Beleidsregels projectsubsidie ontwikkeling imamopleidingen

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Overwegende dat:

– de Tweede Kamer de regering heeft verzocht om aan imams die in Nederland gaan werken de voorwaarde te stellen dat zij een Nederlandse imamopleiding hebben gevolgd omdat dit noodzakelijk is voor de integratie van de moslimgemeenschap in Nederland;

– de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in een brief aan de Tweede Kamer, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft geschetst hoe zij denkt te komen tot de vorming van opleidingen voor imams in Nederland, waaronder een traject dat betrekking heeft op het stimuleren van initiatieven voor imamopleidingen;

– islamitische organisaties, onderwijsinstellingen anders dan de bekostigde universiteiten, en overige geïnteresseerde partijen, de mogelijkheid moeten krijgen om met tijdelijke financiële ondersteuning vanuit de overheid, plannen uit te werken om te komen tot een curriculum van een theologische opleiding voor islamitisch geestelijke bedienaren (imams) en/of islamitisch geestelijk verzorgers, met een daarbij behorend beroepsprofiel;

Gelet op artikel 48s van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

Doelomschrijving

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kan besluiten tot verlening van een subsidie ten behoeve van de ontwikkeling van een curriculum van een theologische opleiding voor islamitisch geestelijke bedienaren (imams) en/of islamitisch geestelijke verzorgers en een daarbij behorend beroepsprofiel.

Artikel 2

Projectbudget

1. Ten behoeve van de realisatie van het in artikel 1 bedoelde curriculum en het bijbehorende beroepsprofiel is een projectbudget beschikbaar van € 400.000,–.

2. Het projectbudget is bestemd voor de ontwikkeling van een curriculum, voor de activiteiten van de adviescommissie als bedoeld in artikel 4, voor een eventuele kwartiermaker als bedoeld in artikel 5, vierde lid, en een afsluitende conferentie in december 2005.

Artikel 3

Randvoorwaarden

1. Het in artikel 1 bedoelde curriculum en beroepsprofiel dient te worden ontwikkeld in de periode vanaf verlening van de subsidie tot uiterlijk 31 december 2005.

2. Projectvoorstellen komen niet voor subsidieverlening in aanmerking indien:

a. voor de opleiding overwegend docenten van buiten Nederland aangetrokken zullen worden;

b. de opleiding zich overwegend zal richten op studenten vanuit het buitenland;

c. de voertaal in de opleiding niet overwegend Nederlands zal zijn;

d. de lessen in de opleiding niet overwegend in de Nederlandse taal worden gegeven;

e. de aanvrager van de subsidie een bekostigde universiteit is;

f. sprake is van een betrokkenheid (inhoudelijk en/of financieel) vanuit het buitenland.

3. De opleiding dient in het jaar 2006 te starten.

Artikel 4

Voorwaarden voor subsidieverlening

1. Aanvragen om verlening van de in artikel 1 bedoelde subsidie worden slechts in behandeling genomen indien deze voor 1 juni 2005 bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie door een rechtspersoon zijn ingediend.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een projectvoorstel. Het projectvoorstel dient ten minste in te gaan op de volgende onderdelen:

a. samenwerking met islamitische organisatie(s) in het geval de aanvrager een bekostigde onderwijsinstelling is;

b. samenwerking met een erkende, bekostigde, onderwijsinstelling indien de aanvrager een islamitische organisatie is;

c. financiering van de opleiding;

d. draagvlak bij de achterban;

e. het onderwijsniveau van de opleiding en de aanvangskwalificaties van de studenten;

f. het competentieprofiel;

g. het curriculum van de opleiding;

h. opleidingscapaciteit;

i. expertise van de docenten;

j. de betrokkenheid van jongeren en vrouwen bij de uitwerking van het curriculum;

k. de voorgestelde aanvangsdatum van de opleiding;

l. begroting projectvoorstel;

m. naam en curriculum vitae van de projectleider.

