Wijziging Regeling strafbaarstelling ongeoorloofde uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 31 maart 2005, nr. WJZ 5018774, tot wijziging van de regeling houdende strafbaarstelling van ongeoorloofde uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (PbEG L 159) en op artikel 2a, zesde lid, van de In- en uitvoerwet;

Besluit:

Artikel I

Aan artikel 1 van de regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 augustus 2002, nr. WJZ 02042981, houdende strafbaarstelling van ongeoorloofde uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik1 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de Minister van Economische Zaken bij beschikking, bedoeld in het tweede lid, heeft bepaald dat de uitvoer of wederuitvoer van de daarbij aangewezen goederen zonder vergunning is verboden, dan is de adressaat van de beschikking, zodra voor hem aannemelijk is dat de desbetreffende goederen een andere bestemming zullen verkrijgen dan in de beschikking is vermeld, verplicht onder opgave van redenen van deze gewijzigde bestemming melding te doen aan de Belastingdienst/Douane Centrale dienst in- en uitvoer.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 31 maart 2005.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, C.E.G. van Gennip.

Toelichting

De Raad van de Europese Unie heeft bij Verordening (EG) nr.1334/2000 (Pb EG nr. L 159) een gemeenschappelijke regeling vastgesteld voor controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik, dat wil zeggen producten die in voorkomend geval zowel voor civiele als voor militaire doeleinden gebruikt kunnen worden. De verordening is op de eerste plaats van toepassing op de producten die in de uitgebreide bijlage van de verordening zijn vermeld. Aangezien het in de praktijk kan voorkomen dat ook andere producten voor tweeërlei gebruik dan die vermeld op de bijlage van de verordening een militair eindgebruik (dreigen te) krijgen mogen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor zulke goederen op ad hoc-basis de uitvoer van die goederen zonder vergunning verbieden. In ons land is de Minister van Economische Zaken daarvoor als bevoegde autoriteit aangewezen. Door middel van een zogenaamde catch-all-beschikking, waarvan er jaarlijks gemiddeld niet meer dan 10 worden opgelegd, wordt de beoogde exporteur een verbod opgelegd om de in het geding zijnde goederen uit te voeren naar een land dat geen lid is van de Europese Unie zonder dat daarvoor een uitvoervergunning is verleend. Indien dan vervolgens inderdaad een uitvoervergunning wordt aangevraagd kan zowel met behulp van door de exporteur zelf te verstrekken gegevens als aan de hand van nadere feiten, vastgesteld door de inlichtingen- of opsporingsdiensten het eindgebruik van de goederen worden geverifieerd. Het is daarbij niet ondenkbeeldig dat geprobeerd wordt de vergunningplicht, die aan een bepaalde exporteur wordt opgelegd, te ontgaan door een verkoop en levering aan een andere, al dan niet verbonden, natuurlijke of rechtspersoon in ons land of in een andere lidstaat van de EU waarna de goederen vervolgens alsnog ongehinderd hun uit een oogpunt van exportcontrole onwenselijke eindbestemming kunnen volgen. Om deze maas te dichten wordt door middel van deze nieuwe ministeriële regeling de adressaat van een catch-all-beschikking verplicht om van een voorgenomen gewijzigde bestemming der goederen melding te maken. Deze melding kan, in voorkomend geval, grond zijn voor nader onderzoek ter zake terwijl het niet-naleven van de meldingsplicht een strafbaar feit oplevert in de zin van de Wet op de economische delicten. De hiervoor genoemde EG-verordening voorziet expliciet in de mogelijkheid dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gegevens verzamelen met het oog op een correcte toepassing van de exportcontroles op goederen voor tweeërlei gebruik.

De ontwerp-regeling is onderworpen aan de bedrijfseffectentoetsing. Daarbij zijn ook de gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven bezien, uitgaande van de gemiddelde gegevens over de laatste twee jaren. In die periode werd in totaal 6 maal een ad-hoc-vergunningplicht (‘catch-all-beschikking’) opgelegd voor normaliter niet vergunningplichtige goederen voor tweeërlei gebruik. In twee gevallen werd alsnog een uitvoervergunning aangevraagd. Op deze aanvragen werd de gebruikelijke vergunningafgifteprocedure toegepast. Daaruit volgt dat zich in twee jaar tijd een viertal gevallen heeft voorgedaan die, ware de thans voorgestelde regeling reeds van toepassing geweest, aanleiding hadden kunnen zijn voor de nu voorgestelde meldplicht. Aangezien bij het opleggen van de ad-hoc-vergunningplicht in de desbetreffende beschikking zal worden medegedeeld dat gemeld moet worden indien de goederen een afwijkende bestemming in Nederland of een andere EU-lidstaat zullen (kunnen) krijgen is het niet nodig dat het betrokken bedrijfsleven zich van te voren op de hoogte moet stellen van de nieuwe ministeriële regeling. Dat betrokken bedrijfsleven bestaat vooral uit exporteurs van dual-use-goederen. Uit het uiterst bescheiden aantal meldingen dat wordt voorzien vloeit reeds voort dat de extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven op jaarbasis niet meer dan enkele honderden euro’s zullen belopen en daarmee als marginaal zijn te kwalificeren.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C.E.G. van Gennip

  • 1

    Stcrt. 2002, 167; gewijzigd bij ministeriële regeling van 15 augustus 2003 (Stcrt. 167).

Naar boven