Subsidieregeling KANS

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 december 2005, nr. IB/2005/ 56252, houdende subsidieverstrekking aan Nederlandse instellingen om in het kader van het programma KANS (Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen: een samenwerkingsprogramma voor scholen binnen het Koninkrijk 2006–2010) met partnerinstellingen op de Nederlandse Antillen en Aruba, projecten gericht op innovatie en kwaliteit van het onderwijs te kunnen uitvoeren

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4 en 5 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2.

c. instelling:

1°. een basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, bekostigd uit de openbare kas,

2°. een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, bekostigd uit de openbare kas,

3°. een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, bekostigd uit de openbare kas,

4°. een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, bekostigd uit de openbare kas,

5°. een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder b van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

d. partnerinstelling: een onderwijsinstelling uit het primair, voortgezet (praktijkgericht onderwijs, vmbo, havo en vwo) en middelbaar beroepsonderwijs van primair en voortgezet niveau op de Nederlandse Antillen en Aruba, die gefinancierd wordt door de departementen van onderwijs in die landen.

e. Europees Platform: de Stichting Europees Platform voor het Nederlandse Onderwijs, Nassauplein 8, 1815 GM, Alkmaar.

f. boekjaar: kalenderjaar

Artikel 2

Doelomschrijving

1. De minister kan per boekjaar subsidie verstrekken voor de uitvoering van het KANS-programma, welk programma instellingen de mogelijkheid biedt samen met partnerinstellingen op de Nederlandse Antillen en Aruba projecten gericht op innovatie en kwaliteit van het onderwijs te bedenken en uit te voeren.

2. De subsidie wordt verleend op grond van de volgende overwegingen:

a. vanuit de wens te stimuleren dat informatie- en communicatietechnologie op een zinvolle manier wordt gebruikt om blijvende contacten tussen ver van elkaar gelegen onderwijsinstellingen in het Koninkrijk te onderhouden;

b. vanuit de onder a genoemde wens maakt leerlingenmobiliteit geen deel uit van het programma, maar is docentenmobiliteit in de vorm van maximaal twee docenten per onderwijsinstelling c.q. partnerinstelling desgewenst wel mogelijk, maar niet vereist;

c. het streven dat de deelnemende instellingen en de partnerinstellingen door middel van samenwerking het intercultureel karakter van het onderwijs bij elk van hen versterken.

2. Subsidieverlening

Artikel 3

Subsidieaanvraag

1. De minister kan aan een instelling subsidie verstrekken voor projecten als bedoeld in artikel 2.

2. De subsidie wordt op aanvraag verleend. De instelling dient de aanvraag in bij het Europees Platform dat het KANS-programma uitvoert.

3. De subsidie wordt aangevraagd via het daartoe bij het Europees Platform op te vragen aanvraagformulier.

Artikel 4

Subsidieplafond

1. Voor het totaal aan subsidieverlening op grond van deze regeling zijn per kalenderjaar, onder voorbehoud dat de begrotingswetgever gedurende de looptijd van deze regeling voldoende middelen ter beschikking stelt, de volgende bedragen – inclusief de uitvoeringskosten van het programma – beschikbaar:

– 80.200 euro ten behoeve van kalenderjaar 2006

– 130.100 euro ten behoeve van kalenderjaar 2007

– 185.000 euro ten behoeve van kalenderjaar 2008

– 111.800 euro ten behoeve van kalenderjaar 2009

– 55.900 euro ten behoeve van kalenderjaar 2010

2. Indien de begrotingswetgever onvoldoende middelen beschikbaar stelt, stelt de minister voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het betreffende kalenderjaar, een subsidieplafond vast.

3. Het besluit tot vaststelling van het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 5

Subsidiebedrag

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 5600 euro per instelling. Indien meerdere instellingen aan één project deelnemen geldt dit maximum voor de instellingen samen.