3. Het projectvoorstel geeft er blijk van te voldoen aan de in artikel 3 bedoelde randvoorwaarden.

Artikel 5

Beoordeling en advisering

1. De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen beoordeelt de aanvragen en bijbehorende projectvoorstellen. De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen adviseert de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met betrekking tot de wijze waarop het beschikbare budget wordt verdeeld over de in te willigen aanvragen.

2. De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen adviseert de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met betrekking tot de inwilliging, dan wel afwijzing van de aanvragen.

3. De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen adviseert de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie met betrekking tot de wijze waarop het beschikbare budget wordt verdeeld over de in te willigen aanvragen.

4. De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen adviseert de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over het al dan niet aanstellen van een kwartiermaker, die tot 31 december 2005 beschikbaar is voor ondersteuning bij de uitwerking van de projectvoorstellen.

Artikel 6

Verlening van een subsidie

1. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beslist voor 1 juli op de aanvraag om verlening van een subsidie.

2. Een subsidie wordt beschikbaar gesteld door middel van een voorschot dat ten hoogste 80% van de verleende subsidie bedraagt. De overige 20% van de subsidie wordt beschikbaar gesteld nadat de subsidie is vastgesteld.

3. Een subsidie wordt verleend ten behoeve van de projectperiode van 1 juli tot 31 december 2005.

4. Een subsidie wordt eenmalig verleend.

Artikel 7

Vaststelling van de subsidie

1. De ontvanger van een subsidie dient voor 1 maart 2006 bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een inhoudelijk en een financieel verslag. Het financiële verslag is voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De accountant dient zich aan de hand van het in de bijlage opgenomen verantwoordingsprotocol een oordeel te vormen over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen.

3. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie beslist voor 1 juni 2006 op de aanvraag om vaststelling van de subsidie.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Titel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels projectsubsidie imamopleidingen.

Den Haag, 20 april 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

De Minister van Binnenlandse Zaken heeft reeds in 1998 in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven dat het kabinet een groot voorstander is van in Nederland toereikende voorzieningen voor een imamopleiding (‘Integratiebeleid betreffende etnische minderheden in relatie tot hun geestelijke bedienaren’, Kamerstuk 25 919, nrs. 1-2).

Tijdens de algemene politieke beschouwingen in de Eerste Kamer over het in 2002 te voeren beleid is ook gepleit voor het opzetten van een imamopleiding in Nederland. Het kabinet heeft toen bij monde van de minister-president het volgende aangegeven: ‘Wij zijn van oordeel dat er inderdaad veel voor te zeggen is dat geestelijken voldoende vertrouwd moeten zijn met de taal, de cultuur en de inrichting van onze samenleving. Zij zouden dan ook bij voorkeur hier moeten kunnen worden opgeleid. Ik wil er echter geen misverstand over laten bestaan dat ook imams uit landen die geen scheiding van kerk en staat kennen, zich aan de hier geldende normen dienen te houden. Juist vanwege de scheiding van kerk en staat is het niet aan de overheid om de oprichting van imamopleidingen in Nederland zelf ter hand te nemen of af te dwingen. Wij kunnen echter wel in hoge mate stimulerend en faciliterend optreden.’ (Handelingen 2001–2002, nr. 7, Eerste Kamer, pagina 272-339).

In 2003 heeft de Adviescommissie imamopleidingen, onder voorzitterschap van prof. mr. J. de Ruiter een advies uitgebracht: ‘Imams in Nederland: wie leidt ze op? Rapport van de Adviescommissie Imamopleidingen’. In dit advies wordt een beschrijving gegeven van de huidige islamitische organisaties en van het door onderwijsinstellingen aangeboden islamonderwijs. Geconcludeerd wordt dat de overheid openstaat voor enigerlei vorm van aanwijzing of financiering van ambtsopleidingen en dat zij daar uit integratieoverwegingen zelfs graag toe zou overgaan, maar dat veel aanhangers van islamitische stromingen aan een dergelijke door de overheid aangewezen opleiding geen behoefte voelen of er gereserveerd tegenover staan. Ook zag het er op dat moment naar uit dat door de onderlinge verdeeldheid en de daarmee samenhangende geringe organisatiegraad, de diverse stromingen niet in staat zouden zijn een draagvlak voor een gemeenschappelijke opleiding te creëren.

Sinds het advies van de Adviescommissie Imamopleidingen in 2003 zijn er echter diverse ontwikkelingen in gang gezet, zowel vanuit de overheid en de Tweede Kamer als vanuit de islamitische organisaties. De Tweede Kamer heeft in 2004 de regering verzocht om aan imams die in Nederland werken de voorwaarde te stellen dat zij een opleiding in Nederland hebben gevolgd omdat dit noodzakelijk is voor de integratie van de moslimgemeenschap in Nederland (motie van het Kamerlid Sterk c.s. van 29 april 2004, Kamerstuk 20 200 VI, motie 155). De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft vervolgens op 10 december 2004 in een brief aan de Tweede Kamer, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 29 800 VI, nr. 91), verschillende aantal trajecten geschetst om te komen tot de vorming van opleidingen voor imams in Nederland, waaronder:

1. een traject via de bestaande, bekostigde hogescholen en universiteiten – het traject met de bekostigde universiteiten is in januari 2005 in gang gezet door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De hogescholen worden opgenomen in het derde traject;

2. een offerteprocedure voor pilots imamopleidingen – een traject van de Ministers voor Vreemdelingenzaken en Integratie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ten behoeve van dit tweede traject zijn de onderhavige beleidsregels opgesteld.

Islamitische organisaties, onderwijsinstellingen (anders dan de bekostigde universiteiten) en overige geïnteresseerde partijen, krijgen de mogelijkheid om met een eenmalige subsidie plannen uit te werken voor een curriculum van een theologische opleiding voor islamitisch geestelijke bedienaren (imams) en/of islamitisch geestelijk verzorgers, met een daarbij behorend beroepsprofiel.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De Ministers van Vreemdelingenzaken en Integratie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dragen ieder de helft bij van het beschikbare budget. Uit het budget dienen alle kosten te worden betaald; dit betekent dat voor de daadwerkelijke subsidieverlening minder dan € 400.000,– beschikbaar is.

Onder de organisatiekosten ten behoeve van de ontwikkeling van een opleiding voor islamitisch geestelijke bedienaren (imams) en/of islamitisch geestelijk verzorgers dienen ook de kosten voor personeel, overhead, reiskosten en accountant te worden begrepen. De overhead mag maximaal 10% van het subsidiebedrag uitmaken. De kosten voor de accountantscontrole mogen maximaal 5% van het gevraagde budget uitmaken.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap organiseren op een nader te bepalen datum in december 2005 een conferentie, waarop de curricula aan de bewindslieden worden aangeboden.

Artikel 3

In dit artikel worden enkele randvoorwaarden opgesomd die een rol spelen bij de beoordeling van subsidietoekenning.

Een projectvoorstel komt niet voor subsidie in aanmerking indien de docenten of studenten overwegend vanuit het buitenland zullen worden aangetrokken, en indien de lessen niet overwegend in het Nederlands zullen worden gegeven. Onder overwegend wordt verstaan: meer dan 70%. De adviescommissie zal de Minister adviseren of en in welke gevallen hiervan afgeweken kan worden.

Een vereiste is dat het onderwijs in beginsel in het Nederlands wordt gegeven, evenals de examens (artikel 7.2 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek). Ook de voertaal moet Nederlands zijn.

De wet biedt de mogelijkheid een andere taal te gebruiken, bijvoorbeeld voor een opleiding met betrekking tot die andere taal of een gastcollege, dus als de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt. Hiervoor moet dan een gedragscode worden opgesteld.

