Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 15 maart 2005, nr. 2005/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk C2/8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt als volgt te luiden:

8 Vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken

[Artikel 3.4, 3.6, 3.51 en 3.79 Vreemdelingenbesluit]

1 Beleidsregel

Art. 3.4 Vreemdelingenbesluit:

1. De in artikel 14, tweede lid, van de Wet bedoelde beperkingen houden verband met:

(...)

w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

(...)

2. De beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning.

(...)

Art. 3.5 Vreemdelingenbesluit

1. Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdelijk of niet-tijdelijk.

2. Het verblijfsrecht is tijdelijk, indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking, verband houdend met:

(…)

r. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

Indien een vreemdeling, van wie de aanvraag om toelating is afgewezen, kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, komt hij onder voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’. Op grond van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit gaat het hier om een tijdelijk verblijfsrecht.

2 Toelichting

Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is, dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (‘former habitual residence’) had.

In deze gevallen kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van vervangende reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende reis-) documenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt. Van de vreemdeling mag eveneens worden verwacht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocument kan verkrijgen teneinde Nederland te kunnen verlaten, bijvoorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst. Daarnaast mag van de vreemdeling verwacht worden dat hij vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

3 Voorwaarden voor verblijf

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

– de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

– hij heeft zich gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

– hij heeft, al dan niet door tussenkomst van de vreemdelingenpolitie, verzocht om bemiddeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

– er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten; het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en

– hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Toelichting bij het vierde gedachtestreepje

Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) opgestelde verklaring waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een vervangend reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen één gezin

Indien de leden van één gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar één en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ‘gezin’ verstaan:

1. (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

2. (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

3. (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vóórdat de leden Nederland binnenreisden.

4 Contra-indicaties en weigeringsgronden

Art. 3.77 Vreemdelingenbesluit:

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien:

a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

b. de vreemdeling de echtgenoot of echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, onder e en f, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, of

c. de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij terzake van misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard.

2. Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde inbreuk op de openbare orde, voorzover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert.

3. Bij de toepassing van het eerste en tweede lid komt aan gratieverlening geen betekenis toe.

4. Bij de indiening van de aanvraag ondertekent de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

5. Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, volstaat een verdenking, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag.

Art. 3.78 Vreemdelingenbesluit:

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.77, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Art. 3.79 Vreemdelingenbesluit:

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2. De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Bij de ambtshalve beoordeling van aanvragen om verlening of verlenging van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ is het bepaalde in B1/2.2.4 en B1/2.2.5 van toepassing. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de weigeringsgronden van artikel 16, eerste lid, onder d en e, Vreemdelingenwet en de artikelen 3.77 tot en met 3.79 Vreemdelingenbesluit 2000.

Voorts komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien hij:

1. zich heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, dat wil zeggen, als hij is vertrokken met onbekende bestemming;

2. op enig moment onjuiste gegevens heeft verstrekt (bijvoorbeeld ten aanzien van identiteit en nationaliteit) teneinde te bewerkstelligen dat hij in vreemdelingrechtelijke zin in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren;

Voorts kan de verblijfsvergunning geweigerd worden indien de vreemdeling een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vreemdelingenwet 2000 wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit.

5 Ambtshalve verlening

Art. 3.6 Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:

a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

(…)

5.1 Wanneer ambtshalve toetsen?

Indien tijdens de asielprocedure is gebleken dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, terwijl hij wel heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, wordt, behoudens contra-indicaties, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ‘Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ ambtshalve verleend.

Het betreft hier een ambtshalve toets op grond van artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit. Deze toets vindt plaats indien:

a) de vreemdeling verklaringen aflegt waaruit kan worden afgeleid dat hij meent dat het beleid van één van de gronden van artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit op hem van toepassing is;

b) de Minister op grond van de casus oordeelt dat ambtshalve dient te worden getoetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een ambtshalve te verlenen vergunning zoals bedoeld in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit.

ad a)

Indien de vreemdeling een opgave doet of verklaringen aflegt waaruit kan worden afgeleid dat hij meent dat het beleid met betrekking tot een ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning regulier op hem van toepassing is, dan wordt in de beschikking expliciet getoetst aan het betreffende beleid.

ad b)

De Minister kan uit eigen beweging een ambtshalve toets uitvoeren indien de vreemdeling mogelijk behoort tot de doelgroep van een beleid zoals bedoeld in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit, maar dit zelf niet aangeeft in de verklaringen.

Indien er geen sprake is van een situatie als genoemd onder a) of b) vindt geen toetsing plaats. Dan is er immers geen aanleiding om te vermoeden dat de vreemdeling behoort tot de doelgroep van een beleid als bedoeld in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit. Indien niet ambtshalve wordt getoetst, wordt hiervan geen mededeling gedaan in de beschikking.

5.2 Hoe ambtshalve toetsen

In beginsel wordt het ambtshalve besluit genomen in de beschikking waarin ook het besluit op de asielaanvraag is opgenomen. In de beschikking worden besluit en overwegingen ten aanzien van de ambtshalve toets steeds opgenomen ná het besluit en de overwegingen ten aanzien van de asielaanvraag. Dit hangt samen met de wettelijke toetsvolgorde: de ambtshalve toets komt pas aan de orde als de asielaanvraag is afgewezen.

De werkwijze daarbij is als volgt:

a) Het voornemen om wel of niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen wordt kenbaar gemaakt in het voornemen waarin ook het voornemen om de asielaanvraag af te wijzen kenbaar wordt gemaakt;

b) Het ambtshalve besluit wordt expliciet in het dictum van de beschikking opgenomen als afzonderlijk besluit na het besluit op de asielaanvraag (onder 2: Besluit);

c) In de motivering van de beschikking wordt ook ten aanzien van het ambtshalve besluit ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling naar aanleiding van het voornemen;

d) In de beschikking wordt aangegeven dat tegen beide besluiten beroep kan worden ingesteld.

6 De aanvraag

Indien de vreemdeling is uitgeprocedeerd, bijvoorbeeld omdat hij ten tijde van de asielprocedure niet kon aantonen dat hij in aanmerking kwam voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, maar inmiddels meent dat hij aan de voorwaarden voldoet, kan hij de verblijfsvergunning regulier aanvragen bij de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft. De gemeente zendt de aanvraag door aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die vervolgens namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op de aanvraag beslist. Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening, wordt hij vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Ter zake van de aanvraag is de vreemdeling leges verschuldigd.

Dit leidt echter uitzondering indien de vreemdeling door middel van een begeleidende brief door de Minister is uitgenodigd een verblijfsvergunning op grond van dit beleid aan te vragen. Dit kan zich voordoen in die gevallen waarin gedurende het terugkeertraject door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt geconstateerd dat, ondanks de bereidwilligheid van de vreemdeling om te werken aan de eigen terugkeer, het niet lukt om de benodigde reisdocumenten ten behoeve van de terugkeer te verkrijgen.

7 Verlening van de verblijfsvergunning

Indien de betrokkene in aanmerking komt voor verblijf op grond van het hierboven beschreven beleid, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Hij wordt daarbij ontheven van het paspoortvereiste.

De verblijfsvergunning wordt conform het gestelde in B1 aan de vreemdeling uitgereikt door middel van een document als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder a, Voorschrift Vreemdelingen (model M75-A). De beperking luidt: ‘Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

De afkorting TWV staat voor ‘terwerkstellingsvergunning’(artikel 1.1 Voorschrift Vreemdelingen).

Kennisgeving van het besluit vindt plaats overeenkomstig de algemene procedure die plaatsvindt als een verblijfsvergunning wordt verleend (zie B1).

8 Geldigheidsduur en verlenging van de verblijfsvergunning

Art. 3.51 Vreemdelingenbesluit:

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

(…)

d. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

2. De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

3. (…)

4. De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet.

5.

(…)

De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van een jaar, met als ingangsdatum de dag waarop de vreemdeling voor het eerst heeft voldaan aan de hierboven weergegeven voorwaarden voor verlening, maar niet eerder dan de datum waarop de (asiel)aanvraag is ingediend. De geldigheidsduur kan tweemaal met een jaar worden verlengd, indien de vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening.

Indien na afloop van de periode van drie jaar de vreemdeling nog immer voldoet aan de voorwaarden voor verlening, wordt hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (in de zin van artikel 14 Vreemdelingenwet) onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is vijf jaar.

De arbeidsmarktaantekening luidt in dit geval: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

9 Gezinshereniging en -vorming

Hoofdstuk B2 is van toepassing.

10 Intrekking en niet-verlenging van de verblijfsvergunning

Indien gedurende de looptijd van in totaal drie jaar nieuwe informatie beschikbaar komt, waaruit blijkt dat de vreemdeling zich redelijkerwijs alsnog kan begeven naar zijn land van herkomst of een ander land, dient tot intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te worden overgegaan.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Rijswijk, 15 maart 2005.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
namens deze:
het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), P.W.A. Veld.

Toelichting bij wijziging 2005/11

Artikel I

C2/8 Vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken

Tijdens het Algemeen Overleg van 9 februari 2004, voortgezet op 12 februari 2004, inzake het terugkeerbeleid, is aangegeven dat een vreemdeling die wil terug keren, maar die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning op grond van het zogenaamde buitenschuldbeleid.

Het Vreemdelingenbesluit voorziet reeds in deze mogelijkheid. In de beleidsmatige uitwerking van deze bepaling was tot nog toe slechts voorzien in vergunningverlening aan staatloze vreemdelingen. Dit wijzigingsbesluit voorziet erin dat ook vreemdelingen met een nationaliteit in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid indien zij genoegzaam hebben aangetoond dat zij ondanks hun bereidwilligheid, buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Daarbij dient tevens te worden gedacht aan gezinsleden van verschillende nationaliteit, die ondanks hun bereidwilligheid buiten hun schuld geen gezamenlijke toegang kunnen krijgen tot één van de landen van herkomst.

Artikel II

Deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

namens deze:

het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),

P.W.A. Veld

Naar boven