2. Een instelling kan niet deelnemen aan meerdere projecten.

3. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

– reis- en verblijfkosten naar een ander land in het Koninkrijk voor maximaal twee docenten met een maximum van 1500 euro per docent,

– kosten van communicatie, en

– materiaalkosten die nauw samenhangen met de uitvoering van het project.

4. De subsidie voor de kosten, bedoel in het eerste lid, bedraagt maximaal het in de beschikking tot subsidieverlening overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag.

Artikel 6

Vereisten subsidieaanvraag

1. De subsidieaanvraag dient te voldoen aan alle onderstaande criteria:

a. de aanvraag geschiedt door of namens het bevoegd gezag van een instelling die tevens de coördinerende instelling is in de samenwerking met de partnerinstellingen;

b. uit de aanvraag blijkt duidelijk de betrokkenheid van de partnerinstelling(en);

c. de aanvraag wordt gedaan via een daartoe door het Europees Platform verstrekt aanvraagformulier;

d. de aanvraag bevat een projectplan als bedoeld in artikel 7;

e. de aanvraag is erop gericht het project, bedoeld in artikel 2, na de subsidieperiode op eigen kracht in enige vorm te laten doorlopen.

2. Een vervolgaanvraag, dat wil zeggen een subsidieaanvraag voor het tweede, derde of vierde jaar bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, bestaat uit een voortgangsrapportage van de instelling met een interne evaluatie over het afgelopen jaar en een activiteitenplan met een begroting voor het komende jaar.

Artikel 7

Projectplan

Het projectplan:

a. kent meetbare onderwijskundige doelen, met een opzet voor zelfevaluatie om jaarlijks na te gaan of deze doelen worden bereikt;

b. bevat een activiteitenplan waarin de relatie tot de gestelde doelen staat aangeven, en

c. gaat in op de vormen van communicatie tussen de instellingen waarvan informatie- en communicatietechnologie een vanzelfsprekend onderdeel vormt;

d. bevat een begroting van de kosten.

Artikel 8

Termijn indiening

1. De subsidieaanvragen ten behoeve van het eerste programmajaar, zijnde 2006, worden voor 15 oktober 2005 ingediend bij het Europees Platform. Beslissingen over de aanvragen worden vóór 1 januari 2006 aan de instellingen bekend gemaakt.

2. Voor de programmajaren 2007, 2008, 2009 en 2010 geldt, dat de subsidieaanvragen vóór 15 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de activiteiten plaats vinden, bij het Europees Platform worden ingediend. Beslissingen over de aanvragen worden vóór 1 december voorafgaande aan genoemd kalenderjaar, aan de instellingen bekend gemaakt.

3. Subsidieverlening

Artikel 9

Selectie

1. Er is een selectiecommissie die verantwoordelijk is voor de onafhankelijke beoordeling van de subsidieaanvragen.

2. De selectiecommissie bestaat uit drie leden: één uit Nederland, één uit de Nederlandse Antillen en één uit Aruba. Het Nederlandse commissielid wordt aangewezen door onze minister.

3. De selectiecommissie gaat pas over tot beslissing op aanvragen nadat zij zich ervan heeft vergewist dat het voor het betreffende programmajaar benodigde totale budget door het Europees Platform is ontvangen.

4. Alle beslissingen over subsidietoekenning of subsidieverlenging worden bij meerderheid van stemmen genomen.

5. De selectiecommissie levert een inhoudelijke bijdrage aan de in artikel 19, onderdeel e genoemde jaarlijkse voortgangsrapportage, welke door de leden wordt ondertekend.

6. De leden van de selectiecommissie komen voor de eerste selectie bijeen en richten hun verdere samenwerking dusdanig in dat zij gedurende de verdere looptijd van het programma maximaal één keer per jaar in één van de landen bijeenkomen indien de beoordeling van de aanvragen dit noodzakelijk maakt.

7. Indien de selectiecommissie in Nederland vergadert, treedt in beginsel het Nederlandse lid als voorzitter op.

8. Nadere regels met betrekking tot de interne werkwijze van de selectiecommissie worden door de selectiecommissie zelf vastgesteld.

