Wijziging Regeling bruin- en ringrot 2000

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 mei 2005, nr. TRCJZ/2005/1283, tot wijziging van de Regeling bruin- en ringrot 2000

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 14 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling bruin- en ringrot 20001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel j vervalt.

2. Onderdeel k wordt geletterd onderdeel j.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, worden de volgende zes onderdelen ingevoegd luidende:

k. bruinrotwaardplanten: planten behorend tot een van de volgende geslachten: aardappel, tomaat (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karst. Ex Farw), aubergine (Solanum melongena L.), raketbladige nachtschade (Solanum sisymbriifolium Lam.), geranium behorend tot de soort Pelargonium zonale (L.) L’Hérit. Ex Ait., postelein (Postulaca oleracea L.), bitterzoet (Solanum dulcamara L.), grote brandnetel (Urtica dioica L.), zwarte nachtschade (Solanum nigrum L.);

l. oppervlaktewater: een watermassa die in direct contact staat met het aardoppervlak en met de open lucht alsmede een watermassa die bij een eerdere opslag geheel of gedeeltelijk in direct contact heeft gestaan met het aardoppervlak;

m. bronwater: water dat met gebruikmaking van een pomp aan de bodem wordt onttrokken;

n. kwelwater: water dat op natuurlijke wijze onder druk door de ondergrond wordt geperst en op bepaalde plaatsen uit de bodem treedt;

o. bruinrot veilige afwateringssloot: een met bronwater of kwelwater gevulde kavelsloot die vrij is van bruinrotwaardplanten alsmede van de afvalresten hiervan en die door zijn ligging het gehele jaar is gevrijwaard van de instroom van oppervlaktewater;

p. bruinrot veilige infiltratiesloot: een met bronwater gevulde kavelsloot, die vrij is van bruinrotwaardplanten en afvalresten hiervan en die op het moment van vullen met bronwater vrij was van oppervlaktewater en vanaf dat moment waterdicht afgesloten is geweest van in andere watergangen aanwezig oppervlaktewater.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. Het is verboden om oppervlaktewater op enigerlei wijze te gebruiken voor of bij de teelt van pootaardappelen.

2. Het verbod, gesteld in het eerste lid, is in de in bijlage 2 genoemde gebieden eveneens van toepassing voor of bij de teelt van:

a. aardappelen anders dan de aardappelen bedoeld in het eerste lid;

b. tomaat (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karst. Ex Farw);

c. aubergine (Solanum melongena L.);

d. raketbladige nachtschade (Solanum sisymbriifolium Lam.);

e. geranium, behorend tot de soort Pelargonium zonale (L.) L’Hérit. Ex Ait.;

f. postelein (Postulaca oleracea L.).

3. Het verbod, gesteld in het eerste lid, is niet van toepassing voor gebruik van oppervlaktewater dat is opgeslagen in een bruinrot veilige infiltratiesloot die is gelegen buiten de in bijlage 2 genoemde gebieden.

4. Het verbod, gesteld in het eerste en tweede lid, is niet van toepassing voor gebruik van oppervlaktewater dat is opgeslagen in een bruinrot veilige afwateringssloot.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 mei 2005.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

De laatste jaren blijkt het aantal bruinrotvondsten structureel omlaag te zijn gegaan. Gelet op die ontwikkeling is het handhaven van de huidige intensieve integrale toets, waarbij alle partijen pootgoed met een intensiteit van één monster per 25 ton op bruinrot worden getoetst, niet langer noodzakelijk. Om de integrale toets voor alle pootgoedtelers verantwoord te kunnen beperken tot een lager niveau en met een lagere toetsingsinspanning nog voldoende garanties op de afwezigheid van bruinrot te kunnen geven, dient een waarborg te worden gecreëerd dat er in heel Nederland geen oppervlaktewater bij de teelt van pootgoed wordt aangewend.

Met de onderhavige regeling wordt het verbod op het gebruik van oppervlaktewater bij de teelt van pootaardappelen, dat nu alleen nog geldt in de in bijlage 2 genoemde gebieden (de zogenaamde beregeningsverbodsgebieden), uitgebreid naar heel Nederland.

Het gebruik van oppervlaktewater, dat besmet is met de bacterie die bruinrot veroorzaakt, is gebleken de belangrijkste oorzaak van bruinrotbesmettingen in aardappelen te zijn.

De aanwezigheid van bruinrot in het oppervlaktewater is in Nederland voor het eerst vastgesteld in 1995. Sindsdien is er sprake van een steeds toenemende verspreiding van bruinrot in het oppervlaktewater.

Gezien de verwevenheid van waterstromen in Nederland, bestaat er in heel Nederland een potentieel risico op de aanwezigheid van bruinrot in het oppervlaktewater. In combinatie met de doelstelling om pootgoed vrij te houden van bruinrot, dient derhalve in heel Nederland het gebruik van oppervlaktewater voorkomen te worden.

Op basis van de in de afgelopen jaren opgedane ervaringen mag worden verwacht dat het niet meer beregenen van pootgoed met oppervlaktewater er met grote mate van waarschijnlijkheid toe zal leiden dat de introductie van de bruinrotbacterie in de aardappelkolom wordt voorkomen. Een verbod op het gebruik van oppervlaktewater voor of bij de teelt van pootaardappelen is daarmee een optimale preventieve maatregel vanuit fytosanitair oogpunt.

Wat onder het begrip oppervlaktewater dient te worden verstaan wordt in de onderhavige regeling verduidelijkt door dit begrip te definiëren. Op grond van deze definitie is een watermassa te beschouwen als oppervlaktewater zodra het in direct contact staat of heeft gestaan met het aardoppervlak of de open lucht. Van direct contact is geen sprake indien het water door middel van een waterdichte afscheiding is afgescheiden van het aardoppervlak.

Het gebruik van oppervlaktewater dat afkomstig is uit een bron of kwelwater en dat op veilige wijze is opgeslagen in een sloot wordt in de onderhavige regeling van de uitbreiding van het beregeningsverbod uitgezonderd.

Een veilige wijze van tussenopslag is mogelijk op twee verschillende manieren: opslag in een bruinrot veilige afwateringssloot of opslag in een bruinrot veilige infiltratiesloot.

Opslag in een bruinrot veilige afwateringssloot biedt van beide opslagmethoden de meeste garanties tegen besmetting met bruinrot omdat, door de ligging van een dergelijke sloot, geen instroom van oppervlaktewater uit naburige, mogelijk besmette, watergangen mogelijk is. Om deze reden is in de beregeningsverbodsgebieden, waar de aanwezigheid van de bruinrotbacterie is aangetoond, enkel het gebruik van afwateringssloten toegestaan.

Omdat infiltratiesloten slechts tijdelijk zijn afgesloten van naburige watergangen, is in de praktijk niet of nauwelijks controleerbaar of deze sloten volledig gevuld zijn met kwelwater, dan wel of (ook) oppervlaktewater is toegelaten. Omdat afwateringssloten door hun ligging permanent gevrijwaard zijn van de instroom van oppervlaktewater, wordt daarom alleen bij deze sloten het gebruik van kwelwater toegestaan.

De werking van het nu ingestelde verbod op de beregening met oppervlaktewater bij de teelt van pootaardappelen in heel Nederland wordt over 2 jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie zal de wenselijkheid van dit verbod opnieuw worden beoordeeld.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcr. 2000, 211; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 april 2005 (Stcrt. 73).

Naar boven