Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer

Regeling tot vaststelling van regels ter uitvoering van de BDU verkeer en vervoer en van een beleidsregel ter uitvoering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BDU verkeer en vervoer (Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer)

14 maart 2005

Nr. HDJZ/S&W/2005-62

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 4, derde lid, artikel 5, eerste en derde lid, van het Besluit BDU verkeer en vervoer en artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet BDU verkeer en vervoer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet BDU verkeer en vervoer;

b. uitkeringsontvanger: de provincie die of het openbaar lichaam dat een uitkering ontvangt.

Artikel 2

Het percentuele aandeel, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, van een uitkeringsontvanger bedraagt het bij die ontvanger genoemd percentage in de onderstaande tabel:

Uitkeringsontvanger

Percentage

Bestuur Regio Utrecht (BRU)

5,34%

Stadsgewest Haaglanden

11,63%

Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN)

4,08%

Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA)

22,97%

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE)

2,34%

Stadsregio Rotterdam (SRR)

15,21%

Regio Twente

1,80%

Provincie Drenthe

1,64%

Provincie Flevoland

1,98%

Provincie Friesland

2,46%

Provincie Gelderland

3,64%

Provincie Groningen

3,02%

Provincie Limburg

3,64%

Provincie Noord-Brabant

5,59%

Provincie Noord-Holland

4,12%

Provincie Overijssel

1,74%

Provincie Utrecht

2,14%

Provincie Zeeland

1,54%

Provincie Zuid-Holland

5,12%

Artikel 3

Het absolute aandeel, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, van een uitkeringsontvanger bedraagt voor de uitkeringsjaren 2005 tot en met 2007 de som van het in de onderstaande tabel bij die ontvanger voor het uitkeringsjaar genoemd bedrag en de aanvullingen, bedoeld in artikel 4.

Regio

Bedrag

× 1.000 euro

 

2005

2006

2007

Bestuur Regio BRU

€ 12.416

€ 11.397

€ 8.040

Stadsgewest Haaglanden

€ 8.015

€ 18.455

€ 40.945

Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN)

€ 557

€ 557

€ 557

Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA)

€ 18.658

€ 23.058

€ 45.058

Samenwerkingsverband Regio Eindhoven

(SRE)

€ 501

€ 501

€ 501

Stadsregio Rotterdam (SRR)

€ 70.531

€ 35.380

€ 73.061

Regio Twente

€ 13.944

€ 10.521

€ 3.577

Provincie Drenthe

€ 140

€ 28

€ 28

Provincie Flevoland

€ 8.424

€ 7.987

€ 6.018

Provincie Friesland

€ 6.524

€ 4.323

€ 3.860

Provincie Gelderland

€ 16.215

€ 9.881

€ 9.633

Provincie Groningen

€ 10.988

€ 7.647

€ 7.260

Provincie Limburg

€ 4.639

€ 1.557

€ 42

Provincie Noord-Brabant

€ 266

€ 266

€ 1.266

Provincie Noord-Holland

€ 305

€ 458

€ 8.305

Provincie Overijssel

€ 5.532

€ 882

€ 744

Provincie Utrecht

€ 253

€ 253

€ 4.253

Provincie Zeeland

€ 48

€ 28

€ 28

Provincie Zuid-Holland

€ 448

€ 448

€ 448

Artikel 4

1. De aanvullingen op het absolute aandeel, bedragen voor het uitkeringsjaar 2005 nihil.

2. Er wordt voor het uitkeringsjaar 2006 een aanvulling verstrekt ter grootte van 6% van het deel van de uitkering voor 2005, van de rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer voor 2005, bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000, en van de rijksbijdrage voor de exploitatie van regionale treindiensten, bedoeld in artikel 3 van de Regeling experimenten regionale treindiensten, dat door de uitkeringsontvanger voor het uitkeringsjaar 2005 is toegekend aan een vervoerder op grond van een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 verleende concessie indien voldaan is aan de in het zesde lid opgenomen vereisten.

3. Er wordt voor het uitkeringsjaar 2006 een aanvulling verstrekt ter grootte van 6% van het deel van de uitkering voor 2005, van de rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer voor 2005, bedoeld in artikel 76 van de Wet personenvervoer 2000, en van de rijksbijdrage voor de exploitatie van regionale treindiensten voor 2005, bedoeld in artikel 3 van de Regeling experimenten regionale treindiensten dat door de uitkeringsontvanger in het uitkeringsjaar wordt besteed aan een persoon waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten voor het verrichten van personenvervoer per auto als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, of voor het verrichten van personenvervoer per passagiersschip als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, indien voldaan is aan de in het zevende lid opgenomen vereisten.