9. Elk land in het Koninkrijk regelt conform de eigen voorschriften de vergoedingen ten behoeve van de eigen vertegenwoordiger, zowel voor de noodzakelijke kosten van reis- en verblijf als voor eventueel andere vergoedingen. Voor de Nederlandse vertegenwoordiger zijn het Reisbesluit Binnenland en het Vacatiegeldenbesluit 1988 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

Criteria verdeling bij subsidieverlening

1. Op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie wordt gelijktijdig beslist.

2. Bij onvoldoende middelen voor alle aanvragen die geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie, vindt selectie plaats aan de hand van de onderstaande overwegingen:

a. aanvragers die in de periode van het eerste Kans-programma (1998–2001) geen projectsubsidie hebben ontvangen, genieten voorrang.

b. doelstellingen die direct van invloed zijn op het onderwijs aan of de begeleiding van leerlingen, genieten prioriteit, evenals doelstellingen die aansluiten op door de overheid voorgestane veranderingen.

c. bij een partnerschap met de Nederlandse Antillen, hebben instellingen met een substantieel aantal Antilliaanse leerlingen voorrang boven andere instellingen, omdat deze leerlingen een stimulans kunnen vormen voor de onderwijskundige samenwerking binnen het Koninkrijk.

3. Bij onvoldoende middelen voor alle aanvragen die geschikt zijn om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie, vindt na toepassing van de overwegingen, genoemd in het tweede lid, verdere selectie plaats aan de hand van de onderstaande wegingsfactoren:

a. De mate van concreetheid, haalbaarheid en meetbaarheid van de geformuleerde doelstellingen, in relatie tot de doelstelling van het programma KANS, bedoeld in artikel 2.

b. De mate waarin de samenwerking met de partnerinstelling(en) deel uitmaakt van een bewust instellingsbeleid en een herkenbare plaats inneemt binnen het jaarprogramma van de instelling en in hoeverre de samenwerking met de partnerinstellingen is gericht op concrete onderwijskundige doelen.

c. De mate waarin een in principe vaste samenwerking met één of meer partnerinstellingen is beoogd.

Artikel 11

Tijdvak subsidieverlening

1. Subsidie wordt telkens verleend voor één kalenderjaar.

2. De projecten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, kennen een driejarig perspectief, tenzij in voorkomende gevallen wordt gekozen voor een vierjarig perspectief.

3. Indien wordt gekozen voor een vierjarig perspectief, wordt het eerste kalenderjaar beschouwd als een aanloopjaar waarvoor niet meer dan 50% van het maximale subsidiebedrag kan worden gevraagd en besteed. Om het project in het vierde kalenderjaar te kunnen afsluiten, kan de instelling op de overige 50% aanspraak maken op basis van een activiteitenplan met een begroting als bedoeld in artikel 7.

Artikel 12

Voorschotten

Aan de subsidieontvanger kunnen door het Europees Platform voorschotten worden verstrekt tot 80% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 13

Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 4 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, één en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend én van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 14

Weigeringsgronden subsidie

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd indien het projectplan niet bijdraagt aan de innovatie en kwaliteit van het onderwijs op de instelling. Dit is onder meer het geval indien zinvol gebruik van informatie en communicatietechnologie (ict) noch versterking van het interculturele karakter van het onderwijs er onderdeel van uitmaken.

4. Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 15

Subsidieverplichtingen

1. De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor zij blijkens artikel 2 is bestemd.

2. De instelling werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

3. De instelling informeert het Europees Platform onverwijld schriftelijk indien de activiteiten niet of niet geheel worden gestart, aanzienlijk zijn vertraagd of voortijdig worden beëindigd.

Artikel 16

Subsidievaststelling

1. De instelling dient binnen dertien weken na afloop van het kalenderjaar waarvoor de subsidie is verleend, bij het Europees Platform een aanvraag in tot vaststelling van het subsidiebedrag.

