Wijziging Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (ministeriële regeling grijze kentekens)

23 april 2005

Nr. WV 2005/162M

Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 15a, elfde lid, en 15b, tiende en veertiende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en de artikelen 24a, zevende lid, en 24b, tweede en zesde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

Besluit:

Artikel I

De Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

Na ‘10, tweede lid,’ wordt ingevoegd: 15a, elfde lid, 15b, tiende en veertiende lid,.

B

Na artikel 8 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

1. Onder een niet-opvouwbare rolstoel wordt voor de toepassing van artikel 15a van de wet mede verstaan een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.

2. Onder een bestelauto, ingericht voor het vervoer als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet, wordt verstaan een bestelauto die voorzieningen bevat ten behoeve van het vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel of het vervoer van een ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid en het gelijktijdige vervoer van de gehandicapte, zoals voorzieningen voor het met of vanuit een rolstoel of een ander hulpmiddel kunnen plaatsnemen in en verlaten van de bestelauto, voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel in de cabine op de plaats van een zitplaats, en voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel zonder passagier in de laadruimte.

Artikel 8b

Bij wijziging van de tenaamstelling van een bestelauto blijven in afwijking van artikel 15b, negende lid, van de wet, het zesde, zevende en achtste lid van dat artikel buiten toepassing zonder dat degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld (de koper) en degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld (de verkoper) daartoe een gezamenlijk verzoek hebben gedaan, indien:

a. de koper een natuurlijk persoon of rechtspersoon is waaraan een erkenning is verleend als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. de koper de bestelauto in zijn bedrijfsvoorraad registreert;

c. de verkoper het door de koper afgegeven vrijwaringbewijs van de bestelauto in zijn administratie bewaart; en

d. in de administratie van de verkoper een verklaring is opgenomen waarin de koper en de verkoper ten aanzien van de bestelauto zijn overeengekomen dat de koper voor de toepassing van artikel 15b, negende lid, van de wet in de plaats treedt van de verkoper.

Artikel 8c

1. De in artikel 15b, tiende lid, van de wet bedoelde periode van terbeschikkingstelling van een bestelauto bedraagt vier weken, verminderd met voorafgaande aansluitende periodes van terbeschikkingstelling van enige bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon.

2. Indien een ondernemer een bestelauto waarvoor op de voet van artikel 15b, eerste lid, van de wet teruggaaf van belasting is verleend ter beschikking stelt aan een derde, neemt hij in zijn administratie de volgende gegevens en bescheiden op:

a. de naam, het adres en een kopie van het legitimatiebewijs van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld; en

b. een kopie van het contract tussen de ondernemer en degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, waaruit het kenteken van de bestelauto en de periode van terbeschikkingstelling blijkt.

3. Ingeval de in het tweede lid bedoelde ondernemer de bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde die voldoet aan het gestelde in artikel 15b, tiende lid, van de wet, verstrekt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld aan de ondernemer een verklaring:

a. dat hij ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

b. dat het geen ondernemerschap betreft als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

c. dat de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming zal worden gebruikt; en

d. dat hij bij een wijziging in deze omstandigheden onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt zal informeren en de verklaring zal intrekken.

4. De ondernemer die een bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde als bedoeld in het derde lid, neemt in zijn administratie naast de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden de volgende gegevens en bescheiden op:

a. het BTW-identificatienummer van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, en een afdruk van de verificatie van dit nummer uit het Europese datasysteem van BTW-identificatienummers; en

b. de in het derde lid bedoelde verklaring van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld.

5. Indien de in het derde lid bedoelde verklaring niet langer juist is, brengt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt daarvan op de hoogte, onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.

Artikel II

De Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Na ‘24a, zevende lid,’ wordt ingevoegd: 24b, tweede en zesde lid,.

B

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

1. Onder een niet-opvouwbare rolstoel wordt voor de toepassing van artikel 24a van de wet mede verstaan een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.

2. Onder een bestelauto, ingericht voor het vervoer als bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van de wet, wordt verstaan een bestelauto die voorzieningen bevat ten behoeve van het vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel of het vervoer van een ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid en het gelijktijdige vervoer van de gehandicapte, zoals voorzieningen voor het met of vanuit een rolstoel of een ander hulpmiddel kunnen plaatsnemen in en verlaten van de bestelauto, voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel in de cabine op de plaats van een zitplaats, en voor het vastzetten van een rolstoel of een ander hulpmiddel zonder passagier in de laadruimte.

C

Na artikel 4a wordt, onder vernummering van artikel 4b tot artikel 4c, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4b

1. De in artikel 24b, tweede lid, van de wet bedoelde periode van terbeschikkingstelling van een bestelauto bedraagt vier weken, verminderd met voorafgaande aansluitende periodes van terbeschikkingstelling van enige bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon.

2. Indien een ondernemer een bestelauto waarvoor de belasting wordt geheven op de voet van artikel 24b van de wet ter beschikking stelt aan een derde, neemt hij in zijn administratie de volgende gegevens en bescheiden op:

a. de naam, het adres en een kopie van het legitimatiebewijs van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld; en

b. een kopie van het contract tussen de ondernemer en degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, waaruit het kenteken van de bestelauto en de periode van terbeschikkingstelling blijkt.

3. Ingeval de in het tweede lid bedoelde ondernemer de bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde die voldoet aan het gestelde in artikel 24b, tweede lid, van de wet, verstrekt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld aan de ondernemer een verklaring:

a. dat hij ondernemer is als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

b. dat het geen ondernemerschap betreft als bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

c. dat de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming zal worden gebruikt; en

d. dat hij bij een wijziging in deze omstandigheden onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt zal informeren en de verklaring zal intrekken.

4. De ondernemer die een bestelauto langer dan de in het eerste lid bedoelde periode ter beschikking stelt aan een derde als bedoeld in het derde lid, neemt in zijn administratie naast de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden de volgende gegevens en bescheiden op:

a. het BTW-identificatienummer van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld, en een afdruk van de verificatie van dit nummer uit het Europese datasysteem van BTW-identificatienummers; en

b. de in het derde lid bedoelde verklaring van degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld.

5. Indien de in het derde lid bedoelde verklaring niet langer juist is, brengt degene aan wie de bestelauto ter beschikking wordt gesteld onmiddellijk de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt daarvan op de hoogte, onder intrekking van de eerder afgegeven verklaring.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, J.G. Wijn.

Toelichting

Deze regeling strekt tot aanpassing van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994. Deze aanpassingen houden verband met de inwerkingtreding van onderdelen van het Belastingplan 2005 die betrekking hebben op wijzigingen die bij dat belastingplan zijn aangebracht in het regime voor bestelauto’s (grijze kentekens). Het gaat daarbij om de artikelen XIII en XVII van het Belastingplan 2005.

Administratieve lasten

De wijzigingen vloeien voort uit het Belastingplan 2005. De effecten daarvan op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn meegenomen bij de effecten van de in dat wetsvoorstel voorgestelde maatregelen, zoals vermeld in de memorie van toelichting en in de tweede nota van wijziging bij dat wetsvoorstel. De daar vermelde effecten omvatten namelijk de effecten van met de wetswijzigingen samenhangende lagere regelgeving.

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Artikel 1, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 geeft een opsomming van de artikelen van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 waaraan de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 uitvoering geeft. Dit artikel wordt geactualiseerd als gevolg van de inwerkingtreding van de artikelen 15a en 15b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

Artikel I, onderdeel B (artikel 8a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992) en artikel II, onderdeel B (artikel 4a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

Als gevolg van het Belastingplan 2005 en het Besluit van 31 maart 2005, Stb. 189, wordt het fiscale voordeel van het grijze kenteken voor bestelauto’s van particulieren afgeschaft per 1 juli 2005. Vanaf die datum worden bestelauto’s betrokken in de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en geldt voor de motorrijtuigenbelasting van bestelauto’s voor particulieren het tarief voor personenauto’s. Voor gehandicapten die voor hun vervoer zijn aangewezen op een bestelauto voorziet het belastingplan echter in een bijzondere regeling die de voordelen van het grijze kenteken ten behoeve van hen handhaaft.

Artikel 15a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 voorziet daartoe in een teruggaaf van BPM voor bestelauto’s die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte in de cabine en het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel. Op basis van het elfde lid van artikel 15a kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel. Daaraan wordt nu uitvoering gegeven met artikel 8a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.

Voor de motorrijtuigenbelasting geldt sinds 1 januari 2005 een verlaagd tarief voor de hiervoor bedoelde bestelauto’s ten behoeve van gehandicapten. Dit tarief is neergelegd in artikel 24a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Nadere regels ter uitvoering van dit artikel zijn ingevolge het zevende lid opgenomen in het huidige artikel 4a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994.

In de parlementaire behandeling van het belastingplan is toegezegd dat de regeling voor grijze kentekens voor gehandicapten mede zal kunnen worden toegepast voor gehandicapten die weliswaar niet beschikken over een niet-opvouwbare rolstoel, maar die door hun handicap voor hun vervoer toch zijn aangewezen op het gebruik van een bestelauto. Artikel 4a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 wordt nu in dat licht aangevuld; artikel 8a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt in gelijke bewoordingen vastgesteld.

In het eerste lid van beide artikelen wordt aangegeven dat onder een niet-opvouwbare rolstoel mede wordt verstaan een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto. Dit is een verruiming ten opzichte van de huidige bepaling voor de motorrijtuigenbelasting, waarin slechts is neergelegd dat onder een rolstoel mede wordt verstaan een zogenoemde scootmobiel. In het tweede lid van beide artikelen wordt nader aangegeven wat wordt verstaan onder een bestelauto, ingericht voor het vervoer van een gehandicapte als bedoeld in de wet. De geldende bepaling in de motorrijtuigenbelasting verwees slechts naar de inrichting in verband met het gebruik van een rolstoel. Deze bepaling is nu aangevuld met voorzieningen in verband met het gebruik van een ander hulpmiddel, nu de regeling ook daarop ziet.

Artikel I, onderdeel B (artikel 8b van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

Artikel 15b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 strekt ertoe een recht op teruggaaf van BPM te verlenen voor bestelauto’s van ondernemers. Die bepaling voorziet er ook in dat teruggegeven BPM als belasting verschuldigd wordt, indien (onder meer) de bestelauto niet langer wordt gebruikt door de ondernemer aan wie de teruggaaf is verleend. Teruggegeven BPM wordt echter volgens het negende lid van dat artikel niet verschuldigd, indien in geval van verkoop van de bestelauto de auto ook na de overdracht meer dan bijkomstig in het kader van een onderneming gebruikt blijft worden. Dit criterium wordt volgens diezelfde bepaling – per afzonderlijke verkoop/koop transactie – getoetst op basis van een gezamenlijk verzoek van de verkopende en de kopende partij, op welk verzoek de inspecteur bij beschikking beslist. Indien de inspecteur het verzoek inwilligt, treedt voorts volgens die bepaling de koper vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling van het kenteken voor de toepassing van dat artikel in de plaats van de verkoper.

In het belang van een zo soepel mogelijk verlopende handel in gebruikte bestelauto’s tussen ondernemers (een zo laag mogelijke administratieve last) bevat artikel 8b van de onderhavige uitvoeringsregeling bij wijze van tegemoetkoming nadere regels die mogelijk maken dat onder voorwaarden het per transactie in te dienen verzoek en de daarbij behorende beschikking van de inspecteur in afwijking van de wettelijke hoofdregel (een verzoek voor ‘gesloten beurzen’) achterwege kunnen worden gelaten. Deze regels en voorwaarden houden, kort gezegd, in dat de ondernemer op wiens naam een bestelauto is geregistreerd waarvoor BPM is geheven en teruggegeven, en die deze bestelauto verkoopt, zijn aansprakelijkheid voor de BPM zonder verzoek voor ‘gesloten beurzen’ aan de belastingdienst, naar de koper kan verschuiven indien: (a) aan de koper van de verhandelde bestelauto een erkenning bedrijfsvoorraad op basis van de Wegenverkeerswet 1994 (door de RDW) is verleend, (b) de koper de verhandelde bestelauto opneemt in zijn bedrijfsvoorraad, (c) de verkoper het originele, door de koper afgegeven, vrijwaringbewijs van de verhandelde bestelauto in zijn administratie bewaart, en (d) in – overigens vormvrije – boeken en bescheiden in de administratie van de verkoper een verklaring is opgenomen waarin de koper en de verkoper ten aanzien van de verhandelde bestelauto zijn overeengekomen dat de koper voor wat betreft de toepassing van artikel 15b, negende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 in de plaats treedt van de verkoper. Onder omstandigheden kan dan de belasting worden nageheven van de koper als gevolg van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

Met betrekking tot het hiervoor genoemde begrip bedrijfsvoorraad wordt hier nog opgemerkt dat het daarbij gaat om hetzelfde begrip bedrijfsvoorraad als dat in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (artikel 2, onderdeel k, van die wet), zoals dat is ontleend aan de erkenningregels voor bedrijven, uitgevoerd door de Dienst Wegverkeer (RDW) op basis van de wegenverkeerswetgeving.

Artikel I, onderdeel B (artikel 8c van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992) en artikel II, onderdeel C (artikel 4b van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

In artikel 15b, tiende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en in artikel 24b, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 is neergelegd dat voor bestelauto’s die een ondernemer meer langdurig ter beschikking stelt aan een derde, de regeling voor bestelauto’s van ondernemers slechts kan worden toegepast indien deze derde ook aan de voorwaarden van de regeling voldoet. De lengte van de periode van terbeschikkingstelling wordt op basis van deze bepalingen bij ministeriële regeling vastgesteld. Ingevolge artikel 15b, veertiende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, en artikel 24b, zesde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 kunnen voorts bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ter uitvoering van deze artikelen. Eén en ander is uitgewerkt in artikel 8c van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en in artikel 4b van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994.

In het eerste lid van beide artikelen wordt de periode van terbeschikkingstelling waarbinnen de hoedanigheid van de huurder/lessee geen rol speelt, vastgesteld op vier weken. Deze periode wordt verminderd met eventuele aansluitende eerdere periodes van terbeschikkingstelling van dezelfde of een andere bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon. Ingeval van aansluitende verhuur bij verschillende filialen van dezelfde onderneming die onderling niet kunnen weten dat hiervan sprake is – bijvoorbeeld omdat de administratie van een filiaal niet vanuit andere filialen kan worden geraadpleegd – wordt dit per filiaal beoordeeld.

De ondernemer moet aan de hand van zijn administratie kunnen aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor teruggaaf van BPM en voor toepassing van het ondernemerstarief van de motorrijtuigenbelasting voor een bestelauto die hij ter beschikking stelt aan derden. In het tweede en vierde lid van beide artikelen wordt aangegeven welke gegevens en bescheiden hij daartoe in zijn administratie opneemt. Bij een terbeschikkingstelling van in totaal ten hoogste vier weken zijn dit alleen gegevens en bescheiden die normaal gesproken al aanwezig zijn in de administratie van autoverhuurbedrijven. Voor langere periodes van terbeschikkingstelling worden daarnaast gegevens en bescheiden in de administratie opgenomen waaruit blijkt dat de ondernemer zich ervan vergewist heeft dat de klant ook voldoet aan de voorwaarden voor de teruggaaf respectievelijk het ondernemerstarief. Naast het BTW-nummer van de huurder/lessee en een afdruk van de verificatie van dit nummer uit het Europese datasysteem van BTW-identificatienummers (het zogenoemde VIES-systeem) is dit een ingevolge het derde lid van de beide onderhavige artikelen af te geven schriftelijke verklaring van de huurder/lessee dat hij ondernemer is in de zin van de regeling, dat hij de bestelauto meer dan bijkomstig in zijn onderneming zal gebruiken, en dat hij de verhuurder zal informeren en de verklaring zal intrekken als een wijziging in deze omstandigheden optreedt. In het vijfde lid van beide artikelen is opgenomen dat de huurder/lessee de verhuurder/lessor op de hoogte brengt en zijn verklaring intrekt, als de verklaring niet langer juist is.

Wanneer de verhuurder gedurende de terbeschikkingstelling van de bestelauto verneemt dat niet of niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, kan hij de terbeschikkingstelling onmiddellijk beëindigen. Indien hij dat doet en hij bovendien naar het oordeel van de inspecteur de regeling met de benodigde zorgvuldigheid heeft toegepast, zal de inspecteur ervan afzien de eventueel nog verschuldigde belasting bij hem na te heffen. Onder omstandigheden kan de belasting ingevolge artikel 20, tweede lid, AWR, worden nageheven bij de huurder. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de huurder een onjuiste verklaring heeft afgegeven, of dat de huurder bij een wijziging in de voor de regeling relevante omstandigheden de ondernemer die de bestelauto aan hem ter beschikking stelt niet onmiddellijk heeft geïnformeerd. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de verhuurder er ook voor kan kiezen om, wanneer hij verneemt dat niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, de terbeschikkingstelling voort te zetten. In dat geval is hij gehouden voor de bestelauto een aanvullende aangifte voor de motorrijtuigenbelasting te doen, alsmede op aangifte de eventueel nog verschuldigde BPM te voldoen.

Artikel II, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

Artikel 1 van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 geeft een opsomming van de artikelen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 waaraan de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 uitvoering geeft. Dit artikel wordt geactualiseerd als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel III (inwerkingtreding)

De regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het gewijzigde regime voor grijze kentekens (de artikelen XIII en XVII van het Belastingplan 2005) in werking treedt. Bij het Besluit van 31 maart 2005 (Stb. 189) tot inwerkingtreding van enige wijzigingen in de fiscale wetgeving voor bestelauto’s is nader 1 juli 2005 als ingangsdatum vastgesteld.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.G. Wijn

Naar boven