4. Er wordt voor het uitkeringsjaar 2007 een aanvulling verstrekt ter grootte van 6% van het deel van de uitkering voor 2006, dat door de uitkeringsontvanger voor het uitkeringsjaar 2006 is toegekend aan een vervoerder op grond van een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 verleende concessie indien voldaan is aan de in het zesde lid opgenomen vereisten.

5. Er wordt voor het uitkeringsjaar 2007 een aanvulling verstrekt ter grootte van 6%van het deel van de uitkering voor 2006, dat door de uitkeringsontvanger in het uitkeringsjaar wordt besteed aan een persoon waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten voor het verrichten van personenvervoer per auto als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, of voor het verrichten van personenvervoer per passagiersschip als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, indien voldaan is aan de in het zevende lid opgenomen vereisten.

6. De vereisten, bedoeld in het tweede en vierde lid zijn dat:

a. de inspecteur van de rijksbelastingdienst, die bevoegd is voor de heffing van de omzetbelasting ten aanzien van de concessiehouder, heeft besloten dat overde op basis van de concessie te ontvangen subsidie, omzetbelasting verschuldigd is; en

b. de inspecteur, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, heeft besloten dat de uitkeringsontvanger voor de omzetbelasting, in onderdeel a, geen recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.

7. De vereisten, bedoeld in het derde en vijfde lid zijn dat:

a. de persoon, bedoeld in het tweede lid of vijfde lid heeft op basis van de overeenkomst met de uitkeringsontvanger omzetbelasting aan die ontvanger in rekening gebracht; en

b. de inspecteur, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, heeft besloten dat de uitkeringsontvanger voor de omzetbelasting, bedoeld in onderdeel a, geen recht heeft op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.

8. De toepassing van artikel 2, tiende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds, blijft ten aanzien van het eerste tot en met zevende lid buiten aanmerking.

Artikel 5

1. De uitkeringsontvanger verstrekt de financiële verantwoording, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, overeenkomstig het in de bij deze regeling behorende bijlage I opgenomen model van verantwoording.

2. De accountantsverklaring, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, wordt opgesteld met inachtneming van het in de bij deze regeling behorende bijlage II opgenomen controleprotocol.

3. Indien de uitkeringontvanger de financiële verantwoording, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, niet voor 1 november na afloop van het uitkeringsjaar, overeenkomstig het in de bij deze regeling behorende bijlage I opgenomen model van verantwoording heeft ingediend, verlaagt de Minister van Verkeer en Waterstaat, indien hij toepassing geeft aan artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de uitkering voor dat uitkeringsjaar met € 150.000.

Artikel 6

1. Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit BDU verkeer en vervoer in werking treedt.

2. Deze regeling treedt in afwijking van het eerste lid, in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling is geplaatst, indien het Besluit BDU verkeer en vervoer op een daarvoor liggend tijdstip in werking is getreden.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen I en II, die ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling bevat in de eerste plaats nadere regels over de wijze van berekening van de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (hierna: de uitkering). De uitkering wordt op basis van artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer (hierna: de Wet) jaarlijks aan provincies en regionale openbare lichamen ten behoeve van de voorbereiding en uitvoering van het provinciaal onderscheidenlijk van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid verstrekt. Een regionaal openbaar lichaam is ingevolge artikel 1, onderdeel d, van de Wet, een regionaal openbaar lichaam, dat is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Kaderwet bestuur in verandering.

De uitkering voor een provincie of een regionaal openbaar lichaam bestaat op basis van artikel 4, tweede lid, van het Besluit BDU verkeer en vervoer (hierna: het Besluit) uit een percentueel aandeel in de middelen die percentsgewijs worden verdeeld en uit een absoluut aandeel. Het percentuele aandeel en het absolute aandeel van een uitkeringsontvanger worden krachtens artikel 4, derde lid, van het Besluit, bij ministeriële regeling bepaald. Het percentuele aandeel van de uitkeringsontvangers is neergelegd in de in artikel 2 opgenomen tabel. Het absolute aandeel van een uitkeringsontvanger voor de jaren 2005 tot en met 2007 is de som van het bij die ontvanger in de in de in artikel 3 opgenomen tabel genoemd bedrag en van de aanvulling voor omzetbelasting voor de jaren 2006 en 2007 krachtens artikel 4. De uitkering van een ontvanger is de som van het aandeel van die ontvanger in de middelen die percentsgewijs worden verdeeld en van het absolute aandeel.

De onderhavige regeling bevat in de tweede plaats het model voor de jaarlijkse verantwoording. Een uitkeringsontvanger moet op basis van artikel 10, eerste lid, van de Wet, jaarlijks voor 1 november na afloop van het uitkeringsjaar verantwoording afleggen over de besteding van de uitkering en de reservering ten laste van de uitkering. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, wordt het model van de verantwoording bij ministeriële regeling vastgesteld. Het model is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage I.

Deze regeling bevat in de derde plaats het controleprotocol voor de accountantscontrole op de jaarlijkse verantwoording. Op basis van artikel 10, tweede lid, van de wet, wordt de bovenbedoelde verantwoording voorzien van een accountantsverklaring. Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Besluit, wordt de bovenbedoelde accountantsverklaring opgesteld met inachtneming van het bij ministeriële regeling vastgesteld controleprotocol. De bij deze regeling behorende bijlage II bevat het controleprotocol.

De onderhavige regeling bevat in de derde plaats in artikel 5, derde lid, een beleidsregel voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, door de Minister van Verkeer en Waterstaat. De opname van de beleidsregel in deze regeling dient de doelmatigheid en overzichtelijkheid van regelgeving.

De uitkering kan ten nadele van de provincie of het samenwerkingsgebied worden gewijzigd indien geen verantwoording is afgelegd die overigens voldoet aan de bij of krachtens de Wet, gestelde regels. In de wetsgeschiedenis wordt hierover opgemerkt: ‘Gezien het belang dat is gemoeid bij (tijdige) ontvangst van de rechtmatigheidsverantwoording van de BDU-ontvangende regio’s is de minister bevoegd de uitkering ten nadele van de ontvanger te wijzigen’. (Kamerstukken II 2003/04, 29 469, nr. 3, blz. 14).

De Minister van Verkeer en Waterstaat verlaagt de uitkering met € 150.000 indien hij toepassing geeft aan artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de wet. De als gevolg van de verlaging onverschuldigd betaalde uitkering worden op basis van artikel 12 van de wet verrekend met toekomstige betalingen op grond van de wet.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Op basis van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de wet wordt in de onderhavige regeling onder uitkering verstaan: een brede doeluitkering als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 3, eerste lid, van de wet.

Artikel 4

Dit artikel komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel 15 van de vervallen Regeling rijksbijdrage openbaar vervoer 2001. Een soortgelijk artikel was opgenomen in de beschikkingen voor de uitkeringen voor de exploitatie van regionale treindiensten op grond van de Regeling experimenten regionale treindiensten op grond van de Regeling experimenten regionale treindiensten. Het vereiste dat de belastinginspecteur een beslissing moet hebben genomen over de belastbaarheid van de aan de vervoerder te betalen vergoeding is voor wat betreft het collectief vraagafhankelijk vervoer en het personenvervoer per passagiersschip vervallen. Er kan in die gevallen worden volstaan met de eis dat de vervoerder de omzetbelasting aan de uitkeringsontvanger in rekening moet hebben gebracht. Het collectief vraagafhankelijk vervoer en het personenvervoer per passagiersschip worden niet op basis van een concessie maar op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst verricht.

Aangezien de uitkering op basis van artikel 2 van het Besluit voor de uitkeringsjaren 2006 en 2007 in december van het voorafgaande jaar wordt vastgesteld, wordt de aanvulling voor omzetbelasting noodzakelijkerwijs met een jaar vertraging verstrekt. De regeling voor het uitkeringsjaar 2006 wijkt af van die voor het uitkeringsjaar 2007 vanwege het feit dat voor het uitkeringsjaar 2005 ook de rijksbijdragen voor de exploitatie van openbaar vervoer en voor de exploitatie van regionale treindiensten zijn verstrekt.

Artikel 6

De onderhavige regeling treedt in beginsel in werking met ingang van het tijdstip waarop het Besluit in werking is getreden. De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst indien het Besluit voor dat tijdstip in werking is getreden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven