Wijziging Vreemdelingencirculaire (2005/25)

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 13 mei 2005, nummer 2005/25, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/2.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.4 Openbare orde en nationale veiligheid

Ingevolge de Vreemdelingenwet kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortgezet verblijf van vreemdelingen.

Afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn opgenomen voor:

– gemeenschapsonderdanen en Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatieverdrag: in B10 en B11;

– vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist: in B1/2.2.11;

– de verblijfsvergunning asiel: in C1/5.13.

Bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij:

– de verlening en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn opgenomen in B1/4.4.2;

– toegang zijn opgenomen in A2/4.2;

– ongewenstverklaring zijn opgenomen in B1/2.2.4.4.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard. Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, of de nationale veiligheid, en ongewenste politieke activiteit, worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in Nederland te weigeren of te beëindigen.

Indien de vreemdeling reeds in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, kan wegens gevaar voor de openbare orde worden besloten tot ontzegging van voortgezet verblijf. Bij de ontzegging van voortgezet verblijf (verblijfsbeëindiging) wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning, direct voorafgaande aan het misdrijf, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde, zoals die blijkt uit de beoordeling daarvan door de (straf)rechter. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat naarmate de banden van de vreemdeling met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger dient te zijn om voortgezet verblijf te ontzeggen. In bepaalde gevallen wordt het verblijf niet, of onder zwaardere voorwaarden, beëindigd.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

B

Paragraaf B1/2.2.4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.4.4 Ongewenstverklaring

Art. 67 Vreemdelingenwet:

1. De vreemdeling kan door Onze Minister ongewenst worden verklaard:

A. indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan;

B. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

C. indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met e dan wel l;

D. ingevolge een verdrag, of

E. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

2. Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. In afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.

Algemene toelichting

Artikel 67, eerste lid, Vreemdelingenwet noemt een vijftal gronden voor ongewenstverklaring. Bij de toepassing van dit artikel worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.

Het betreft hier een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren.

Door de ongewenstverklaring wordt het verblijf in en illegale terugkeer naar Nederland van de vreemdeling strafbaar. Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard, maakt zich schuldig aan een misdrijf (artikel 197 WvS).

De ongewenstverklaring betekent tevens dat artikel 8 Vreemdelingenwet niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – niet gedurende de 'vrije termijn' in Nederland mogen verblijven en geen andere titel tot verblijf kunnen verkrijgen. Dit betekent tevens dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten.

Toelichting artikel 67, eerste lid, Vreemdelingenwet

Ad a. Het betreft hier vreemdelingen die bij herhaling een bij de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit hebben begaan (zie artikel 108 Vreemdelingenwet). Er moet ter zake een proces-verbaal zijn opgemaakt of sprake zijn van een transactie ter zake van de gepleegde overtredingen om tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan.

Het kan hier bijvoorbeeld betreffen overtredingen van de artikelen 4.37, 4.38 en 4.39 Vreemdelingenbesluit. Een vreemdeling, die na zijn uitzetting wederom - in strijd met de wettelijke bepalingen - hier te lande wordt aangetroffen, dient te worden gewaarschuwd dat, indien hij nogmaals op onwettige wijze Nederland binnenkomt, zijn ongewenstverklaring zal worden voorgesteld. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt.

Ad b. Het betreft hier vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verbleven en wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd, bijvoorbeeld door een beslissing om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet te verlengen of de verblijfsvergunning in te trekken. De glijdende schaal (artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit) is daarbij van toepassing. In alle gevallen vergt verblijfsbeëindiging dat de sanctie onherroepelijk is geworden. Indien de vreemdeling, binnen zes maanden nadat de geldigheidsduur van de verleende vergunning is verstreken, een aanvraag heeft ingediend tot verlenging van de verblijfsvergunning, is de glijdende schaal eveneens van toepassing.

Ad c. Het betreft hier vreemdelingen die niet rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning noch op basis van het gemeenschapsrecht, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat of het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije hier te lande verblijven. Niet is vereist dat deze vreemdelingen zich feitelijk in Nederland bevinden.

Ten aanzien van deze grond vallen de volgende categorieën gevallen te onderscheiden:

– Gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van straf of maatregel tenminste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden;

– Gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen.

– Gevallen waarin de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hiervoor is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Voor zover deze vreemdelingen een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning of afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt die aanvraag afgewezen (zie 2.2.4.1).

Ad d. Een vreemdeling die in één van de Benelux of Schengen lidstaten ongewenst is verklaard, kan op een met redenen omkleed verzoek van een der lidstaten ook voor de andere lidstaten ongewenst worden verklaard.

Ad e. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, kan in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst worden verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan de vreemdelingen van wie het verblijf is geweigerd dan wel is beëindigd op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Procedurele aspecten

Indienen van een voorstel strekkende tot ongewenstverklaring

Is de korpschef van oordeel dat er termen aanwezig zijn tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, dan maakt hij dat onverwijld kenbaar aan de Minister, hetzij middels een gemotiveerd voorstel (model M63), hetzij middels een ander gemotiveerd schrijven. In ieder geval dient de korpschef alle gegevens en bescheiden (zoals afschriften processen-verbaal en dergelijke) die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn, naar de Minister te zenden. Het verdient aanbeveling dat de korpschef de Minister in een zo vroeg mogelijk stadium bericht omtrent de antecedenten van de vreemdeling en dat hij niet wacht tot de invrijheidsstelling van de vreemdeling aanstaande is.

Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen die naar zijn mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken.

Aan de hoorplicht ingevolge de Algemene wet bestuursrecht wordt in beginsel door de korpschef uitvoering gegeven.

De korpschef geeft in ieder geval uitvoering aan de hoorplicht indien:

A. de vreemdeling illegaal hier te lande verblijft;

B. de vreemdeling zich in een politiecel of in een Huis van Bewaring bevindt;

C. de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend.

Uit de door de politie aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden bescheiden dient duidelijk naar voren te komen of en hoe door de politie uitvoering is gegeven aan de hoorplicht ingevolge artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij voorkeur is van het gehoor een proces-verbaal opgemaakt.

Door de vreemdeling genoemde personen, die volgens zijn verklaring iets in zijn voordeel zouden kunnen aanvoeren, moeten zoveel mogelijk (schriftelijk) worden gehoord. Een vlotte en goede besluitvorming is ermee gediend dat bij een voorstel of advies tot verblijfsbeëindiging tevens aan de Minister alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de mogelijke ongewenstverklaring zo uitvoerig mogelijk worden belicht (model M63).

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geeft in beginsel uitvoering aan de hoorplicht in andere dan de onder a tot en met c genoemde situaties. Hierbij valt te denken aan de situatie waarin bij de afhandeling van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier een inbreuk op de openbare orde wordt geconstateerd, welke dermate ernstig is dat ongewenstverklaring van de vreemdeling ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet is geïndiceerd. Het vorenstaande laat onverlet dat er situaties kunnen zijn, waarin horen door de korpschef desalniettemin meer voor de hand ligt.

Uitreiking van de beschikking

Zie voor de toepasselijke algemene regels voor het uitreiken van beschikkingen B1/4.5.1.

Het origineel van deze beschikking wordt aan de vreemdeling in persoon uitgereikt door de politie.

Van deze uitreiking wordt door de politie een proces-verbaal opgemaakt. Bij de uitreiking van (het afschrift van) de beschikking wordt door de politie tevens een brochure in een voor de betrokkene begrijpelijke taal met betrekking tot de ongewenstverklaring ex artikel 67 Vreemdelingenwet (model M130) verstrekt. Dezelfde dag wordt afschrift van de beschikking gezonden aan de gemachtigde, zo er een gemachtigde is.

Kan uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet plaatsvinden, dan wordt deze – met de brochure model M130 – per aangetekende brief gezonden aan zijn laatst bekende adres, wordt afschrift aan de gemachtigde gezonden, zo die er is, en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Nederlandse Staatscourant plaats (artikel 67, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden en bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, wordt de beschikking – met de brochure model M 130 - aan de in Nederland kantoor houdende gemachtigde gezonden, zo die er is en wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Nederlandse Staatscourant.

Indien zodanige gemachtigde er niet is, niet bekend is, of stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Nederlandse Staatscourant.

Bezwaar en beroep

Tegen een beschikking waarbij de vreemdeling met toepassing van artikel 67 Vreemdelingenwet ongewenst is verklaard kan binnen vier weken een bezwaarschrift worden ingediend. Tegen het besluit op bezwaar staat beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage (de vreemdelingenkamer) open. Tegen de uitspraak van de vreemdelingenkamer staat hoger beroep open bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Geen opschortende werking in bezwaar

Het indienen van een bezwaarschrift leidt er niet toe dat de werking van de beschikking hangende de behandeling van het bezwaarschrift wordt opgeschort. De beschikking heeft dus onmiddellijke werking (artikel 6:16 Awb).

Stellen van een aantekening in het document voor grensoverschrijding

Artikel 4.29, eerste lid, aanhef en onder h Vreemdelingenbesluit luidt:

1. De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, stellen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling aantekeningen omtrent:

(…)

h. ongewenstverklaring.

(…)

Een aantekening over de ongewenstverklaring wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling gesteld, indien naar het oordeel van de korpschef gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal proberen naar Nederland terug te keren. In het kader van de grensbewaking is de ambtenaar belast met grensbewaking bevoegd een aantekening te stellen in het reisdocument van de vreemdeling omtrent de reden van weigering toegang in verband met ongewenstverklaring. Indien door deze aantekening de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot, een derde land zou worden bemoeilijkt, mag de aantekening omtrent ongewenstverklaring niet in het document voor grensoverschrijding worden aangetekend (artikel 4.34 Vreemdelingenbesluit). De hier bedoelde aantekening luidt: ‘ongewenst verklaard op (datum beschikking Minister)’.

Bij de kennisgeving van de beschikking strekkende tot ongewenstverklaring wordt de mogelijkheid aangegeven om opheffing van deze maatregel te vragen.

NB: ongewenstverklaring conform artikel 67 Vreemdelingenwet heeft onder meer tot rechtsgevolg dat (verder) verblijf van de vreemdeling strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Daaraan doet niet af de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden.

Opheffing van de ongewenstverklaring

Art. 6.6 Vreemdelingenbesluit:

1. De aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Wet, wordt door Onze Minister in ieder geval ingewilligd, indien de vreemdeling niet aan strafvervolging terzake van misdrijf is onderworpen en ongewenst verklaard is:

A. naar aanleiding van geweldsdelicten of opiumdelicten en sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven;

B. naar aanleiding van andere misdrijven en sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland vijf achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven, of

C. op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, van de Wet en sinds de ongewenstverklaring één jaar buiten Nederland heeft verbleven.

2. De in het eerste lid genoemde termijnen vangen opnieuw aan, indien de vreemdeling tijdens de ongewenstverklaring:

A. een als misdrijf strafbaar gestelde inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd die tot ongewenstverklaring zou kunnen leiden, of

B. zonder voorafgaande tijdelijke opheffing of in strijd met de aan die tijdelijke opheffing verbonden voorwaarden in Nederland heeft verbleven.

3. De gegevens, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die de vreemdeling verstrekt zijn in ieder geval:

A. een schriftelijke verklaring van de vreemdeling dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na de ongewenstverklaring tien, onderscheidenlijk vijf achtereenvolgende jaren of één jaar buiten Nederland heeft verbleven en dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is;

B. een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

C. een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken, en

D. een schriftelijke verklaring, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, dat de vreemdeling zich tijdens dat verblijf niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en niet aan strafvervolging onderworpen is.

Art. 6.7 Vreemdelingenbesluit

In zeer uitzonderlijke en dringende gevallen kan Onze Minister de ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

Een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid kan alleen worden ingewilligd indien de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Indien op grond van een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligdheidsdienst kan worden vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, dan zal de ongewenstverklaring worden gehandhaafd.

In voorkomende gevallen kan ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

De aanvraag tot opheffing

De aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het volledige adres van de vreemdeling, de dagtekening en de aanduiding dat verzocht wordt om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring. De door de ongewenst verklaarde vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt niet aangemerkt als aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring.

De aanvraag wordt in ieder geval voorzien van de informatie als bedoeld in artikel 6.6, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het overleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 6.6, derde lid onder d Vreemdelingenbesluit kan achterwege blijven indien het overleggen van een dergelijke verklaring niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege de algemene (oorlogs)situatie of het ontbreken van een registratie in dat land.

Behandeling van aanvragen tot opheffing

Een besluit tot inwilliging of niet-inwilliging van een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring is een beschikking waarbij de Minister bevoegd is deze beslissing te nemen. Wanneer de aanvraag niet wordt ingewilligd kan de vreemdeling of zijn gemachtigde hiertegen bezwaar maken.

Indien wordt overgegaan tot opheffing van de ongewenstverklaring dient de medewerker een kopie van de beschikking te zenden aan het aanspreekpunt signalering OVR in de eigen regio. Dit aanspreekpunt dient de signalering OVR vervolgens te verwijderen uit de systemen en de politie op de hoogte van de verwijdering van de OVR-signalering.

Signalering

Zie A3/4.2.1 en A3/4.2.2.

C

Paragraaf C1/5.13.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

13.2 Beoordeling van de aanvraag

Bij de beslissing omtrent verlening van een verblijfsvergunning is het beleid, zoals omschreven in B1/2.2.4, van overeenkomstige toepassing voorzover dit geen strijd oplevert met verdragsverplichtingen. Alleen veroordelingen wegens misdrijven worden tegengeworpen.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Bij de beoordeling laten zich de volgende situaties onderscheiden:

Indien de asielzoeker verdragsvluchteling is, is de non-refoulementbepaling van artikel 33, eerste lid Vluchtelingenverdrag op grond van het tweede lid echter slechts dan niet van toepassing, indien er ten aanzien van de vluchteling ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waar hij zich bevindt, of die, bij gewijsde veroordeeld wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van dat land. Alleen in dat geval wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel afgewezen.

Indien vast komt te staan dat bij terugzending een schending van artikel 3 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dreigt, dient beoordeeld te worden of de asielzoeker bij verlening van een verblijfsvergunning een bedreiging zou vormen voor de openbare veiligheid of de gemeenschap van het land. Is dat het geval, dan wordt de asielzoeker niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning en ook niet uitgezet. Wel wordt hij uitgesloten van alle voorzieningen. Het weigeren van een verblijfsvergunning en het vervolgens niet uitzetten bij een dreigende schending van artikel 3 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient tot uitzonderingssituaties beperkt te blijven.

Voor de beoordeling van de verblijfsaanspraken is een individuele belangenafweging, gericht op het misdrijf en de beoordeling daarvan, niet nodig.

Slechts indien de asielzoeker bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht, stelt en aannemelijk maakt, is er reden om af te wijken van dit beleid. Deze bijzondere omstandigheden kunnen geen verband houden met het gepleegde misdrijf of de beoordeling ervan. Die afweging heeft reeds plaatsgevonden in het kader van de strafrechtelijke vervolging.

Het enkele ontbreken van een gevaar voor recidive is onvoldoende om te spreken van bijzondere omstandigheden. Bij de beoordeling van de verblijfsaanspraken nadat een vreemdeling een delict heeft gepleegd gaat het niet om de beoordeling van het toekomstig onzekere feit dat betrokkene niet meer een (soortgelijk) delict zal plegen. Wel kan het ontbreken van een gevaar voor recidive in samenhang met andere bijzondere omstandigheden leiden tot het oordeel dat gebruik moet worden gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid.

D

Paragraaf C6/31.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3 De vreemdeling vormt een gevaar voor de nationale veiligheid

Op grond van artikel 32, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken als de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Op grond van artikel 33, tweede lid, Vluchtelingenverdrag kan een verdragsvluchteling geen aanspraak maken op het verbod van refoulement van artikel 33, eerste lid, Vluchtelingenverdrag, indien ten aanzien van hem ernstige redenen bestaan hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waar hij zich bevindt.

In alle gevallen waarin een vermoeden bestaat dat een vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt, dient contact te worden opgenomen met het Bureau Veiligheid en Integriteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die de zaak verder in behandeling zal nemen.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om een verblijfsvergunning in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 13 mei 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze,
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

TOELICHTING BIJ WIJZIGING 2005/25

A

2.2.4 Openbare orde en nationale veiligheid

In de tekst is een passage opgenomen over de toets aan de nationale veiligheid. Er zijn geen beleidsregels voor deze toets. Wel is verduidelijkt dat voor een dergelijke toets geen strafrechtelijke veroordeling is vereist. Tevens is aangegeven dat concrete aanwijzingen voor het gevaar voor de nationale veiligheid te vinden zijn in ambtsberichten van met name de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dit is een beschrijving van de bestendige praktijk.

B

2.2.4.4 Ongewenstverklaring

In de tekst is een passage opgenomen over de toets aan de nationale veiligheid. Er zijn geen beleidsregels voor deze toets. Wel is verduidelijkt dat voor een dergelijke toets geen strafrechtelijke veroordeling is vereist. Tevens is aangegeven dat concrete aanwijzingen voor het gevaar voor de nationale veiligheid te vinden zijn in ambtsberichten van met name de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dit is een beschrijving van de bestendige praktijk.

Ook is aangegeven wanneer een verzoek om de opheffing van de ongewenstverklaring, die is gebaseerd op het gevaar voor de nationale veiligheid, kan worden ingewilligd.

C

13.2 Beoordeling van de aanvraag

In de tekst is een passage opgenomen over de toets aan de nationale veiligheid. Er zijn geen beleidsregels voor deze toets. Wel is verduidelijkt dat voor een dergelijke toets geen strafrechtelijke veroordeling is vereist. Tevens is aangegeven dat concrete aanwijzingen voor het gevaar voor de nationale veiligheid te vinden zijn in ambtsberichten van met name de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dit is een beschrijving van de bestendige praktijk.

D

2.3 De vreemdeling vormt een gevaar voor de nationale veiligheid

In de tekst is een passage opgenomen over de toets aan de nationale veiligheid. Er zijn geen beleidsregels voor deze toets. Wel is verduidelijkt dat voor een dergelijke toets geen strafrechtelijke veroordeling is vereist. Tevens is aangegeven dat concrete aanwijzingen voor het gevaar voor de nationale veiligheid te vinden zijn in ambtsberichten van met name de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dit is een beschrijving van de bestendige praktijk.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze,

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,

P.W.A. Veld

Naar boven