Besluit programma MobiliteitsManagement 2005

18 mei 2005

Nr. HDJZ/S&W/2005-992

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. regeling: Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat;

b. mobiliteitsmanagement: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het beïnvloeden van gedrag ten aanzien van verplaatsingsbehoeften en vervoerwijzekeuze, en gericht op efficiëntie van verplaatsingen;

c. Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

d. commissie: Adviescommissie MobiliteitsManagement.

Artikel 2

Als programma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de regeling, wordt vastgesteld het Programma MobiliteitsManagement 2005, dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

1. Er is een commissie die tot taak heeft de Minister op verzoek te adviseren over aanvragen om subsidieverlening op grond van het Programma MobiliteitsManagement 2005.

2. De adviezen van de commissie zijn deugdelijk gemotiveerd.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes andere leden.

4. De voorzitter en de leden worden door de Minister voor een termijn van ten hoogste twee jaar benoemd.

5. De Minister stelt de werkwijze van de commissie vast.

6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de subsidieverlening.

7. De commissie verstrekt desgevraagd aan de Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

8. De Minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

9. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeslagen in het archief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

10. De Minister kan bij de beslissing op een aanvraag afwijken van het advies van de commissie, indien het advies niet deugdelijk gemotiveerd is, niet zorgvuldig is voorbereid of in strijd is met de regeling.

Artikel 4

De Minister stuurt de aanvragen die naar zijn oordeel voldoen aan artikel 3 van de regeling in samenhang met het Programma MobiliteitsManagement 2005 om advies aan de commissie.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit programma MobiliteitsManagement 2005.

Mededeling

Belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen dit besluit door binnen zes weken na de dag van dagtekening van deze Staatscourant een bezwaarschrift in te dienen bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, per adres Hoofddirectie Juridische Zaken, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Bijlage

Programma MobiliteitsManagement 2005

A. Inleiding

De groei van de automobiliteit in Nederland leidt ertoe dat er in toenemende mate sprake is van problemen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. In de nota Mobiliteitsmanagement van de Minister van Verkeer en Waterstaat (december 2002) wordt aangegeven wat het beleidsvoornemen van Verkeer en Waterstaat op dit gebied is. Mobiliteitsmanagement richt zich primair op het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen waar er mobiliteitsproblemen zijn. De strategie daarbij is niet het ontmoedigen van het gebruik van de auto, maar het aantrekkelijker maken van alternatieven voor reizigers om hen te verleiden hun wens tot verplaatsing anders in te vullen. Wanneer reizigers efficiënt gebruik maken van de beschikbare infrastructuur en van alternatieven (andere verplaatsingsbehoeften en vervoerwijzekeuze) kunnen huidige negatieve effecten op het gebied van bereikbaarheid en leefbaarheid worden verminderd.

Om reizigers nieuwe en betere (collectieve en individuele) keuzemogelijkheden in personenvervoer aan te kunnen bieden, zouden voor hen aantrekkelijke keuzemogelijkheden moeten worden ontwikkeld en toegepast die de bereikbaarheid vergroten en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving met zich meebrengen. Dit programma stimuleert het tot stand komen van deze keuzemogelijkheden.

B. Doelstelling van het programma en afbakening

De regeling biedt in artikel 2 de mogelijkheid om programma’s op te stellen die onder meer gericht zijn op de ontwikkeling van dienstverlening in personenvervoer waardoor de bereikbaarheid wordt vergroot, het milieu minder wordt belast en het gebruiksgemak wordt verbeterd. Dit programma geeft uitvoering aan artikel 2 van de regeling.

Het programma MobiliteitsManagement 2005 richt zich op het stimuleren van keuzemogelijkheden voor reizigers door het ontwikkelen van innovatieve reismogelijkheden en/of elementen hiervan waarmee de bereikbaarheid wordt vergroot en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving tot stand wordt gebracht.

De programmadoelstelling is de kwantitatieve en kwalitatieve verhoging van het aanbod van innovatieve keuzemogelijkheden voor reizigers in het personenvervoer, waarmee de bereikbaarheid wordt vergroot en de kwaliteit van de leefomgeving wordt verbeterd. Dit wordt bereikt door het ondersteunen van de ontwikkeling en praktijktoepassing van projecten, binnen het kader van artikel 2, eerste lid, van de regeling.

De projectcategorieën, bedoeld in artikel 1 van de regeling, die in dit programma voor subsidie in aanmerking kunnen komen, zijn:

– praktijkexperimenten,

– haalbaarheidsprojecten,

– onderzoek- of ontwikkelingsprojecten.

C. Beoordelingsprocedure

1. De Minister stuurt de door hem ontvangen aanvragen die naar zijn oordeel voldoen aan artikel 3 van de Regeling personenvervoer van deur tot deur en op maat in samenhang met het Programma MobiliteitsManagement 2005 om advies aan de Adviescommissie MobiliteitsManagement , verder aan te duiden als de commissie.

2. De commissie geeft een negatief advies indien:

a. Er onvoldoende vertrouwen is in de slaagkans van het project, in de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project, dan wel in de toepassingsmogelijkheden van het project;

b. de opgedane kennis in het project niet beschikbaar wordt gesteld aan andere belanghebbende partijen.

3. De commissie geeft inzake de aanvraag waarover zij geen negatief advies heeft gegeven voor aanvragen die praktijkexperimenten betreffen een advies over de rangschikking aan de hand van de criteria die zijn genoemd in onderdeel D van dit programma. Voor aanvragen die haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten betreffen waarover de commissie geen negatief advies heeft gegeven, geeft zij een advies over de rangschikking aan de hand van de criteria die genoemd worden in onderdeel E van dit programma.

4. Nadat de projecten door de commissie onderling vergeleken en gerangschikt zijn, wordt het subsidieplafond verdeeld in volgorde van geschiktheid van voor subsidie in aanmerking komende projecten. Dit is het tendersysteem, waarop artikel 10 van de regeling doelt.

5. De Minister beschikt vervolgens op de aanvragen, het advies van de commissie in overweging nemende.

D. Criteria voor rangschikking van praktijkexperimenten

De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:

1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma en de focus van het deelprogramma;

2. de bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving; en

3. de slaagkans van het project.

Toelichting

Bij de beoordeling van de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstelling van het programma kan worden gelet op:

– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);

– de mate van snelle en brede acceptatie door reizigers;

– de mate van marktpotentieel (slaagkans en continuïteit) voor de komende twee jaar;

– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;

– de mate waarin het project bijdraagt en inzicht verschaft in de effecten van de toepassing van vormen van dienstverlening voor de reiziger;

– de toepassingsmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om de exploitatiemogelijkheden na het experiment;

– de kosten van het project in relatie tot de bijdrage aan de doelstellingen van het programma; projecten die zoveel mogelijk reizigers per euro subsidie bedienen met hun alternatief hebben de voorkeur.

Bij de beoordeling van de bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving kan worden gelet op:

– de mate van verbetering bereikbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie;

– de mate waarin de verkeers- en sociale veiligheid door het project verbeterd wordt;

– de milieuverdienste.

Bij de beoordeling van de slaagkans kan worden gelet op:

– de slaagkans van het project (de technische, organisatorische of economische haalbaarheid);

– de betrokkenheid van de aanvrager;

– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder op die plaatsen en tijdstippen waar mobiliteitsproblemen zijn;

– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of anderen;

– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.

E. Criteria voor rangschikking van haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

De rangschikking vindt plaats op grond van de volgende criteria:

1. de bijdrage van het project aan doelstelling van het programma en de focus van het deelprogramma;

2. de potentiële bijdrage van het project aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving; en

3. de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project.

Toelichting

Bij de beoordeling van de bijdrage aan de doelstelling van het programma en de focus van het deelprogramma kan worden gelet op:

– de mate van innovativiteit van het alternatief (product- en/of procesinnovatie);

– de mate van marktpotentieel voor de komende vijf jaar;

– de mate waarin actieve kennisoverdracht plaatsvindt;

– de toepassingmogelijkheden van het projectresultaat in de markt. Het gaat hier om de exploitatiemogelijkheden na ontwikkeling van het alternatief;

– de kosten van het project in relatie tot de bijdrage aan de doelstellingen van het programma; projecten die zoveel mogelijk reizigers per euro subsidie kunnen bedienen met hun alternatief hebben de voorkeur.

Bij de beoordeling van de potentiële bijdrage aan bereikbaarheid en kwaliteit van de leefomgeving kan worden gelet op:

– de mate van toekomstige verbetering bereikbaarheid ten opzichte van de referentiesituatie;

– de mate waarin de verkeers- en sociale veiligheid door het project verbeterd kan worden;

– de toekomstige milieuverdienste.

Bij de beoordeling van de kans op vervolg bij een positief resultaat van het project kan worden gelet op:

– de aansluiting bij de aard van het bedrijf van de aanvrager;

– de betrokkenheid van de aanvrager;

– het aanbieden van keuzemogelijkheden, in het bijzonder daar waar mobiliteitsproblemen zijn;

– de mate waarin het project aansluit bij een aanwezig innovatietraject van de aanvrager of anderen;

– de mate van betrokkenheid van de aanbieders of organisaties vanuit de vraagkant.

F. Subsidiepercentages en maximumbedragen

In artikel 4, tweede lid, van de regeling zijn de maximumsubsidiepercentages vermeld voor de verschillende projecten.

In aanvulling hierop geldt het volgende:

– de subsidie voor een haalbaarheidsproject bedraagt in ieder geval niet meer dan € 40.000,– per project;

– de subsidie voor een onderzoek- en ontwikkelingsproject bedraagt in ieder geval niet meer dan € 120.000,– per project;

– de subsidie voor een praktijkexperiment bedraagt in ieder geval niet meer dan € 350.000,– per project.

G. Verdeling van de gelden en subsidieplafond

De beschikbare gelden worden verdeeld naar rangschikking van de subsidieaanvragen. De haalbaarheidsprojecten en onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden gezamenlijk gerangschikt. De rangschikking van praktijkexperimenten geschiedt separaat.

Het subsidieplafond voor het praktijkexperimenten bedraagt € 1.500.000,–. Het subsidieplafond voor het haalbaarheidsprojecten en onderzoek- en ontwikkelingsprojecten bedraagt € 500.000,–. Indien bij de beslissing op de aanvragen mocht blijken dat één van beide budgetten niet volledig wordt benut voor de daarin genoemde projectcategoriën, worden de resterende middelen uit dat budget toegevoegd aan het andere budget.

H. Aanvang project

Op basis van artikel 11, tweede lid, van de regeling zal bij de subsidieverlening telkens aan de subsidieontvanger de verplichting worden opgelegd binnen drie maanden na de subsidieverlening met de uitvoering van het project aan te vangen.

I. Programmabeheerder

SenterNovem is aangewezen als programmabeheerder als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling. Voor de uitvoering van dit programma is mandaat en machtiging verleend aan SenterNovem.

Nadere informatie en aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij:

SenterNovem

Catharijnesingel 59

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

e-mail: move@senternovem.nl

Telefoon: 030-2393 556

Telefax: 030-2316491

http://www.senternovem.nl/mobiliteitsmanagement

J. Indiening aanvragen

De aanvragen moeten worden ingediend uiterlijk op 12 oktober 2005 op een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister en als bijlage is opgenomen bij de regeling.

De aanvraag moet worden gezonden aan:

SenterNovem

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

Naar boven