een vergunning aan hen die het bedrijf voortzetten.

Periode: 1989–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 70, lid 1.

Opmerking: De vergunning gaat niet van rechtswege over op rechtsverkrijgenden.

Waardering: B 4,5

(155.)

Handeling: Het toestemming verlenen om een vergunning die krachtens de Kernenergiewet aan rechtspersonen is verleend aan een andere rechtspersoon over te dragen.

Periode: 1989–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 70, lid 3.

Waardering: B 4

(156.)

Handeling: Het beschikken, in overeenstemming met de ministers die het mede aangaat, op verzoekschriften tegen beschikkingen waarin het overheidsorganen wordt toegestaan aan een vergunning nadere eisen te stellen.

Producten: Beschikking.

Periode: 1970–1980

Bron: Beroepsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 473), art. 1.

Waardering: V 10 jaar

(157.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen stellen van regels aan de toepassing van de op grond van de Kernenergiewet verleende vergunningen.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; ministeriële regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 18a, lid 3.

Waardering: B 5

(158.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen met betrekking tot radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, en betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen dan wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 406); Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465); Wijzigingsbesluit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1993, 317); algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 21 (art. 21, lid 1); art. 32, lid 1; art. 34, lid 1.

Waardering: B 5

(160.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels betreffende het meten van doses ioniserende stralen, het bepalen van radioactieve besmetting en de registratie daarvan.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 37, lid 1.

Waardering: B 5

(161.)

Handeling: Het stellen van regels:

a.welke voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen de verplichting inhouden tot het bij zich dragen van een middel ter controle van de dosis ioniserende stralen waaraan zij blootgesteld zijn geweest;

b.welke voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen de verplichting inhouden tot het zich onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek in verband met stralingsgevaar.

Periode: 1970–

Producten: Min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 37, lid 2.

Waardering: V 5 jaar

(170.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vaststellen van de inrichting van registers waarin radioactieve stoffen geregistreerd worden en het aanwijzen van de gevallen waarin inlichtingen uit de registers kunnen worden verstrekt.

Periode: 1970–1988

Producten: Besluit van 16 oktober 1969, Stb. 472; inlichtingen.

Bron: Kernenergiewet, art. 27, lid 2, art. 28, lid 5.

Waardering: B 4, 5

(171.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de inrichting van het register radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking inrichting register radioactieve stoffen van 2 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit registratie radioactieve stoffen en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472), art. 2, lid 2.

Waardering: B 4

(175.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen en personen waaraan de in bezit genomen splijtstoffen, ertsen en goederen worden overgedragen.

Producten: Uitvoeringsbesluit ex art. 22 Kernenergiewet, (Stcrt. 1970, 140); Besluit aanwijzing instellingen ex art. 33 Kernenergiewet (Stcrt. 1991, 24); Aanwijzing Hoge Flux Reactor Petten (Stcrt. 1981, 137).

Periode: 1970–

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 4; art. 33, lid 4; Besluit van 15 augustus 1970, no. 20, Stcrt. 160, art. 1.

Waardering: B 4

(177.)

Handeling: Het aanwijzen van landen waarop het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen van toepassing is.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van 5 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405), art. 2, lid 1 onder d en e; art. 2, lid 2; art. 3, lid 2 onder h; art. 5, lid 1 onder a en b; art. 5, lid 2; art. 6, lid 2 onder b; art. 14 onder b en c; art. 16 onder b en c; art. 19, lid 1 onder b; art. 22, lid b.

Waardering: B 5

(179.)

Handeling: Het, bij overtredingen van de Kernenergiewet, uitvaardigen van bevelen tot staking van de oprichting of sluiting van een kernenergie-inrichting, dan wel het staken van het aanbrengen of het buitenwerking houden van een uitrusting geschikt voor de voortbeweging van een vervoermiddel door middel van kernenergie.

Periode: 1970–1992

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25.

Waardering: B 5

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9  februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(182.)

Handeling: Het houden van toezicht op de naleving van de Kernenergiewet voor zover het betreft:

a. de bescherming bij arbeid op of in mijnwerken, op boorwerken en bij mijnbouwkundige onderzoekingen;

b. het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van splijtstoffen;

c. de registratie van splijtstoffen en ertsen.

Periode: 1970–

Producten: Controlerapporten.

Bron: Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet (Stb. 1969, 514).

Waardering: V 5 jaar

(187.)

Handeling: Het opsporen van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: processen-verbaal.

Bron: Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet, art. 1 onder 2.

Waardering: B 5

(188.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur geven van voorschriften ter voorkoming van sabotage en spionage en het aanwijzen van andere belangen.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 19, lid 2; Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, art. 3, lid 4.

Activiteit: Het opleggen van de verplichting tot geheimhouding aan degene die inlichtingen verstrekt heeft.

Waardering: B 5

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: B 5

(190.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting tot geheimhouding in het belang van de Staat betreffende gegevens, hulpmiddelen en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen.

Periode: 1971–

Producten: Brief aan één of meer bepaalde personen; bekendmakingen in de Staatscourant. Bijvoorbeeld: Stcrt. 1971, 187 en Stcrt. 1989, 52.

Bron: Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1971, 420), art. 2

Waardering: B 5

(191.)

Vervallen.

(192.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur buiten toepassing verklaren van regels voor zover de belangen, welke deze regels beogen te beschermen, naar het oordeel van de minister in voldoende mate door toepassing van de Kernenergiewet kunnen worden beschermd.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 72, lid 1.

Waardering: B 5

(193.)

Handeling: Het, onder voorschriften, aan instellingen van wetenschap of in het belang van de landsverdediging bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen van de benodigde vergunningen.

Periode: 1970–

Producten: Vrijstellingsbesluit landsverdediging Kernenergiewet van 12 februari 1987, Stb. 30.

Bron: Kernenergiewet, art. 75, lid 1.

Waardering: B 5

(194.)

Handeling: Het behandelen van beroep tegen beschikkingen afgegeven op grond van de Kernenergiewet en het voorbereiden van Kroonbeschikkingen op verzoeken om voorzieningen van deze afgegeven beschikkingen.

Periode: 1970–1989

Producten: –

Bron: Kernenergiewet, art. 50–53, 55.

Waardering: B 5

(195.)

Vervallen.

(196.)

Handeling: Het bij amvb vaststellen van regels voor voorzieningen aan personen die door overheidsmaatregelen op het gebied van kernenergie onevenredig in hun belangen getroffen zijn.

Periode: 1970–1993

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 57, lid 1

Waardering: B 5

(197.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende kernenergie en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties.

Waardering: B 1

(198.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van de EEG/Euratom.

Periode: 1955–

Bron: EGA slotbepalingen art. 7, MvT Euratom 29 april 1957.

Waardering: B 1

(199.)

Handeling: Het mede-initiëren en medevoorbereiden van internationale nucleaire onderzoeksprogramma’s

Periode: 1958–

Waardering: B 1

(200.)

Handeling: Het aanwijzen van een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid voor de Board of Governors van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.

Periode: 1958–

Bron: Inlichtingen mw. mr. M.M.G. Hoedemakers, beleidsmedewerker van Economische Zaken, 17 december 1998.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(201.)

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen over nucleaire onderzoek(sprogramma’s) aan de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 5

Waardering: B 3

(202.)

Handeling: Het verlenen van toestemming aan de Europese Commissie om nucleaire onderzoeksprogramma’s te publiceren.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 5

Waardering: V 3 jaar

(203.)

Handeling: Het (mee) voorbereiden van en zitting nemen in (ad hoc) werkgroepen van de Europese Commissie betreffende nucleair onderzoek.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 5

Waardering: B 1,4

(204.)

Handeling: Het mede-financieren van Gemeenschappelijk (nucleair) onderzoek.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 6d

Waardering: V 7 jaar

(205.)

Handeling: Het verlenen van licenties op verzoek van de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Opmerking: Er zijn geen aanwijzingen dat deze handeling werkelijk heeft plaatsgevonden. Het betreft rechten betreffende uitvindingen, gebruiksmodellen etc. die rechtstreeks verband houden met onderzoekingen op kernenergiegebied.

Bron: EGA art. 21

Waardering: B 5

(209.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van internationale veiligheidsnormen.

Periode: 1958–

Bron: EGA art.

Waardering: B 1

(210.)

Handeling: Het geven van goedkeuring aan de Europese Commissie om (rechts)personen, ondernemingen, investeringsprojecten op kernenergetisch gebied die haar zijn meegedeeld, bekend te maken.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 44

Waardering: V 3 jaar

(211.)

Handeling: Het mede-financieren van een Gemeenschappelijke Onderneming.

Periode: (1958)1961–

Bron: EGA art. 46, lid 2

Waardering: V 7 jaar

(212.)

Handeling: Het voorbereiden van standpunten en het zitting nemen in het Adviescomité Voorzieningenagentschap Euratom.

Bron: Overzichtslijst Nederlandse vertegenwoordigingen in internationale nucleaire fora per 1 oktober 1990.

Waardering: B 1,4

(213.)

Handeling: Het verstrekken of doen verstrekken van inlichtingen alsmede het (doen) nemen van waarborgmaatregelen op het nationale grondgebied die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het optierecht van het agentschap en zijn uitsluitend recht om leveringscontracten te sluiten.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 55–56

Waardering: V 10 jaar

(214.)

Handeling: Het rapporteren over de ontwikkeling van de opsporing en winning van delfstoffen aan de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 70

Waardering: B 3

(215.)

Handeling: Het verzoeken om een herziening van de bepalingen van hoofdstuk VI van het Euratomverdrag, betreffende de Voorziening van ertsen, grondstoffen, bijzondere splijtstoffen, alsook het Agentschap, bij de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Opmerking: bijv. in geval van onvoorziene schaarste van bijzondere splijtstoffen.

Een dergelijk verzoek heeft tot op heden (1997) nog niet plaatsgevonden.

Bron: EGA art. 76

Waardering: B 5

(217.)

Handeling: Het indienen van een verzoek bij de Europese Commissie tot wijziging van de internationale controle-uitoefening op nucleaire installaties.

Periode: 1958–

Opmerking: Door het Verdrag van Almelo zijn specifieke beveiligingseisen van kracht.

Op voorstellen van de Commissie en de IAEA betreffende de aanstelling van inspecteurs wordt soms afwijzend gereageerd (bijv. inspecteurs uit Irak of Pakistan worden in Nederland niet toegelaten).

Bron: EGA art. 85

Waardering: B 5

(219.)

Handeling: Het indienen van een verzoek tot aanpassing van het eigendomsrecht betreffende bijzondere splijtstoffen bij de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Opmerking: deze handeling heeft nog niet plaatsgevonden (1997).

Bron: EGA art. 90

Waardering: B 5

(220.)

Handeling: Het indienen van wijzigingsvoorstellen van goederen- en productenlijsten, van toepassing op de artikelen 92–100 van het Euratomverdrag bij de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Opmerking: deze handeling heeft nog niet plaatsgevonden (1997).

Bron: EGA art. 92

Waardering: B 1

(221.)

Handeling: Het deelnemen aan overleg met betrekking tot en het medebepalen van een gemeenschappelijk douanetarief.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 94.

Waardering: V 10 jaar

(222.)

Handeling: Het afschaffen van toegangsbeperkingen tot gekwalificeerde arbeid op het gebied van kernenergie ten aanzien van hen die de nationaliteit van een van de Lidstaten bezitten.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 96.

Waardering: B 4

(223.)

Handeling: Het mededelen aan de Europese Commissie betreffende akkoorden of ontwerpovereenkomsten met een derde Staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde Staat, voor zover deze akkoorden verband houden met de werkingssfeer van het Euratomverdrag.

Periode: 1958–

Opmerking: Voorbereiding vindt plaats door de betrokken minister(s), formele

afhandeling loopt via Buitenlandse Zaken.

Bron: EGA art. 103.

Waardering: B 1, 3

(224.)

Handeling: Het meedelen aan de Europese Commissie van alle nationale bepalingen die de classificering en de geheimhouding regelen van inlichtingen, kennis, documenten of voorwerpen die binnen de werkingsfeer van het EGA-Verdrag vallen.

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 194, lid 2.

Waardering: B 3

(225.)

Handeling: Het voorbereiden/adviseren van standpunten/beleidsvraagstukken in de Raad van de Europese Unie, en zijn (ad hoc) werkgroepen betreffende atoomenergie.

Periode: 1958–

Opmerking: bijv. de Raadswerkgroep Atoomzaken. Er vindt nauwe samenwerking plaats met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Bron: Interview met mw. R. Parzer, beleidsmedewerker Ministerie Buitenlandse Zaken, 13 februari 1997.

Waardering: B 1

(226.)

Handeling: Het leveren van inhoudelijke bijdragen aan het Comité van Permanente Vertegenwoordigers.

Periode: 1958–

Bron: Fusieverdrag

Waardering: B 5

(227.)

Handeling: Het aanwijzen van departementale vertegenwoordigers voor contact met Nederlandse leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité van Euratom.

Bron: werkarchief DGE: Commissie voor Atoomenergie

Waardering: V 5 jaar na beëindiging vertegenwoordiging

(229.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan (studie)comités en werkgroepen ingesteld door de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Bron: EGA art.

Opmerking: het betreft bijvoorbeeld: PHARE, TACIS.

Waardering: B 4, 5

(231.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan het Economisch en Sociaal Comité, o.a door het zitting nemen in subcomités.

Periode: 1958–

Bron: –

Waardering: B 4, 5

(234.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in werkgroepen van de VN met betrekking tot het VN kernenergiebeleid.

Periode: 1945–

Waardering: B 1, 4, 5

(235.)

Handeling: Het (mee) opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de vergaderingen van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1957–

Opmerking: De coördinatie berust bij Buitenlandse Zaken, inhoudelijke bijdragen worden geleverd door o.a. Economische Zaken

Bron: Interview met mw. Ir. R. Parzer, beleidsmedewerker Ministerie van Buitenlandse Zaken, 13 februari 1997.

Waardering: B 1, 4, 5

(236.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in (ad hoc) werkgroepen en/of (sub)commissies van het IAEA met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1957–

Waardering: B 1,4,5

(237.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de vergaderingen van het NEA met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1957–

Bron: Overzicht Nederlands Lidmaatschap van NEA comités, werkgroepen etc. samengesteld door de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken (1996).

Waardering: B 1, 4, 5

(238.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in (ad hoc) werkgroepen en/of (sub)commissies van het NEA met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1957–

Bron: Overzicht Nederlands Lidmaatschap van NEA comités, werkgroepen etc. samengesteld door de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken (1996).

Waardering: B 1, 4, 5

(239.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in de vergaderingen van het IEA met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1974–

Bron: Staatsalmanak 1995–1996, M8

Waardering: B 1, 4 ,5

(240.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen en standpunten in (ad hoc) werkgroepen en/of (sub)commissies van het IEA met betrekking tot kernenergie.

Periode: 1974–

Waardering: B 1, 4, 5

(241.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van internationale verbintenissen en de daar uit voortvloeiende overeenkomsten en contracten ten behoeve van het SNR-300 project.

Periode: 1966–

Opmerking: De volkenrechtelijke verbintenis is niet officieel ontbonden.

Bron: Interview G. van Uitert, beleidsmedewerker DGE van het Ministerie van Economische Zaken dd. 29 mei 1997

Waardering: B 5

(242.)

Handeling: Het namens de Staat deelnemen in en het leveren van bijdragen aan de intergouvernementele Commissie van het project SNR-300.

Periode: 1967–

Bron: TK 1982–83, 17 600 XIII nr. 127

Waardering: B 4

(243.)

Handeling: Het namens de Staat samenwerken met de BRD en België in een proefproject voor de bouw van een natrium gekoelde snelle kweekreactor.

Periode: 1967–

Opmerking: Hieronder vallen ook de contacten met TNO en de industrie.

Bron: TK

Waardering: B 4

(244.)

Handeling: Het besluiten tot financiering van onderzoek- en ontwikkeling en de bouw van een prototype t.b.v. het project SNR-300.

Periode: 1967–

Producten: O.a. correspondentie

Opmerking: Hieronder valt o.a. een testcircuit te Hengelo, maar ook het voeren van onderhandelingen met Duitsland betreffende de plafonnering van de Nederlandse financiële bijdrage aan het project.

Bron: TK 1980–81, 16 400 nr. 114

Waardering: B 5

(245.)

Handeling: Het uitvoeren van het besluit tot financiering van onderzoek- en ontwikkeling en de bouw van een prototype t.b.v. het project SNR-300.

Periode: 1967–

Producten: Financiële administratie

Waardering: V 7 jaar

(246.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van een risicodekkende overeenkomst tussen de SBK en de samenwerkende regeringen alsook met Neratoom.

Periode: 1967–

Bron: TK 1982–83, 17 600 XIII nr. 127

Waardering: B 1

(247.)

Handeling: Het namens de Staat zorgdragen voor de levering van 5% plutonium benodigd voor de SNR-300.

Periode: 1967–

Opmerking: Het betreft de eerste benodigde kernlading.

Bron: TK

Waardering: B 5

(248.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming van de wet Fonds Ontwikkeling Snelle Kweekreactor (FOSK).

Periode: 1967–

Bron: TK

Waardering: B 1

(249.)

Handeling: Het beheren van het Fonds Ontwikkeling Snelle Kweekreactor.

Periode: 1973–1976

Producten: Begroting, berekening.

Bron: Wet van 8 mei 1973 (stb. 246), houdende voorzieningen ter dekking van de uitgaven in verband met de Nederlandse deelneming in de ontwikkeling van een natrium gekoelde snelle kweekreactor (Wet Financiering Ontwikkeling Snelle Kweekreactor), art. 11.

Waardering: V 10 jaar

(250.)

Handeling: Het geven van regels betreffende de te verminderen heffing voor:

a. leveringen van elektrische energie aan degenen die deze in Nederland verbruiken;

b. leveringen van goederen en diensten, welke worden verricht door degene die leveringen van elektrische energie verricht en welke samenhangen met leveringen van elektrische energie;

c. verbruik van elektrische energie door degene, die deze met gebruikmaking van een of meer inrichtingen zelf heeft opgewekt.

Periode: 1973–1976

Producten: Ministeriele regeling.

Bron: Wet Financiering Ontwikkeling Snelle Kweekreactor, art. 5, lid 2

Waardering: B 5

(253.)

Handeling: Het ontheffing verlenen van de verschuldigde heffingen ter zake van:

a. leveringen van elektrische energie aan degenen die deze in Nederland verbruiken;

b. leveringen van goederen en diensten welke worden verricht door degene die leveringen van elektrische energie verricht en welke samenhangen met leveringen van elektrische energie;

c. verbruik van elektrische energie door degene die deze met gebruikmaking van een of meer inrichtingen zelf heeft opgewekt.

Periode: 1973–

Producten: Beschikking

Bron: FOSK art. 10, lid 1

Waardering: B 5

(254.)

Handeling: Het jaarlijks door middel van rekening en verantwoording afleggen van het beheer van het Fonds Ontwikkeling Snelle Kweekreactor.

Periode: 1972–

Producten: Rekening en (financiële) verantwoording

Bron: FOSK art. 12, lid 1

Waardering: B 3

(255.)

Handeling: Het in samenwerking met de Ministers van Buitenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid analyseren van het project SNR-300.

Periode: 1979–

Producten: O.a. Nota

Opmerking: Buitenlandse Zaken analyseerde de volkenrechtelijke aspecten terwijl Sociale Zaken en Werkgelegenheid de veiligheidsrisico’s beoordeelde.

Bron: TK

Waardering: B 2

(256.)

Handeling: Het (doen) onderzoeken van mogelijke consequenties van de eenzijdige terugtrekking van de BRD uit het SNR-300 project.

Periode: 1991–

Producten: O.a. correspondentie

Opmerking: O.a. overleg met de Belgische regering

Bron: Dossier EZ/WJA 96077513

Waardering: B 1

(257.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van het Verdrag van Almelo.

Opmerking: Economische Zaken is eerstverantwoordelijke voor Urenco. Er vindt nauwe samenwerking plaats met het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Bron: Interview M. Hoedemakers, beleidsmedewerker EZ (E) 31 oktober 1996.

Waardering: B 1, 5

(258.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de andere Overeenkomstsluitende Partijen, bevorderen van de oprichting en exploitatie van gezamenlijke industriële ondernemingen voor de bouw van fabrieken voor de verrijking van uranium volgens het gas-ultracentrifuge-procédé en voor het exploiteren van die fabrieken, alsmede het op andere wijze bevorderen van op commerciële grondslag exploiteren van dit procédé.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.I(2)

Waardering: B 1, 4

(259.)

Handeling: Het aanwijzen van een commercieel lichaam deel te nemen in een gezamenlijke industriële onderneming.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.I(3)

Waardering: B 4

(260.)

Handeling: Het bevorderen van de integratie van onderzoeken ontwikkelingswerk op kernenergetisch gebied tussen de Overeenkomstsluitende Partijen, met als doel een concurrerende positie ten opzichte van andere producenten van verrijkt uranium op te bouwen en te handhaven.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.I(4)

Waardering: B 5

(261.)

Handeling: Het toepassen van de bepalingen van Bijlage I bij de Overeenkomst betreffende octrooien en andere industriële rechten.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.IV(1), Bijlage I;

Opmerking: het betreft:

– het verlenen van niet-uitsluitende licenties en sublicenties voor het gebruik en de uitoefening van reeds bestaande en aan de Overeenkomstsluitende Partij toebehorende industriële rechten aan de daarvoor in aanmerking komende gezamenlijke industriële ondernemingen;

– het in kennis stellen van de in aanmerkingkomende gezamenlijke industriële ondernemingen van alle aanvragen voor octrooien of voor de inschrijvingen van tekeningen en modellen;

Bron: Verdrag van Almelo art.IV(1), Bijlage I.

Waardering: V 5 jaar

(262.)

Handeling: Het nemen van maatregelen ter beveiliging van gerubriceerde stukken;

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.V(1), Bijlage II(1)

Waardering: B 5

(263.)

Handeling: Het aanwijzen van een instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering op haar grondgebied van zodanige regelen en maatregelen overeenkomstig een gemeenschappelijk rubriceringbeleid.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo Bijlage II(4b)

Waardering: B 4

(264.)

Handeling: Het besluiten tot een financiële bijdrage aan UCN en gezamenlijke ondernemingen

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.II(5h)

Waardering: B 5

(265.)

Handeling: Het aanwijzen van een vertegenwoordiger en adviseurs voor de Gemengde Commissie zoals bedoeld in het Verdrag van Almelo.

Periode: 1970–

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(266.)

Handeling: Het opstellen en inbrengen van Nederlandse bijdragen in de Gemengde Commissie.

Periode: 1970–

Waardering: B 1,4

(267.)

Handeling: Het mededelen aan de Gemengde Commissie van technische en economische ontwikkelingen die de exploitatie op commerciële basis van het gasultracentrifuge-procédé door de gezamenlijke industriële ondernemingen beïnvloedt.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.III(3)

Waardering: B 3

(268.)

Handeling: Het indienen van een verzoek om arbitrage bij de Scheidsrechterlijke Commissie.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.VIII(3)

Waardering: B 5

(269.)

Handeling: Het benoemen van een lid voor de Scheidsrechterlijke Commissie.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.VIII(4)

Waardering: V 10 jaar na einde benoeming

(270.)

Handeling: Het zitting nemen in en het leveren van bijdragen aan de Scheidsrechterlijke Commissie.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo art.VIII(4)

Waardering: B 4

(271.)

Handeling: Het aanwijzen van een persoon voor de Evaluatiegroep.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo Bijdrage I(3)

Waardering: V 10 jaar na einde aanwijzing

(272.)

Handeling: Het leveren van een inhoudelijke bijdrage aan de Evaluatiegroep.

Periode: 1970–

Bron: Verdrag van Almelo Bijdrage I(3)

Waardering: B 2

(273.)

Handeling: Het (mede) voorbereiden van en het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van internationale verdragen die de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie regelen.

Waardering: B 1

(274.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan het tot stand brengen van internationale vervoersovereenkomsten inzake radioactieve stoffen.

Waardering: B 1, 5

(275.)

Handeling: Het ontwikkelen van import- en exportbeleid in het kader van energiebesparing en duurzame energie.

Waardering: B 1

(276.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake het gebruik van duurzame energiebronnen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties.

Producten: internationale regelingen, nota’s, notities, rapporten.

Periode: 1973–

Bron: –

Waardering: B 1

(277.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake energiebesparing en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties.

Producten: internationale regelingen, nota’s, notities, rapporten.

Periode: 1973–

Bron: –

Waardering: B 1

(278.)

Handeling: Het bepalen van standpunten en leveren van bijdragen in de organen van de Europese Gemeenschappen inzake energiebesparing en duurzame energie.

Producten: verslagen vooroverleg, standpunten

Periode: 1975–

Opmerking: Sinds 1990 is Nederland, via Economische Zaken en VROM, pleitbezorger voor een Europese regulerende energieheffing. Er is een interdepartementale werkgroep Europese Energieheffing op niveau plv. DG’s (FIN, VROM, Economische Zaken en BUZA). Zie dossier Economische Zaken/E/EB 94015421.

Bron: Resolutie EEG d.d. 17-12-75 PB EG C 289 vaststelling doelstelling korte termijn op gebied energiebesparing

Waardering: B 1, 4, 5

(279.)

Handeling: Het bepalen van standpunten en leveren van bijdragen betreffende energiebesparing en duurzame energie in de organen van de International Energy Agency.

Producten: Bijvoorbeeld, bijdragen aan IEA conferenties over energiebesparingtechnologieën Stcrt. 1980, 246

Periode: 1974–

Opmerking: Organen als Standing Group on Long Term Coöperation/NMC/CERT

Het reilen en zeilen van de International Energy Agency en het beleid inzake het crisisprogramma en -mechanisme wordt uiteengezet in het hoofdstuk economische crisisbeheersing.

Bron: Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma 1974

Waardering: B 1, 4, 5

(280.)

Handeling: Het participeren in Implementing Agreements van de International Energy Agency.

Periode: 1976–

Opmerking: b.v. het op verzoek van de International Energy Agency optreden als Lead-country voor samenwerking op het gebied van windenergie-onderzoek.

Bron: Stcrt. 1976, 25

Waardering: B 4

(281.)

Handeling: Het bepalen van standpunten en leveren van bijdragen op het gebied van windenergie in internationale organisaties.

Periode: 1950–

Opmerking: Nederland was in 1950 Voorzitter van working party 2 van de OEES inzake Wind Power.

Waardering: B 1, 4, 5

(282.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen en evaluaties

Periode: 1973–

Waardering: B 1, 2

(283.)

Handeling: Het voorbereiden, van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten.

Periode: 1973–

Waardering: B 1

(284.)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Periode: 1973–

Waardering: B 1 (jaarverslagen)

V 10 jaar (overig materiaal)

(285.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld brieven en notities.

Periode: 1973–

Waardering: B 3

(286.)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld brieven en notities.

Periode: 1973–

Waardering: B 3

(287.)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende energiebesparing en duurzame energie en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen.

Producten: bijvoorbeeld beschikkingen en verweerschriften.

Periode: 1973–

Waardering: V 10 jaar

(288.)

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot instelling van advies- en overlegorganen betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Periode: 1974–

Waardering: B 4

(289.)

Handeling: Het vaststellen of voorbereiden van besluiten tot samenstelling van advies- en overlegorganen betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Periode: 1974–

Waardering: B 4

(291.)

Handeling: Het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld nota’s, notities en onderzoeksrapporten

Periode: 1973–

Bron: –

Waardering: B 1,2 één exemplaar van het rapport blijft bewaard

V 1 jaar, onderzoek na vaststelling rapport

(292.)

Handeling: Het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld nota’s en notities

Periode: 1973–

Waardering: V 10 jaar na vaststelling onderzoek

(293.)

Handeling: Het voorbereiden en sluiten van raamovereenkomsten met het agentschap Senter inzake het uitvoeren van subsidieregelingen in het kader van energiebesparing.

Producten: Raamovereenkomsten

Periode: 1994–

Opmerking: Senter behandelt aanvragen van gasdistributiebedrijven krachtens besluit subsidies energiezuinige en emissie-arme verwarmingstoestellen

Waardering: B 1, 5

(294.)

Handeling: Het voorbereiden en sluiten van raamovereenkomsten met het agentschap Senter, voorheen Dienst Investerings Rekening (DIR), inzake het uitvoeren van de energietoeslag en de milieutoeslag in het kader van de Wet Investerings Rekening (WIR).

Producten: Raamovereenkomsten

Periode: 1979–

Bron: –

Waardering: B 4

(296.)

Handeling: Het benoemen van bestuursleden, later van een lid van de Raad van Toezicht van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Periode: 1976–

Opmerking: Bij wijziging van de statuten in 1996 is het bestuur omgevormd tot Raad van Toezicht. Een eerdere statutenwijziging leidde ertoe dat het bestuur tegenwoordig nog maar één overheidsvertegenwoordiger kent (Economische Zaken).

Bron: Statuten ECN d.d. 20 juli 1976 art. 7, lid 2 en 3, Inl. dr. J.J. de Jong (DGE/EBD)

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(297.)

Handeling: Het benoemen van de regeringsvertegenwoordiger van Economische Zaken in de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Periode: 1976–

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(298.)

Handeling: Het via de regeringsvertegenwoordiger deelnemen aan de bestuursvergaderingen van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Producten: standpunten, adviezen

Periode: 1976–

Opmerking: De departementen Economische Zaken, O&W, FIN, VROM en WB hebben een regeringsvertegenwoordiger. Bij bestuursbesluiten in verband met het buitenlandse beleid, de volksgezondheid of de veiligheid van mens en goed is instemming van de regeringsvertegenwoordiger vereist. De Minister onder wiens departement de betreffende kwestie ressorteert kan zijn regeringsvertegenwoordiger laten vergezellen door een door hem aangewezen adviseur.

Bron: Statuten ECN dd 20 juli 1976 art. 7, lid 3a, art. 13, lid 5, art. 19

Waardering: B 5

(299.)

Handeling: Het toekennen van een basis- en doelsubsidie aan de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Periode: 1976–

Waardering: V 10 jaar

(300.)

Handeling: Het vaststellen van de missie van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Periode: 1990–

Opmerking: De missievaststelling is bedoeld om helderheid te verkrijgen in de relaties met andere onderzoeksorganisaties

Bron: Kabinetsstandpunt inzake het Advies van de Commissie voor de Uitbouw van het Technologiebeleid met betrekking tot de vaststelling van de missies van de onderzoeksorganisaties.

Waardering: B 5

(301.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van O&W goedkeuren van statutenwijzigingen van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland.

Periode: 1976–

Bron: Statuten ECN d.d. 20 juli 1976 art. 22, lid 2

Waardering: B 5

(302.)

Handeling: Het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst met de NV SEP en de NV Gasunie, inzake oprichting van een nationale databank voor energieverbruik en -besparing.

Producten: Stichting NEEDIS

Periode: 1993–1998

Opmerking: De opdracht voor de uitwerking en invulling van Nationaal Energie en Efficiency Data InformatieSysteem (NEEDIS) is verstrekt aan ECN-beleidsstudies. De oorspronkelijke naam van de stichting was Nederlands Energie Efficiëntie Verbruik Informatie Systeem (NEEVIS). Omdat de reeds bestaande organisatie NEVIS bezwaar had tegen het gebruik van de naam NEEVIS, is gekozen voor een andere naam. Eind 1998 is de Stichting Needis opgeheven. De databank is overgegaan naar het CBS.

Bron: Vervolgnota energiebesparing blz 15, HdTK 1993/94 (kamerstuk 23 561 nr. 2)

Waardering: B 4

(303.)

Handeling: Het benoemen van het bestuur van de Stichting Projectbeheerbureau Energie Onderzoek (PEO).

Periode: 1984–1988

Opmerking: Het bestuur bestond uit elf leden, waaronder de voorzitter. De leden worden benoemd door de Minister. De Minister wijst uit de leden een voorzitter en een vice-voorzitter aan. De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van drie jaar. De vice-voorzitter is een ambtenaar van DGE.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(304.)

Handeling: Het oprichten, wijzigen en liquideren van de Stichting Voorlichting Energiebesparing in Nederland.

Producten: statuten

Periode: 1976–1990

Opmerking: Bij het wijzigen van de statuten dient het dagelijks bestuur te worden gehoord.

Bron: HdTK 1974–1975, 13 122, nr. 2: [Eerste] Energienota

Waardering: B 4

(305.)

Handeling: Het benoemen van de leden en plaatsvervangend leden van het dagelijks bestuur van de Stichting Voorlichting Energiebesparing in Nederland.

Periode: 1976–1990

Opmerking: Ook benoemt de minister een secretaris die het dagelijks bestuur bijstaat.

Bron: Statuten SVEN art. 7

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(306.)

Handeling: Het vernietigen van geschorste bestuursbesluiten van de Stichting Voorlichting Energiebesparing in Nederland.

Periode: 1976–1990

Bron: Statuten SVEN art. 8, lid 7

Waardering: V 3 jaar

(307.)

Handeling: Het goedkeuren van de jaarlijkse begroting van de Stichting Voorlichting Energiebesparing in Nederland.

Periode: 1976–1990

Opmerking: De minister kan de jaarrekening doen controleren door de accountantsdienst van Economische Zaken.

Bron: Statuten SVEN art. 15

Waardering: V 3 jaar

(308.)

Handeling: Het deelnemen in de Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij BV (NEOM) met 100%.

Periode: 1976–1988

Bron: Energierecht, Mr. H.G. de Maar.

Waardering: B 4

(309.)

Handeling: Het aanwijzen van een ambtelijke vertegenwoordiging in de Raad van Commissarissen van NEOM.

Periode: 1976–1988

Bron: Energierecht, Mr. H.G. de Maar.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(310.)

Handeling: Het benoemen van de leden van de Raad van commissarissen van energiemaatschappijen waarin de staat aandeelhouder is.

Periode: 1976–

Opmerking: zie rapport Staatsdeelnemingen

Bron: Statuten NEOM BV, Novem BV

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(311.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Raad van commissarissen van de NEOM BV en Novem BV.

Periode: 1976–

Bron: Statuten NEOM BV, Novem BV

Waardering: B 4

(312.)

Handeling: Het sluiten van een basisovereenkomst Novem-Staat ter uitvoering en financiering van programmaovereenkomsten energie(besparing).

Producten: Overeenkomst dd 12 maart 1984, gewijzigd 1988, 1989 en 1995

Periode: 1984–

Bron: Dossier Economische Zaken/E/EBD 88001083

Waardering: B 5

(313.)

Handeling: Het sluiten van programmaovereenkomsten energie(besparing) met PEO en NEOM.

Periode: 1984–1988

Waardering: B 5

(314.)

Handeling: Het sluiten van programmaovereenkomsten energie(besparing) met Novem.

Periode: 1988–

Bron: Dossier Economische Zaken/DGE/EBD 88001083

Waardering: B 5

(315.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Wetenschapsbeleid tot instelling van de Landelijke Stuurgroep voor energieonderzoek.

Periode: 1974–1980

Opmerking: De LSEO werd onder de naam Stuurgroep Nationaal Programma wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de energie, officieel geïnstalleerd op 4 juni 1974, Stb. 1974, 254.

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122, nr. 2

Waardering: V 10 jaar

(316.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Wetenschapsbeleid m.b.t. benoemen, schorsen en ontslaan van de voorzitter en de leden van de Landelijke Stuurgroep voor energieonderzoek.

Periode: 1974–1980

Bron: [Eerste] Energienota.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(318.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Wetenschapsbeleid, instellen en opheffen van een voorlopige Raad voor het energieonderzoek.

Producten: Kb houdende Instelling van een voorlopige Raad voor het energieonderzoek Stb. 1980, 135 opgeheven bij Kb Stb. 1983, 705.

Periode: 1980–1983

Waardering: B 4

(319.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Wetenschapsbeleid, benoemen van de voorzitter en stemhebbende leden van de voorlopige Raad voor energieonderzoek.

Periode: 1980–1983

Opmerking: De Minister benoemt in overeenstemming met de voorzitter een secretaris van de Raad conform art. 8, lid 1.

Bron: Kb houdende Instelling van een voorlopige Raad voor het energieonderzoek Stb. 1980, 135 art. 6, lid 3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(320.)

Handeling: Het aanwijzen van een vertegenwoordiger die deel heeft aan de werkzaamheden van de voorlopige Raad voor energieonderzoek als adviserend lid.

Periode: 1980–1983.

Bron: Kb houdende instelling van een voorlopige Raad voor het energieonderzoek Stb. 1980, 135 art. 7

Waardering: V 10 jaar na einde aanwijzing

(324.)

Handeling: Het regelen van de aanwijzing van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet energiebesparing toestellen en het regelen van hun bevoegdheden.

Producten: besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Wet energiebesparing toestellen, Stcrt. 1994, 243

Bron: Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 59 art. 11, lid 1

Waardering: V 10 jaar na pensioen

B 1 regelen bevoegdheden

(325.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet energiebesparing toestellen en het regelen van hun bevoegdheden.

Periode: 1994–

Opmerking: De aangewezen ambtenaren zijn de controleurs van de ECD. Aanwijzing geschiedt in overeenstemming Ministers VROM en V&W. In artikel 12 t/m 16 van de wet energiebesparing toestellen worden de bevoegdheden van de ambtenaren aangegeven.

Bron: Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Wet energiebesparing toestellen, Stcrt. 1994, 243

Waardering: V 10 jaar na pensioen

B 1 regelen bevoegdheden

(326.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van een regeling inzake het op verzoek vergoeden van schade aan een toestel of installatie voortvloeiend uit onderzoek door ambtenaren van de ECD.

Producten: schadevergoedingsregeling

Bron: AMvB krachtens art. 12, lid 2 van de Wet energiebesparing toestellen (AMvB is er nog niet)

Waardering: V 5 jaar

(327.)

Handeling: Het op verzoek vergoeden van schade aan een toestel of installatie voortvloeiend uit onderzoek door ambtenaren van de ECD.

Bron: AMvB krachtens art. 12, lid 2 van de Wet energiebesparing toestellen (AMvB is er nog niet)

Waardering: V 7 jaar

(329.)

Handeling: Het in overeenstemming met de betreffende vakminister aanwijzen van instellingen die keuringen verrichten van toestellen en installaties genoemd in art. 2, lid 2b van de wet energiebesparing toestellen.

Producten: Besluit wijziging aanwijzing instelling controle van gastoestellen, besluit aanwijzing instelling rendementsbeoordeling cv-ketels

Periode: 1986–

Opmerking: Op basis van zowel de Wet energiebesparing toestellen als het besluit gastoestellen Stb. 1992, 124, art. 7 wordt door Ministers van Economische Zaken en WVC aangewezen NV VEG Gasinstituut (GIVEG keur). Op basis van zowel de Wet energiebesparing toestellen als het besluit rendementseisen cv-ketels Stb. 1993, 24, art. 8 door de Ministers van Economische Zaken en VROM aangewezen Gastec NV (GASTEC keur)

Bron: Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 59 art. 4, lid 1

Waardering: V 10 jaar

(330.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van WVC aanwijzen van normen voor veiligheid en doelmatig energiegebruik van gastoestellen en toebehoren.

Producten: voorschriften

Periode: 1992–

Opmerking: Deze normen moeten eerst door de Europese normalisatielichamen zijn vastgesteld en in het publicatieblad van de EG zijn bekendgemaakt.

Bron: Besluit gastoestellen Stb. 1992, 124, art. 4

Waardering: V 10 jaar

(334.)

Handeling: Het zich door de Raad voor de Certificatie laten informeren over het functioneren van de Gastec NV.

Producten: verslagen

Periode: 1993–

Opmerking: Gastec geeft een schriftelijke verklaring af aan de Minister van Economische Zaken dat tegen deze informatie geen bezwaar bestaat en zich niet zal beroepen op enige geheimhoudingsverplichting van de RvC jegens Gastec.

Bron: Besluit aanwijzing instelling rendementsbeoordeling cv-ketels Stcrt. 1993, 184, art. 8

Waardering: V 3 jaar

(335.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld brieven en notities

Periode: 1973–

Waardering: V 3 jaar

(336.)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld voorlichtingsmateriaal

Waardering: B (3) Van het voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard

V 3 jaar

(337.)

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het gebied van energiebesparing en duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld beschikkingen

Periode: 1973–

Waardering: V 10 jaar

(338.)

Handeling: Het ontwerpen en uitvoeren van fiscale regelingen die ondernemers stimuleren te investeren in energiebesparing of duurzame energie.

Producten: bijvoorbeeld EIA

Periode: 1997–

Bron: Publicatie op het EZ-web van de Directie Voorlichting, 14 januari 1997

Waardering: B 1, 5

(339.)

Handeling: Het voorbereiden van het strategisch lange termijn beleid op het gebied van energiebesparing.

Producten: o.a. nota’s energiebesparing 1990 en 1993 en energiebesparingsbeleid 1995

Periode: 1974–

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122 nrs. 1–2

Waardering: B 1

(340.)

Vervallen.

(341.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met specifieke profit en non-profit sectoren inzake energiebesparing.

Producten: meerjarenafspraken (MJA’s)

Periode: 1992–

Opmerking: MJA’s worden onder andere gesloten met de dienstensector (bank, luchtvaart, verzekeringsmaatschappijen), non-profitsector (beroeps- en volwassenen educatie, hbo, intramurale gezondheidszorg), glastuinbouw (bloembollen en paddestoelen) en de industriesector.

De financiële instrumenten die Economische Zaken anno 1994 gebruikt voor het opzetten en uitvoeren van de meerjarenafspraken zijn: de subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen, het besluit subsidies energiebesparingtechnieken de subsidieregeling tenders industriële energiebesparing en de Novem-programma’s gericht op de industrie.

Bron: Meerjarenafspraken over energie-efficiency, Resultaten 1996, Ministerie van Economische Zaken. Den Haag 1997.

Waardering: B 1, 5

(342.)

Handeling: Het jaarlijks rapporteren aan de Tweede Kamer over de voortgang van het energiebesparingsbeleid en de bereikte resultaten.

Producten: o.a. rapportages, memories van toelichting.

Periode: 1980–

Opmerking: Rapportages kunnen vergezeld gaan van voorstellen tot beleidsbijstellingen met inbegrip van eventuele herverdeling van budgetten.

Bron: Nota energiebeleid blz 71, HdTK 1979–1980, 15 802, nrs. 1–2, Vervolgnota energiebesparing blz 15, HdTK 1993–1994, 23 561, nr. 2

Waardering: B 3

(343.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten op het gebied van energiebesparing.

Producten: o.a. Wet energiebesparing toestellen

Periode: 1974–

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, kamerstuk 13 122, nrs. 1–2.

Waardering: B 1

(344.)

Handeling: Het verlenen van vrijstelling en, op aanvrage, ontheffing van voorschriften vastgesteld op grond van de Wet energiebesparing toestellen.

Periode: 1986–

Opmerking: In overeenstemming met Ministers van VROM en V&W

Bron: AMvB krachtens art. 19 van de Wet energiebesparing toestellen (AMvB is er nog niet)

Waardering: V 10 jaar

(345.)

Vervallen.

(346.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van AMvB’s op het gebied van energiebesparing.

Producten: o.a.

– Besluit aanwijzing ministers Wet energiebesparing toestellen, Stb. 1988, 494

– Besluit gastoestellen, Stb. 1992, 124

– Besluit rendementseisen cv-ketels, Stb. 1993, 24

– Besluit tot wijziging van het Besluit rendementseisen cv-ketels, Stb. 1993, 722

– Besluit houdende wijziging van enige AMvB’s ter voldoening aan de Richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake CE-markering;

– Besluit rendementseisen cv-ketels, Stb. 1994, 829

– Besluit etikettering energieverbruik koel- en vriesapparatuur, Stb. 1994, 673

– Kaderbesluit etiketting energieverbruik huishoudelijke apparatuur, Stb. 1995, 471

* Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen Stb. 1993, 53 ingetrokken Stb. 1994, 147, in overeenstemming met de Minister van VROM

* Besluit subsidies energiebesparingtechnieken Stb. 1993, 186 laatstelijk gewijzigd Stb. 1995, 148,

* Besluit subsidies energieprogramma’s Stb. 1994, 204

Periode: 1993–

Opmerking: De AMvB’s voorafgegaan door een * zijn gebaseerd op de Kaderwet verstrekking financiële middelen, de overige AMvB’s op de Wet energiebesparing toestellen. Voor de AMvB’s krachtens de Wet energiebesparing toestellen geldt: een AMvB krachtens art. 2, 4, 5, 11, 18, 19, 20 en 21 wordt voorgedragen in overeenstemming met de Minister van VROM; voor art. 2, 4, 5, 6, 11, 17, 18, 19, 20 en 21 in overeenstemming met de Minister van V&W; voor art. 11 en 18 in overeenstemming met de Ministers van LNV en WVC. Bij alle AMvB’s dient de Algemene Energieraad te worden gehoord.

Het Besluit subsidies windenergie is hier niet genoemd, maar wordt apart behandeld onder de paragraaf windenergie. Ook het Besluit tenders industriële energiebesparing wordt hier niet genoemd. Die wordt apart behandeld onder de paragraaf handelingen sector industrie.

Bron: Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 59, vermelding energieverbruik op etikettering koel- en vriesapparatuur, 92/75/EEG PbEG L 297 en uitvoeringsbepaling koel- en vriesapparatuur 94/2/EEG PbEG L 45, aanpassing wetgeving Lidstaten inzake veiligheid en energiegebruik van gastoestellen 90/396/EEG PBEG L 196, rendementseisen nieuwe olie- en gasgestookte cv ketels 92/42/EEG PbEG L 167, Kaderwet verstrekking financiële middelen Economische Zaken Stb. 1991, 767 laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, 767

Waardering: B 1

(348.)

Handeling: Het vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing.

– Subsidiebeschikking advisering energiebesparing in bedrijven

Stcrt. 1977, 173, ingetrokken bij Stcrt. 1983, 168 wordt dan WKK 1983,

– Steun voor demonstratieprojecten energiebesparing Stcrt. 1977, 208, ingetrokken Stcrt. 1983, 253 wordt dan WKK 1984,

– Subsidiebeschikking energiebesparende investeringen in bedrijven Stcrt. 1977, 175, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1978, 137,

– Subsidieregeling advisering energiebesparing en WKK 1983 Stcrt. 1983, 168, ingetrokken Stcrt. 1983, 253 wordt nieuwe regeling

– Steunregeling advisering energiebesparing, WKK en demonstratieprojecten energiebesparing 1984 Stcrt. 1983, 253 wordt gewijzigd in Stcrt. 1985, 86 , en heet dan

– Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie Stcrt. 1985, 115 ingetrokken bij Stcrt. 1987, 250

– Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1988

Stcrt. 1987, 250 ingetrokken bij Stcrt. 1990, 98

– Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1990

Stcrt. 1990, 98 ingetrokken bij Stcrt. 1990, 251

– Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1991

Stcrt. 1990, 251

– Subsidieregeling energiebesparing in bestaande gebouwen Stcrt. 1991, 250 ingetrokken bij Stcrt. 1994, 51 looptijd tot 1 april 1994,

– Subsidieregeling energiebesparings- en milieuadviezen en haalbaarheidsonderzoeken WKK 1991 Stcrt. 1990, 252 ingetrokken Stcrt. 1992,48 deels verder via

– Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen 1992 Stcrt. 1992, 48 gewijzigd Stcrt. 1993, 14 verder jaarlijks budget

– Regeling financiële bijdragen energieprogramma’s Stcrt. 1992, 63 vervangen bij

– Besluit subsidies energieprogramma’s Stb. 1994, 204,

– Uitvoeringsregeling energieprogramma’s Stcrt. 1994, 247

– Besluit subsidie energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen (SEEV).

Periode: 1977–

Opmerking: Subsidieregelingen die uitsluitend bestemd zijn voor één sector of duurzame energiebron worden daar behandeld.

Bron: Energienota 1974, bijlage HdTK 1974/75 (kamerst. 13122), vanaf december 1991 wordt de grondslag gevormd door de Kaderwet verstrekking financiële middelen Economische Zaken Stb. 1991, 767 laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, 650.

Waardering: B 5

(349.)

Handeling: Het laten verrichten van evaluatieonderzoek van AMVB’s en ministeriële regelingen op het gebied van energiebesparing.

Producten: onderzoeksrapporten

Periode: 1985–

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie Stcrt. 1985, 115 art. 6, lid onder f.

Waardering: B 2

(350.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Financiën vaststellen van een ministeriële subsidieregeling waarbij, op basis van de wet inkomsten belasting, toeslagen worden verstrekt voor energiebesparende investeringen.

Producten: Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening Stcrt. 1980, 136

Periode: 1980–1987

Opmerking: De uitvoering ligt bij de DIR.

Bron: Wet op de inkomsten belasting Stb. 1964, 519 art. 61eb, Wet investeringsrekening Stb. 1980, 389 ingetrokken bij Stb. 1987, 624

Waardering: B 5

(351.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van VROM vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing.

Producten: – Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken bij Stcrt. 1984, 69

– Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector 1984 Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij 1987, 250

– Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250

– Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 252 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1991, 250

Periode: 1980–

Opmerking: Subsidieregelingen die uitsluitend bestemd zijn voor één sector of duurzame energiebron worden daar behandeld. Bijvoorbeeld Regeling milieupremie windenergie wordt in paragraaf 3 onder 2.1 behandeld.

Bron: Energienota 1974, bijlage HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(352.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van VROM, opstellen van een aandachtspuntenlijst voor energiebesparing en ruimtelijke ordening ten behoeve van alle gemeenten in Nederland.

Producten: aandachtspuntenlijst

Periode: 1981–1983

Opmerking: Het AER-advies ‘energiebesparing en ruimtelijke ordening’ (1981) vormde de aanleiding voor het opstellen van deze lijst. Het advies stelde onder meer dat provincies en gemeenten in het kader van streek-, structuur- en bestemmingsplannen aandacht zouden moeten besteden aan ruimtelijke inpassing van wind- en zonne-energie

Bron: Energierecht, pagina 123 en 124, Maar H.G. de, Alphen aan den Rijn 1987

Waardering: B 1

(353.)

Vervallen.

(354.)

Handeling: Het voeren van overleg met de energiedistributiesector en de Minister van VROM over de uitvoering van het Milieu Actie Plan.

Producten: Sets met afspraken, o.a. met EnergieNed.

Periode: 1991–

Bron: Nationaal Milieubeleidsplan actiepunt nr. 146.

Waardering: B 5

(355.)

Handeling: Het goedkeuren van wijzigingen in de MAP-toeslag.

Periode: 1991–

Bron: Uitgangspunten voor het tweede Milieu Actie Plan van de energiedistributiesector, EnergieNed, Arnhem 1993.

Waardering: B 5

(356.)

Handeling: Het tijdig voorlichten van het bedrijfsleven inzake voorschriften betreffende etikettering en productinformatie over het energieverbruik van huishoudelijke apparaten en het verbruik van andere hulpbronnen.

Periode: 1992–

Bron: Richtlijn 92/75/EEG PbEG L 297 art. 7, onderdeel c

Waardering: V 5 jaar

(357.)

Handeling: Het voorbereiden van voorlichtingscampagnes via massamedia, onderwijs en nutsbedrijven ter bevordering van energiebesparing bij de consument en het bedrijfsleven.

Producten: brochures, McPower energiekoffer, tv spots

Periode: 1989–

Opmerking: Veel campagnes worden verricht in samenwerking met andere departementen zoals V&W, OCW, VROM en LNV.

Bron: Nota energiebesparing HdTK 1989–1990, 21 570

Waardering: V 5 jaar. Eén exemplaar van het eindproduct wordt bewaard.

(358.)

Handeling: Het via de begroting financieren van onderzoek naar en toepassing van technologie op het gebied van energiebesparing, waarvoor geen subsidieregeling geldt.

– toepassing energiebesparingtechnologie en duurzame energie

– onderzoek en ontwikkelingswerk op energiegebied

– energieonderzoek door Energie Centrum Nederland en TNO

Periode: 1976–

Bron: Memories van toelichting Economische Zaken begroting 1990–1995, nota energiebesparingsbeleid, HdTK 1994–1995, 24 242, nr. 1 bijlage 2 blz. 15

Waardering: V 10 jaar

(359.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de subsidiebeschikking advisering energiebesparing in bedrijven.

Periode: 1977–1983

Opmerking: De uitvoering ligt bij Stichting Voorlichting Energiebesparing Nederland (SVEN). Deze regeling gaat over in de subsidieregeling advisering energiebesparing en WKK 1983.

Bron: Subsidiebeschikking advisering energiebesparing in bedrijven Stcrt. 1977, 173 ingetrokken bij Stcrt. 1983, 168

Waardering: V 7 jaar

(360.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de subsidiebeschikking energiebesparende investeringen in bedrijven.

Periode: 1977–1979

Opmerking: De uitvoering ligt bij Economische Zaken zelf.

Bron: Subsidiebeschikking energiebesparende investeringen in bedrijven Stcrt. 1977, 175 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1978, 137

Waardering: V 7 jaar

(361.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de regeling Steun voor demonstratieprojecten energiebesparing.

Periode: 1977–1983

Opmerking: De uitvoering ligt bij Economische Zaken zelf. Deze regeling gaat over in de subsidieregeling advisering energiebesparing, WKK en demonstratieprojecten energiebesparing 1984.

Bron: Steun voor demonstratieprojecten energiebesparing Stcrt. 1977, 208 ingetrokken bij Stcrt. 1983, 253

Waardering: V 7 jaar

(362.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling advisering energiebesparing en WKK 1983.

Periode: 1983.

Opmerking: De uitvoering ligt voor energiebesparingadviezen bij SVEN voor haalbaarheidsonderzoeken bij de Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij bv (NEOM). Deze regeling gaat over in Steunregeling energiebesparing, WKK en demonstratieprojecten energiebesparing 1984.

Bron: Steunregeling advisering energiebesparing en WKK 1983 Stcrt. 1983, 168 ingetrokken bij Stcrt. 1983, 253

Waardering: V 7 jaar

(363.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Steunregeling advisering energiebesparing, WKK en demonstratieprojecten energiebesparing 1984/Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie.

Periode: 1984–1987

Opmerking: De uitvoering ligt voor energiebesparingadviezen bij SVEN, voor haalbaarheidsonderzoeken, demonstratieprojecten en aanschaf windturbines bij NEOM BV en voor ontwikkelingsprojecten windturbines bij Stichting Projectbeheer Energie Onderzoek (PEO). Deze regeling gaat verder via steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1988.

Bron: Steunregeling advisering energiebesparing, WKK en demonstratieprojecten energiebesparing 1984 Stcrt. 1983, 253 en Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie Stcrt. 1985, 86 ingetrokken bij Stcrt. 1987, 250

Waardering: V 7 jaar

(364.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1988.

Periode: 1988–1990

Opmerking: De uitvoering ligt voor energiebesparingadviezen bij SVEN voor haalbaarheidsonderzoeken, demonstratieprojecten en investeringen in windturbines bij NEOM BV, voor ontwikkelingsprojecten windturbines bij PEO en voor investeringen in energiebesparingtechnieken en diversificatie bij de Dienst Investeringsrekening (DIR). Deze regeling gaat verder bij Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1990.

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1988 Stcrt. 1987, 250 ingetrokken bij Stcrt. 1990, 98

Waardering: V 7 jaar

(365.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1990.

Periode: 1990.

Opmerking: Via Budget Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1990 Stcrt. 1991, 35 werd 40 miljoen extra toegezegd op subsidie aanvragen ingediend voor 31 december 1990. De uitvoering ligt voor energiebesparingadviezen haalbaarheidsonderzoeken, demonstratieprojecten en voor ontwikkelingsprojecten en investeringen in windturbines bij de Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu BV (Novem), voor investeringen voor energiebesparing in bestaande gebouwen bij Energiedistributiebedrijven en voor aanvragen van energiedistributiebedrijven en investeringen in energiebesparingtechnieken en diversificatie bij de DIR.

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1990 Stcrt. 1990, 98 ingetrokken 1990, 251

Waardering: V 7 jaar

(366.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1991.

Periode: 1991–

Opmerking: De uitvoering ligt voor energiebesparingadviezen haalbaarheidsonderzoeken, demonstratieprojecten en voor ontwikkelingsprojecten en investeringen in windturbines bij de Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu BV (Novem), voor investeringen voor energiebesparing in bestaande gebouwen bij Energiedistributiebedrijven en voor aanvragen van energiedistributiebedrijven en investeringen in energiebesparingtechnieken en diversificatie bij de DIR.

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie 1991 Stcrt. 1990, 251 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1992, 111

Waardering: V 7 jaar

(367.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling energiebesparing in bestaande gebouwen.

Periode: 1991–1994

Opmerking: De uitvoering ligt bij energiedistributiebedrijven zoals genoemd in bijlage I van de regeling, als energiedistributiebedrijven de aanvragers zijn bij Economische Zaken. Financiering van deze regeling gebeurde voor 50% door de energiedistributiebedrijven. Na 1 april 1994 zijn de energiedistributiebedrijven helemaal belast met het financieren en uitvoeren van de subsidiëring.

Bron: Subsidieregeling energiebesparing in bestaande gebouwen Stcrt. 250 ingetrokken bij Stcrt. 1994, 51

Waardering: V 7 jaar

(368.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen krachtens Regeling financiële bijdragen energieprogramma’s.

Periode: 1992–1994

Opmerking: De uitvoering ligt bij Novem.

Bron: Regeling financiële bijdragen energieprogramma’s Stcrt. 1992, 63 wordt Besluit subsidies energieprogramma’s Stb. 1994, 204

Waardering: V 7 jaar

(369.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen krachtens Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen en haalbaarheidsonderzoeken WKK 1991.

Periode: 1991–1992

Opmerking: De uitvoering ligt bij Novem.

Bron: Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen en haalbaarheidsonderzoeken WKK 1991 Stcrt. 1990, 252 ingetrokken bij Stcrt. 1992, 48

Waardering: V 7 jaar

(370.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen 1992.

Periode: 1992– (vanaf 1994 jaarlijks budget)

Opmerking: De uitvoering ligt bij Novem.

Bron: Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen 1992 Stcrt. 1992, 48 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1993, 14

Waardering: V 7 jaar

(371.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen krachtens het Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen.

Periode: 1993–1994

Bron: Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen Stb. 1993, 53 ingetrokken bij Stb. 1994, 147

Waardering: V 7 jaar

(372.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen krachtens het Besluit subsidies energiebesparingtechnieken

Periode: 1993–

Bron: Besluit subsidies energiebesparingtechnieken Stb. 1993, 186 laatstelijk gewijzigd Stb. 1995, 148

Waardering: V 7 jaar

(373.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens het Besluit subsidies energieprogramma’s.

Periode: 1994–

Bron: Besluit subsidies energieprogramma’s Stb. 1994, 204

Waardering: V 7 jaar

(374.)

Handeling: Het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens

– Subsidiebeschikking advisering energiebesparing in bedrijven

– Subsidiebeschikking energiebesparende investeringen in bedrijven

– Steun voor demonstratieprojecten energiebesparing

– Subsidieregeling advisering energiebesparing en WKK 1983 en 1984

– Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie, 1988, ’90 en ’91

– Subsidieregeling NOX-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen

– Subsidieregeling energiebesparing in bestaande gebouwen

– Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen en haalbaarheidsonderzoeken WKK 1991,

– Subsidieregeling energiebesparing- en milieuadviezen 1992

– Regeling financiële bijdragen energieprogramma’s

– Besluit subsidies energieprogramma’s

– Besluit subsidies energiebesparingtechnieken

– Besluit subsidies energieprogramma’s.

Periode: 1977–

Bron: Bepalingen uit subsidieregelingen en -besluiten energiebesparing

Waardering: V 7 jaar

(375.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening.

Periode: 1980–1987

Bron: Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening Stcrt. 1980, 136

Waardering: V 7 jaar

(376.)

Handeling: Het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens de Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening.

Periode: 1980–1988

Bron: Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening Stcrt. 1980, 136

Waardering: V 7 jaar

(378.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan het beschikken op subsidie aanvragen door de Minister van VROM krachtens de Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector.

Periode: 1981–1984

Opmerking: De uitvoering ligt bij VROM

Bron: Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken Stcrt. 1984, 69

Waardering: V 7 jaar

(380.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan het beschikken op subsidie aanvragen door de Minister van VROM krachtens de Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector.

Periode: 1984–1987

Opmerking: De uitvoering ligt bij VROM.

Bron: Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij Stcrt. 1987, 250

Waardering: V 7 jaar

(382.)

Handeling: Het leveren van een bijdrage aan het beschikken op subsidie aanvragen door de Minister van VROM krachtens de Bijdrageregeling Nox-arme verwarmingstoestellen.

Periode: 1990–1991

Opmerking: Uitvoering ligt bij de DIR, deels bij een energiedistributiebedrijf en bij VROM.

Bron: Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250

Waardering: V 7 jaar

(383.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling NOx- arme en energiezuinige verwarmingstoestellen.

Periode: 1990–1994

Opmerking: De uitvoering ligt bij een energiedistributiebedrijf zoals genoemd in Bijlage I v.d. regeling, als de aanvrager een energiedistributiebedrijf is ligt de uitvoering bij de DIR.

Bron: Subsidieregeling Nox-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 252 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1992, 9 looptijd tot 1 april 1994.

Waardering: V 7 jaar

(385.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van VROM, inzake het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens:

– Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken bij Stcrt. 1984, 69

– Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector 1984 Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij 1987, 250

– Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250.

Periode: 1981–1991

Bron: Bepalingen uit de subsidieregelingen

Waardering: V 7 jaar

(386.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van VROM, beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens:

– Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen

– Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen.

Periode: 1990–1995

Bron: Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 252 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1991, 250 en Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen Stb. 1993, 53 ingetrokken bij Stb. 1994, 147

Waardering: V 7 jaar

(387.)

Handeling: Het instellen van een programmavoorbereidingscommissie rationeel energiegebruik in de industrie (PVC-REI) ter voorbereiding van een programma van onderzoek ten behoeve van rationeel energiegebruik in de indu⁠strie.

Periode: 1982–

Opmerking: Karakter: ambtelijke commissie. De instellingsbeschikking werkt terug tot 23 april 1982. De commissie is op 01 maart 1985 opgeheven.

Bron: Instellingsbeschikking no 682/1042, 14 oktober 1982.

Waardering: B 4

(389.)

Vervallen.

(390.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met PEO en NEOM voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de sector industrie.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1984–1988

Bron: Rijksbegroting 1984 HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(391.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met de Novem voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de sector industrie.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1988–

Opmerking: De Novem heeft bevoegdheid namens Economische Zaken verschillende subsidieregelingen uit te voeren, Economische Zaken is opdrachtgever en Novem opdrachtnemer. Op basis van onderhandelingen, worden programmaovereenkomsten gesloten, waarin vastligt welke taken door Novem moeten worden uitgevoerd. Voor deze diensten stelt Economische Zaken de overeengekomen middelen ter beschikking, ter dekking van de begrote mensuren en studiekosten, alsmede van de financiële middelen voor door derden uit te voeren projecten.

Bron: Rijksbegroting 1984 HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(392.)

Handeling: Het vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing t.b.v. de sector industrie, waarbij onder meer het jaarlijks subsidiebudget wordt vastgesteld.

Producten: – Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1990, 211 ingetrokken bij Stcrt. 1992, 48

– Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing 1992 Stcrt. 1992, 48 ingetrokken bij Besluit tenders industriële energiebesparing Stb. 1994, 176, art. 24,

– Subsidieregeling energiebesparingtechnieken Stcrt. 1991, 250 ingetrokken via Besluit subsidies energiebesparingtechnieken Stb. 1993, 186

Periode: 1990–1994

Bron: Kaderwet verstrekking financiële middelen Economische Zaken Stb. 1991, 767 laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, 650, art. 2

Waardering: B 5

(393.)

Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s op het gebied van energiebesparing in de industriële sector.

Producten: Besluit tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1994, 176

Periode: 1993–

Bron: Kaderwet verstrekking financiële middelen Economische Zaken Stb. 1991, 767 laatstelijk gewijzigd Stb. 1993, 650, art. 2

Waardering: B 1

(394.)

Handeling: Het vaststellen van ministeriële regelingen ter uitvoering van het Besluit tenders industriële energiebesparing.

Producten: Ministeriële regelingen betreffende:

– programma’s met een beschrijving van activiteiten en soorten projecten gericht op energiebesparing en de bedrijfstakken waar ze voor gelden

– ontwerpen en vaststellen van modellen van formulieren voor subsidie aanvragen

– subsidiebedragen per kalenderjaar

– periodes waarbinnen subsidieaanvragen moeten zijn ontvangen

Periode: 1994–

Bron: Besluit tenders industriële energiebesparing Stb. 1994, 176

Waardering: B 5

(395.)

Handeling: Het instellen van een beoordelingscommissie tenders industriële energiebesparing.

Periode: 1990–

Opmerking: De leden worden benoemd op voordracht van de Novem.

Bron: Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1990, 211 art.5.

Waardering: B 4

(396.)

Handeling: Het, op voordracht van de Novem, benoemen van de leden van de Adviescommissie industriële energiebesparing.

Producten: Aanstellingsbeschikking

Periode: 1994–

Opmerking: De leden worden telkens voor een periode van 2 jaar benoemd en zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

Bron: Besluit tenders industriële energiebesparing Stb. 1994, 176 art. 5

Waardering: V 5 jaar na einde lidmaatschap

(398.)

Handeling: Het beschikken, mede op basis van adviezen van de Adviescommissie industriële energiebesparing, op subsidieaanvragen krachtens het besluit tenders industriële energiebesparing.

Producten: beschikkingen

Periode: 1994–

Bron: Besluit tenders industriële energiebesparing Stb. 1994, 176

Waardering: V 7 jaar

(399.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing.

Periode: 1991–1992 (11 maart)

Opmerking: De uitvoering ligt bij de Novem.

Bron: Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1990, 211 ingetrokken bij Stcrt. 1992, 48

Waardering: V 7 jaar

(400.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing 1992.

Periode: 1992–1994

Opmerking: De uitvoering ligt bij Novem.

Bron: Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1992, 48 ingetrokken bij Stb. 1994, 176

Waardering: V 7 jaar

(401.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens de Subsidieregeling energiebesparingtechnieken.

Periode: 1992–1993

Opmerking: De uitvoering ligt bij de DIR. Subsidieregeling is overgegaan in besluit subsidies energiebesparingtechnieken.

Bron: Subsidieregeling energiebesparingtechnieken Stcrt. 1991, 250 ingetrokken Stb. 1983, 186

Waardering: V 7 jaar

(402.)

Handeling: Het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens:

– Subsidieregeling energiebesparingtechnieken

– Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing, en ’92

– Besluit tenders industriële energiebesparing.

Periode: 1990–

Bron: aangegeven in subsidieregelingen

Waardering: V 7 jaar

(403.)

Handeling: Het, in overleg met de Minister van VROM, jaarlijks vaststellen van een lijst met milieuvriendelijke en energiebesparende technieken.

Producten: lijsten

Periode: 1993–(of eerder)

Opmerking: Deze lijst wordt opgesteld in het kader van de regeling VA-MIL Vervroegde Afschrijving Milieu-investering onderdeel energiebesparingtechnieken De Minister van Financiën stelt jaarlijks een maximum bedrag beschikbaar voor de regeling.

Bron: Brochure energiebesparing in de industrie 1994 p. 11, MEZ ’s-Gravenhage, 1994.

Waardering: B 5

(404.)

Handeling: Het instellen van een commissie die zich richt op het analyseren van problemen en het geven van maatregelen ter oplossing van die problemen, bij toepassing van WKK in de industrie.

Producten: Commissies Warmte/Kracht-koppeling in de industrie I en II

Periode: 1978–

Bron: adviesrapport van de AER: energiebesparing in bedrijven (augustus 1978), HdTK 1980–1981, 16 566, nr. 1 blz. 1

Waardering: B 4

(406.)

Handeling: Het, in samenwerking met de belanghebbenden, oprichten van een projectbureau Warmte/Kracht (PWK) dat zich speciaal richt op het geven van voorlichting over en advisering van WKK projecten.

Periode: 1987–1990

Opmerking: De belanghebbenden zijn VEEN, VEGIN en Gasunie, dezen hebben in 1991 dit bureau overgenomen door er een Projectbureau W/K BV van te maken. De activiteiten van het PWK waren het produceren van informatieve publicaties, begeleiding en advisering van WKK-projecten, het stimuleren van de totstandkoming van joint ventures van industrie en nutsector tbv investeringen in WKK. Naast het PWK waren er nog een stuurgroep van het PWK ( in de periode 1988–1989) en een Adviescommissie Warmte/Kracht (AWK) die in 1990 de taak van de stuurgroep overnam.

Bron: Nota Energiebesparing pagina 88, HdTK 1989–1990, 21 570, nrs. 1–2.

Waardering: B 4

(407.)

Handeling: Het vaststellen van subsidieregelingen op het gebied van Warmte/Kracht Koppeling

Producten: o.a. Subsidieregeling nieuwe energie-efficiënte combinaties met w/k systemen (NEWS).

Periode: 1978–

Bron: Stimuleringsregelingen voor energiebesparing en duurzame energie, Ministerie van Economische Zaken. Den Haag 1998.

Waardering: B 5

(408.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen voor Warmte/Kracht installaties en WKK stadsverwarmingprojecten.

Periode: 1988–

Bron: Subsidieregeling Energiebesparing en Stromingsenergie (SES) Stcrt.

1985, 115.

Waardering: V 10 jaar

(409.)

Handeling: Het verlenen van financiële steun aan stadsverwarmingbedrijven om te komen tot sluitende saneringsplannen.

Periode: 1989–

Opmerking: De saneringsplannen worden beoordeeld door een commissie van deskundigen die verslag uitbrengt aan de Minister van Economische Zaken.

Bron: Nota Energiebesparing pagina 89, HdTK 1993–1994, 23 561, nr. 2

Waardering: V 10 jaar

(410.)

Handeling: Het leveren van bijdragen voor de toepassing van Warmte/Kracht koppeling bij stadsverwarming in dichtbebouwde gebieden en grote nieuwbouw locaties.

Periode: 1993–

Opmerking: De bijdragen worden geleverd aan een werkgroep van de rijksoverheid, gemeenten, provincies, EnergieNed, Sep en Novem.

Bron: Vervolgnota Energiebesparing pagina 123, HdTK 1993–1994, 23 561, nr. 2

Waardering: V 10 jaar

(411.)

Handeling: Het in samenwerking met de Sep en de nutsbedrijven opzetten van proefprojecten voor een verbeterd gebruik van Warmte/Kracht Koppeling door de inzet van warmtepompen.

Periode: 1993–

Bron: Vervolgnota Energiebesparing pagina 122, HdTK 1993–1994, 23 561,

nr. 2

Waardering: V 10 jaar

(413.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van LNV inzake het vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing in de agrarische sector.

Producten: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 1984, 253

Periode: 1980–1985

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(414.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met het het Productschap Tuinbouw, LTO en individuele bedrijven inzake energiebesparing in de glastuinbouwsector.

Producten: Meerjarenafspraken

Periode: 1989–

Opmerking: De ondertekening van de MJA werd gedaan in januari 1993 door de Minister van Economische Zaken en LNV. Tot 2010 is convenant glastuinbouw en milieu gesloten door vier ministers (LNV, EZ, V&W en VROM) plus het bedrijfsleven en IP, VNG en UvW met integrale milieutaakstelling tot 2010, inclusief energiebesparing en duurzame energie. Zie voor de procedure van de totstandkoming van een MJA in de paragraaf Begrippen.

Bron: Nota energiebesparing pagina 34, HdTK 1989–1990, 21 570, nrs. 1–2

Waardering: B 5

(415.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten PEO voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de agrarische sector.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1984–1988

Bron: Rijksbegroting 1984 deel Economische Zaken HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(416.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met NEOM voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de agrarische sector.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1984–1988

Bron: Rijksbegroting 1984 deel Economische Zaken HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 4, 5

(417.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met de Novem voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de agrarische sector.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1988–

Opmerking: De Novem heeft bevoegdheid namens Economische Zaken verschillende subsidieregelingen uit te voeren, Economische Zaken is opdrachtgever en Novem opdrachtnemer. Op basis van onderhandelingen waarbij Economische Zaken zich laat adviseren door de AER worden programmaovereenkomsten gesloten, waarin vastligt welke taken door Novem moeten worden uitgevoerd. Voor deze diensten stelt Economische Zaken de overeengekomen middelen ter beschikking, ter dekking van de begrote mensuren en studiekosten, alsmede van de financiële middelen voor door derden uit te voeren projecten.

Bron: Rijksbegroting 1984 deel Economische Zaken HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 4, 5

(418.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, instellen van een Stuurgroep energiebesparingprojecten in de glastuinbouw.

Periode: 1980–

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87

Waardering: B 4

(419.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, aanwijzen van de leden van de stuurgroep energiebesparingprojecten in de glastuinbouw,

Periode: 1980–

Opmerking: Het voorzitterschap ligt bij het Ministerie van LNV. Verder zijn er twee secretarissen één van Economische Zaken en één van LNV.

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(425.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met PEO voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de gebouwde omgeving.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1984–1988

Bron: Rijksbegroting Ministerie van Economische Zaken, HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(426)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met NEOM voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de gebouwde omgeving.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1984–1988

Bron: Rijksbegroting Ministerie van Economische Zaken, HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(427.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met de Novem voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de gebouwde omgeving.

Producten: programmaovereenkomsten

Periode: 1988–

Opmerking: De Novem heeft bevoegdheid namens Economische Zaken verschillende subsidieregelingen uit te voeren, Economische Zaken is opdrachtgever en Novem. Op basis van onderhandelingen worden programmaovereenkomsten gesloten, waarin vastligt welke taken door Novem moeten worden uitgevoerd. Voor deze diensten stelt Economische Zaken de overeengekomen middelen ter beschikking, ter dekking van de begrote mensuren en studiekosten, alsmede van de financiële middelen voor door derden uit te voeren projecten.

Bron: Rijksbegroting Ministerie van Economische Zaken, HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(430.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van VROM inzake het vaststellen van de subsidieregeling Geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving.

Periode: 1980–1989

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(431.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de Minister van VROM voor de invoering van de Energie Prestatie Norm voor zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw.

Producten: wijziging Bouwbesluit 1995

Periode: 1994–

Opmerking: Doel van de norm is het gebruik van energie in nieuwbouw met vijftien procent te verminderen. Via het bouwbesluit wordt vastgelegd welke EnergiePrestatiecoëfficient (EP) maximaal is toegestaan. De EP geeft een grove indicatie van de energie-efficiency van een nog te bouwen gebouw.

Bron: Werkplan 1995, DGE directie Energiebesparing en Duurzame Energie; Zonneboilers, stand van zaken begin 1995. Houtsma, R. en anderen, Delft 1995.

Waardering: B 5

(432.)

Handeling: Het leveren van bijdragen voor de instelling van een adviescommissie PREGO.

Periode: 1980.

Opmerking: Proefprojecten Rationeel Energiegebruik in de Gebouwde Omgeving (PREGO).

Bron: Instelling adviescommissie PREGO Stcrt. 1980, 168

Waardering: B 5

(435.)

Handeling: Het, overeenstemmen met de Minister van VROM, inzake het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens de regeling Geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving.

Periode: 1980–1989

Bron: Geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving Stcrt. 1984, 69

Waardering: V 7 jaar

(436.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met bedrijven inzake energiebesparing in de sector utiliteitsbouw.

Producten: meerjarenafspraken (MJA’s)

Periode: 1994–

Bron: Werkplan 1995, DGE directie Energiebesparing en Duurzame energie, Nota Energiebesparingsbeleid, HdTK 1994–1995, 24 242, nr. 1

Waardering: B 5

(437.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met woningbouwverenigingen en institutionele beleggers inzake energiebesparing in de sector woningbouw.

Producten: meerjarenafspraken (MJA’s)

Periode: 1994–

Bron: Werkplan 1995, DGE directie Energiebesparing en Duurzame energie

Waardering: B 5

(438.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van VROM, oprichten van een Stuurgroep Nationaal Isolatie Programma dat belast is met de uitvoering van het isolatieprogramma.

Periode: 1981–1991

Opmerking: De stuurgroep wordt in de uitoefening van haar taak bijgestaan door een stafbureau.

Bron: Instelling Stuurgroep Nationaal Isolatie Programma Stcrt. 1979, 60

Waardering: B 4

(441.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Stuurgroep Nationaal Isolatieprogramma.

Periode: 1978–

Bron: Evaluatie 10 jaar Nationaal Isolatieprogramma, NIP, Rotterdam 1988.

Waardering: V 5 jaar

(442.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van VROM vaststellen van een ministeriële subsidieregeling op het gebied van energiebesparing voor de Rijksoverheid.

Producten: Energiebesparingprogramma Rijksoverheid Stcrt. 1980, 205

Periode: 1980–

Opmerking: Dit energiebesparingprogramma richt zich op het besparen van energie in gebouwen die door de Rijksoverheid worden gebruikt.

Bron: Energienota 1974, bijlage HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(443.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan een plan voor energiebesparing in rijksgebouwen via convenanten tussen de ministeries en de Rijksgebouwendienst

Periode: 1991–

Opmerking: Het plan wordt uitgevoerd door de Novem, de Rijksgebouwendienst en Economische Zaken in nauwe samenwerking met alle ministeries.

Bron: Kabinetsbesluit juni 1991 Stcrt. 1991, 125

Waardering: V 10 jaar

(444.)

Vervallen.

(445.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens het Energiebesparingprogramma Rijksoverheid.

Periode: 1980–1981.

Opmerking: Het budget voor dit programma is voor het jaar 1980 gelegd bij Economische Zaken. De departementen stellen vervolgens voor 1981, 1% en in 1982, 2% van hun materiële uitgaven ter beschikking. De activiteiten m.b.t. energiebesparing binnen de Rijksoverheid worden gecoördineerd door een Stuurgroep waarin Economische Zaken, VROM, FIN, DEF en O&W zitting hebben.

Bron: Energiebesparingprogramma Rijksoverheid Stcrt. 1980, 205

Waardering: V 7 jaar

(446.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met PEO voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de sector verkeer en vervoer.

Producten: meerjarenprogramma’s rationeel energiegebruik in verkeer en vervoer (REV)

Periode: 1984–1988

Bron: HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(447.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met NEOM voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de sector verkeer en vervoer.

Producten: meerjarenprogramma’s rationeel energiegebruik in verkeer en vervoer (REV)

Periode: 1984 –1988

Bron: HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(448.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten met de Novem voor de uitvoering van energieprogramma’s voor de sector verkeer en vervoer.

Producten: meerjarenprogramma’s rationeel energiegebruik in verkeer en vervoer (REV)

Periode: 1988–

Opmerking: De Novem heeft bevoegdheid namens Economische Zaken verschillende subsidieregelingen uit te voeren, Economische Zaken is opdrachtgever en Novem opdrachtnemer. Op basis van onderhandelingen waarbij Economische Zaken zich laat adviseren door de AER worden programmaovereenkomsten gesloten, waarin vastligt welke taken door Novem moeten worden uitgevoerd. Voor deze diensten stelt Economische Zaken de overeengekomen middelen ter beschikking, ter dekking van de begrote mensuren en studiekosten, alsmede van de financiële middelen voor door derden uit te voeren projecten.

Bron: HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: B 5

(450.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met het bedrijfsleven in de vervoersector over terugdringing van het energiegebruik en de milieubelasting.

Periode: 1990

Opmerking: Onder de naam ‘Transactie’ wordt door V&W, VROM en Economische Zaken samen met drie brancheorganisaties gestreefd naar uitvoering van meerjarenafspraken, daartoe is op 8 mei 1995 een samenwerkingsverklaring getekend.

Bron: Nota energiebesparing pagina 34, HdTK 1989–1990,21 570, nrs. 1–2, Nota energiebesparingsbeleid, HdTK 1994–1995, 24 242, nr.1

Waardering: B 1, 5

(451.)

Handeling: Het voeren van overleg met de Ministeries van V&W en VROM om te komen tot een betere coördinatie tussen de departementale programma’s op het terrein van verkeer en vervoer.

Periode: 1994–

Bron: Vervolgnota energiebesparing HdTK 1993–1994, 23 561, nr. 6

Waardering: B 1

(453.)

Handeling: Het instellen van een programmavoorbereidingscommissie rationeel energiegebruik verkeer en vervoer ter voorbereiding van een programma van onderzoek ten behoeve van rationeel energiegebruik bij verkeer en vervoer.

Periode: 1981–

Opmerking: Karakter: ambtelijke commissie.

Bron: Instellingsbeschikking no 681/983, 11 december 1981

Waardering: B 4

(455.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake het gebruik van duurzame energiebronnen.

Producten: bijvoorbeeld beleidsnota’s, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties.

Periode: 1974–

Bron: [eerste] Energienota 1974, HdTK 1973–1974, 13 122

Waardering: B 1, 2

(456.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het gebruik van duurzame energiebronnen.

Producten: bijvoorbeeld wetten, algemene maatregelen van bestuur, koninklijke besluiten

Periode: 1974–

Bron: –

Waardering: B 1

(457.)

Handeling: Het overleggen met de Europese Commissie betreffende selectieve BTW-verlaging in het kader van Duurzame Energie.

Opmerking: Het betreft bijvoorbeeld een verlaagd btw-percentage voor particulieren die een zonneboiler aanschaffen.

Bron: Duurzame Energie in opmars, Actieprogramma 1997–2000, Ministerie van Economische Zaken 1997.

Waardering: V 3 jaar

(458.)

Handeling: Het mede ontwikkelen van fiscale maatregelen om het kostprijsverschil tussen duurzame energieopties en het conventionele alternatief te verkleinen.

Producten: o.a.

– Vrije Afschrijving Milieu-investeringen (VAMIL);

– Regeling Groen beleggen;

– Regulerende energiebelasting;

– Energie-investeringsaftrek;

– Groene BTW.

Bron: Duurzame energie in opmars, Actieprogramma 1997–2000, Ministerie van Economische Zaken. Den Haag 1997. p. 21.

Waardering: B 1

(460.)

Handeling: Het onderhandelen over en sluiten van meerjarenafspraken met het bedrijfsleven inzake het gebruik van duurzame energiebronnen.

Producten: meerjarenafspraken (MJA’s)

Periode: 1994–

Bron: Duurzame energie in opmars, Actieprogramma 1997–2000, Ministerie van Economische Zaken. Den Haag 1997, blz. 50.

Waardering: B 1, 5

(461.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van windenergie.

Producten: o.a. beleidsnota’s

Periode: 1974–

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122 nrs. 1–2

Waardering: B 1

(462.)

Handeling: Het (doen) uitvoeren van het Nationaal programma windenergie.

Producten: b.v. integraal programma windenergie

Periode: 1976–

Waardering: B 5

(463.)

Handeling: Het instellen van adviescommissies op het gebied van windenergie.

Producten: Begeleidingscommissie Windenergie

Periode: 1976–1981

Bron: Interim-rapport Landelijke Stuurgroep Energieonderzoek HdTK 1974–1975, 13 250 nrs. 1–2

Waardering: B 4

(464.)

Handeling: Het deelnemen, via een vertegenwoordiger, aan de vergaderingen van de begeleidingscommissie windenergie.

Producten: vergaderstukken

Periode: 1976–1985

Bron: Instellingsbeschikking begeleidingscommissie windenergie van 7 december 1976 art. 2, lid 5, opgeheven 1 maart 1985 Stcrt. 1985, 45.

Waardering: V 10 jaar

(466.)

Handeling: Het voorbereiden van AMvB’s op het gebied van windenergie.

Producten: Besluit subsidies windenergie Stb. 1993, 187

Periode: 1991–

Bron: Kaderwet verstrekking financiële middelen Economische Zaken Stb. 1991, 767 art. 2

Waardering: B 1

(467.)

Handeling: Het vaststellen van ministeriële regelingen op het gebied van windenergie.

Producten: – Subsidieregeling Windenergie

– vaststelling bedragen die jaarlijks beschikbaar worden gesteld, ter uitvoering van het Besluit subsidies windenergie 1993

– vergoedingspercentages op jaarbasis voor windturbines waarvoor een lease-overeenkomst is afgesloten, ter uitvoering van het Besluit subsidies windenergie 1993

– vaststellen van formulieren voor aanvragen subsidie windenergie, ter uitvoering van het Besluit subsidies windenergie 1993

Periode: 1985–

Opmerking: De Subsidieregeling Windenergie is een gezamenlijke regeling van Economische Zaken en VROM.

Bron: [Eerste] Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122 nrs. 1–2, Besluit subsidies windenergie Stb. 1993, 187 laatstelijk gewijzigd bij Stb. 1995, 147

Waardering: V 7 jaar

(469.)

Handeling: Het aanwijzen van personen belast met het toezicht op naleving van de voorwaarden verbonden aan subsidies windenergie.

Producten: Ministeriële beschikking

Periode: 1993–

Bron: Besluit subsidies windenergie Stb. 1993, 187, art. 15

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(470.)

Handeling: Het beschikken op subsidieaanvragen inzake windenergie.

Periode: 1985–

Opmerking: De subsidieregeling windenergie 1992 wordt gefinancierd uit het budget van Economische Zaken en VROM

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie Stcrt. 1985, 86 en 115, Besluit subsidies windenergie Stb. 1993, 187, subsidieregeling windenergie 1992 Stcrt. 1991, 250

Waardering: V 7 jaar

(471.)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften inzake subsidieaanvragen in het kader van windenergie.

Periode: 1985–

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie Stcrt. 1985, 115 art. 24

Waardering: V 7 jaar

(473.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van zonne-energie.

Producten: o.a. beleidsnota’s

Periode: 1974–

Waardering: B 1

(475.)

Handeling: Het sluiten van een meerjarenafspraak met Novem, EnergieNed, en de zonne-energie-industrie inzake marktintroductie van zonneboilers door verbetering van de prijs-prestatieverhouding.

Periode: 1993–

Bron: Vervolgnota energiebesparing pagina 33 en 114, HdTK 1993–1994, 23 561, nr. 2

Waardering: B 5

(476.)

Handeling: Het afsluiten van overeenkomsten met PEO en NEOM voor het maken van programma’s in het kader van het nationaal onderzoekprogramma zonne-energie.

Periode: 1986–1988

Waardering: B 1

(477.)

Handeling: Het afsluiten van overeenkomsten met Novem voor het maken van programma’s in het kader van het nationaal onderzoekprogramma zonne-energie.

Periode: 1988–

Waardering: B 1

(478.)

Handeling: Het instellen van een begeleidingscommissie zonne-energie voor het Nationaal Onderzoekprogramma Zonne-energie.

Producten: Beschikking

Periode: 1980–1985

Bron: Instelling Begeleidingscommissie zonne-energie Stcrt. 1980, 29, opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: B 4

(479.)

Handeling: Het aanwijzen van een waarnemer die bevoegd is tot bijwoning van de vergaderingen van de begeleidingscommissie zonne-energie en inzage te krijgen in alle stukken.

Periode: 1980–1985

Bron: Instelling Begeleidingscommissie zonne-energie Stcrt. 1980, 29 art. 5, opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming

(481.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van waterkracht.

Producten: o.a. beleidsnota’s

Periode: 1974–

Waardering: B 1

(482.)

Handeling: Het afsluiten van overeenkomsten met Novem voor het maken van programma’s in het kader van waterkracht.

Periode: 1974–

Waardering: B 5

(483.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van biomassa en afvalverwerking.

Producten: o.a. beleidsnota’s

Periode: 1974–

Waardering: B 1

(485.)

Handeling: Het afsluiten van overeenkomsten met Novem voor het maken van programma’s in het kader van biomassa en afvalverwerking.

Periode: 1974–

Waardering: B 5

(486.)

Handeling: Het in samenwerking met de Minister van VROM ondersteunen van het Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik Afvalstoffen.

Periode: 1985–

Opmerking: Het onderzoekprogramma wordt uitgevoerd door Novem, voorheen door PEO en NEOM.

Bron: Dossierinventaris Economische Zaken, Nota Energiebesparing pagina 96, HdTK 1989–1990, 21 570, nrs. 1–2

Waardering: V 7 jaar

(487.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van VROM, voeren van overleg met afvalverwerkende bedrijven en elektriciteitsbedrijven voor een plan met betrekking tot de bijdrage van afvalverbranding aan de elektriciteitsopwekking.

Periode: 1989–

Bron: Nota Energiebesparing pagina 96, HdTK 1989–1990, 21 570, nrs. 1–2

Waardering: B 1

(488.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van omgevingswarmte.

Producten: o.a. beleidsnota’s

Waardering: B 1

(489.)

Handeling: Het ontwikkelen en initiëren van warmtepompprogramma’s.

Waardering: B 1

(490.)

Handeling: Het voorbereiden, vaststellen en wijzigen van de Regulerende Energiebelasting (REB).

Waardering: B 1, 5

(491.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van aardwarmte.

Producten: Nationaal onderzoekprogramma aardwarmte (NOA) en energieopslag in Aquifers (NOAA).

Periode: 1980–

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122, nr. 2

Waardering: B 1

(492.)

Handeling: Het instellen van een begeleidingscommissie aardwarmte voor het Nationaal Onderzoeksprogramma Aardwarmte.

Producten: Beschikking

Periode: 1980–1985

Bron: Instelling begeleidingscommissie aardwarmte Stcrt. 1980, 83 opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: B 4

(493.)

Handeling: Het aanwijzen van een waarnemer die bevoegd is tot bijwoning van de vergaderingen van de begeleidingscommissie aardwarmte en inzage te krijgen in alle stukken.

Periode: 1980–1985

Bron: Instelling Begeleidingscommissie aardwarmte Stcrt. 1980, 83 art. 5, opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: V 5 jaar na einde aanwijzing

(495.)

Handeling: Het ontwikkelen van beleid op het gebied van energieopslag.

Periode: 1946–

Producten: o.a. beleidsnota’s

Waardering: B 1

(496.)

Handeling: Het ontwikkelen en initiëren van Marktintroductieprogramma’s Energieopslag in Aquifers.

Waardering: B 1

(497.)

Vervallen.

(498.)

Handeling: Het instellen van de Begeleidingscommissie MHD-generator ter advisering over het onder verantwoordelijkheid van de Technische Hogeschool Eindhoven te voeren onderzoekprogramma.

Periode: 1977–

Opmerking: De Minister kan waarnemers aanwijzen, die bevoegd zijn de vergaderingen van de Commissie bij te wonen en inzage te verlangen van alle stukken.

Bron: Instellingsbeschikking no 377/v/90, 23 februari 1977.

Waardering: B 4

(500.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Ministers van WB en V&W inzake de instelling van de Begeleidingscommissie Voorstudieplan Lievense (BPL).

Periode: 1980–1982

Bron: Ministerraadsbesluit d.d. 20 juni 1980 Nota ontwikkeling Markerwaardgebied

Waardering: B 4

(501.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Begeleidingscommissie Voorstudieplan Lievense (BPL) door één of meer aangewezen vertegenwoordigers

Producten: standpunten

Periode: 1980–1981

Opmerking: De BPL werd ingesteld door de Minister van WB die tevens het secretariaat voert. Tevens hebben zitting in deze commissie Economische Zaken en V&W

Bron: Ministerraadsbesluit dd. 20 juni 1980

Waardering: B 4

(502.)

Handeling: Het instellen van de Commissie Windenergie en Opslag.

Periode: 1981–1982.

Opmerking: De Commissie bestond uit een coördinatiegroep, waaronder vier werkgroepen nl. Algemeen, Windenergie, Spaarbekken en Opslagsystemen, het secretariaat werd gevoerd door Krekel van der Woerd en Wouterse te Rotterdam, en een Beleidsgroep met DG’s van Economische Zaken, WB, FIN, V&W, VRO, BiZa en V&M.

Bron: Regeringsbesluit standpuntbepaling voorstudie plan Lievense medio 1981.

Waardering: B 4

(503.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie Windenergie en Opslag.

Periode: 1981–1982

Bron: Instellingsbeschikking Commissie Windenergie en Opslag.

Waardering: V 10 jaar

(505.)

Handeling: Het instellen van de Commissie Opslag en Elektriciteit.

Periode: 1984–1988.

Opmerking: In deze commissie zijn naast Economische Zaken vertegenwoordigd de departementen van O&W, LAVI,V&W en VROM alsmede de NEOM BV en de NV SEP. Het voorzitterschap en het secretariaat berustte bij Economische Zaken

Bron: Regeringsstandpunt Windenergie en Opslag, HdTK 1981–1982, 17 500, nrs. 1–2, Regeringsstandpunt tav Apendix Windenergie en Waterkracht, HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 16, Eindrapport Maatschappelijke Discussie Energiebeleid HdTK 1984–1985, 18 830, nrs. 1–2

Waardering: B 4

(506.)

Handeling: Het deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie Opslag en Elektriciteit.

Periode: 1984–1988

Bron: Instellingsbeschikking, opgeheven na regeringsstandpunt Stcrt. 1988, 174

Waardering: V 10 jaar

3.2. Algemene Energieraad

(9.)

Handeling: Het op verzoek van de Minister van Economische Zaken, dan wel uit

eigen beweging, adviseren omtrent:

a. het te voeren energiebeleid en daarbij aandacht te besteden aan de wisselwerking tussen het te voeren energiebeleid enerzijds en maatschappelijke ontwikkelingen en het te voeren overheidsbeleid op andere gebieden anderzijds;

b. door andere adviesorganen aan een of meer vakministers uitgebrachte en openbaar gemaakte adviezen, voor zover deze naar het oordeel van de raad belangrijke gevolgen voor het te voeren energiebeleid kunnen hebben.

Periode: 1985–

Producten: bijvoorbeeld:

Klein vademecum voor de energie 1980 (1980);

Energiescenario’s (1980);

Afval- en restwarmte als energiebron (1980);

Een versnelde procedure voor de Brede Maatschappelijke Discussie (1980);

Klein vademecum voor de energie 1982 (1982);

Kommentaar op het conceptvoorstel voor een nieuwe Electriciteitswet (1985);

Kanttekeningen bij het energie-beleid in 1986 (1986);

Energie en 1992 (1988);

Nederlands energiebeleid op de drempel van de 21e eeuw (1996);

Energie-onderzoek in Nederland (1996);

Naar een nieuwe electriciteitswet (1996).

Opmerking: Om tot een advies te komen heeft de Raad de mogelijkheid om uit haar midden tijdelijk commissies in te stellen, evenals inlichtingen van derden in te winnen. Deze adviezen worden tijdens een openbare vergadering vastgesteld.

Bron: Wet van 17 mei 1985 (Stb. 287), houdende instelling van een Algemene Energieraad (Wet op de Algemene Energieraad), art. 3, lid 1.

Waardering: B 5

(10.)

Handeling: Het aan de Minister van Economische Zaken op diens verzoek of uit eigen beweging informatie verschaffen die van belang kan zijn voor het te voeren energiebeleid.

Periode: 1985–

Producten: Informatie; nota’s; rapporten; etc.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 3, lid 1.

Waardering: V 10 jaar

(11.)

Handeling: Het jaarlijks aan de Minister van Economische Zaken rapporteren omtrent de voortgang, welke is gemaakt bij de ontwikkeling en uitvoering van het gevoerde energiebeleid.

Periode: 1985–

Producten: Jaarrapportage.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 3, lid 4.

Waardering: B 3

(13.)

Handeling: Het uit hun midden aanwijzen van de plaatsvervangende voorzitter en overige leden van het presidium.

Periode: 1985–

Producten: Beschikking.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 8, lid 2–3.

Waardering: V 10 jaar na einde lidmaatschap

(15.)

Handeling: Het overleggen met de Minister van Economische Zaken over het voorzien in het secretariaat voor de Algemene Energieraad.

Periode: 1985–

Producten: Vergaderstukken.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 10.

Waardering: V 5 jaar

(17.)

Handeling: Het aan de Minister van Economische Zaken verzoeken om de door hem aangewezen personen vergaderingen van de Algemene Energieraad bij te laten wonen.

Periode: 1985–

Producten: Verzoek aan de minister.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 15, lid 2.

Waardering: V 10 jaar na einde lidmaatschap

(18.)

Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde dat dient tot regeling van de werkzaamheden van de Algemene Energieraad.

Periode: 1985–

Producten: Reglement van orde.

Bron: Wet op de Algemene Energieraad, art. 18, lid 1.

Waardering: V 10 jaar

(67.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het te voeren beleid op het gebied van elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1985–

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(78.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake elektriciteitsplannen.

Producten: adviezen

Periode: 1975–

Opmerking: De voorlopers waren de voorlopige AER KB Stb. 1976, 99 en de Electriciteitsraad. De laatste wordt in een aparte paragraaf behandeld.

Bron: Convenant Staat – NV SEP 1975/Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535 Art.17, lid 4, art. 15 t/m 21.

Waardering: B 5

(126.)

Handeling: De Minister van Economische Zaken op diens verzoek, dan wel uit eigen beweging, adviseren omtrent:

a. het te voeren energiebeleid en daarbij aandacht te besteden aan de wisselwerking tussen het te voeren energiebeleid enerzijds en maatschappelijke ontwikkelingen en het te voeren overheidsbeleid op andere gebieden anderzijds;

b. door andere adviesorganen aan een of meer vakministers uitgebrachte en openbaar gemaakte adviezen, voor zover deze naar het oordeel van de raad belangrijke gevolgen voor het te voeren energiebeleid kunnen hebben.

Periode: 1976–

Bron: Wet van 17 mei 1985 (Stb. 287), houdende instelling van een Algemene Energieraad (Wet op de Algemene Energieraad), art. 3, lid 1.

Producten: Een Brede maatschappelijke Discussie over (kernenergie) (1978); Kolen en uraan (1979); Een versnelde procedure voor de Brede Maatschappelijke Discussie (1980); Kernenergie: advies inzake de heroverweging van uitbreiding van kernenergie in Nederland (1989); Advies naar aanleiding van het dossier kernenergie (1994).

Waardering: B 5

(290.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het te voeren beleid op het gebied van energiebesparing en duurzame energie.

Producten: o.m. besparing in bedrijven (1978), toepassing andere tariefstructuur (1980), energiebesparing en ruimtelijke ordening (1981)

Periode: 1976

Opmerking: In 1976 werd de voorlopige Algemene Energieraad opgericht Stb. 1976, 99, opgevolgd door de huidige Algemene Energieraad Stb. 1985, 287 en 611. Adviezen die een sector of duurzame energiebron betreffen zijn per sector bij de handelingen opgenomen.

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(347.)

Handeling: Het geven van adviezen bij de voorbereiding van AMvB’s waarbij regels worden vastgesteld ter uitvoering van de Wet energiebesparing toestellen.

Producten: adviezen

Periode: 1986–

Bron: Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 59, art.18

Waardering: B 1

(428.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het te voeren energiebesparingsbeleid voor de sector gebouwde omgeving.

Producten: besparing in huishoudelijk gebruik (1977)

Periode: 1976–

Opmerking: In 1976 werd de voorlopige Algemene Energieraad opgericht Stb. 1976, 99, opgevolgd door de huidige Algemene Energieraad Stb. 1985, 287 en 611.

Bron: Energienota 1974, HdTK 1983–1984, 13 122

Waardering: B 5

(452.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het te voeren energiebesparingsbeleid voor de sector verkeer en vervoer.

Producten: energiebesparing in verkeer en vervoer (1984)

Periode: 1976–

Opmerking: In 1976 werd de voorlopige Algemene Energieraad opgericht Stb. 1976, 99, opgevolgd door de huidige Algemene Energieraad Stb. 1985, 287 en 611.

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122, nrs. 1–2.

Waardering: B 5

(459.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het gebruik van duurzame energiebronnen.

Producten: o.m.

– knelpunten bij introductie van duurzame energiebronnen (1982)

– energieonderzoek (inclusief energiebesparing en duurzame energie, 1987)

– de meerjaren-onderzoeksprogramma’s energiebesparing en duurzame energie (1991)

Periode: 1976–

Opmerking: In 1976 werd de voorlopige Algemene Energieraad opgericht Stb. 1976, 99, opgevolgd door de huidige Algemene Energieraad Stb. 1985, 287 en 611.

Bron: [eerste] Energienota 1974. HdTK 1973–1974, 13 122

Waardering: B 5

(484.)

Handeling: Het geven van adviezen inzake het te voeren beleid betreffende biomassa en afvalverwerking.

Periode: 1976–

Opmerking: In 1976 werd de voorlopige Algemene Energieraad opgericht Stb. 1976, 99, opgevolgd door de huidige Algemene Energieraad Stb. 1985, 287 en 611.

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122, nr. 2

Waardering: B 5

3.3. Ambtenaren van de Economische Controle Dienst

(30.)

Handeling: Het uitoefenen van toezicht op handhaving van de Elektriciteitswet en de Elektriciteitsbesluiten.

Periode: 1965–1990

Opmerking: Opsporingsambtenaren kunnen een woning binnentreden op vertoon van een schriftelijke bijzondere last verleend door de Minister van Economische Zaken, Elektriciteitswet Stb. 1938, 523, art. 16.

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938, 523, art. 15 en Ad art. 15. KB Stb. 1965, 305 ingetrokken KB Stb. 1990, 84

Waardering: V 10 jaar

(187.)

Handeling: Het opsporen van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: processen-verbaal.

Bron: Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet, art. 1 onder 2.

Waardering: V 10 jaar

(328.)

Handeling: Het toezicht houden op de naleving van de wet energiebesparing toestellen, door onderzoek ter plaatse van toestellen en installaties.

Producten: onderzoeksrapporten, verslagen

Periode: 1994–

Opmerking: Tot het takenpakket van de ECD ambtenaren zal gaan behoren de controle van etikettering energiegebruik koel- en vriesapparatuur. Deze taak moet nog in werking gaan. Overigens kent Nederland geen fabrikanten van koel- en vriesapparatuur. Controle vindt dus plaats bij invoer van apparatuur van buiten de EG en bij officiële vertegenwoordigers.

Bron: Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Wet energiebesparing toestellen Stcrt. 1994, 243 en Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 59 art. 12 t/m 16.

Waardering: V 10 jaar

3.4. Commissie Concentratie Nutsbedrijven (COCONUT)

(53.)

Handeling: Het geven van adviezen om te komen tot de oordeelsvorming over de wenselijkheid, alsmede over de verschillende vormen en mogelijkheden van de concentratie van de nutsvoorzieningen in de sectoren gas, water en elektriciteit

Producten: eindrapport organisatiestructuur

Periode: 1978–1983

Opmerking: De Coconut stelde voor het onderzoek te laten verrichten door adviesbureau Krekel van der Woerd en Wouterse, in het eindrapport, dd 8 februari 1981, werd aangedrongen op meer wettelijke bevoegdheden voor de elektriciteitssector en concentratie van de elektriciteitsproductiebedrijven.

Bron: Beschikking 8 juni 1978.

Waardering: B 5

3.5. Electriciteitsraad

(64.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken omtrent al hetgeen verband houdt met de elektriciteitsvoorziening.

Producten: adviezen

Periode: 1946–1985

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938, 523, art. 14 en Besluit tot vaststelling van regelen omtrent de Electriciteitsraad Stb. 1940, 560

Waardering: B 5

(65.)

Vervallen.

(66.)

Handeling: Het uitbrengen van jaarverslagen aan de Minister, omtrent de verrichtte werkzaamheden.

Periode: 1946–1985

Opmerking: De minister zorgt er voor dat dit verslag wordt meegedeeld aan de Staten-Generaal.

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938, 523, art. 14, lid 11.

Waardering: B 3

3.6. Commissie Elektriciteitswerken (CEW)

(80.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake de planologische aspecten van elektriciteitswerken.

Producten: adviezen

Periode: 1946–

Opmerking: De adviezen beperkten zich aanvankelijk tot natuurschoonbelangen bij aanleg van hoogspanningstracés. Sinds 1982 zijn dit belangen van zowel de rijksoverheid mbt openbare elektriciteitsvoorziening als die van lagere overheden tav doelstellingen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het betreft dan adviezen mbt tracés voor hoogspanningsverbindingen, bouw of wijziging van transformatorstations 110 kV of hoger, bouw elektriciteitscentrales van 35 MW of hoger en het Elektriciteitsplan.

Bron: Beschikking 1-12-1932 Minister van Waterstaat, gewijzigd bij beschikking 23-09-1949 Minister van Economische Zaken, gewijzigd 10-03-1982 Stcrt. 1982, 51 en laatstelijk gewijzigd 23-09-1982

Waardering: B 5

3.7. Financieringscommissie Elektriciteitsbedrijven

(87.)

Handeling: Het verrichten van onderzoek naar de financieringsbehoefte van elektriciteitsbedrijven en het geven van adviezen hierover.

Producten: onderzoeksrapporten en adviezen

Periode: 1951–1952

Opmerking: In de begroting voor 1952 van Economische Zaken werd in de Nota inzake de Elektriciteitspolitiek gesteld dat de elektriciteitstarieven moesten worden verhoogd. Deze tariefsverhoging was met name bedoeld om de toenmalige slechte financiële situatie van de elektriciteitsbedrijven te ontlasten en daardoor waarborgen te verschaffen m.b.t. productie- en distributievermogen.

Bron: Besluit 18 december 1951

Waardering B 5

3.8. Interdepartementale Commissie Kernenergie (ICK)

(101.)

Handeling: Het interdepartementaal voorbereiden van het beleid met betrekking tot de vreedzame toepassing van kernenergie.

Periode: 1964–

Producten: agenda’s; notities.

Bron: Beschikking van 24 februari 1964, nr. 664/255 van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Waardering: B 1

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de

Nederlandse industrie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

3.9. Commissie voor Atoomenergie; Commissie van Advies inzake de bouw van kernreactorcentrales; Commissie Roodenburg

(111.)

Handeling: Het benoemen van de leden van door hen ingestelde werkgroepen en/of subcommissies.

Periode: 1952–

Producten: Brieven, beschikking.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 5, lid 1 (art. 6, lid 1); art. 9a, lid 1–2.

Opmerking: Tussen haken is hieronder, voor zover bekend, aangegeven bij welk departement c.q. instelling het secretariaat berust(te).

Commissie voor Atoomenergie:

– subcommissie wetgeving (Justitie);

– subcommissie verzekering (Financiën);

– subcommissie buitenland/commissie Riemens (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie registratie splijtstoffen (Economische Zaken);

– subcommissie splijtstof R.C.N. (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie gezondheidsvraagstukken/commissie Wester (Sociale Zaken en Volksgezondheid);

– subcommissie vestigingsplaatsen (Verkeer en Waterstaat);

– subcommissie onderzoek programma Euratom/commissie Boon;

– subcommissie bevoegde ophaaldienst van radioactieve afvalstoffen (Sociale Zaken en Volksgezondheid).

Commissie van advies inzake de bouw van kernreactor centrales:

– subcommissie Calder Hall reactor (KEMA);

– subcommissie beleidsvraagstukken (KEMA);

– subcommissie vestigingsplaatsen (KEMA);

– subcommissie algemene vraagstukken (KEMA).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de

Nederlandse industrie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

3.10. Commissie Componenten Kweekreactoren

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de

Nederlandse industrie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

3.11. Commissie Reactorveiligheid

(111.)

Handeling: Het benoemen van de leden van door hen ingestelde werkgroepen en/of subcommissies.

Periode: 1952–

Producten: Brieven, beschikking.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 5, lid 1 (art. 6, lid 1); art. 9a, lid 1–2.

Opmerking: Tussen haken is hieronder, voor zover bekend, aangegeven bij welk departement c.q. instelling het secretariaat berust(te).

Commissie voor Atoomenergie:

– subcommissie wetgeving (Justitie);

– subcommissie verzekering (Financiën);

– subcommissie buitenland/commissie Riemens (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie registratie splijtstoffen (Economische Zaken);

– subcommissie splijtstof R.C.N. (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie gezondheidsvraagstukken/commissie Wester (Sociale Zaken en Volksgezondheid);

– subcommissie vestigingsplaatsen (Verkeer en Waterstaat);

– subcommissie onderzoek programma Euratom/commissie Boon;

– subcommissie bevoegde ophaaldienst van radioactieve afvalstoffen (Sociale Zaken en Volksgezondheid).

Commissie van advies inzake de bouw van kernreactor centrales:

– subcommissie Calder Hall reactor (KEMA);

– subcommissie beleidsvraagstukken (KEMA);

– subcommissie vestigingsplaatsen (KEMA);

– subcommissie algemene vraagstukken (KEMA).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de Nederlandse indu⁠strie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen in geval van benoeming

(115.)

Handeling: Het benoemen van een voorzitter van een werkgroep van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1991–

Producten: Benoemingsbesluit.

Bron: Kernenergiewet, art. 6, lid 2.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(119.)

Handeling: Het jaarlijks aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer overleggen van een ontwerpbegroting.

Periode: 1991–

Producten: Ontwerpbegroting; verslag van werkzaamheden.

Bron: Kernenergiewet, art. 9.

Waardering: V 5 jaar

(120.)

Handeling: Het telkens binnen een termijn van vijf jaar uitbrengen van een rapport aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betreffende de taakvervulling van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1991–

Producten: Rapport.

Bron: Kernenergiewet, art. 10, lid 1.

Waardering: B 4

(121.)

Handeling: Het jaarlijks uitbrengen van verslag over de werkzaamheden aan de Ministers van Economische Zaken; Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Periode: 1963–

Producten: Jaarverslag.

Bron: Kernenergiewet, art. 2, lid 3 (art. 9).

Waardering: B 3

3.12. Commissie Nucleaire Industriële Ontwikkeling

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de Nederlandse indu⁠strie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

3.13. Voorzitter van de Gezondheidsraad

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen in geval van benoeming

3.14. De Stichting Reactor Centrum Nederland

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: Niet gewaardeerd.

(176.)

Handeling: Het op last van de Ministers van Economische Zaken en Sociale Zaken en Volksgezondheid overnemen van splijtstoffen en ertsen van onbevoegden en het kennisgeven van deze overdracht aan de Staatscourant en één of meer nieuwsbladen.

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 4.

Waardering: Niet gewaardeerd.

3.15. Centrale Raad voor de Kernenergie

(111.)

Handeling: Het benoemen van de leden van door hen ingestelde werkgroepen en/of subcommissies.

Periode: 1952–

Producten: Brieven, beschikking.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 5, lid 1 (art. 6, lid 1); art. 9a, lid 1–2.

Opmerking: Tussen haken is hieronder, voor zover bekend, aangegeven bij welk departement c.q. instelling het secretariaat berust(te).

Commissie voor Atoomenergie:

– subcommissie wetgeving (Justitie);

– subcommissie verzekering (Financiën);

– subcommissie buitenland/commissie Riemens (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie registratie splijtstoffen (Economische Zaken);

– subcommissie splijtstof R.C.N. (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie gezondheidsvraagstukken/commissie Wester (Sociale Zaken en Volksgezondheid);

– subcommissie vestigingsplaatsen (Verkeer en Waterstaat);

– subcommissie onderzoek programma Euratom/commissie Boon;

– subcommissie bevoegde ophaaldienst van radioactieve afvalstoffen (Sociale Zaken en Volksgezondheid).

Commissie van advies inzake de bouw van kernreactor centrales:

– subcommissie Calder Hall reactor (KEMA);

– subcommissie beleidsvraagstukken (KEMA);

– subcommissie vestigingsplaatsen (KEMA);

– subcommissie algemene vraagstukken (KEMA).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de Nederlandse industrie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen in geval van benoeming

(121.)

Handeling: Het jaarlijks uitbrengen van verslag over de werkzaamheden aan de Ministers van Economische Zaken; Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Periode: 1963–

Producten: Jaarverslag.

Bron: Kernenergiewet, art. 2, lid 3 (art. 9).

Waardering: B 3

3.16. Industriële Raad voor de Kernenergie

(111.)

Handeling: Het benoemen van de leden van door hen ingestelde werkgroepen en/of subcommissies.

Periode: 1952–

Producten: Brieven, beschikking.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 5, lid 1 (art. 6, lid 1); art. 9a, lid 1–2.

Opmerking: Tussen haken is hieronder, voor zover bekend, aangegeven bij welk departement c.q. instelling het secretariaat berust(te).

Commissie voor Atoomenergie:

– subcommissie wetgeving (Justitie);

– subcommissie verzekering (Financiën);

– subcommissie buitenland/commissie Riemens (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie registratie splijtstoffen (Economische Zaken);

– subcommissie splijtstof R.C.N. (Buitenlandse Zaken);

– subcommissie gezondheidsvraagstukken/commissie Wester (Sociale Zaken en Volksgezondheid);

– subcommissie vestigingsplaatsen (Verkeer en Waterstaat);

– subcommissie onderzoek programma Euratom/commissie Boon;

– subcommissie bevoegde ophaaldienst van radioactieve afvalstoffen (Sociale Zaken en Volksgezondheid).

Commissie van advies inzake de bouw van kernreactor centrales:

– subcommissie Calder Hall reactor (KEMA);

– subcommissie beleidsvraagstukken (KEMA);

– subcommissie vestigingsplaatsen (KEMA);

– subcommissie algemene vraagstukken (KEMA).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de Nederlandse indu⁠strie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B5

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen in geval van benoeming

3.17. Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie

(112.)

Handeling: Het adviseren van de vakministers over:

a. het door de N.V. Neratoom uit te voeren onderzoek- en ontwikkelingswerk;

b. het beleid betreffende kernenergie en ioniserende straling;

c. aangelegenheden van wetenschappelijke en wetenschappelijk-technische aard inzake onderzoek en toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

d. de samenwerking tussen instellingen die wetenschappelijk onderzoek verrichten inzake toepassing van kernenergie en ioniserende straling;

e. de coördinatie van nationale en internationale activiteiten en over de opleiding op het gebied van kernenergie en ioniserende straling;

f. aangelegenheden van technische en organisatorische aard met betrekking tot de veiligheid van kernenergie-inrichtingen;

g. het door de ministers te voeren beleid tot de vreedzame toepassing van de kernenergie;

h. de ontwikkeling van de vreedzame toepassing van atoomkernwetenschappen;

i. de toepassingsmogelijkheden van kernenergie voor de Nederlandse indu⁠strie.

Periode: 1955–

Producten: Adviezen.

Bron: Beschikking van 6 mei 1955, nr. 39388 van de Minister van Algemene Zaken; Kernenergiewet, art. 2, lid 2 (art. 3, lid 1); art. 3, lid 2; art. 3, lid 3; art. 7, lid 2; art. 8, lid 5; art. 10, lid 2; art. 11, lid 6.

Waardering: B 5

(113.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling van personen voor ieder voor te dragen lid van de Centrale Raad voor de Kernenergie; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie; van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1963–

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art.3, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen in geval van benoeming

3.18. Commissie Heroverweging Verwijdering Radioactief Afval (HVRA)

(124.)

Handeling: Het doen van onderzoek naar de mogelijkheden voor opslag van radioactief afval van Nederlandse afkomst.

Periode: 1980–

Producten: Onderzoeksrapport; verslag.

Bron: Radioactief afval in Nederland. De stand van Zaken. (’s-Gravenhage 1984).

Waardering: B 5

3.19. Senter

(295.)

Handeling: Het uitvoeren van de energietoeslag en de milieutoeslag in het kader van de Wet Investerings Rekening (WIR)

Periode: 1979–

Bron: –

Waardering: V 7 jaar

3.20. Landelijke Stuurgroep voor Energie Onderzoek

(317.)

Handeling: Het adviseren over het te voeren beleid op het gebied van energieonderzoek.

Producten: adviesrapporten

Periode: 1974–1980

Opmerking: De stuurgroep werd in 1980 opgeheven, de opvolger was de voorlopige Raad voor het energieonderzoek.

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1974, 39.

Waardering: B 1

3.21. (Voorlopige) Raad voor het Energieonderzoek

(321.)

Handeling: Het evalueren van de resultaten van het Energieonderzoek en het rapporteren daarover.

Periode: 1980–1983

Bron: Kb houdende instelling van een voorlopige Raad voor het Energieonderzoek, Stb. 1980, 135 art. 3

Waardering: B 2

(322.)

Vervallen.

(323.)

Handeling: Het adviseren over het te voeren beleid op het gebied van energieonderzoek.

Producten: adviezen

Periode: 1980–1983

Opmerking: Deze Raad is de opvolger van de Landelijke Stuurgroep voor Energieonderzoek.

Bron: Kb houdende instelling van een voorlopige Raad voor het Energieonderzoek Stb. 1980, 135 art. 3

Waardering: B 1

3.22. NV VEG Gasinstituut (ca. 1960–1992)

(331.)

Handeling: Het verrichten van EG-type-onderzoek, het verrichten van steekproeven, het houden van EG-toezicht en het doen van EG-keuring t.a.v. gastoestellen en toebehoren.

Producten: onderzoeken, keuringen

Periode: 1991–

Opmerking: Hoewel het besluit gastoestellen in 1992 in werking is gegaan was NV VEG-Gasinstituut vooruitlopend op het besluit reeds in 1991 aangewezen.

Bron: Besluit gastoestellen Stb. 1992, 124, art. 7, lid 1

Waardering: Niet gewaardeerd.

3.23. Gastec NV

(331.)

Handeling: Het verrichten van EG-type-onderzoek, het verrichten van steekproeven, het houden van EG-toezicht en het doen van EG-keuring t.a.v. gastoestellen en toebehoren.

Producten: onderzoeken, keuringen

Periode: 1991–

Opmerking: Hoewel het besluit gastoestellen in 1992 in werking is gegaan was NV VEG-Gasinstituut vooruitlopend op het besluit reeds in 1991 aangewezen.

Bron: Besluit gastoestellen Stb. 1992, 124, art. 7, lid 1

Waardering: Niet gewaardeerd.

(332.)

Handeling: Het verrichten van EG-type-onderzoek, het verrichten van steekproeven, het houden van EG-toezicht en het doen van EG-keuring t.a.v. cv-ketels.

Producten: onderzoeken, keuringen

Periode: 1993–

Opmerking: De minister kan op verzoek inzage verkrijgen in de stukken

Bron: Besluit rendementseisen cv-ketels Stb. 1993, 24, art. 8

Waardering: Niet gewaardeerd

(333.)

Handeling: Het behandelen van bezwaarschriften inzake schriftelijke beoordelingen van cv-ketels zoals omschreven in het besluit rendementseisen.

Periode: 1993–

Opmerking: Een schriftelijke beoordeling door Gastec NV is een publiekrechtelijke beschikking omdat een wettelijke taak wordt uitgeoefend. Tegen zo’n beschikking kan beroep worden ingesteld. Daarvoor moet eerst een bezwaarschrift worden ingediend dat door Gastec behandeld moet worden. Vervolgens kan dan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bron: Wet energiebesparing toestellen Stb. 1986, 99, art. 10, Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisatie Stb. 1954, 416, art. 32b

Waardering: Niet gewaardeerd

3.24. Programmavoorbereidingscommissie rationeel energiegebruik in de industrie (PVC-REI)

(388.)

Handeling: Het voorbereiden van een programma van onderzoek ten behoeve van rationeel energiegebruik in de indu⁠strie.

Periode: 1982–

Producten: rapporten

Bron: Instellingsbeschikking no 682/1042, 14 oktober 1982

Waardering: B 1

3.25. Beoordelingscommissie tenders industriële energiebesparing/Adviescommissie industriële energiebesparing

(397.)

Handeling: Het geven van bindende adviezen voor de uitvoering van de subsidieregeling/besluit tenders industriële energiebesparing

Periode: 1990–

Opmerking: De leden worden, voor een termijn van twee jaar, door de Minister benoemd op voordracht van Novem. De Novem voorziet in het secretariaat.

Bron: Subsidieregeling tenders industriële energiebesparing Stcrt. 1990, 211 art. 11, lid 3 onder a, Stb. 1994, 176 art. 10

Waardering: B 5

3.26. Commissie Warmte/Kracht-koppeling in de industrie

(405.)

Handeling: Het adviseren van de minister over maatregelen ter oplossing van de problemen van toepassing van Warmte/Krachtkoppeling in de industrie.

Producten: adviesrapporten

Periode: 1979–1989

Opmerking: De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van NV SEP, Gasunie, Vereniging Krachtwerktuigen, NEOM en Economische Zaken.

Waardering: B 1

3.27. Stuurgroep energiebesparingprojecten in de glastuinbouw

(420.)

Handeling: Het opstellen en ter beslissing voorleggen van een bestedingsplan voor door de Ministers van Economische Zaken en LNV beschikbaar gestelde gelden ter bevordering van energiebesparing in de glastuinbouw.

Periode: 1980–1986

Opmerking: Voor het opstellen van een bestedingsplan worden door de Stuurgroep investerings-, onderzoeks- en demonstratieprojecten geselecteerd en beoordeeld

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87 art. 3 onder a

Waardering: V 5 jaar

(421.)

Handeling: Het adviseren van de Ministers van Economische Zaken en LNV over de voorbereiding van besluiten van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw inzake regels voor subsidiëring van goedgekeurde investeringsprojecten.

Producten: adviezen

Periode: 1980–1986

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87 art. 3 onder d

Waardering: V 5 jaar

3.28. Stuurgroep Nationaal Isolatieprogramma (NIP)

(439.)

Handeling: Het jaarlijks rapporteren aan de Minister van Economische Zaken en VROM over de voortgang van het programma.

Producten: rapportages

Periode: 1978–1991

Opmerking: In de stuurgroep NIP zijn vertegenwoordigd de Gasunie, VEGIN, VNG, het stafbureau NIP en ambtelijke vertegenwoordigers van de Ministeries van VROM en Economische Zaken.

Bron: Energierecht pagina 119, Maar H.G. de, Alphen a/d Rijn, Evaluatie 10 jaar Nationaal Isolatieprogramma, NIP, Rotterdam 1988.

Waardering: B 3

(440.)

Handeling: Het gevraagd of ongevraagd uitbrengen van advies aan de Ministers van Economische Zaken en VROM over het programma dan wel aanpassingen van het programma of de regeling.

Producten: adviezen

Periode: 1978–1991

Bron: Energierecht, pagina 119, Maar H.G. de, Alphen a/d Rijn 1987, Evaluatie 10 jaar Nationaal Isolatieprogramma, NIP, Rotterdam 1988.

Waardering: B 1

3.29. Novem

(449.)

Handeling: Het uitvoeren van (energie)programmaovereenkomsten voor de sector verkeer en vervoer.

Periode: 1988–

Bron: HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 111

Waardering: V 3 jaar

(474.)

Handeling: Het sluiten van meerjarige convenanten met energiedistributie- en productiesector en de bouwwereld met als doel de verdere groei van zon-pv te ondersteunen.

Waardering: B 5

3.30. Programmavoorbereidingscommissie rationeel energiegebruik verkeer en vervoer (PVC-REV)

(454.)

Handeling: Het voorbereiden van een programma van onderzoek ten behoeve van rationeel energiegebruik bij verkeer en vervoer.

Product: (advies)rapporten

Periode: 1981–

Bron: Instellingsbeschikking nr. 681/983, 11 december 1981

Waardering: B 1

3.31. Begeleidingscommissie Windenergie

(465.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken omtrent de uitvoering van het Nationaal Onderzoekprogramma Windenergie.

Producten: adviezen, rapporten

Periode: 1976–1985

Opmerking: In principe zal de ECN voorzien in het secretariaat van de commissie. De commissie kan zich doen bijstaan door projectleiders van onderzoeken en andere deskundigen.

Bron: Ministeriële beschikking 7 december 1976, opgeheven 1 maart 1985 Stcrt. 1985, 45.

Waardering: B 1

3.32. Begeleidingscommissie Zonne-energie

(480.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken omtrent vormgeving en uitvoering van het nationaal onderzoekprogramma zonne-energie.

Producten: Adviezen

Periode: 1980–1985

Opmerking: Activiteiten die verder worden uitgevoerd door de begeleidingscommissie: evaluatie tussentijdse en eindresultaten; advisering werkplan Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en omtrent de halfjaarlijkse rapporten van ECN.

Bron: Instelling Begeleidingscommissie zonne-energie Stcrt. 1980, 29 art. 3, opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: B 1

3.33. Begeleidingscommissie Aardwarmte

(494.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken omtrent vormgeving en uitvoering van het nationaal onderzoekprogramma aardwarmte.

Producten: Adviezen

Periode: 1980–1985

Opmerking: Activiteiten die verder worden uitgevoerd door de begeleidingscommissie: evaluatie tussentijdse- en eindresultaten; advisering werkplan Projectbureau Energieonderzoek ondergebracht bij de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (PBE/TNO) en omtrent de halfjaarlijkse rapporten van PBE/TNO.

Bron: Instelling Begeleidingscommissie aardwarmte Stcrt. 1980, 83 art. 3, opgeheven Stcrt. 1985, 45

Waardering: B 1

3.34. Begeleidingscommissie MHD-generator

(499.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken over het onder verantwoordelijkheid van de Technische Hogeschool Eindhoven te voeren onderzoekprogramma MHD-generator.

Periode: 1977–

Bron: Instellingsbeschikking nr. 377/v/90, 23 februari 1977.

Waardering: B 1

3.35. Commissie Windenergie en Opslag

(504.)

Handeling: Het adviseren van de regering over energieopslagsystemen.

Periode: 1981–1982

Bron: Instellingsbeschikking Windenergie en Opslag

Waardering: B 1

4.36. Commissie Opslag en Elektriciteit

(507.)

Handeling: Het begeleiden van het onderzoeksprogramma Opslagsystemen.

Producten: commissiestukken

Periode: 1984–1988

Bron: Regeringsstandpunt Windenergie en Opslag, HdTK 1981–1982, 17 500, nrs. 1–2, Regeringsstandpunt tav Appendix Windenergie en Waterkracht, HdTK 1983–1984, 18 100, nr. 16, Eindrapport Maatschappelijke Discussie Energiebeleid HdTK 1984–1985, 18 830, nrs. 1–2

Waardering: V 3 jaar

(508.)

Handeling: Het adviseren van de minister in het kader van het onderzoeksprogramma Opslagsystemen.

Product: advies

Bron: –

Periode: 1984–1988

Waardering: B 1

4. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(181.)

Vervallen.

(183.)

Vervallen

(188.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur geven van voorschriften ter voorkoming van sabotage en spionage en het aanwijzen van andere belangen.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 19, lid 2; Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, art. 3, lid 4.

Activiteit: Het opleggen van de verplichting tot geheimhouding aan degene die inlichtingen verstrekt heeft.

Waardering: B 5

5. Minister van Buitenlandse Zaken

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van

kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: Niet gewaardeerd

(217.)

Handeling: Het indienen van een verzoek bij de Europese Commissie tot wijziging van de internationale controle-uitoefening op nucleaire installaties.

Periode: 1958–

Opmerking: Door het Verdrag van Almelo zijn specifieke beveiligingseisen van kracht.

Op voorstellen van de Commissie en de IAEA betreffende de aanstelling van inspecteurs wordt soms afwijzend gereageerd (bijv. inspecteurs uit Irak of Pakistan worden in Nederland niet toegelaten).

Bron: EGA art.85

Waardering: Niet gewaardeerd

(228.)

Handeling: Het benoemen van een afgevaardigde voor de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Bron: EGA art.

Waardering: Niet gewaardeerd.

(230)

Handeling: Het voordragen van afgevaardigden voor het Economisch en Sociaal Comité

Periode: 1958–

Bron: –

Waardering: Niet gewaardeerd

(232.)

Handeling: Het mede-oprichten van de Commissie voor de Atoomenergie

Periode: 1945–

Bron: Commissie voor de Atoomenergie der Vereenigde Naties. Verslag van de plaatsvervangend vertegenwoordiger prof. Dr. H.A. Kramers, over de werkzaamheden der Commissie in 1946. No. 3 april 1947.

Waardering: Niet gewaardeerd

(233.)

Handeling: Het leveren van inhoudelijke bijdragen aan de Commissie voor de Atoomenergie

Periode: 1945–1946

Bron: Verslag Kramers, zie boven

Waardering: Niet gewaardeerd

6. Minister van Defensie

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: B 5

7. Ministerie van Financiën

(99.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de algemene maatregelen van bestuur welke op het gebied van kernenergie, ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen zijn vastgesteld.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74.

Waardering: B 1

(131.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Economische Zaken, onder te stellen voorwaarden, verstrekken van een bijdrage in de kosten van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland.

Periode: 1954–

Producten: Post op de begroting.

Bron: Wet tot financiering van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland, (Stb. 1954, 374), art. 1.

Waardering: B 5

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(252.)

Handeling: Het aanwijzen van een ambtenaar van de belastingdienst welke bevoegd is met de betekening en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.

Periode: 1974–1976

Producten: Beschikking

Bron: FOSK art. 6, lid 4

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(350.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken vaststellen van een ministeriële subsidieregeling waarbij, op basis van de wet inkomsten belasting, toeslagen worden verstrekt voor energiebesparende investeringen.

Producten: Aanwijzingsbeschikking energietoeslag Wet Investeringsrekening Stcrt. 1980, 136

Periode: 1980–1987

Opmerking: De uitvoering ligt bij de DIR.

Bron: Wet op de inkomsten belasting Stb. 1964, 519 art. 61eb, Wet investeringsrekening Stb. 1980, 389 ingetrokken bij Stb. 1987, 624

Waardering: B 5

7.1 Belastingdienst

(251.)

Handeling: Het betekenen en ten uitvoerleggen van dwangbevelen betreffende de heffing en invordering met betrekking tot:

a. leveringen van elektrische energie aan degenen die deze in Nederland verbruiken;

b. leveringen van goederen en diensten welke worden verricht door degene die leveringen van elektrische energie verricht en welke samenhangen met leveringen van elektrische energie;

c. verbruik van elektrische energie door degene die deze met gebruikmaking van een of meer inrichtingen zelf heeft opgewekt.

Periode: 1973–1976

Producten: Dwangbevel

Bron: FOSK art. 6, lid 1

Waardering: V 7 jaar

8. Ministerie van Justitie

(138.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur bepalen dat de bij de Kernenergiewet gestelde verboden niet gelden betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 21, lid 2.

Waardering: Niet gewaardeerd

(140.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels aan de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Kernenergiewet dient te geschieden en aan de gegevens welke van de aanvrager kunnen worden verlangd.

Periode: 1970–

Producten: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403).

Bron: Kernenergiewet, art. 16 (art. 15c, lid 3; art. 16, lid 1).

Waardering: Niet gewaardeerd

(145.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen waaraan vergunningaanvragen meegedeeld worden.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17, lid 1 (art. 17a, lid 1).

Waardering: Niet gewaardeerd

(146.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen die advies kunnen uitbrengen over het ontwerp van de beschikking op een vergunningaanvraag.

Periode: 1994–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17a, lid 1.

Waardering: Niet gewaardeerd

(151.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van radioactieve stoffen die met vergunning bereid, vervoerd, voorhanden hebben, toegepast mogen worden.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Regeling van 16 maart 1993, Stcrt. 78, inzake aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1993; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1994; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1995 (Stcrt. 1995, 62).

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1.

Waardering: Niet gewaardeerd

(157.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen stellen van regels aan de toepassing van de op grond van de Kernenergiewet verleende vergunningen.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; ministeriële regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 18a, lid 3.

Waardering: Niet gewaardeerd

(158.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen met betrekking tot radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, en betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen dan wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 406); Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465); Wijzigingsbesluit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1993, 317); algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 21 (art. 21, lid 1); art. 32, lid 1; art. 34, lid 1.

Waardering: Niet gewaardeerd

(184.)

Handeling: Het afgeven van een algemene schriftelijke last voor het binnentreden van woningen aan de daartoe aangewezen ambtenaren

Periode: 1970–

Producten: beschikking

Bron: Kernenergiewet, art. 61, lid 1

Waardering: Niet gewaardeerd

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met de opsporing van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Justitie van 16 december 1969, Stcrt. 248; Beschikking van 15 januari 1986, Stcrt. 15; Beschikking van 12 september 1990, Stcrt. 180 (Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 83.

Waardering: Niet gewaardeerd

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: Niet gewaardeerd

(192.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur buiten toepassing verklaren van regels voor zover de belangen, welke deze regels beogen te beschermen, naar het oordeel van de minister in voldoende mate door toepassing van de Kernenergiewet kunnen worden beschermd.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 72, lid 1.

Waardering: Niet gewaardeerd

9. Ministerie van Landbouw Natuur en Visserij

(148.)

Handeling: Het, met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, toekennen van een vergoeding aan personen die schade hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van een kernenergie-inrichting.

Periode: 1970–

Producten: Brief met toekenning van een schadevergoeding.

Bron: Kernenergiewet, art. 48.

Waardering: V 85 jaar na geboorte

(149.)

Handeling: Het na overleg met de Commissaris van de Koningin in de desbetreffende provincie vaststellen van een alarmregeling voor de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen inrichting.

Periode: 1976–1996

Producten: Min. regels.

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138), art. 2, lid 1.

Waardering: B 5

(164.)

Handeling: Het, zo nodig met behulp van de sterke arm, treffen van maatregelen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht:

a. die zij voor de uitvoering van het sluiten van kernenergie-inrichtingen noodzakelijk achten;

b. ter bescherming van de gezondheid van dieren of planten, c.q. voor de deugdelijkheid van voortbrengselen van landbouw;

c. ter bescherming van de belangen betreffende de waterhuishouding.

Periode: 1970–

Producten: Maatregel.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 6; art. 40, lid 1; art. 41, lid 1.

Waardering: B 5

(166.)

Handeling: Het in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht in kennis stellen van de getroffen maatregelen aan de burgemeester der betrokken gemeente.

Periode: 1970–

Producten: Kennisgeving; brief.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 3; art. 40, lid 3; art. 41, lid 2.

Waardering: B 5

(167.)

Handeling: Het van toepassing verklaren van artikel 39 wanneer personen of dieren ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen zodanig zijn bestraald of besmet, dat aanmerkelijk gevaar voor hun naaste omgeving of voor dieren in hun naaste omgeving te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 42; art. 43.

Waardering: B 5

(168.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels betreffende lijken van personen, die voor of na het overlijden, en betreffende stoffen en voorwerpen welke ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen, zodanig zijn bestraald of besmet, dat gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 45, lid 1; art. 46, lid 1.

Waardering: B 5

(169.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen of personen aan wie de burgemeester bij gevaar voor de openbare gezondheid ten gevolge van ioniserende stralen dit gevaar kan melden.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 47, lid 2.

Waardering: B 5

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met de opsporing van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Justitie van 16 december 1969, Stcrt. 248; Beschikking van 15 januari 1986, Stcrt. 15; Beschikking van 12 september 1990, Stcrt. 180 (Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 83.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: B 5

(412.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing in de agrarische sector.

Producten: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 1984, 253

Periode: 1980–1985

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(413.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van EZ inzake het vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing in de agrarische sector.

Producten: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 1984, 253

Periode: 1980–1985

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(418.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, instellen van een Stuurgroep energiebesparingprojecten in de glastuinbouw.

Periode: 1980–

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87

Waardering: B 4

(419.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, aanwijzen van de leden van de stuurgroep energiebesparingprojecten in de glastuinbouw,

Periode: 1980–

Opmerking: Het voorzitterschap ligt bij het Ministerie van LNV. Verder zijn er twee secretarissen één van Economische Zaken en één van LNV.

Bron: Instellingsbeschikking Stcrt. 1981, 87

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(422.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw.

Periode: 1980–1986

Opmerking: Uitvoering ligt bij LNV, directeur bedrijfsstructurele aangelegenheden.

Bron: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1984, 253

Waardering: V 7 jaar

(423.)

Handeling: Het terugvorderen van gelden die zijn uitgekeerd krachtens de beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw.

Periode: 1981–1986

Opmerking: Terugvorderingen kunnen geschieden uit hoofde van het niet halen van de genormeerde besparing van 20%, of bij terugbetaling van voorschotten indien geen bijdrage is toegekend of als het voorschot de bijdrage overtreft.

Bron: Toelichting op Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136

Waardering: V 7 jaar na terugvordering

(424.)

Handeling: Het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw.

Periode: 1980–1986

Bron: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd bij Stcrt. 1984, 253

Waardering: V 7 jaar

9.1. Hoofdingenieur voor de Bedrijfsontwikkeling in de provincie

(422.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw.

Periode: 1980–1986

Opmerking: Uitvoering ligt bij LNV, directeur bedrijfsstructurele aangelegenheden.

Bron: Beschikking energiebesparende maatregelen in de glastuinbouw Stcrt. 1981, 136 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1984, 253

Waardering: V 7 jaar

10. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(109.)

Handeling: Het voordragen van (plaatsvervangende) leden, de (plaatsvervangend) voorzitter, secretaris van adviescommissies en raden betreffende kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1957–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 3, lid 1–3 (art. 4, lid 2); art. 7, lid 2 (art. 5, lid 1).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(114.)

Handeling: Het, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen gehoord, voordragen van leden, (plaatsvervangend) voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Voordracht.

Bron: Kernenergiewet, art. 10, lid 2–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(116.)

Handeling: Het aanwijzen van ten hoogste vier ambtenaren welke bevoegd zijn tot het bijwonen van vergaderingen van de Centrale Raad voor de Kernenergie en/of de Industriële Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 4; art. 8, lid 5; art. 9.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(122.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels betreffende de werkwijze van de Centrale Raad voor de Kernenergie; Commissie Reactorveiligheid; van de Industriële Raad voor de Kernenergie; van de Wetenschappelijke Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 6, lid 2; art. 8.

Waardering: V 10 jaar

(131.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Economische Zaken en van Financiën, onder te stellen voorwaarden, verstrekken van een bijdrage in de kosten van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland.

Periode: 1954–

Producten: Post op de begroting.

Bron: Wet tot financiering van de bouw en inrichting van een kernreactor in Nederland, (Stb. 1954, 374), art. 1.

Waardering: B 5

(189.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels ter verzekering van de geheimhouding van:

a. gegevens, hulpmiddelen, en materialen voor de vrijmaking van kernenergie en voor de opslag, vervaardiging, bewerking of verwerking van splijtstoffen, voorzover deze gegevens, hulpmiddelen en materialen, hetzij rechtstreeks van de overheid, hetzij met instemming van het bevoegde gezag, onder verplichting tot geheimhouding zijn verkregen dan wel zijn aangewezen;

b. met behulp van zodanige gegevens, hulpmiddelen en materialen verrichte onderzoekingen en toegepaste werkmethoden, voor zover deze onderzoekingen en werkmethoden zijn aangewezen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 17 juni 1971, Stb. 420 (Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet); Regeling van 6 maart 1989, Stcrt. 52 (Toepassing Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 68.

Waardering: B 5

(301.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken goedkeuren van statutenwijzigingen van de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland.

Periode: 1976–

Bron: Statuten ECN d.d. 20 juli 1976 art. 22, lid 2

Waardering: B 5

(315.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Economische Zaken tot instelling van de Landelijke Stuurgroep voor energieonderzoek.

Periode: 1974–1980

Opmerking: De LSEO werd onder de naam Stuurgroep Nationaal Programma wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de energie, officieel geïnstalleerd op 4 juni 1974, Stb. 1974, 254.

Bron: [Eerste] Energienota, HdTK 1974–1975, 13 122, nr. 2

Waardering: B 4

(500.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Ministers van EZ en V&W inzake de instelling van de Begeleidingscommissie Voorstudieplan Lievense (BPL).

Periode: 1980–1982

Bron: Ministerraadsbesluit d.d. 20 juni 1980 Nota ontwikkeling Markerwaardgebied

Waardering: B 4

11. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(98.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur op het gebied van kernenergie en ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1946–

Producten: Besluit inwerkingtreding Kernenergiewet (Stb. 1969, 514); Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Definitiebesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 358); Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1971, 420); Uitvoeringsbesluit ex artikel 22 Kernenergiewet (Stb. 1969, 476); Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403); Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405); Beroepsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 473).

Bron: Kernenergiewet, artt. 1; 13; 14; 16; 17; 18, lid 2; 19; 21; 26, lid 1; 35, lid 1; 49, lid 1; 56; 57; 67; 68.

Waardering: B 1

(99.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de algemene maatregelen van bestuur welke op het gebied van kernenergie, ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen zijn vastgesteld.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74.

Waardering: B 1

(105.)

Handeling: Het vaststellen van waarden en berekeningswijzen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Min. regeling; beschikking.

Bron: Definitiebesluit Kernenergiewet, art. 2 (1969, Stb. 358) Inwtr. 1970

Waardering: B 5

(106.)

Vervallen.

(107.)

Vervallen.

(109.)

Handeling: Het voordragen van (plaatsvervangende) leden, de (plaatsvervangend) voorzitter, secretaris van adviescommissies en raden betreffende kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1957–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 3, lid 1–3 (art. 4, lid 2); art. 7, lid 2 (art. 5, lid 1).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(116.)

Handeling: Het aanwijzen van ten hoogste vier ambtenaren welke bevoegd zijn tot het bijwonen van vergaderingen van de Centrale Raad voor de Kernenergie en/of de Industriële Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 4; art. 8, lid 5; art. 9.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(117.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren als adviserende leden van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 4, lid 5.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(123.)

Handeling: Het goedkeuren van de nadere regels betreffende de werkwijze van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 8.

Waardering: B 4

(127.)

Handeling: Het verlenen van een vergunning voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a).

Waardering: B 4

(129.)

Handeling: Het staken en/of sluiten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 1.

Waardering: B 4

(130.)

Handeling: Het beslissen op verzoeken van een burgemeester tot staking en/of sluiting van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 2.

Waardering: B 5

(135.)

Handeling: Het toestemming verlenen om aan anderen dan aan wie een taak ter uitvoering van de Kernenergiewet is opgedragen inlichtingen uit het register splijtstoffen en ertsen te verstrekken.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit radioactieve stoffen en ertsen keuringsdiensten Kernenergiewet, art. 2, lid 5.

Waardering: V 3 jaar

(136.)

Handeling: Het aanwijzen van een hoofdinspecteur van de volksgezondheid aan wie de opgave van degenen aan wie inlichtingen uit het register zijn verstrekt wordt doorgegeven.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit radioactieve stoffen en ertsen keuringsdiensten Kernenergiewet, art. 2, lid 5.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(137.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de ministers wie het mede aangaat, beslissen op de aanvragen van een vergunning voor:

a. het vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of doen brengen, dan wel zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen;

b. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te brengen, daarin aan te brengen of aangebracht te houden, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking te brengen, in werking te houden of te wijzigen.

c. het voorhanden hebben van splijtstoffen;

d. het zich ontdoen van splijtstoffen;

e. het oprichten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt;

f. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen welke plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt;

g. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen;

h. het oprichten van een inrichting waarin onbestraalde splijtstoffen welke geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt.:

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a); art. 18, lid 1 (art. 19; 20; 20a; 30); art. 30, lid 1; Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, art. 4–9.

Waardering: B 5

(141.)

Handeling: Het aanwijzen van plaatsen waar splijtstoffen in Nederland in de uitrusting mogen worden aangebracht of uit de uitrusting mogen worden genomen en/of het aanwijzen van plaatsen waar de uitrusting, na het inbrengen van splijtstoffen, in Nederland ter beproeving in werking mag worden gebracht.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403), art. 34, lid 3 onder c–d.

Waardering: B 5

(142.)

Handeling: Het tezamen met de Minister van Economische Zaken, verbinden van voorschriften aan vergunningen verstrekt krachtens de Kernenergiewet welke nodig zijn voor:

a. de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;

b. de veiligheid van de staat;

c. de bewaring en bewaking van splijtstoffen en ertsen;

d. de energievoorziening;

e. het zeker stellen van de betaling van de vergoeding aan derden toekomende voor schade of letsel, hun toegebracht;

f. de nakoming van internationale verplichtingen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403), artt. 31–40.

Bron: Kernenergiewet, art. 19, lid 1; art. 20, lid 2; art. 31, lid 1.

Waardering: B 1

(145.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen waaraan vergunningaanvragen meegedeeld worden.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17, lid 1 (art. 17a, lid 1).

Waardering: B 4

(146.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen die advies kunnen uitbrengen over het ontwerp van de beschikking op een vergunningaanvraag.

Periode: 1994–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17a, lid 1.

Waardering: B 4

(147.)

Staatssecretaris

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarop de aanvraag om een vergunning voor het gebruik van:

a. deeltjesversnellers;

b. toestellen voor röntgenspectografie en diffractieapparaten;

c. röntgentoestellen met een maximale buissparing van 100 kilovolt of meer kan worden gedaan.

Periode: 1987–

Producten: Formulier.

Bron: Regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1987, 176), art. 1.

Waardering: V 3 jaar

Nb. 1 formulier wordt bewaard

(148.)

Handeling: Het, met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, toekennen van een vergoeding aan personen die schade hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van een kernenergie-inrichting.

Periode: 1970–

Producten: Brief met toekenning van een schadevergoeding.

Bron: Kernenergiewet, art. 48.

Waardering: V 85 jaar na geboorte

(149.)

Handeling: Het na overleg met de Commissaris van de Koningin in de desbetreffende provincie vaststellen van een alarmregeling voor de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen inrichting.

Periode: 1976–

Producten: Min. regels.

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138), art. 2, lid 1.

Waardering: B 5

(150.)

Handeling: Het verstrekken van vergunningen:

a. voor het bereiden, het vervoeren, het voorhanden hebben, het toepassen, het binnen Nederlands grondgebied brengen of te doen brengen en het zich ontdoen van radioactieve stoffen;

b. voor het gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 februari 1963, DGV, Afd. Gevaarlijke stoffen no. A-5/016899; Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Besluit van 30 september 1991, no. MBS 27991004, Scrt. 223, van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake wijziging vergunningverlening Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1; art. 34.

Waardering: B 5

(151.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van radioactieve stoffen die met vergunning bereid, vervoerd, voorhanden hebben, toegepast mogen worden.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Regeling van 16 maart 1993, Stcrt. 78, inzake aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1993; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1994; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1995 (Stcrt. 1995, 62).

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1.

Waardering: B 5

(152.)

Handeling: Het aan de vergunninghouder meedelen:

a. welke bijdrage verschuldigd is;

b.op welke wijze betaling van de bijdrage plaats kan vinden;

c. binnen welke termijn deze bijdrage dient te geschieden.

Periode: 1981–

Producten: Mededeling.

Bron: Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981, art. 15.

Waardering: V 7 jaar

(158.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen met betrekking tot radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, en betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen dan wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 406); Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465); Wijzigingsbesluit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1993, 317); algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 21 (art. 21, lid 1); art. 32, lid 1; art. 34, lid 1.

Waardering: B 5

(159.)

Handeling: Het aanwijzen van toestellen waarvoor het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet niet van toepassing is.

Periode: 1987–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, art. 4, lid 2.

Waardering: B 5

(162.)

Handeling: Het sluiten van kernenergie-inrichtingen in verband met zodanige dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht dat voor de openbare gezondheid aanmerkelijk gevaar te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 1.

Waardering: B 5

(163.)

Handeling: Het beschikken op verzoeken van burgemeesters betreffende het sluiten van kernenergie-inrichtingen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht en het doen van mededeling daarvan.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 3–4.

Waardering: B 5

(164.)

Handeling: Het, zo nodig met behulp van de sterke arm, treffen van maatregelen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht:

a. die zij voor de uitvoering van het sluiten van kernenergie-inrichtingen noodzakelijk achten;

b. ter bescherming van de gezondheid van dieren of planten, c.q. voor de deugdelijkheid van voortbrengselen van landbouw;

c. ter bescherming van de belangen betreffende de waterhuishouding.

Periode: 1970–

Producten: Maatregel.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 6; art. 40, lid 1; art. 41, lid 1.

Waardering: B 5

(165.)

Handeling: Het bij verwacht gevaar van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht door middel van een algemene maatregel van bestuur stellen van regels die zij met het oog op de openbare gezondheid noodzakelijk achten.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 1.

Waardering: B 5

(166.)

Handeling: Het in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht in kennis stellen van de getroffen maatregelen aan de burgemeester der betrokken gemeente.

Periode: 1970–

Producten: Kennisgeving; brief.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 3; art. 40, lid 3; art. 41, lid 2.

Waardering: B 5

(167.)

Handeling: Het van toepassing verklaren van artikel 39 wanneer personen of dieren ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen zodanig zijn bestraald of besmet, dat aanmerkelijk gevaar voor hun naaste omgeving of voor dieren in hun naaste omgeving te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 42; art. 43.

Waardering: B 5

(168.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels betreffende lijken van personen, die voor of na het overlijden, en betreffende stoffen en voorwerpen welke ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen, zodanig zijn bestraald of besmet, dat gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 45, lid 1; art. 46, lid 1.

Waardering: B 5

(169.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen of personen aan wie de burgemeester bij gevaar voor de openbare gezondheid ten gevolge van ioniserende stralen dit gevaar kan melden.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 47, lid 2.

Waardering: B 5

(170.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vaststellen van de inrichting van registers waarin radioactieve stoffen geregistreerd worden en het aanwijzen van de gevallen waarin inlichtingen uit de registers kunnen worden verstrekt.

Periode: 1970–1988

Producten: Besluit van 16 oktober 1969, Stb. 472; inlichtingen.

Bron: Kernenergiewet, art. 27, lid 2, art. 28, lid 5.

Waardering: B 4,5

(171.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de inrichting van het register radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking inrichting register radioactieve stoffen van 2 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit registratie radioactieve stoffen en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472), art. 2, lid 2.

Waardering: B 4

(174.)

Handeling: Het aanwijzen van de hoofdinspecteur van de volksgezondheid bij wie eenmaal per maand de opgave van de geregistreerde gegevens gedaan kan worden.

Periode: 1970–1988

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 27, lid 4.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(175.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen en personen waaraan de in bezit genomen splijtstoffen, ertsen en goederen worden overgedragen.

Producten: Uitvoeringsbesluit ex art. 22 Kernenergiewet, (Stcrt. 1970, 140); Besluit aanwijzing instellingen ex art. 33 Kernenergiewet (Stcrt. 1991, 24); Aanwijzing Hoge Flux Reactor Petten (Stcrt. 1981, 137).

Periode: 1970–

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 4; art. 33, lid 4; Besluit van 15 augustus 1970, no. 20, Stcrt. 160, art. 1.

Waardering: B 4

(177.)

Staatsecretaris

Handeling: Het aanwijzen van landen waarop het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen van toepassing is.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van 5 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405), art. 2, lid 1 onder d en e; art. 2, lid 2; art. 3, lid 2 onder h; art. 5, lid 1 onder a en b; art. 5, lid 2; art. 6, lid 2 onder b; art. 14 onder b en c; art. 16 onder b en c; art. 19, lid 1 onder b; art. 22, lid b.

Waardering: B 5

(179.)

Handeling: Het, bij overtredingen van de Kernenergiewet, uitvaardigen van bevelen tot staking van de oprichting of sluiting van een kernenergie-inrichting, dan wel het staken van het aanbrengen of het buitenwerking houden van een uitrusting geschikt voor de voortbeweging van een vervoermiddel door middel van kernenergie.

Periode: 1970–1992

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25.

Waardering: B 4

(181.)

Staatsecretaris

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.-Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(183.)

Handeling: Het stellen van regels betreffende de taakvervulling van de ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of belast zijn met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Besluit van 13 oktober 1969, Stb. 473; Besluit van 22 oktober 1969, Stb. 474 (Besluit taakvervulling ambtenaren keuringsdiensten Kernenergiewet); Beschikking van 12 december 1969, Stcrt. 244; Beschikking van 29 december 1969, Stcrt. 252; Beschikking van 18 december 1969, Stcrt. 253.

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 4.

Waardering: B 4

(206.)

Handeling: Het indienen van een verzoek bij de Europese Commissie tot wijziging of aanvulling van de basisnormen met betrekking tot de (volks)gezondheid.

Periode: 1958–

Bron: EGA art.32

Waardering: B 1

12. Ministerie van Verkeer en Waterstaat

(2.)

Handeling: Het (mede-) instellen van adviescommissies en raden betreffende het te voeren beleid inzake de energievoorziening.

Periode: 1946–

Producten: Instellingsbeschikking van o.a. de Algemene Energieraad.

Bron: Dossier Raden en Commissies en hun relaties met de Directie Kernenergie; Staatsalmanak 1946 e.v.; Energienota 1974; H.G. de Maar (red.), Energierecht (Alphen aan den Rijn 1978).

Waardering: B 4

(3.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van (bijzondere) wetten betreffende het algemene energiebeleid.

Periode: 1946–

Producten: Wet op de Algemene Energieraad 1985 (Stb. 287, 1985)

Bron: Art. 181 Grondwet (GW) 1946, art. 181 GW 1948, art. 188 GW 1953

Waardering: B 1

(98.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur op het gebied van kernenergie en ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1946–

Producten: Besluit inwerkingtreding Kernenergiewet (Stb. 1969, 514); Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Definitiebesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 358); Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1971, 420); Uitvoeringsbesluit ex artikel 22 Kernenergiewet (Stb. 1969, 476); Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403); Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405); Beroepsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 473).

Bron: Kernenergiewet, artt. 1; 13; 14; 16; 17; 18, lid 2; 19; 21; 26, lid 1; 35, lid 1; 49, lid 1; 56; 57; 67; 68.

Waardering: B 1

(99.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de algemene maatregelen van bestuur welke op het gebied van kernenergie, ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen zijn vastgesteld.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74.

Waardering: B 1

(148.)

Handeling: Het, met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, toekennen van een vergoeding aan personen die schade hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van een kernenergie-inrichting.

Periode: 1970–

Producten: Brief met toekenning van een schadevergoeding.

Bron: Kernenergiewet, art. 48.

Waardering: V 85 jaar na geboorte

(149.)

Handeling: Het na overleg met de Commissaris van de Koningin in de desbetreffende provincie vaststellen van een alarmregeling voor de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen inrichting.

Periode: 1976–

Producten: Min. regels.

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138), art. 2, lid 1.

Waardering: B 5

(150.)

Handeling: Het verstrekken van vergunningen:

a. voor het bereiden, het vervoeren, het voorhanden hebben, het toepassen, het binnen Nederlands grondgebied brengen of te doen brengen en het zich ontdoen van radioactieve stoffen;

b. voor het gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 februari 1963, DGV, Afd. Gevaarlijke stoffen no. A-5/016899; Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Besluit van 30 september 1991, no. MBS 27991004, Stcrt. 223, van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake wijziging vergunningverlening Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1; art. 34.

Waardering: B 5

(164.)

Handeling: Het, zo nodig met behulp van de sterke arm, treffen van maatregelen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht:

a. die zij voor de uitvoering van het sluiten van kernenergie-inrichtingen noodzakelijk achten;

b. ter bescherming van de gezondheid van dieren of planten, c.q. voor de deugdelijkheid van voortbrengselen van landbouw;

c. ter bescherming van de belangen betreffende de waterhuishouding.

Periode: 1970–

Producten: Maatregel.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 6; art. 40, lid 1; art. 41, lid 1.

Waardering: B 5

(166.)

Handeling: Het in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht in kennis stellen van de getroffen maatregelen aan de burgemeester der betrokken gemeente.

Periode: 1970–

Producten: Kennisgeving; brief.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 3; art. 40, lid 3; art. 41, lid 2.

Waardering: B 5

(177.)

Staatsecretaris

Handeling: Het aanwijzen van landen waarop het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen van toepassing is.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van 5 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405), art. 2, lid 1 onder d en e; art. 2, lid 2; art. 3, lid 2 onder h; art. 5, lid 1 onder a en b; art. 5, lid 2; art. 6, lid 2 onder b; art. 14 onder b en c; art. 16 onder b en c; art. 19, lid 1 onder b; art. 22, lid b.

Waardering: V 10 jaar na intrekken aanwijzing

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na intrekken aanwijzing

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met de opsporing van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Justitie van 16 december 1969, Stcrt. 248; Beschikking van 15 januari 1986, Stcrt. 15; Beschikking van 12 september 1990, Stcrt. 180 (Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 83.

Waardering: V 10 jaar na intrekking aanwijzing

(500.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Ministers van EZ en OC&W inzake de instelling van de Begeleidingscommissie Voorstudieplan Lievense (BPL).

Periode: 1980–1982

Bron: Ministerraadsbesluit d.d. 20 juni 1980 Nota ontwikkeling Markerwaardgebied

Waardering: B 4.

13. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

(68.)

Handeling: Het in overleg met de Minister van EZ en de NV SEP voorbereiden van het structuurschema electriciteitsvoorziening (SEV).

Producten: Ontwerp SEV

Periode: 1971–

Opmerking: het SEV geldt telkens voor een periode van 15 jaar en moet worden vastgesteld in de Ministerraad. Het eerste SEV (1975) verscheen in 1981. Zie ook art. 55 over de termijn wanneer het SEV gereed moet zijn. Een jaar voordat de termijn van een SEV afloopt dient de Staten Generaal te worden geïnformeerd over een nieuw SEV.

Bij alle voorbereidingen zal er natuurlijk uitgebreid onderzoek plaatsvinden en zal de Minister van Economische Zaken diverse organen om advies vragen, bijvoorbeeld het CPB. NB.De Minister van VROM is niet als actor opgenomen aangezien de handeling deel uitmaakt van een algemene handeling namelijk het overleggen met vakministers over planologische kernbeslissingen.

Bron: Wet op de Ruimtelijke Ordening Stb. 1985, 626 art. 2a en de Elektriciteitswet 1989 Stb. 1989, 535 art. 14.

Waardering: B 1

(71.)

Handeling: Het in samenwerking met de Minister van EZ doen opstellen van een milieu effect rapportage (m.e.r.) t.b.v. het structuurschema elektriciteitsvoorziening.

Producten: milieueffectrapport

Periode: 1979–

Opmerking: Het SEV is m.e.r.-plichtig ten aanzien van de oprichting, of ombouw naar kolen, van elektriciteitscentrales met een vermogen vanaf 300 Mw, oprichting windenergiecentrales met een vermogen groter dan 20 Mw, aanleg ondergrondse opslag van water of stoom t.b.v. elektriciteitsvoorziening groter dan 1 miljoen kubieke meter en hoogspanningsverbindingen van 220 Kv over een afstand van meer dan één kilometer door kwalitatief kwetsbaar aangeduide gebieden. De activiteiten van bovengenoemde handeling omvatten: het opstellen van een startnotitie, het organiseren van inspraak en advisering ten behoeve van de richtlijnen en het vaststellen van de richtlijnen voor het MER, het organiseren van inspraak en advisering over het MER, en het zorgdragen voor de evaluatie van de werkelijk optredende milieueffecten.

Bron: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (WABM) Stb. 1979, 442

Waardering: B 1,2,3

(98.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur op het gebied van kernenergie en ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1970–

Producten: AMVB

Bron: Kernenergiewet, artt. 1; 13; 14; 16; 17; 18, lid 2; 19; 21; 26, lid 1; 35, lid 1; 49, lid 1; 56; 57; 67; 68 (1963, Stb. 82; 1969, Stb. 514) Inwt. 1970.

Waardering: B 1

(99.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Ministers van SZW en EZ inzake het stellen van nadere regels aan het ontwerpen gereld bij AMVB inzake vergunningen die voortkomen uit de Kernenergiewet.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74 (1963, Stb. 82), Inwtr. 1970

Waardering: B 1

(105.)

Handeling: Het vaststellen van waarden en berekeningswijzen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Min. regeling; beschikking.

Bron: Definitiebesluit Kernenergiewet, art. 2 (1969, Stb. 358) Inwtr. 1970

Waardering: B 5

(106.)

Vervallen.

(107.)

Vervallen

(109.)

Handeling: Het voordragen van leden, voorzitter en secretaris van adviescommissies en raden betreffende kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 3, lid 1–3 (art. 4, lid 2); art. 7, lid 2 (art. 5, lid 1) (1963, Stb. 82), Inwtr. 1970.

Waardering: V 10 jaar na uittreding functie

(116.)

Handeling: Het aanwijzen van ten hoogste vier ambtenaren welke bevoegd zijn tot het bijwonen van vergaderingen van de Centrale Raad voor de Kernenergie en/of de Industriële Raad voor de Kernenergie.

Periode: 1963–1985

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 4; art. 8, lid 5; art. 9.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(117.)

Vervallen

(123.)

Handeling: Het goedkeuren van de nadere regels betreffende de werkwijze van de Commissie Reactorveiligheid.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 8.

Waardering: B 4

(127.)

Handeling: Het verlenen van een vergunning voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a).

Waardering: B 4

(128.)

Handeling: Het aanwijzen van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt of splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt.

Periode: 1976–1996

Producten: Beschikking van 4 mei 1976 (Stcrt. 91); Beschikking van 15 juli 1981 (Stcrt. 137); Beschikking van 17 augustus 1981 (Stcrt. 181); Beschikking van 12 augustus 1985 (Stcrt. 157); Beschikking van 20 maart 1988 (Stcrt. 73).

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138), art. 2, lid 1.

Waardering: B 5

(129.)

Handeling: Het staken en/of sluiten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 1.

Waardering: B 4

(130.)

Handeling: Het beslissen op verzoeken van een burgemeester tot staking en/of sluiting van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25, lid 2.

Waardering: B 4

(132.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

a. vaststellen van de inrichting van het register splijtstoffen en ertsen;

b. aanwijzen van de gevallen waarin inlichtingen uit het register splijtstoffen en ertsen kunnen worden verstrekt;

c. bepalen van die gevallen waarin door de vergunninghouder een administratie gevoerd moet worden;

d. stellen van regels voor de door de vergunninghouder te voeren administratie;

e. bepalen van de gevallen waarbij een ieder die de aanwezigheid van ertsen in de bodem heeft vastgesteld aangifte moet doen;

f. stellen van regels voor de aangifte van de aanwezigheid van ertsen in de bodem.

g. stellen van regels betreffende de inrichting van het register radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit registratie en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472).

Bron: Kernenergiewet, art. 13, lid 2; art. 14, lid 1; art. 14, lid 2.

Waardering: B 5

(135.)

Handeling: Het toestemming verlenen om aan anderen dan aan wie een taak ter uitvoering van de Kernenergiewet is opgedragen inlichtingen uit het register splijtstoffen en ertsen te verstrekken.

Periode: 1970–2002

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit radioactieve stoffen en ertsen keuringsdiensten Kernenergiewet, art. 2, lid 5.

Waardering: V 10 jaar na uittreding functie

(136.)

Handeling: Het aanwijzen van een hoofdinspecteur van de volksgezondheid aan wie de opgave van degenen aan wie inlichtingen uit het register zijn verstrekt wordt doorgegeven.

Periode: 1970–2002

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit radioactieve stoffen en ertsen keuringsdiensten Kernenergiewet, art. 2, lid 5.

Waardering: V 10 jaar na einde zittingstermijn orgaan

(137.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Ministers van EZ en SZW beslissen op de

aanvragen van een vergunning voor het vervoer, gebruik, bewerken, opslaan en zich ontdoen van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a); art. 18, lid 1 (artt. 19; 20; 20a; 30); art. 30, lid 1; Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, artt. 4–9.

Waardering: V 10

(139.)

Handeling: Het vaststellen van de termijn waarbinnen de Raad voor het Milieubeheer de minister advies moet uitbrengen over de voordrachten van algemene maatregelen van bestuur.

Periode: 1993–

Producten: Min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 76, lid 1.

Waardering: V 10

(141.)

Handeling: Het aanwijzen van installaties waar splijtstoffen worden toegepast of beproefd.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403), art. 34, lid 3 onder c–d.

Waardering: B 5

(147.)

Handeling: Het vaststellen van het aanvraagformulier voor een vergunning voor het gebruik van deeltjesversnellers, röntgenspectografie en diffractieapparaten.

Periode: 1987–2002

Producten: Beschikking.

Bron: Regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1987, 176), art. 1.

Waardering: V 1 jaar na vervanging

(148.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan personen die schade hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van een kernenergie-inrichting.

Periode: 1970–

Producten: Brief met toekenning van een schadevergoeding.

Bron: Kernenergiewet, art. 48.

Waardering: V 85 jaar na geboorte.

(149.)

Handeling: Het na overleg met de Commissaris van de Koningin vaststellen van een alarmregeling voor een kerninstallatie in een provincie.

Periode: 1976–1996

Producten: Min. regels.

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138). Vervallen per 1996.

Waardering: B 5

(150.)

Handeling:

Het instemmen met beslissing op de aanvraag van een vergunning voor het vervoer, gebruik, bewerken, opslaan en zich ontdoen van ioniserende stralen uitzendende toestellen door de Minister van SZW.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 februari 1963, DGV, Afd. Gevaarlijke stoffen no. A-5/016899; Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Besluit van 30 september 1991, no. MBS 27991004, Scrt. 223, van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake wijziging vergunningverlening Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1; art. 34.

Waardering: V 10 jaar na einde vergunning

(158.)

Handeling: Het stellen van regels voor de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen radioactieve straling van toestellen, splijtstoffen, ertsen, inrichtingen en uitrustingen.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 406); Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465); Wijzigingsbesluit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1993, 317); algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 21 (art. 21, lid 1); art. 32, lid 1; art. 34, lid 1 (Stcrt. 1969, 514).

Waardering: B 1

(159.)

Handeling: Het aanwijzen van toestellen waarvoor het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet niet van toepassing is.

Periode: 1987–2002

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, art. 4, lid 2.

Waardering: B 5

(162)

Handeling: Het sluiten van kernenergie-inrichtingen wegens gevaar voor de openbare gezondheid door dreigende besmetting van bodem, water of lucht met radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 1, 13-4 (Stcrt. 1969, 514)

Waardering: B 5

(163.)

Vervallen.

(164.)

Handeling: Het treffen van maatregelen in verband met dreigende besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water en lucht.

Periode: 1970–

Producten: Maatregel.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 6; art. 40, lid 1; art. 41, lid 1.

Waardering: B 5

(165.)

Handeling: Het bij gevaar van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht stellen van regels met het oog op de openbare gezondheid.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 1.

Waardering: B 1

(166.)

Handeling: Het in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht in kennis stellen van de getroffen maatregelen aan de burgemeester der betrokken gemeente.

Periode: 1970–

Producten: Kennisgeving; brief.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 3; art. 40, lid 3; art. 41, lid 2.

Waardering: B 5

(167.)

Handeling: Het nemen van maatregelen wanneer personen of dieren door radioactieve stralingen zijn besmet zodat gevaar voor de omgeving bestaat.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 42; art. 43.

Waardering: B 5

(168.)

Handeling: Het stellen van regels inzake lijken van personen die radioactief besmet zijn.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 45, lid 1; art. 46, lid 1.

Waardering: B 5

(169.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen of personen waaraan de burgemeester bij gevaar voor de openbare gezondheid ten gevolge van ioniserende stralen dit kan melden.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 47, lid 2.

Waardering: B 5

(171.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de inrichting van het register radioactieve stoffen.

Periode: 1970–2002

Producten: Beschikking inrichting register radioactieve stoffen van 2 december 1969, Stcrt. 240.

Bron: Besluit registratie radioactieve stoffen en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472), art. 2, lid 2.

Waardering: B 5

(175.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen en personen waaraan de in bezit genomen splijtstoffen, ertsen en goederen worden overgedragen.

Producten: Uitvoeringsbesluit ex art. 22 Kernenergiewet, (Stcrt. 1970, 140); Besluit aanwijzing instellingen ex art. 33 Kernenergiewet (Stcrt. 1991, 24); Aanwijzing Hoge Flux Reactor Petten (Stcrt. 1981, 137).

Periode: 1970–

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 4; art. 33, lid 4; Besluit van 15 augustus 1970, no. 20, Stcrt. 160, art. 1.

Waardering: B 4

(179.)

Handeling: Het, bij overtredingen van de Kernenergiewet, uitvaardigen van bevelen tot staking van de oprichting of sluiting van een kernenergie-inrichting, dan wel het staken van het aanbrengen of het buitenwerking houden van een uitrusting geschikt voor de voortbeweging van een vervoermiddel door middel van kernenergie.

Periode: 1970–1992

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 25.

Waardering: B 4

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Ministeriële regeling; beschikking

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 5 jaar na einde zittingstermijn orgaan

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met de opsporing van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Justitie van 16 december 1969, Stcrt. 248; Beschikking van 15 januari 1986, Stcrt. 15; Beschikking van 12 september 1990, Stcrt. 180 (Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 83.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(192.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur buiten toepassing verklaren van regels voor zover de belangen, welke deze regels beogen te beschermen, naar het oordeel van de minister in voldoende mate door toepassing van de Kernenergiewet kunnen worden beschermd.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 72, lid 1.

Waardering: B 5

(207.)

Handeling: Het inwinnen van advies van de Europese Commissie bij gevaarlijke proefnemingen op het eigen grondgebied.

Periode: 1958–

Bron: EGA art.34

Waardering: V 20 jaar

(208.)

Handeling: Het (doen) verstrekken van inlichtingen betreffende de mate van radioactiviteit, alsmede elk plan tot lozing van radioactieve afvalstoffen aan de Europese Commissie.

Periode: 1958–

Opmerkingen: Zie pivotrapport VROM

Bron: EGA art.36–37

Waardering: B 5

(351.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van EZ vaststellen van ministeriële subsidieregelingen op het gebied van energiebesparing.

Producten: – Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken bij Stcrt. 1984, 69

– Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector 1984 Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij 1987, 250

– Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250

– Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 252 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1991, 250

Periode: 1980–

Opmerking: Subsidieregelingen die uitsluitend bestemd zijn voor één sector of duurzame energiebron worden daar behandeld. Bijvoorbeeld Regeling milieupremie windenergie wordt in paragraaf 3 onder 2.1 behandeld.

Bron: Energienota 1974, bijlage HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(352.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van EZ, opstellen van een aandachtspuntenlijst voor energiebesparing en ruimtelijke ordening ten behoeve van alle gemeenten in Nederland.

Producten: aandachtspuntenlijst

Periode: 1981–1983

Opmerking: Het AER-advies ‘energiebesparing en ruimtelijke ordening’ (1981) vormde de aanleiding voor het opstellen van deze lijst. Het advies stelde onder meer dat provincies en gemeenten in het kader van streek-, structuur- en bestemmingsplannen aandacht zouden moeten besteden aan ruimtelijke inpassing van wind- en zonne-energie

Bron: Energierecht, pagina 123 en 124, Maar H.G. de, Alphen aan de Rijn 1987

Waardering: B 1

(377.)

Handeling: Het beschikken op subsidie aanvragen krachtens regelingen voor beperking van het energieverbruik.

Periode: 1981– 1991

Bron: Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken Stcrt. 1984, 69. Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij Stcrt. 1987, 250. Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250

Waardering: V 5 jaar

(379.)

Vervallen.

(381.)

Vervallen

(384.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken beschikken op bezwaar tegen subsidiebeschikkingen krachtens regelingen voor beperking van het energieverbruik.

Periode: 1981–1991

Opmerking: Beschikkingen op bezwaarschriften krachtens de Regeling geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving (PREGO) worden meegenomen in paragraaf 2.3 sector gebouwde omgeving.

Bron: Bepalingen uit de subsidieregelingen

Waardering: V 10 jaar

(385.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van EZ, inzake het beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens:

– Beschikking geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector Stcrt. 1981, 22 ingetrokken bij Stcrt. 1984, 69

– Regeling geldelijke steun beperking energieverbruik in de non-profit sector 1984 Stcrt. 1984, 69 ingetrokken bij 1987, 250

– Bijdrageregeling NOx-arme verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 214 ingetrokken bij Stcrt. 1991, 250.

Periode: 1981–1991

Bron: Bepalingen uit de subsidieregelingen

Waardering: V 7 jaar

(386.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van EZ, beschikken op bezwaarschriften tegen beschikkingen op subsidie aanvragen krachtens:

– Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen

– Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen.

Periode: 1990–1995

Bron: Subsidieregeling NOx-arme en energiezuinige verwarmingstoestellen Stcrt. 1990, 252 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 1991, 250 en Besluit subsidies energiezuinige en emissiearme verwarmingstoestellen Stb. 1993, 53 ingetrokken bij Stb. 1994, 147

Waardering: V 7 jaar

(403.)

Handeling: Het, in overleg met de Minister van EZ, jaarlijks vaststellen van een lijst met milieuvriendelijke en energiebesparende technieken.

Producten: lijsten

Periode: 1993–(of eerder)

Opmerking: Deze lijst wordt opgesteld in het kader van de regeling VA-MIL Vervroegde Afschrijving Milieu-investering onderdeel energiebesparingtechnieken De Minister van Financiën stelt jaarlijks een maximum bedrag beschikbaar voor de regeling.

Bron: Brochure energiebesparing in de industrie 1994 p. 11, MEZ ‘s-Gravenhage, 1994.

Waardering: B 5

(429.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken vaststellen van de subsidieregeling Geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving (PREGO).

Periode: 1980–1989

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(430.)

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van EZ inzake het vaststellen van de subsidieregeling Geldelijke steun proefprojecten rationeel energiegebruik in de gebouwde omgeving.

Periode: 1980–1989

Bron: Energienota 1974, HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(431.)

Handeling: Het leveren van bijdragen aan de Minister van EZ voor de invoering van de Energie Prestatie Norm voor zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw.

Producten: wijziging Bouwbesluit 1995

Periode: 1994–

Opmerking: Doel van de norm is het gebruik van energie in nieuwbouw met vijftien procent te verminderen. Via het bouwbesluit wordt vastgelegd welke EnergiePrestatiecoëfficient (EP) maximaal is toegestaan. De EP geeft een grove indicatie van de energie-efficiency van een nog te bouwen gebouw.

Bron: Werkplan 1995, DGE directie Energiebesparing en Duurzame Energie; Zonneboilers, stand van zaken begin 1995. Houtsma, R. en anderen, Delft 1995.

Waardering: B 5

(433.)

Vervallen.

(434.)

Vervallen

(442.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van EZ vaststellen van een ministeriële subsidieregeling op het gebied van energiebesparing voor de Rijksoverheid.

Producten: Energiebesparingprogramma Rijksoverheid Stcrt. 1980, 205

Periode: 1980–

Opmerking: Dit energiebesparingprogramma richt zich op het besparen van energie in gebouwen die door de Rijksoverheid worden gebruikt.

Bron: Energienota 1974, bijlage HdTK 1974–1975, 13 122

Waardering: B 5

(468.)

Handeling: Het vaststellen van een stimuleringsregeling energiebesparing en stromingsenergie.

Producten: Besluit subsidie Windenergie (Stcrt 1993, 187) ingetrokken (Stcrt 1997, 18)

Periode: 1986–1997

Bron: Steunregeling energiebesparing en stromingsenergie IVB, Stcrt. 1986, 196

Waardering: B 5

(472.)

Handeling: Het behandelen van beroepschriften inzake subsidie voor windenergie.

Periode: 1986–1997

Bron: Besluit subsidie Windenergie (Stcrt 1993, 187) ingetrokken (Stcrt 1997, 18)

Waardering: V 10 jaar

14. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

(98.)

Handeling: Het (mede-) voorbereiden, wijzigen en intrekken van algemene maatregelen van bestuur op het gebied van kernenergie en ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1946–

Producten: Besluit inwerkingtreding Kernenergiewet (Stb. 1969, 514); Bijdragenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Definitiebesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 358); Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1971, 420); Uitvoeringsbesluit ex artikel 22 Kernenergiewet (Stb. 1969, 476); Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403); Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb. 1969, 405); Beroepsbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 473).

Bron: Kernenergiewet, artt. 1; 13; 14; 16; 17; 18, lid 2; 19; 21; 26, lid 1; 35, lid 1; 49, lid 1; 56; 57; 67; 68.

Waardering: B 1

(99.)

Handeling: Het stellen van nadere regels betreffende de algemene maatregelen van bestuur welke op het gebied van kernenergie, ioniserende straling, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen zijn vastgesteld.

Periode: 1946–

Producten: Beschikking aanwijzing eerste kantoren Kernenergiewet (Stcrt. 1969, 241); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1969 (Stb. 1969, 475); Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (Stb. 1981, 455); Beschikking aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1975, 203); Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138); Besluit van 31 augustus 1987 (Stcrt. 176), houdende de regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 26, lid 2; art. 35, lid 1; art. 49, lid 1; art. 56, lid 1; art. 73; art. 74.

Waardering: B 1

(105.)

Handeling: Het vaststellen van de waarde en berekeningswijzen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Min. regeling; beschikking.

Bron: Definitiebesluit Kernenergiewet, art. 2 (169, Stb. 358) Inwtr. 1970

Waardering: B 5

(106.)

Vervallen.

(107.)

Vervallen.

(109.)

Handeling: Het voordragen van (plaatsvervangende) leden, de (plaatsvervangend) voorzitter, secretaris van adviescommissies en raden betreffende kernenergie en ioniserende straling.

Periode: 1957–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 3, lid 1–3 (art. 4, lid 2); art. 7, lid 2 (art. 5, lid 1).

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(132.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

a. vaststellen van de inrichting van het register splijtstoffen en ertsen;

b. aanwijzen van de gevallen waarin inlichtingen uit het register splijtstoffen en ertsen kunnen worden verstrekt;

c. bepalen van die gevallen waarin door de vergunninghouder een administratie gevoerd moet worden;

d. stellen van regels voor de door de vergunninghouder te voeren administratie;

e. bepalen van de gevallen waarbij een ieder die de aanwezigheid van ertsen in de bodem heeft vastgesteld aangifte moet doen;

f. stellen van regels voor de aangifte van de aanwezigheid van ertsen in de bodem.

g. stellen van regels betreffende de inrichting van het register radioactieve stoffen.

Periode: 1970–

Producten: Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 471); Besluit registratie en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet (Stb. 1969, 472).

Bron: Kernenergiewet, art. 13, lid 2; art. 14, lid 1; art. 14, lid 2.

Waardering: B 5

(137.)

Handeling: Het, in overeenstemming met de ministers wie het mede aangaat, beslissen op de aanvragen van een vergunning voor:

a. het vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of doen brengen, dan wel zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen;

b. een uitrusting, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te brengen, daarin aan te brengen of aangebracht te houden, dan wel zodanige daarin aangebrachte uitrusting in werking te brengen, in werking te houden of te wijzigen.

c. het voorhanden hebben van splijtstoffen;

d. het zich ontdoen van splijtstoffen;

e. het oprichten van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt;

f. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen welke plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt;

g. het oprichten van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen;

h. het oprichten van een inrichting waarin onbestraalde splijtstoffen welke geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, of bestraalde splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 15 (art. 15a); art. 18, lid 1 (artt. 19; 20; 20a; 30); art. 30, lid 1; Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, artt. 4–9.

Waardering: B 5

(138.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur bepalen dat de bij de Kernenergiewet gestelde verboden niet gelden betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen, behorende tot een bij die maatregel aangewezen categorie.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 21, lid 2.

Waardering: B 5

(140.)

Handeling: Het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur stellen van regels aan de wijze waarop de aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Kernenergiewet dient te geschieden en aan de gegevens welke van de aanvrager kunnen worden verlangd.

Periode: 1970–

Producten: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 1969, 403).

Bron: Kernenergiewet, art. 16 (art. 15c, lid 3; art. 16, lid 1).

Waardering: B 5

(145.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen waaraan vergunningaanvragen meegedeeld worden.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17, lid 1 (art. 17a, lid 1).

Waardering: B 4

(146.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van overheidsorganen die advies kunnen uitbrengen over het ontwerp van de beschikking op een vergunningaanvraag.

Periode: 1994–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 17a, lid 1.

Waardering: B 4

(147.)

Staatssecretaris

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarop de aanvraag om een vergunning voor het gebruik van:

a. deeltjesversnellers;

b. toestellen voor röntgenspectografie en diffractieapparaten;

c. röntgentoestellen met een maximale buissparing van 100 kilovolt of meer kan worden gedaan.

Periode: 1987–

Producten: Formulier.

Bron: Regeling aanvraag vergunning en aangifte toestellen Kernenergiewet (Stcrt. 1987, 176), art. 1.

Waardering: V 3 jaar

Nb. 1 formulier blijft bewaard

(148.)

Handeling: Het, met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels, toekennen van een vergoeding aan personen die schade hebben ondervonden als gevolg van de werkzaamheden van een kernenergie-inrichting.

Periode: 1970–

Producten: Brief met toekenning van een schadevergoeding.

Bron: Kernenergiewet, art. 48.

Waardering: V 85 jaar na geboorte

(149.)

Handeling: Het na overleg met de Commissaris van de Koningin in de desbetreffende provincie vaststellen van een alarmregeling voor de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen inrichting.

Periode: 1976–

Producten: Min. regels.

Bron: Besluit ongevallen kerninstallaties (Stb. 1976, 138), art. 2, lid 1.

Waardering: B 5

(150.)

Handeling: Het verstrekken van vergunningen:

a. voor het bereiden, het vervoeren, het voorhanden hebben, het toepassen, het binnen Nederlands grondgebied brengen of te doen brengen en het zich ontdoen van radioactieve stoffen;

b. voor het gebruik van ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 februari 1963, DGV, Afd. Gevaarlijke stoffen no. A-5/016899; Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Besluit van 30 september 1991, no. MBS 27991004, Scrt. 223, van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake wijziging vergunningverlening Kernenergiewet.

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1; art. 34.

Waardering: B 5

(151.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur aanwijzen van radioactieve stoffen die met vergunning bereid, vervoerd, voorhanden hebben, toegepast mogen worden.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Regeling van 16 maart 1993, Stcrt. 78, inzake aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1993; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1994; Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 1995 (Stcrt. 1995, 62).

Bron: Kernenergiewet, art. 29, lid 1.

Waardering: B 5

(152.)

Handeling: Het aan de vergunninghouder meedelen:

a. welke bijdrage verschuldigd is;

b. op welke wijze betaling van de bijdrage plaats kan vinden;

c. binnen welke termijn deze bijdrage dient te geschieden.

Periode: 1981–

Producten: Mededeling.

Bron: Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981, art. 15.

Waardering: V 7 jaar

(157.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur ter bescherming van mensen, dieren, planten en goederen stellen van regels aan de toepassing van de op grond van de Kernenergiewet verleende vergunningen.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; ministeriële regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 18a, lid 3.

Waardering: B 5

(158.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen met betrekking tot radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, en betreffende splijtstoffen, ertsen, inrichtingen, of uitrustingen dan wel onderdelen van inrichtingen of uitrustingen.

Periode: 1970–

Producten: Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 404); Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb. 1969, 406); Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1986, 465); Wijzigingsbesluit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (Stb. 1993, 317); algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 21 (art. 21, lid 1); art. 32, lid 1; art. 34, lid 1.

Waardering: B 5

(159.)

Handeling: Het aanwijzen van toestellen waarvoor het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet niet van toepassing is.

Periode: 1987–

Producten: Beschikking.

Bron: Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, art. 4, lid 2.

Waardering: B 5

(162.)

Handeling: Het sluiten van kernenergie-inrichtingen in verband met zodanige dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht dat voor de openbare gezondheid aanmerkelijk gevaar te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 1.

Waardering: B 5

(163.)

Handeling: Het beschikken op verzoeken van burgemeesters betreffende het sluiten van kernenergie-inrichtingen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht en het doen van mededeling daarvan.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 3–4.

Waardering: B 5

(164.)

Handeling: Het, zo nodig met behulp van de sterke arm, treffen van maatregelen in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht:

a. die zij voor de uitvoering van het sluiten van kernenergie-inrichtingen noodzakelijk achten;

b. ter bescherming van de gezondheid van dieren of planten, c.q. voor de deugdelijkheid van voortbrengselen van landbouw;

c. er bescherming van de belangen betreffende de waterhuishouding.

Periode: 1970–

Producten: Maatregel.

Bron: Kernenergiewet, art. 38, lid 6; art. 40, lid 1; art. 41, lid 1.

Waardering: B 5

(165.)

Handeling: Het bij verwacht gevaar van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, water of lucht door middel van een algemene maatregel van bestuur stellen van regels die zij met het oog op de openbare gezondheid noodzakelijk achten.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 1.

Waardering: B 5

(166.)

Handeling: Het in verband met de dreiging van besmetting met radioactieve stoffen van bodem, (oppervlakte-)water of lucht in kennis stellen van de getroffen maatregelen aan de burgemeester der betrokken gemeente.

Periode: 1970–

Producten: Kennisgeving; brief.

Bron: Kernenergiewet, art. 39, lid 3; art. 40, lid 3; art. 41, lid 2.

Waardering: B 5

(167.)

Handeling: Het van toepassing verklaren van artikel 39 wanneer personen of dieren ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen zodanig zijn bestraald of besmet, dat aanmerkelijk gevaar voor hun naaste omgeving of voor dieren in hun naaste omgeving te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 42; art. 43.

Waardering: B 5

(168.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur stellen van regels betreffende lijken van personen, die voor of na het overlijden, en betreffende stoffen en voorwerpen welke ten gevolge van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen, zodanig zijn bestraald of besmet, dat gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.

Periode: 1970–

Producten: Algemene maatregel van bestuur; min. regels.

Bron: Kernenergiewet, art. 45, lid 1; art. 46, lid 1.

Waardering: B 5

(169.)

Handeling: Het aanwijzen van instellingen of personen aan wie de burgemeester bij gevaar voor de openbare gezondheid ten gevolge van ioniserende stralen dit gevaar kan melden.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking.

Bron: Kernenergiewet, art. 47, lid 2.

Waardering: B 5

(181.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren welke belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet en/of met het meten van doses ioniserende stralen en het bepalen van radioactieve besmetting.

Periode: 1970–

Producten: Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren inzake Kernenergiewet; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van verschillende ministers van 24 november 1969, no. 132.695 Dir.Gen.- Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet), Stcrt. 239; Beschikking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 december 1969, no. 2302, Stcrt. 244; Beschikking van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 18 december 1969, Dir.-Gen. Vgz./Dir. M.V.H./hafd. K. en S. no. 133.024, Stcrt. 253; Beschikking van de Minister van Financiën van 29 december 1969, no. A 69/9720 Gen. Thes., Dir. Binn. Geldw. en Fin. Public. Lichamen, Stcrt. 252; Regeling van 10 januari 1986, Stcrt. 15; Regeling van 9 februari 1987, Stcrt. 38; Beschikking van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 november 1988, Stcrt. 288); Regeling van 28 april 1994, Stcrt. 83 (Beschikking toezicht naleving Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 58, lid 1–3.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met de opsporing van de in de Kernenergiewet strafbaar gestelde feiten.

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Justitie van 16 december 1969, Stcrt. 248; Beschikking van 15 januari 1986, Stcrt. 15; Beschikking van 12 september 1990, Stcrt. 180 (Beschikking opsporingsbevoegdheid Kernenergiewet).

Bron: Kernenergiewet, art. 83.

Waardering: V 10 jaar na pensioen

(192.)

Handeling: Het bij algemene maatregel van bestuur buiten toepassing verklaren van regels voor zover de belangen, welke deze regels beogen te beschermen, naar het oordeel van de minister in voldoende mate door toepassing van de Kernenergiewet kunnen worden beschermd.

Periode: 1993–

Producten: Algemene maatregel van bestuur.

Bron: Kernenergiewet, art. 72, lid 1.

Waardering: B 5

(330.)

Handeling: Het in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken aanwijzen van normen voor veiligheid en doelmatig energiegebruik van gastoestellen en toebehoren.

Producten: voorschriften

Periode: 1992–

Opmerking: Deze normen moeten eerst door de Europese normalisatielichamen zijn vastgesteld en in het publicatieblad van de EG zijn bekendgemaakt.

Bron: Besluit gastoestellen Stb. 1992, 124, art. 4

Waardering: V 10 jaar

15. Vakminister

(184.)

Handeling: Het afgeven van een algemene schriftelijke last voor het binnentreden van woningen aan de daartoe aangewezen ambtenaren

Periode: 1970–

Producten: beschikking

Bron: Kernenergiewet, art. 61, lid 1

Waardering: V 10 jaar

(185.)

Handeling: Het aanwijzen van personen die belast zijn om de naleving van internationale overeenkomsten en door volkenrechtelijke organisaties genomen besluiten, betrekking hebbende op het gebied van de kernenergie of van de ioniserende stralen te controleren

Periode: 1970–

Producten: Beschikking van de Minister van Economische Zaken van 21 januari

1980/nr. 379/11/729/EEK (Stcrt. 1980, 19)

Bron: Kernenergiewet, art. 65, lid 1

Waardering: V 10 jaar na pensioen

16. Ambtenaren van invoerrechten en accijnzen

(29.)

Handeling: Het uitoefenen van toezicht op handhaving van de Elektriciteitswet en de Elektriciteitsbesluiten.

Periode: 1958–1990

Bron: Electriciteitswet 1938 Stb. 1938,523, art. 15 en Ad art. 15. KB Stb. 1958, 381 ingetrokken KB Stb. 1990, 84

Waardering: V 5 jaar

17. Raad voor Advies en Ruimtelijke Ordening

(70.)

Handeling: Het geven van adviezen over het ontwerp structuurschema elektriciteitsvoorziening.

Periode: 1971–

Bron: Wet op de Ruimtelijke Ordening 1962, Stb. 286 art. 54.

Waardering: B 5

18. Commissie voor de milieueffectrapportage

(72.)

Handeling: Het adviseren over de richtlijnen voor het milieueffectrapport dat opgesteld wordt t.b.v. het structuurschema elektriciteitsvoorziening en het uitbrengen van toetsingsadviezen.

Periode: 1979–

Bron: Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (WABM) Stb. 1979, 442

Waardering: B 1

19. Rijksplanologische Commissie

(74.)

Handeling: Het adviseren van de Minister van Economische Zaken inzake elektriciteitsplannen op basis van toetsing aan de hand van structuurschema’s elektriciteitsvoorziening.

Producten: adviezen

Periode: 1980–

Opmerking: De Minister van Economische Zaken en de Minister van VROM zijn volgens de WRO Stb. 1962, 286 art. 3 verplicht de RPC te horen inzake het SEV.

Bron: Kamerhandelingen II 88,89 blz 1157–1158 bij de Elektriciteitswet 1989, Stb. 1989, 535. Art. 14, lid 1 en Art. 17, lid 4.

Waardering: B 5

20. Ambtenaren aangewezen op grond van art. 25 lid 1 onder a van de Warenwet (Stb. 1988, 360)

(172.)

Handeling: Het in een register inschrijven van de gegevens waarvan aangifte wordt gedaan.

Periode: 1970–1988

Producten: Register van aangiften.

Bron: Kernenergiewet, art. 28, lid 3.

Waardering: B 5

(173.)

Handeling: Het eenmaal per maand opgave doen van de geregistreerde gegevens aan de hoofdinspecteur van de volksgezondheid.

Periode: 1970–1988

Producten: Maandrapportage.

Bron: Kernenergiewet, art. 27, lid 4.

Waardering: V 10 jaar

21. Ambtenaren aangewezen op grond van artikel 58 lid 1 Kernenergiewet

(178.)

Handeling: Het in bezit nemen van ongeoorloofd aanwezig bevonden splijtstoffen en ertsen met de voorwerpen welke tot hun verpakking of berging dienen of hebben gediend.

Periode: 1970–

Producten: Proces-verbaal van inbeslagname.

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 3.

Waardering: V 30 jaar

(180.)

Handeling: Het nemen van zodanige maatregelen om te beletten dat personen die in bepaalde ruimten werkzaamheden verrichten of aldaar verblijven aan een aanmerkelijk gevaar blootgesteld worden.

Periode: 1994–

Producten: Maatregelen.

Bron: Kernenergiewet, art. 36, lid 1.

Waardering: V 5 jaar

22. Energieonderzoeks-Centrum Nederland (ECN)

(176.)

Handeling: Het op last van de Ministers van Economische Zaken en Sociale Zaken en Volksgezondheid overnemen van splijtstoffen en ertsen van onbevoegden en het kennisgeven van deze overdracht aan de Staatscourant en één of meer nieuwsbladen.

Bron: Kernenergiewet, art. 22, lid 4.

Waardering: Niet gewaardeerd.

23. Vergunninghouder

(216.)

Handeling: Het meedelen aan de Europese Commissie van de fundamentele technische kenmerken van de nucleaire installatie, voor zover noodzakelijk voor de uitoefening van de veiligheidscontrole

Periode: 1958–

Bron: EGA art. 78

Waardering: V 30 jaar

(218.)

Handeling: Het mededelen aan de Europese Commissie van de hoeveelheid, de aard, de bewaarplaats, het vervoer en de overdracht van de aan controle onderwerpen nucleaire materialen

Periode: 1959–

Bron: Verordening no. 8 van de Commissie van Euratom (Stcrt. 1959, 136), Verificatieverdrag Verordening 3227/76

Waardering: V 30 jaar

1

Voor dit hoofdstuk werd informatie en commentaar verkregen van dr. C.J. van Staalduinen (NITG).

2

Voor een breed literatuuroverzicht op het gebied van de steenkolenmijnbouw, zie Messing, Mijnsluiting, pp. 602–617; voor een overzicht van de schriftelijke, mondelinge, audiovisuele en materiële bronnen op dit gebied, zie Hijma en Jägers, Mijnbouw-historische gids.

3

Deze paragraaf is van de hand van mevrouw drs. H. Schrauwers (EZ/IZ).

4

Deze tekst is voor een deel ontleend aan Messing, F.A.M. Geschiedenis van de mijnsluiting in Limburg, noodzaak en lotgevallen van een regionale herstructurering, 1955–1975. Leiden, 1988.

5

Voor deze paragraaf is informatie verkregen van ir. F.J. Otte (DGE/EOG).

Naar boven