Regeringsreactie op slotaanbevelingen Commissie Ekkart

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2005

Kenmerk: DCE/05/5577

Op 14 december 2004 heeft de Commissie Ekkart haar slotaanbevelingen aangeboden. De Commissie Ekkart is in Nederland verantwoordelijk voor de begeleiding van het onderzoek naar de herkomst van kunstvoorwerpen in de zogenaamde NK-collectie. Dit is de collectie bestaande uit kunstwerken die na de Tweede Wereldoorlog uit Duitsland zijn gerecupereerd en die zich nu nog onder beheer van de Nederlandse Staat bevinden. Naast het begeleiden van herkomstonderzoek heeft de Commissie Ekkart tot taak om aanbevelingen te doen aan de Minister van OCW over het teruggavebeleid van de regering.

Met de aanbieding van de slotaanbevelingen, als bijlage meegezonden met deze brief, rondt de Commissie Ekkart haar adviestaak af. De rol die de commissie heeft gespeeld is van onschatbare waarde. Zij heeft in grote mate bijgedragen aan de waardering die in binnen- en buitenland bestaat voor de wijze waarop in Nederland wordt omgegaan met de teruggave van kunstwerken, die door omstandigheden die direct verband hielden met het nazi-regime uit het bezit van de oorspronkelijke eigenaar zijn geraakt. De regering is uitermate erkentelijk voor de toewijding waarmee de commissie zich gedurende de periode 1998-2004 van haar begeleidings- en adviestaak heeft gekweten. Die erkentelijkheid betreft ook het Bureau Herkomst Gezocht dat zijn werkzaamheden, net als de Commissie Ekkart, aan het einde van dit jaar afsluit. Haar eindrapportage heeft de commissie eveneens op 14 december 2004 gepresenteerd.

Voorgeschiedenis

Bij twee eerdere gelegenheden heeft de commissie reeds aanbevelingen aan de regering aangeboden. De eerste reeks aanbevelingen had betrekking op de restitutie van tijdens de Tweede Wereldoorlog door particuliere eigenaren verloren kunstwerken. Bij brief van 29 juni 2001 en 16 november 2001 (nummers TK 2000-2001, 25 839, nr. 26 en nr. 27) heeft de regering op de aanbevelingen gereageerd en aangegeven de aanbevelingen inzake particulier bezit vrijwel geheel te kunnen overnemen. Daarmee heeft de regering gekozen voor een meer beleidsmatige benadering van het restitutievraagstuk en niet voor een puur juridische. Daarbij hoorde ook de instelling van de Restitutiecommissie, die met ingang van 22 december 2001 de regering adviseert over individuele verzoeken tot teruggave. De regering deelt de mening van de Commissie Ekkart dat de Restitutiecommissie het verruimde restitutiebeleid op adequate wijze vertaalt in haar adviezen over individuele teruggavenverzoeken waardoor het beleid daadwerkelijk resultaten heeft afgeworpen.

De tweede reeks aanbevelingen had betrekking op de kunsthandel. Ook deze aanbevelingen zijn door de regering vrijwel onverkort overgenomen (TK 2003-2004, 25 839, nr. 34).

In de beide eerdere sets aanbevelingen had de commissie reeds inzicht gegeven in de onderwerpen die nog nader advies behoeven. Dat betreft:

- de duur van de periode waarin het huidige verruimde restitutiebeleid van kracht zal blijven

- de positie van kunstwerken die in de naoorlogse jaren (mogelijk) ten onrechte naar Nederland blijken te zijn gerecupereerd

- de positie van tot de NK-collectie behorende kunstwerken, die door roof, confiscatie of gedwongen verkoop in Duitse handen zijn geraakt, maar waarvoor geen potentiële claimanten zijn terug te vinden

- bestemming van eventuele bedragen die bij teruggave van kunstwerken door de ontvangers moeten worden betaald

- de noodzakelijke stappen voor de afronding van het gehele proces.

Al deze zaken komen aan bod in de slotaanbevelingen van de Commissie Ekkart. Het onderhavige bevat de regeringsreactie op deze slotaanbevelingen.

Regeringsreactie

Duur van de periode van het huidige verruimde restitutiebeleid

In de slotaanbevelingen beveelt de commissie aan om de periode waarin op basis van het verruimde regeringsbeleid claims kunnen worden ingediend, te beperken in de tijd. Belangrijk argument dat de commissie daarvoor aanvoert is dat de aanbevelingen tot verruiming van het restitutiebeleid zijn bedoeld als tijdelijke maatregel. Dit mede gelet op het feit dat met het verstrijken van de tijd de mogelijkheid tot het verdisconteren van de informatie uit de eerste en tweede hand betreffende de omstandigheden van bezitsverlies gedurende oorlogsjaren, snel slinkt.

De commissie voorziet in haar eerste aanbeveling dat twee jaar nodig is om alle belanghebbenden alsnog in de gelegenheid te stellen om op basis van het verruimde regeringsbeleid claims in te dienen. De duur van die periode wordt ingegeven door de ervaring dat de informatie over regeringsbeleid en over tevoorschijn gekomen feitelijke gegevens soms geruime tijd nodig heeft om belanghebbenden te bereiken. Bovendien kunnen persoonlijke omstandigheden van deze belanghebbenden soms leiden tot een zekere vertraging in de reacties. Een kortere periode dan twee jaar acht de commissie derhalve niet verantwoord. In de tweede aanbeveling adviseert de commissie om ruim publiciteit te geven aan de beëindiging van de claimmogelijkheid.

De regering kan zich vinden in de argumenten van de commissie om de mogelijkheid kunstwerken uit de NK-collectie te claimen te beperken in de tijd. Het huidige teruggavebeleid dient inderdaad beschouwd te worden als een tijdelijke maatregel. De regering neemt daarbij de door de commissie geadviseerde termijn van twee jaar na publicatie van onderhavige regeringsreactie in de Staatscourant over als looptijd voor het kunnen indienen van teruggaveverzoeken. Beperking van de mogelijkheid kunstwerken uit de NK-collectie te claimen, heeft ook gevolgen voor de Restitutiecommissie. Te voorzien is dat de Restitutiecommissie nog tot een jaar na het verstrijken van de claimmogelijkheid adviezen uit te brengen heeft. Daarmee zal het instellingsbesluit van deze commissie waarschijnlijk eind 2007 ingetrokken kunnen worden. De leden van de Restitutiecommissie zijn inmiddels tot eind 2007 benoemd.

De regering zegt tevens toe, conform aanbeveling twee, ruim voor het verstrijken van de termijn uitgebreid publiciteit te geven aan het vervallen van de claimmogelijkheid onder het verruimde regeringsbeleid. Daarbij zal gebruikgemaakt worden van de Nederlandse posten in het buitenland evenals van reguliere publicitaire wegen als dagbladen in binnen- en buitenland. Een tweede expositie met betrekking tot de NK-collectie zal zeker wederom veel publiciteit kunnen genereren. Te bezien valt waar en door wie deze eventueel georganiseerd zou kunnen worden.

Kunstwerken die na de oorlog (mogelijk) ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd

Aanbeveling drie en vier van de commissie zien op kunstwerken die na de oorlog (mogelijk) ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd.

In de derde aanbeveling adviseert de Commissie claims van buitenlandse particulieren op eventueel ten onrechte naar Nederland gerecupereerde kunstwerken op dezelfde wijze te behandelen als de claims van (erfgenamen van) eigenaars die in Nederland kunstwerken zijn kwijtgeraakt. De regering kan deze aanbeveling overnemen en onderschrijft eveneens hetgeen de commissie in haar toelichting op de aanbeveling schrijft over mogelijk tegenstrijdige aanspraken van particulieren. In dergelijke gevallen dient het eerste bezitsverlies in het algemeen te prevaleren al is het zoals de Commissie Ekkart terecht stelt, aan de Restitutiecommissie om in specifieke gevallen een afweging te maken tussen mogelijk tegenstrijdige claims.

De vierde aanbeveling heeft betrekking op claims van andere staten op werken uit de NK-collectie die wellicht ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd. De commissie adviseert om deze claims van andere staten niet voor te leggen aan de Restitutiecommissie, maar in bilateraal overleg met de regering van het betreffende land af te handelen.

De door de commissie voorgestane wijze van behandeling van claims van andere staten, door middel van de diplomatieke weg, wordt door de regering onderschreven.

Niet restitueerbare geroofde kunstwerken

Aanbeveling vijf, zes en zeven hebben betrekking op verschillende aspecten van niet restitueerbare geroofde kunstwerken.

De vijfde aanbeveling heeft betrekking op kunstwerken waarvan niet kan worden vastgesteld wie de oorspronkelijke eigenaren zijn geweest. Op basis van vergelijking met wel volledig te documenteren herkomsten stelt de Commissie Ekkart dat het waarschijnlijk lijkt dat er in vele gevallen sprake is van volstrekt reguliere handel, waarbij geen sprake is geweest van gedwongen afstand van bezit. Voor een hoeveelheid kunstwerken echter leidt het spoor terug naar roofinstanties. Dit betekent dat zich in de NK-collectie stukken bevinden, die met zekerheid of grote waarschijnlijkheid behoren tot de categorie door roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan de oorspronkelijke joodse eigenaren afhandig gemaakte kunstwerken, waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen. Het gaat daarbij om enkele tientallen stukken, voor het merendeel objecten van kunstnijverheid en daarnaast een aantal vooral 19de-eeuwse schilderijen. Het herkomstonderzoek heeft geen enkel voorwerp opgeleverd waarbij aanwijzingen bestaan voor herkomst uit bezit van een andere vervolgde bevolkingsgroep dan de joodse gemeenschap.

Het advies van de commissie is om de kunstwerken uit de NK-collectie, waarvan met zekerheid of grote waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat ze behoren tot de categorie door roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan de oorspronkelijke joodse eigenaren afhandig gemaakte stukken en waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen, bij expositie te voorzien van een op het bordje aan te brengen bijschrift, waarin de herkomstgeschiedenis wordt vermeld. Dit om de schijn van verrijking door de overheid zonder tegenprestatie weg te nemen. Tevens adviseert de commissie deze voorwerpen te laten taxeren en de op basis van die taxatie vastgestelde tegenwaarde beschikbaar te stellen voor een joods cultureel doel.

De schijn van verrijking door de overheid omgeeft volgens de commissie ook de in de jaren vijftig van de 20ste eeuw gehouden veilingen van gerecupereerde kunstwerken. Deze geveilde voorwerpen zijn het onderwerp van de zesde aanbeveling van de commissie. Volgens de commissie is een nauwkeurige vaststelling welke kunstwerken het betrof niet te geven zodat zij er voor de samenstelling van het geveilde bestand vanuit gaat dat het geveilde bestand vergelijkbaar was met dat van het bestand dat behouden is gebleven en nu deel uitmaakt van de NK-collectie. Daarbij tekent de commissie aan dat de omvangrijke collecties Mannheimer en Lanz dit beeld verstoren en de opbrengst van de veiling van delen van die collecties buiten beschouwing gelaten moeten worden.

Op zorgvuldige wijze beargumenteert de commissie dat het percentage aan besmette NK-werken is vast te stellen en dat dit percentage dient te worden toegepast op de totale veilingopbrengsten van die tijd. Dit bedrag zou in het advies van de commissie geïndexeerd moeten worden volgens de normen van de gemiddelde prijsontwikkeling van kunstwerken tussen 1952 en 2004 en ter beschikking gesteld moeten worden van een joods cultureel doel.

De bestemming van de in aanbeveling vijf en zes benoemde gelden komt aan bod in de zevende aanbeveling. De commissie adviseert om de bedragen voor de ene helft te bestemmen voor het joods culturele erfgoed door het ter beschikking te stellen van de Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlitische gemeente als symbool van de geschiedenis van joods Nederland. De andere helft adviseert de commissie aan te wenden voor de stimulering van een breed scala van hedendaagse joodse cultuuruitingen om zo bij te dragen aan actuele culturele ontwikkelingen.

Het wegnemen van de schijn van verrijking staat mede aan de basis van het verruimde regeringsbeleid. De regering kan aanbeveling vijf, zes en zeven dan ook overnemen en stelt het zeer op prijs dat de taxatie van de tegenwaarde van de niet restitueerbare werken op basis van een door de commissie op te stellen rekenschema kan plaatsvinden.

De bestemming van eventuele terugbetalingen bij restitutie van kunstwerken

De bestemming van terugbetalingen bij restitutie is door de restitutiecommissie aan de orde gesteld in een van haar adviezen. Het betreft bedragen die kunnen worden teruggevraagd door de regering indien de vroegere eigenaren bij gedwongen verkoop gedurende de oorlogsjaren de koopsom indertijd ter vrije beschikking hebben gekregen.

De Commissie Ekkart adviseert in haar achtste aanbeveling om bij restitutie van kunstwerken eventueel binnenkomende terugbetalingen te bestemmen als aangegeven in aanbeveling zeven.

Deze aanbeveling wordt door de regering overgenomen.

Behoud van de resultaten van het verrichte onderzoek

In aanbeveling negen adviseert de commissie de bij het onderzoek Herkomst Gezocht verzamelde documentatie zo volledig mogelijk blijvend te bewaren en onder te brengen bij het Nationaal Archief. Het materiaal dient daar toegankelijk te zijn voor belanghebbenden en geïnteresseerden. Voor het onderhoud en toegankelijk maken dient de regering gepaste maatregelen te nemen.

Ook deze laatste aanbeveling neemt de regering over. Met het Nationaal Archief wordt nu reeds gewerkt aan afspraken over deze kwestie.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.C. van der Laan.

Slotaanbevelingen

Begeleidingscommissie

Herkomst Gezocht

december 2004

Inleiding

Ter uitvoering van de opdracht de regering te adviseren over het te voeren beleid met betrekking tot restitutie van na de oorlog naar Nederland gerecupereerde kunstwerken die behoren tot de onder beheer van de staat staande zogenaamde NK-collectie, heeft de Commissie Ekkart in 2001 en 2003 aanbevelingen gedaan. De eerste serie van aanbevelingen was bedoeld om de teruggave van kunstwerken aan (de erfgenamen van) particuliere eigenaren soepeler te laten verlopen. In de tweede serie werden de hoofdlijnen van de inmiddels door de regering overgenomen aanbevelingen betreffende particulier kunstbezit doorgetrokken naar de kunsthandel.

Met de beide reeksen door de regering overgenomen aanbevelingen, is een kader gecreëerd voor een verruimd restitutiebeleid, dat inmiddels ook al zichtbare resultaten heeft afgeworpen. De in 2001 ingestelde Restitutiecommissie heeft de ingediende claims stuk voor stuk binnen de kaders van de aanbevelingen en het op grond daarvan vastgestelde regeringsbeleid beoordeeld en de daarbij van geval tot geval verschillende omstandigheden en beschikbare aanwijzingen verdisconteerd. De wijze waarop de Commissie Polak invulling heeft gegeven aan haar adviestaak, maakt duidelijk dat deze commissie in staat is de geest en intentie van de uitgebrachte aanbevelingen en het daarop gebaseerde beleid op adequate wijze te vertalen in adviezen naar aanleiding van individuele restitutieverzoeken.

Er resteren enkele punten van meer algemene aard, die behoren tot de vragen waarover de commissie volgens eerder gedane beloften aan het einde van het onderzoek nog advies zou uitbrengen. Die punten betreffen:

- de duur van de periode waarin het huidige verruimde restitutiebeleid van kracht zal blijven

- de positie van kunstwerken die in de naoorlogse jaren (mogelijk) ten onrechte naar Nederland blijken te zijn gerecupereerd

- de positie van tot de NK-collectie behorende kunstwerken, die door roof, confiscatie of gedwongen verkoop in Duitse handen zijn geraakt, maar waarvoor geen potentiële claimanten zijn terug te vinden

- bestemming van eventuele bedragen die bij teruggave van kunstwerken door de ontvangers moeten worden betaald

- de noodzakelijke stappen voor de afronding van het gehele proces.

Duur van de periode van het huidige verruimde restitutiebeleid

De aanbevelingen van de commissie tot verruiming van het restitutiebeleid zijn bedoeld als een tijdelijke maatregel, die ten nauwste samenhangt met het feit dat in het kader van het sinds 1998 verrichte onderzoek en de publiciteit die daaraan gegeven wordt veel nieuwe inzichten en gegevens tevoorschijn zijn gekomen. Het verruimde regeringsbeleid biedt rechthebbenden een mogelijkheid om alsnog claims in te dienen. Uitgangspunten daarbij zijn de in het kader van het onderzoek nieuw verworven inzichten over een rechtvaardige handelwijze ten opzichte van oorlogsslachtoffers en de aan het licht gekomen feitelijke informatie over de wijze waarop kunstwerken gedurende de Tweede Wereldoorlog in Duitse handen zijn geraakt. Door middel van publicatie van de onderzoeksresultaten in papieren en digitale vorm en door het genereren van publiciteit over die resultaten en over de doelstellingen van het beleid, is een kader gecreëerd waarin de potentiële rechthebbenden een optimale mogelijkheid wordt verschaft hun rechten te doen gelden. Voor de uitvoering van het verruimde beleid is bovendien een tijdelijke adviescommissie in het leven geroepen, teneinde de onafhankelijkheid van de beoordeling van claims te garanderen.

De commissie is van mening dat er na afronding van haar werkzaamheden, dat wil zeggen de afronding van het sinds 1998 verrichte onderzoek, dat aan het eind van het jaar 2004 zal plaatsvinden, en de verwerking van de slotaanbevelingen in een door regering en parlement aanvaard standpunt over het geheel van de gedane aanbevelingen, een periode van twee jaar nodig is om alle belanghebbenden alsnog in de gelegenheid te stellen om op basis van het verruimde regeringsbeleid claims in te dienen. De duur van die periode wordt ingegeven door de ervaring dat de informatie over regeringsbeleid en over tevoorschijn gekomen feitelijke gegevens soms geruime tijd nodig heeft om belanghebbenden te bereiken en dat bovendien persoonlijke omstandigheden van deze belanghebbenden soms leiden tot een zekere vertraging in de reacties. Hoewel de commissie zich in de afgelopen jaren voortdurend heeft ingespannen en ook in de laatste maanden van het jaar 2004 zich nog zal inspannen om een maximale spreiding van informatie te bereiken, is een kortere periode dan twee jaar niet verantwoord. Anderzijds lijkt het weinig zinvol om de periode waarin op basis van het verruimde regeringsbeleid claims kunnen worden ingediend, langer op te rekken, dit mede gelet op het feit dat met het verstrijken van de tijd de mogelijkheid tot het verdisconteren van de informatie uit de eerste en tweede hand betreffende de omstandigheden van bezitsverlies gedurende oorlogsjaren snel slinkt.

In verband daarmee stelt de commissie voor de mogelijkheid om claims in te dienen open te laten tot twee jaar nadat het op basis van deze slotaanbevelingen geformuleerde regeringsbeleid in de Staatscourant is gepubliceerd. Uiteraard dienen daarna alle voor de vastgestelde einddatum ingediende claims vervolgens nog te worden behandeld.

De commissie is van mening dat het bijzonder wenselijk is om, in navolging van de in 2003 in Leeuwarden gehouden tentoonstelling, in de loop van het jaar 2005 een tweede expositie met betrekking tot de NK-collectie te organiseren. Hiermee dient andermaal de publieke aandacht te worden gevestigd op het verrichte onderzoek, de vele vraagpunten die door gebrek aan bronnen zijn overgebleven en de mogelijkheid om claims in te dienen.

Een jaar voor sluiting van de termijn dient de regering ruime publiciteit te geven aan het vervallen van de claimmogelijkheid. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van advertenties in Nederlandse bladen, van de kanalen van ambassades en van de hulp van joodse organisaties en media in binnen- en buitenland.

Aanbeveling 1

De commissie adviseert de regering de mogelijkheid tot claimen van kunstwerken uit de NK-collectie open te laten tot twee jaar nadat het op basis van deze slotaanbevelingen geformuleerde regeringsbeleid in de Staatscourant is gepubliceerd.

Aanbeveling 2

Een jaar voor de sluiting van de mogelijkheid tot claimen dient de regering ruime publiciteit te geven aan de naderende beëindiging van deze mogelijkheid.

Kunstwerken die na de oorlog (mogelijk) ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd

Gedurende het onderzoek bleek het dat bij diverse kunstwerken onduidelijk blijft of zij indertijd terecht naar Nederland zijn gerecupereerd. In sommige gevallen gaat het daarbij om kunstwerken die in de loop van de oorlogsjaren omzwervingen hebben gemaakt en aanvankelijk in een ander land in handen van de Duitse bezetter zijn gekomen, daarna uit Duits bezit weer in Nederlandse handen kwamen en vervolgens opnieuw naar Duitsland zijn verkocht. Wanneer claims op dergelijke stukken door (erfgenamen van) buitenlandse particulieren worden ingediend, worden die op dezelfde wijze behandeld als die van (erfgenamen van) vroegere Nederlandse eigenaars. Indien bij dergelijke kunstwerken onderling tegenstrijdige aanspraken worden gemaakt, dient naar de mening van de commissie het eerste bezitsverlies in het algemeen te moeten prevaleren. Aan de Restitutiecommissie dient echter de ruimte te worden gegeven om, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, de onderlinge zwaarte van dergelijke tegenstrijdige claims af te wegen.

Daarnaast zijn er kunstwerken waarvan bij het huidige onderzoek moest worden geconstateerd dat onduidelijk is waarom ze naar Nederland zijn gerecupereerd, maar waarbij geen duidelijke aanwijzingen tevoorschijn zijn gekomen omtrent vroegere individuele eigenaars. Dergelijke onduidelijkheden worden mede veroorzaakt door het feit dat inmiddels meer dan een halve eeuw voorbijgegaan is en de motieven voor de toewijzing van afzonderlijke stukken aan Nederland lang niet altijd zijn vastgelegd, terwijl er ook geen rechtstreeks betrokkenen meer informatie kunnen geven. In zulke gevallen is er zonder dat er nieuwe gegevens tevoorschijn komen, geen basis voor enige verdere actie.

Indien andere staten claims op werken uit de NK-collectie indienen, zullen die claims door de regering in bilateraal overleg met de regering van het betreffende land moeten worden afgehandeld.

Aanbeveling 3

Claims van buitenlandse particulieren op eventueel ten onrechte naar Nederland gerecupereerde kunstwerken dienen op dezelfde wijze te worden behandeld als de claims van (erfgenamen van) eigenaars die in Nederland kunstwerken zijn kwijtgeraakt.

Aanbeveling 4

De commissie adviseert eventuele claims van andere staten op werken uit de NK-collectie, die wellicht ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd, niet voor te leggen aan de Restitutiecommissie, maar in bilateraal overleg met de regering van het betreffende land af te handelen.

Niet restitueerbare geroofde kunstwerken

a. De huidige NK-collectie

Ondanks de grote onderzoeksinspanningen van de afgelopen jaren en de in vergelijking met de oorspronkelijke verwachtingen verrassende resultaten bij het reconstrueren van de herkomst van de kunstwerken uit de NK-collectie, moet worden geconstateerd dat van vele kunstwerken niet kan worden vastgesteld wie de oorspronkelijke eigenaren zijn geweest. Veelal begint de herkomstgeschiedenis van werken uit de NK-collectie pas bij een handelaar die het tussen 1940 en 1945 vrijwillig aan Duitsers heeft verkocht en kunnen we niet nagaan van wie de betreffende handelaren deze werken hadden verworven. Op grond van vergelijking met de wel volledig te documenteren herkomsten lijkt het waarschijnlijk dat er in vele gevallen sprake is van volstrekt reguliere handel, waarbij geen sprake is geweest van gedwongen afstand van bezit. Voor een hoeveelheid kunstwerken echter leidt het spoor terug naar roofinstanties, zoals de LiRo-bank, maar ontbreken alle aanwijzingen uit wiens eigendom het daar is ingebracht. Dit betekent dat zich in de onder beheer van de Nederlandse staat gestelde collectie van gerecupereerde werken stukken bevinden, die met zekerheid of grote waarschijnlijkheid behoren tot de categorie door roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan de oorspronkelijke joodse eigenaren afhandig gemaakte kunstwerken, waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen. Het gaat daarbij om enkele tientallen stukken, voor het merendeel objecten van kunstnijverheid en daarnaast een aantal vooral 19de-eeuwse schilderijen. Het herkomstonderzoek heeft geen enkel voorwerp opgeleverd waarbij aanwijzingen bestaan voor herkomst uit bezit van een andere vervolgde bevolkingsgroep dan de joodse gemeenschap.

Gezien de uitgangspunten van het regeringsbeleid acht de commissie het onjuist om de herkomstinformatie over deze voorwerpen stilzwijgend te negeren en zonder meer in de rijksverzameling te laten berusten. Verkoop en uitkering van de opbrengst aan een joods doel acht de commissie een ongewenste oplossing, aangezien daarmee de objecten onbereikbaar zouden worden voor eventuele later blijkende individuele rechthebbenden. In plaats daarvan adviseert de commissie tot een tweetal maatregelen. Allereerst dienen alle tot deze categorie behorende kunstwerken die worden geëxposeerd in musea te worden voorzien van een op het bordje aan te brengen bijschrift, waarin de herkomstgeschiedenis wordt vermeld. Ten tweede adviseert de commissie deze kunstwerken te laten taxeren en de op basis van die taxatie vastgestelde tegenwaarde beschikbaar te stellen voor een joods cultureel doel. Hierdoor wordt de schijn dat de Nederlandse overheid het openbaar kunstbezit zonder enige tegenprestatie heeft verrijkt met kunstwerken uit het bezit van oorlogsslachtoffers weggenomen.

Aanbeveling 5

De commissie adviseert om de kunstwerken uit de NK-collectie, waarvan met zekerheid of grote waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat ze behoren tot de categorie door roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan de oorspronkelijke joodse eigenaren afhandig gemaakte stukken en waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen, bij expositie te voorzien van een op het bordje aan te brengen bijschrift, waarin de herkomstgeschiedenis wordt vermeld. Tevens adviseert de commissie deze voorwerpen te laten taxeren en de op basis van die taxatie vastgestelde tegenwaarde beschikbaar te stellen voor een joods cultureel doel.

b. De in het begin van de jaren vijftig geveilde kunstwerken

Een zelfde schijn van verrijking bestaat er ten aanzien van de in de schatkist gevloeide opbrengsten van de in het begin van de jaren vijftig van de 20ste eeuw gehouden veilingen van gerecupereerde kunstwerken, waaronder zich zeker ook materiaal bevond van joodse eigenaren, dat gedurende de oorlogsjaren door roof, confiscatie en gedwongen verkoop van eigenaar was verwisseld. Een nauwkeurige vaststelling welke kunstwerken dit betrof, kan nauwelijks meer worden gedaan, zodat de beste oplossing is ervan uit te gaan dat de samenstelling van het geveilde bestand vergelijkbaar was met dat van het bestand dat behouden bleef en thans behoort tot de NK-collectie; de het algemene beeld verstorende omvangrijke collecties Mannheimer en Lanz dienen bij dit alles te worden geëlimineerd.

In verband daarmee stelt de commissie voor een percentage van de totale veilingopbrengsten, minus die van de verkochte bestanddelen van collecties Mannheimer en Lanz, toe te voegen aan het hierboven bedoelde bedrag ten behoeve van een joods cultureel doel. Dit percentage kan worden berekend door het aantal kunstwerken met `besmette herkomst' af te zetten tegen het aantal kunstwerken in de NK-collectie zoals neergelegd in de rapportages van Herkomst Gezocht, minus de aantallen kunstwerken uit de collecties Mannheimer en Lanz. Als basis voor het begrip `besmette herkomst' kan een optelsom dienen van enerzijds het aantal van de hiervoor onder a genoemde categorie roofkunst uit onbekend joods bezit en anderzijds het aantal sinds mei 1952, de datum van overdracht van het resterend SNK-materiaal aan het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, gerealiseerde teruggaven aan rechthebbenden. Om te voorkomen dat de nog onbekende uitslag van lopende claims de berekeningen verstoort, dienen de aantallen kunstwerken, waarvoor op de datum van afsluiting van het onderzoek (1 december 2004) nog niet afgehandelde claims zijn ingediend, buiten de tellingen te worden gehouden en noch bij de berekening van de omvang van de NK-collectie noch bij de inventarisatie van de werken met besmette herkomst te worden betrokken.

Het percentage aan besmette NK-kunstwerken (minus lopende claims) ten opzichte van het gehele NK-bestand (minus Lanz en Mannheimer en lopende claims) dient te worden toegepast op het totaal van de veilingopbrengsten (eveneens minus Lanz en Mannheimer) en vervolgens te worden geïndexeerd volgens de normen van de gemiddelde prijsontwikkeling van kunstwerken tussen 1952 en 2004.

Een zorgvuldig onderbouwd rekenschema zal in december 2004 door de commissie worden ingediend.

Aanbeveling 6

De commissie adviseert om een geïndexeerd percentage van de opbrengsten van de in de jaren tot en met 1952 verkochte gerecupereerde kunstwerken beschikbaar te stellen voor een joods cultureel doel.

c. Bestemming van de gelden

De commissie is van mening dat de conform de voorafgaande aanbevelingen beschikbaar te stellen gelden dienen te worden bestemd voor algemene joodse culturele doelen en wel voor de ene helft ter ondersteuning van het behoud van het joodse culturele erfgoed en voor de andere helft ter stimulering van hedendaagse joodse cultuuruitingen. De ondersteuning van het behoud van het joodse culturele erfgoed kan het beste worden gerealiseerd door ondersteuning van de Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlietische Gemeente, die zich het behoud, beheer en voor het publiek toegankelijk maken van de synagoge aan het mr. Visserplein in Amsterdam ten doel stelt. De unieke historische betekenis van deze synagoge maakt deze tot een symbool van de geschiedenis van joods Nederland en daarmee tot een passende bestemming voor een vergoeding van niet meer te realiseren restitutie van verloren particulier joods kunstbezit.

De commissie adviseert de andere helft van de uit te keren gelden te doen toekomen aan het Joods Historisch Museum, dat het daarmee te vormen fonds dient aan te wenden voor de stimulering van een breed scala van hedendaagse joodse cultuuruitingen.

Door de verdeling van de middelen over beide doelen worden aspecten van cultuurbehoud en actuele culturele ontwikkeling gelijkelijk bevoordeeld. Aangezien de werkzaamheden van de Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlietische Gemeente zullen plaats vinden in nauwe samenwerking met het Joods Historisch Museum, is er bovendien een directe samenhang tussen beide doelen, die kan leiden tot wederzijdse versterking.

Aanbeveling 7

De commissie adviseert om de in de aanbevelingen 5 en 6 bedoelde bedragen voor de ene helft te bestemmen voor de Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlietische Gemeente en voor de andere helft uit te keren aan het Joods Historisch Museum, dat het daarmee te vormen fonds dient aan te wenden voor de stimulering van een breed scala van hedendaagse joodse cultuuruitingen.

De bestemming van eventuele terugbetalingen bij restitutie van kunstwerken

In haar advies RC 1.4 d.d. 7 april heeft de Commissie Polak geadviseerd om de Commissie Ekkart advies te vragen over de bestemming van eventuele terugbetalingen van ontvangen gelden bij restitutie van kunstwerken. Het betreft hier bedragen die kunnen worden teruggevraagd, indien de vroegere eigenaren bij gedwongen verkoop gedurende de oorlogsjaren de koopsom of een deel daarvan ter vrije beschikking hebben gekregen. In aansluiting bij het voorafgaande adviseert de commissie dat indien dergelijke gelden worden ontvangen, deze met een zelfde verdeelsleutel worden gevoegd bij de uitkering die bestemd is voor de bij de in de paragraaf aangewezen culturele doelen.

Aanbeveling 8

De commissie adviseert om eventueel bij restitutie van kunstwerken binnenkomende terugbetalingen te bestemmen op dezelfde wijze als in aanbeveling 7 is aangegeven.

Behoud van de resultaten van het verrichte onderzoek

Wanneer eind 2004 het historisch onderzoek naar de geschiedenis van de oorlog gerecupereerde en tot de NK-collectie behorende kunstwerken zal zijn afgerond, dienen de resultaten van dit onderzoek zo volledig mogelijk te worden bewaard en waar nodig te worden geactualiseerd. De commissie adviseert de door het Bureau Herkomst Gezocht opgebouwde documentatie, voornamelijk bestaande uit de database en de afzonderlijke documentatiemappen per kunstwerk onder te brengen bij het Nationaal Archief, waar ze in de onmiddellijke nabijheid van het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit volledig en blijvend toegankelijk moeten worden gehouden voor belanghebbenden, waaronder ook verstaan worden de leden van de Commissies Polak en Ekkart, en te zijner tijd, wanneer de in verband met de privacy bestaande termijn van beperking van de openbaarheid zal zijn verstreken, ook voor elke andere geïnteresseerde. Voor het onderhoud en het toegankelijk houden van deze documentatie dient de regering gepaste maatregelen te treffen.

Aanbeveling 9

De commissie adviseert de bij het onderzoek Herkomst Gezocht verzamelde documentatie zo volledig mogelijk blijvend te bewaren en onder te brengen bij het Nationaal Archief. Het materiaal dient daar toegankelijk te zijn voor belanghebbenden en te zijner tijd voor alle geïnteresseerden. Voor het onderhoud en toegankelijk houden van deze documentatie dient de regering gepaste maatregelen te nemen.

Naar boven