2. De instelling overlegt een financieel verslag en een activiteitenverslag conform de richtlijnen van het Europees Platform. Hieruit dient te blijken dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening.

3. Subsidiegelden voor een vervolgtoekenning worden eerst overgemaakt na goedkeuring van de afrekening van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 17

Financieel verslag

Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Terugvordering (overschot) subsidie

De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen of overschotten, worden na afloop van de projecten teruggevorderd.

5. Uitvoering door het Europees Platform

Artikel 19

Taken

In het kader van deze regeling voert het Europees Platform namens de minister de volgende taken uit:

a. vaststellen en verstrekken van de subsidie bedoeld in artikel 2;

b. informatieverstrekking aan en vraagbaak voor de instellingen en het bijhouden van de KANS-website;

c. het optreden als secretariaat van de selectiecommissie;

d. meewerken aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling en monitoring van het beleid;

e. binnen twee maanden na de afsluiting van elk kalenderjaar een voortgangsrapportage vaststellen met daarin een financieel en inhoudelijk deel;

f. vanaf het tweede kalenderjaar jaarlijks een steeksproefsgewijze analyse uitvoeren naar de in de praktijk bereikte effecten.

6. Slotbepalingen

Artikel 20

Evaluatie

1. Deze regeling zal in 2010 door de minister worden geëvalueerd.

2. Bij de evaluatie zullen de interne evaluaties als genoemd in artikel 6, tweede lid, worden betrokken.

3. De volgende kwalitatieve en kwantitatieve streefwaarden zullen worden gehanteerd:

a. het aantal deelnemende instellingen en partnerinstellingen, met actieve deelname van de aangegeven aantallen leerlingen en leerkrachten:

2006: 24 instellingen/partnerinstellingen, 600 leerlingen en 48 docenten

2007: 42 instellingen/partnerinstellingen, 900 leerlingen en 72 docenten

2008: 60 instellingen/partnerinstellingen, 1.500 leerlingen en 108 docenten

2009: 36 instellingen/partnerinstellingen, 900 leerlingen en 72 docenten

2010: 18 instellingen/partnerinstellingen, 500 leerlingen en 36 docenten

b. per school zijn tenminste twee docenten en minimaal één klas (26 leerlingen) en gemiddeld twee klassen (50 leerlingen) intensief betrokken geweest bij het project.

c. de onder b genoemde betrokkenheid heeft geleid tot concrete, door de instelling aan te geven, leereffecten bij leerlingen en docenten.

Artikel 21

Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 11 december 2005 en werkt terug tot en met 1 oktober 2005. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 22

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling KANS.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Algemeen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Onderwijs en Cultuur van de Nederlandse Antillen en de Minister van Onderwijs en Administratieve Zaken van Aruba hebben op 9 mei 2005 afgesproken het samenwerkingsprogramma KANS: Koninkrijk der Nederlanden, Algemeen programma voor Nauwe Samenwerking tussen Scholen, met ingang van het kalenderjaar 2006 te willen voortzetten. In deze regeling wordt de deelname van Nederlandse instellingen in dit programma geregeld.

Het programma KANS is van start gegaan met ingang van het schooljaar 1998–1999 en heeft tot 2001 gelopen. De functie van KANS is een programma te maken dat zich specifiek richt op rechtstreekse samenwerking tussen scholen binnen het Koninkrijk. Eén van de taken van het onderwijs is de leerlingen voor te bereiden op de internationale context waarin zij later moeten functioneren. Deze internationale context heeft verschillende dimensies. Nederland maakt deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden en ook deze dimensie van de internationale context binnen het onderwijs verdient aandacht.

De doelstellingen van het programma waren:

– het ontwikkelen van een groter saamhorigheidsbesef tussen de Koninkrijkslanden;

– het bevorderen van kennis van elkanders talen, culturen en onderwijsstelsels;

– streven naar een betere aansluiting tussen het onderwijs in de rijksdelen;

– bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs en aan onderwijsinnovatie;

– verbreding van kennis en ervaring van leerkrachten.

In 2002 is er een evaluatie uitgevoerd. De conclusie daarvan was dat het programma KANS voortzetting verdient, omdat bovenstaande doelstellingen in hun algemeenheid nog steeds

actueel zijn. Rekening houdende met de aanbevelingen in het evaluatierapport, wordt in het

vervolgprogramma dat met ingang van 1 januari 2006 van start gaat, bijzondere aandacht geschonken aan:

– concrete doelstellingen en in principe meetbare resultaten;

– stroomlijning en vereenvoudiging van programma en aanvraagprocedure;

– meer effectiviteit met minder middelen;

– gebruik van informatie en communicatietechnologie (ict) om de contacten te onderhouden;

– versterking van het interculturele karakter van het onderwijs.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Een project dient minimaal uit twee samenwerkende scholen te bestaan, waaronder in ieder geval een school uit Nederland en een school uit de Nederlandse Antillen of Aruba. Voorts is een samenwerking tussen drie scholen elk gelegen in een ander land van het Koninkrijk mogelijk. Meerdere scholen uit één land kunnen aan hetzelfde project deelnemen.

Artikel 4

Het jaarbudget van KANS wordt door de drie landen in het Koninkrijk opgebracht conform de navolgende verdeling: 50% door Nederland, 30% door de Nederlandse Antillen en 20% door Aruba. De ministers hebben afgesproken dat hun respectievelijke bijdragen aan het programma voor de uiterste indieningstermijn van de aanvragen zoals genoemd in artikel 8 op rekening van het Europees Platform zijn bijgeschreven. In evenredigheid tot de bijdragen past de selectiecommissie een oormerking toe van de toegekende subsidies. Dit betekent dat 50% van de beschikbare subsidies ten goede komt aan Nederlandse instellingen, 30% aan partnerinstellingen op de Nederlandse Antillen en 20% aan partnerinstellingen op Aruba.

Artikel 5

Indien meerdere scholen in één land aan hetzelfde project deelnemen, wordt per land per project maar één subsidiebedrag toegekend. Dit betekent dus, dat ingeval er twee of meer Nederlandse scholen betrokken zijn bij een samenwerkingsproject, het toegekende subsidiebedrag van ten hoogste 5600 euro als genoemd in lid 1, gelijkelijk onder hen verdeeld moet worden.

Het is niet mogelijk voor een school deel te nemen aan meerdere projecten, tenzij deze school in het betrokken land feitelijk de hele sector vormt en daarbinnen een breed aanbod heeft van uiteenlopende onderwijsvormen, aangeboden door afdelingen met een eigen karakter. In dat laatste geval kan een afdeling als ‘school’ gelden. Deze situatie doet zich in Nederland echter niet voor.

Artikel 6

Het feit dat sprake is van een coördinerende school doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de andere samenwerkende scholen om zorg te dragen voor de goede uitvoering van het projectplan. Eén van de scholen treedt op als centraal contactpunt, maar het project dient gezamenlijk te worden gedragen. De coördinerende school is verantwoordelijk voor:

– het onderhouden van contacten en het vastleggen van de afspraken;

– het opstellen en indienen van het gemeenschappelijk projectplan, van het inhoudelijk verslag achteraf en de eigen financiële verantwoording;

– de partnerscholen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële verantwoording.

Artikel 9

Het Europees Platform treedt op als secretariaat van de selectiecommissie (zie ook artikel 19 lid c). Het secretariaat draagt zorg voor: de verslaglegging van de commissiezittingen, adequate afhandeling en inzichtelijke presentatie van de aanvragen en het tijdig informeren van de scholen over de uitkomst via toekenningbrieven. De vertegenwoordiger van het secretariaat die de zittingen van de selectiecommissie bijwoont, is gerechtigd de commissieleden te adviseren, maar heeft geen stemrecht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven