Tussentijds Bericht Nationaliteiten TBN 2005/3

Aan:

– de Burgemeesters (t.a.v. Hoofd Burgerzaken)

i.a.a.:

- – De Minister van Buitenlandse Zaken

- – De Gevolmachtigde Minister van Aruba

- – De Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

- – De Vereniging van Nederlandse Gemeenten

Onderdeel: Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 13 mei 2005

Ons kenmerk: INDUIT 05 - 2084 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Rijkswet op het Nederlanderschap

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap

Bijlage(n): –

Geldigheidsduur: Een jaar, ingaande twee dagen na publicatie in de Staatscourant

Onderwerp: Legalisatie en verificatie

Inleiding

Dit Tussentijdse Bericht Nationaliteiten (TBN) ziet op de aanpassing van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (verder: RWN) naar aanleiding van twee identieke uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) aangaande legalisatie en verificatie.

Toelichting

Op 8 september 2004 heeft de Afdeling twee uitspraken gedaan aangaande legalisatie en verificatie (zaaknummers 200304168/1 en 200303055/1). In de uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat legalisatie noch verificatie aan te merken is als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling wijst er voorts op dat in de internationale rechtspraak onder legalisatie van buitenlandse openbare akten uitsluitend wordt verstaan de formaliteit waarbij een bevestigende verklaring wordt afgegeven omtrent de echtheid van de handtekeningen, de hoedanigheid waarin de ondertekenaar van het document heeft gehandeld, alsmede, in het voorkomende geval, de identiteit van het zegel of de stempel op het document. Legalisatie betreft dan ook slechts bevestiging van de formele echtheid van een document, en biedt dus geen uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud ervan.

In het geval dat een gelegaliseerd document wordt aangeboden en sprake is van gerede twijfel over de inhoudelijke juistheid van het in het document gestelde, dan kan aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst van het document een verzoek worden gedaan om de inhoud van het document te verifiëren. Aan de hand van de uitkomsten van dat verificatieonderzoek kan worden beoordeeld of het document als bewijsstuk kan dienen voor het door de houder beoogde doel.

Beide uitspraken zijn van belang voor het legalisatie- en verificatiebeleid dat sinds 1996 wordt gevoerd met betrekking tot brondocumenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, Ghana, India, Nigeria en Pakistan. In dat jaar is door de Minister van Buitenlandse Zaken een aanwijzing vastgesteld waarmee bovengenoemde landen als probleemlanden op het gebied van het schriftelijke bewijs werden aangewezen. Aan deze aanwijzing lag de bevinding ten grondslag dat – onder meer – uit deze landen veel documenten werden aangeboden die vals of vervalst bleken te zijn of waarover twijfel bestond omtrent de juistheid van de inhoud. In de Aanwijzing werd vastgelegd dat de inhoud van brondocumenten uit deze landen in alle gevallen geverifieerd diende te worden alvorens de desbetreffende Nederlandse vertegenwoordiging tot legalisatie van die brondocumenten kon overgaan. De consequentie van de uitspraken van de Afdeling is dat het legaliseren van brondocumenten niet meer afhankelijk mag worden gesteld van de uitkomst van het verificatieonderzoek. Legalisatie zal derhalve slechts kunnen plaatsvinden op basis van een oordeel over de formele echtheid van een document. Indien er aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, zal aan de hand van de ter beschikking staande gegevens worden besloten of het document zal worden doorgeleid naar de Minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek om een verificatieonderzoek.

Artikel 5b

De eerste alinea van paragraaf 5.3 van de toelichting op artikel 5b, eerste lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

Criteria beoordeling

De erkenningsvraag in geval van artikel 6 Wcad zal doorgaans worden beantwoord door de ambtenaar van de burgerlijke stand, door de ambtenaar van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) of door de consulaire ambtenaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Wordt die vraag positief beantwoord dan is inschrijving in de desbetreffende registers mogelijk zonder dat een gerechtelijke erkennings- of exequaturprocedure nodig is.

Wordt de inschrijving geweigerd, dan kan verzoeker zich tot de rechter wenden.

Leidraad bij de erkenning op grond van artikel 6 Wcad is het afschrift van de buitenlandse adoptie-uitspraak. Dit buitenlandse document dient, zo nodig, te zijn gelegaliseerd of voorzien van een apostille in het land van herkomst.

Tevens dient met (indien nodig: gelegaliseerde) bescheiden de gewone verblijfplaats van betrokkenen te worden aangetoond zowel ten tijde van het moment van indiening van het adoptieverzoek als op het moment van totstandkoming van de adoptie. Tenzij er aanwijzingen zijn voor fraude, zal de ambtenaar zich, behalve genoemde bescheiden, geen andere bescheiden van andere buitenlandse bij de adoptie betrokken instanties behoeven te laten overleggen. (Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 28457, 2002–2003, nr. 6, pp. 7 en 8.)’

Artikel 6

De derde alinea van paragraaf 3.2 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘Bij documenten die in het Koninkrijk zijn opgesteld dient het origineel te worden overgelegd. Documenten uit het buitenland dienen, indien nodig, te worden gelegaliseerd of te zijn voorzien van een apostillestempel en vertaald (artikel 6,vijfde lid, BVVN). Voor zowel het verkrijgen van verklaringen en/of documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken dient betrokkene zelf te zorgen. Indien de verklaringen en/of documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient betrokkene zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, welke dient te worden gehecht aan het/de originele document/verklaring.1

1 De thans geldende legalisatiecirculaire is van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor de voormalige probleemlanden geldt dat een gelegaliseerde akte voldoende is. In geval van twijfel kan om nadere verificatie worden gevraagd.’

Paragraaf 2.2.5.3 van de toelichting op artikel 6, tweede lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende paragraaf:

‘2.2.5.3 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien indien deze in eerdere instantie zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland. Hierbij geldt dat de verwerking van de gegevens in de GBA/burgelijke stand moet hebben plaatsgevonden op basis van, indien nodig, gelegaliseerde documenten.

Indien aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar de Minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek om een verificatieonderzoek.’

Paragraaf 2.2.5.4 van de toelichting op artikel 6, tweede lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende paragraaf:

‘2.2.5.4 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient de optant zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De thans geldende legalisatiecirculaire is van (overeenkomstige) toepassing, met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek wordt ook volstaan met een gelegaliseerde akte die in geval van twijfel kan worden geverifieerd. Wanneer een houder van een verblijfsvergunning asiel, of een vreemdeling die in het kader van de verlening/verlenging van zijn verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoortvereiste, bezwaar maakt tegen het aanvragen van documenten in het land van herkomst, wordt van overlegging van die documenten afgezien. Hiervan kan echter worden afgeweken indien zich een van de situaties voordoet op grond waarvan bezwaar tegen legalisatie niet zou hoeven worden gehonoreerd.’

Na paragraaf 2.2.5.4 van de toelichting op artikel 6, tweede lid, RWN wordt een nieuwe paragraaf 2.2.5.5 toegevoegd:

‘2.2.5.5 Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.’

Artikel 7

Paragraaf 3.5.3 van de toelichting op artikel 7, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende paragraaf:

‘3.5.3 In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Indien aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar de Minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek om een verificatieonderzoek.’

Paragraaf 3.5.4 van de toelichting op artikel 7, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende paragraaf:

‘3.5.4 Verkrijging, vertaling en legalisatie van buitenlandse documenten

Voor zowel het verkrijgen van documenten als de vertalingen en eventuele legalisatie van stukken, dient betrokkene zelf zorg te dragen. Indien de documenten zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands, Engels, Duits of Frans, dient verzoeker zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling, die gehecht moet zijn aan het originele (afschrift van het) document. De thans geldende legalisatiecirculaire is van (overeenkomstige) toepassing met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek wordt ook volstaan met een gelegaliseerde akte die in geval van twijfel kan worden geverifieerd. Wanneer een houder van een verblijfsvergunning asiel, of een vreemdeling die in het kader van de verlening/verlenging van zijn verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoortvereiste, bezwaar maakt tegen het aanvragen van documenten in het land van herkomst, wordt van overlegging van die documenten afgezien. Hiervan kan echter worden afgeweken indien zich een van de situaties voordoet op grond waarvan bezwaar tegen legalisatie niet zou hoeven worden gehonoreerd.’

Na paragraaf 3.5.5 van de toelichting op artikel 7, RWN wordt een nieuwe paragraaf 3.5.6 toegevoegd:

‘3.5.6 Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.’

De vierde alinea van paragraaf 3.7.3 van de toelichting op artikel 7, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘Overeenkomstig artikel 4:5, eerste lid, Awb stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de verzoeker vervolgens opnieuw in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn de gevraagde documenten te overleggen. Indien de verzoeker de gevraagde documenten niet binnen deze redelijke termijn overlegt (dat wil zeggen de verzoeker legt onjuiste documenten over of reageert niet), kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het verzoek buiten behandeling stellen. Indien het financiële stukken betreft van een verzoeker die voor een laag naturalisatietarief in aanmerking wenst te komen (zie de toelichting bij artikel 13, eerste lid, RWN, paragraaf 2.4), beoordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het verzoek om naturalisatie inhoudelijk.’

Artikel 8

De laatste alinea van paragraaf 3.2 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘Met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde buitenlandse documenten geldt ook hier dat deze pas na legalisatie of voorzien van een apostille in het Nederlandse rechtsverkeer kunnen worden gebruikt en geaccepteerd (zie toelichting op artikel 7 RWN, paragraaf 3.5.3 en 3.5.4).’

Artikel 9

De tweede alinea van paragraaf 3.7 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘De reden voor deze uitzondering op de afstandsverplichting is dat het in deze gevallen onverantwoord is de verzoeker te verplichten contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Om dezelfde reden zijn deze categorieën vrijgesteld van het legalisatievereiste, indien betrokkene bezwaar maakt tegen dat vereiste.’