Artikel 4, eerste lid

De aanvraag om verlening van subsidie dient, vergezeld van het projectvoorstel, ingediend te worden bij de projectsecretaris per e-mail en per post:

e-mail: e.t.visser@minjus.nl

per post: Ministerie van Justitie

DCIM / SOC

Mw. T. Visser k. 1828

Postbus 20301

2500 EH Den Haag

Artikel 4, tweede lid

Projectvoorstellen dienen te voldoen aan een reeks van voorwaarden. De voorwaarden worden hieronder kort toegelicht

Samenwerkingsrelatie: ten bewijze van het bestaan van de bedoelde samenwerkingsrelatie dient ten minste een intentieverklaring te worden overgelegd;

Samenwerking met een erkende, bekostigde onderwijsinstelling: samenwerking met een bekostigde onderwijsinstelling is voor een islamitische organisatie noodzakelijk vanwege de financiering van de opleiding en de garantie van de kwaliteit van het onderwijs.

Financiering van de opleiding: afhankelijk van de aard van de initiatieven is er voor de financiering van de opleiding (na afloop van de startsubsidie) het volgende vervolgtraject mogelijk:

– Als sprake is van een variant op een bestaande bekostigde opleiding (bijvoorbeeld een minor of afstudeerrichting binnen een academische of HBO Bachelor- of Masteropleiding), dan vindt bekostiging plaats aan de erkende onderwijsinstelling.

– Als sprake is van een nieuwe opleiding, (bijvoorbeeld een academische of hbo-opleiding) dan start een accreditatieprocedure (NVAO) en een doelmatigheidstoets door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Indien het advies van NVAO en OCW positief is, valt de nieuwe opleiding onder de bekostiging van de bestaande, bekostigde, onderwijsinstelling.

Draagvlak / achterban: aangegeven dient te worden wat naar verwachting het draagvlak onder de moskeekoepels en in de moslimgemeenschappen voor deze opleiding zal zijn.

Onderwijsniveau: aangegeven dient te worden welk niveau de opleiding zal hebben, Bachelor, Master, MBO, HBO, WO, minor in een andere opleiding. Voor alle duidelijkheid: het gaat om een opleiding (of deel van een opleiding) die afgesloten wordt met een diploma of certificaat, en niet om een bijscholings(cursus).

Competentieprofiel: in het voorstel zal een globale aanzet tot het competentieprofiel gegeven moeten worden.

Curriculum: in het projectvoorstel zal een globale aanzet tot het curriculum gegeven moeten worden.

Opleidingscapaciteit: aangegeven dient te worden hoeveel studenten aan de opleiding kunnen deelnemen en hoeveel voor het eerste jaar verwacht worden, en opgave van de herkomst van studenten (vooropleiding). Opleidingen die gericht zijn op vervolgopleidingen voor studenten die in het land van herkomst (bijvoorbeeld Turkije, Marokko) al een basisopleiding imam hebben gevolgd, komen niet in aanmerking voor subsidie.

Expertise docenten: aangegeven dient te worden welke expertise aangetrokken zal worden. Opleidingen die erop gericht zijn om overwegend docenten van buiten Nederland te betrekken, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Betrokkenheid jongeren en vrouwen: aangegeven dient te worden welke bijdrage jongeren en vrouwen leveren bij de uitwerking van het curriculum.

Beoogde startdatum: datum waarop de opleiding van start gaat. Een opleiding die na 2006 van start gaat komt niet voor subsidie in aanmerking.

Begroting projectvoorstel: in de begroting dient uitgewerkt te worden welke kosten gemaakt zullen voor de opstellen van een curriculum en met welke bedragen deze kosten gemoeid gaan.

Projectleider: Het projectvoorstel dient te vermelden wie (naam en adresgegevens en CV) ten behoeve van de ontwikkeling van de opleiding als projectleider zal fungeren.

Artikel 5

De Adviescommissie Pilots Imamopleidingen is in overleg met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als volgt samengesteld:

– Voorzitter van de adviescommissie is dhr.prof. dr. F.A. van der Duyn Schouten, rector magnificus Universiteit van Tilburg, en ervaring als voorzitter Raad van Toezicht ambtsopleidingen PKN;

– dhr. drs. M. Ajouaou, moslimtheoloog en onderzoeker, werkzaam als adviseur welzijn en educatie bij Prisma Brabant. Hij verricht op dit moment promotieonderzoek naar islamitisch geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen;

– mw. C. Pektas-Weber, voorzitter van de Stichting Nederlandse moslimvrouwen Al Nisa en als zodanig gespecialiseerd in de positie van de vrouw binnen de Islam en de moslimgemeenschap. Tevens is zij beleidsmedewerkster emancipatie bij het Islamitisch Instituut voor maatschappelijke activering (ISHAN).

