Regeling mandaat aan IG-VWA inzake het verlenen van bepaalde erkenningen
Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 december 2005, nr. VGP/VL 2642611, houdende de regeling mandaat aan IG-VWA inzake het verlenen van bepaalde erkenningen
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. mandaat: de bevoegdheid om in naam van de minister besluiten te nemen;
c. machtiging: de bevoegdheid om in naam van de minister handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.
Artikel 2
Hetgeen in deze regeling is bepaald met betrekking tot mandaat is van overeenkomstige toepassing op machtiging.
Artikel 3
1. De inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit wordt mandaat verleend om namens de minister:
a. de erkenningen te verlenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen;
b. erkenningen te verlenen, bedoeld in de artikelen 3, eerste en tweede lid, 12, eerste lid, en 13, eerste lid, van het Warenwetbesluit Verpakte waters, en daarvan mededeling te doen in de Staatscourant.
2. De inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit is toegestaan ter zake van het verlenen van erkenningen, bedoeld in het eerste lid, onder a, ondermandaat te verlenen aan:
a. de directeur van de stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel, wat betreft inrichtingen die rauwe melk of zuivelproducten produceren, bereiden, verpakken of etiketteren;
b. de directeur van de stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, wat betreft inrichtingen die eieren of eiproducten produceren, bereiden, verpakken of etiketteren.
3. De inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit heeft met betrekking tot in dit artikel bedoelde besluiten, machtiging ten aanzien van verweerschriften en beroepschriften in administratiefrechtelijke procedures, gericht tot een administratieve rechter en ten aanzien van het verlenen van machtigingen ten behoeve van het vertegenwoordigen van de minister in administratiefrechtelijke procedures bij de administratieve rechter.
Artikel 4
1. De in artikel 1, eerste lid, bedoelde besluiten worden als volgt ondertekend:
‘De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit,’.
2. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde besluiten worden als volgt ondertekend:
‘De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de directeur van het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel,’
onderscheidenlijk
‘De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
namens deze:
de directeur van het Controleorgaan voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten,’.
Artikel 5
De regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 2004, nr. VGB/VL/2496921, Stcrt. 136, wordt ingetrokken.
Artikel 6
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, en vervalt met ingang van 1 januari 2011.
Artikel 7
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling mandaat aan IG-VWA inzake het verlenen van bepaalde erkenningen.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.
Toelichting
Bij het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (WBHL) zijn ter bescherming van de volksgezondheid regels gesteld inzake de hygiëne van levensmiddelen. In artikel 3, tweede lid, van het WBHL is bepaald dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bevoegde autoriteit is voor (1) het verlenen van erkenningen van bepaalde inrichtingen en (2) het nemen van bepaalde besluiten bij niet-naleving van wettelijke voorschriften.
Uit praktische overwegingen is het gewenst deze bevoegdheden te mandateren aan de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), en de VWA daarbij toe te staan wat betreft het verlenen van erkenningen weer ondermandaat te verlenen aan het COKZ1 onderscheidenlijk het CPE2 .
Ten aanzien van mandaat inzake de onder 2 bedoelde besluiten is geen nieuw besluit van de Minister van VWS noodzakelijk. Het nemen van besluiten bij niet-naleving van wettelijke voorschriften behoort immers – zo blijkt uit onder meer het Besluit organisatie VWA – tot het werkterrein van de inspecteur-generaal van de VWA (IG-VWA). Op basis van artikel 10, onder f, van de Mandaatregeling VWS, heeft de IG-VWA daarom mandaat om namens de Minister van VWS de besluiten te nemen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van het WBHL. Dat betreft onder andere het schorsen of intrekken van verleende erkenningen. Ten aanzien van het nemen van deze besluiten kan geen ondermandaat worden verleend aan het COKZ of het CPE.
Het verlenen van erkenningen van inrichtingen behoort niet vanzelfsprekend tot het werkterrein van de IG-VWA. Daarom is het gewenst aan de IG-VWA specifiek mandaat te verlenen om deze erkenningen te verlenen namens de Minister van VWS, met de mogelijkheid ter zake weer ondermandaat te verlenen aan het COKZ onderscheidenlijk het CPE. Dat gebeurt bij artikel 3, eerste lid, onder a, en tweede lid, van dit besluit.
In artikel 3, eerste lid, onder b, is een vergelijkbaar mandaat verleend aan de IG-VWA inzake het erkennen van bepaalde bronnen. Voor dit onderdeel is de IG-VWA echter niet bevoegd ondermandaat aan derden te verlenen. Dit mandaat inzake het erkennen van bronnen vervangt het specifieke mandaat, verleend bij regeling van de Minister van VWS van 12 juli 2004, VGB/VL/2496921, Stcrt. 136. Wel is de IG-VWA bevoegd verleende erkenningen indien noodzakelijk in te trekken, gelet op artikel 10, onder f, van de Mandaatregeling VWS.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.F. Hoogervorst