De tweede alinea van paragraaf 4 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘Voor het verkrijgen van documenten, alsmede voor de vertaling en, indien nodig, legalisatie van deze stukken, dient de verzoeker zelf te zorgen. Zie de toelichting bij artikel 7, RWN, paragraaf 3.5.4.’

De negende en tiende alinea van paragraaf 5.3 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘Documenten uit het buitenland dienen, indien nodig, gelegaliseerd en vertaald te worden. De thans geldende legalisatiecirculaire is van (overeenkomstige) toepassing met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek wordt ook volstaan met een gelegaliseerde akte die in geval van twijfel kan worden geverifieerd.

De genaturaliseerde die afstand heeft gedaan, zal een bewijs daarvan moeten overleggen bij de afdeling Burgerzaken dan wel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In de betreffende nationaliteitswetgeving dient te worden nagegaan of de instantie die een verklaring van afstand heeft afgegeven of bevestigd dan wel de instantie die de beslissing op het verzoek om afstand heeft genomen, wel daartoe is bevoegd. Een dergelijke verklaring van afstand is een akte die gelegaliseerd dient te zijn, tenzij een uitzondering op die regel van toepassing is (zie hierboven paragraaf 4). Indien de verklaringen en/of het document zijn opgesteld in een andere taal dan het Engels, Duits of Frans, dient betrokkene zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler gemaakte vertaling welke dient te worden gehecht aan de originele verklaring/het originele document (zie hierboven paragraaf 4). Een verklaring waarin wordt aangegeven dat hij zijn paspoort heeft ingeleverd, is niet voldoende. De verklaring van de autoriteiten dient in elk geval de personalia van betrokkene te bevatten en (zo mogelijk) de datum met ingang waarvan betrokkene niet meer in het bezit is van zijn oorspronkelijke nationaliteit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft een eigen verantwoordelijkheid in het beoordelen van een verklaring van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit. Indien een verklaring van afstand is ingediend bij de afdeling Burgerzaken van een gemeente, en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is van mening dat de verklaring van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet voldoet, wordt contact met de betreffende afdeling Burgerzaken opgenomen. Wordt het bewijs dat de andere nationaliteit is verloren, overgelegd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), dan zal een gewaarmerkt afschrift daarvan worden gezonden aan de gemeente waar het verzoek om naturalisatie is ingediend en tevens – in het geval betrokkene is verhuisd naar een andere gemeente – aan de gemeente waar betrokkene staat ingeschreven in de GBA, met het verzoek de GBA aan dit gegeven aan te passen (artikel 59, eerste en derde lid, BVVN).’

De eerste alinea van de toelichting op artikel 9, derde lid, aanhef en onder e, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende alinea:

‘De verzoeker die met succes een beroep wil doen op deze uitzonderingsgrond zal bij de indiening van het verzoek om naturalisatie dienen aan te tonen dat hij in het bezit is gesteld van verblijfsdocument IV (verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) of verblijfsdocument III (verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd). De reden voor deze uitzondering op de afstandsverplichting is dat het onverantwoord is voor een erkende vluchteling contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Om dezelfde reden is deze categorie vreemdelingen vrijgesteld van het legalisatievereiste, indien betrokkene bezwaar maakt tegen dat vereiste. De verzoeker behoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.’

Artikel 26

De tekst ‘In veel gevallen … WNI of de RWN.’ van de derde alinea in de toelichting op artikel 26, derde lid, RWN komt te vervallen en wordt vervangen door de volgende tekst:

‘In veel gevallen zal de vertegenwoordiging van dat land in Nederland bevoegd zijn om een verklaring af te geven. Deze verklaring dient, indien nodig, gelegaliseerd en vertaald te worden. De burgemeester zal vervolgens aan de hand van het (destijds geldende) vreemde recht en het (destijds geldende) Nederlandse nationaliteitsrecht moeten bepalen of sprake is van verlies van de Nederlandse nationaliteit en zo ja, op grond van welk artikel in de WNI of de RWN.’

Artikel 28

Na de laatste zin van de paragraaf ‘Procedure’ in de toelichting op artikel 28, eerste lid, RWN worden de volgende zinnen toegevoegd:

‘Deze verklaring dient, indien nodig, te worden gelegaliseerd en vertaald. De thans geldende legalisatiecirculaire is van (overeenkomstige) toepassing met uitzondering van de aanwijzing probleemlanden. Voor Ghana, Nigeria, Pakistan, India en de Dominicaanse Republiek wordt ook volstaan met een gelegaliseerde akte die in geval van twijfel kan worden geverifieerd’.

Modellen

In de laatste alinea van de modellen 2.4 en 2.5 komen de woorden ‘(eventueel geverifieerd)’ te vervallen.

Op de laatste pagina van model 2.22 komen bij punt 9, 10, 11, 13 en 14 de woorden ‘en eventueel geverifieerde’ te vervallen.

Tot slot

De tekst van dit TBN wordt in de eerstvolgende aanvulling van de losbladige Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap opgenomen.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 8 september 2004.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk,
namens de Minister:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, P.W.A. Veld.

Naar boven