– dhr. drs. A.D.M. Flierman, theoloog, werkzaam als rooms-katholiek geestelijk verzorger bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en deeltijd gedetacheerd als wetenschappelijk onderzoeker bij de RKGV van het Commando DienstenCentra (CDC) bij Defensie. Hij promoveert op het onderwerp justitiepastoraat;

– dhr. dr. A. Ljamai, islamoloog, werkzaam als docent fenomenologie van de godsdiensten (religiestudies) bij de Universiteit van Tilburg;

– drs. D.T. Vos, studiecoördinator kerkelijke opleiding Protestantse Kerk in Nederland (PKN), Universiteit Leiden, Faculteit Godgeleerdheid.

– mw. N. Asrami, 4e-jaars studente Master-studie Islam in de moderne wereld, Universiteit Amsterdam/Universiteit Utrecht en Master-studie Internationale betrekkingen in historisch perspectief, Universiteit Utrecht. Ze verricht op dit moment een stage-onderzoek naar imamopleidingen in een aantal Europese landen.

De commissie heeft de volgende taken:

– gemotiveerd advies uitbrengen over de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden voor subsidieverlening;

– gemotiveerd advies aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie over welke voorstellen wel en welke niet voor subsidieverlening in aanmerking komen, alsmede over de hoogte van de startsubsidie;

– adviseren over het al dan niet aanstellen van een kwartiermaker, om tot eind december 2005 ondersteuning te bieden als blijkt dat daar behoefte aan is. Dit slechts indien deze ondersteuning niet door de ambtelijk secretarissen kan worden geboden.

Als ambtelijk secretarissen zijn aan de commissie toegevoegd mw. drs. T. Visser (Ministerie van Justitie) en mw. drs. N. van der Velde-van der Noordt (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).

Voor informatie over de subsidieregeling kunt u bij hen terecht:

Mw. drs. T. Visser, 070-3709171, e.t.visser@minjus.nl (algemene vragen)

Mw. drs. N. van der Velde, 070-4123497, n.vandervelde@minocw.nl (vragen over onderwijs)

De commissie zal beoordelen in hoeverre de ingediende voorstellen aan de criteria voldoen. Daarbij is vooral de samenhang tussen de criteria van belang. De begroting dient in verhouding te staan tot de opgevoerde activiteiten.

Artikelen 6 en 7

Op de verlening en vaststelling van de subsidie is het bepaalde van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

– Verantwoording vindt plaats door middel van een inhoudelijk en financieel verslag dat uiterlijk 1 april 2006 wordt ingediend. Voor het opstellen van het financieel verslag dient het in de bijlage opgenomen verantwoordingsprotocol te worden gevolgd.

– De vaststelling tot subsidie zal in een beschikking worden vastgelegd binnen een maand na ontvangst van het verslag van activiteiten en het financiële verslag.

– Indien het verslag van activiteiten en het financieel verslag niet voldoen aan de gestelde eisen wordt de subsidieontvanger daarvan in kennis gesteld, waarbij een termijn wordt aangegeven waarbinnen alsnog aan die eisen kan worden voldaan.

– Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

– De accountantsverklaring bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger en over de rechtmatigheid van de besteding.

– Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het bedrag dat eerder betaalbaar is gesteld dan zal tot terugvordering worden overgegaan.

– De subsidie kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd, indien:

• onjuiste, niet tijdige of onvolledige gegevens zijn verstrekt door de subsidieontvanger;

• de activiteiten niet zijn gestart of voortijdig beëindigd;

• de subsidieontvanger heeft gehandeld in strijd met de aan de subsidie verbonden voorwaarden.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven