Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2005, 62 pagina 19 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2005, 62 pagina 19 | Besluiten van algemene strekking |
Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 24 maart 2005, nr. WJZ 5017251, houdende regels inzake het verstrekken van middelen in verband met de verschaffing van risico-kapitaal aan bedrijven van technostarters (Regeling seed capital technostarters)
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
– overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
c. kapitaalvennootschap:
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB EG L 65), of
2°. een kapitaalvennootschap die is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen.
d. technostarter: een rechtspersoon die een onderneming drijft:
1°. die voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie;
2°. die ten hoogste vijf jaar geleden is ingeschreven in het handelsregister van een Kamer van Koophandel en Fabrieken;
3°. die ten tijde van de eerste verstrekking van risicodragend kapitaal op grond van deze regeling voldoet aan de definitie van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen, opgenomen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van de Commissie van 25 februari 2004 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);
e. technostartervennootschap: een technostarter die
1°. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap, en
2°. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert,
behoudens voor zover de onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw, visserij of aquacultuur;
f. startersfonds: een vennootschap
1°. in de vorm van een kapitaalvennootschap of een vennootschap met een afgescheiden vermogen, ingericht naar het recht van één van de andere lidstaten van de Europese Unie;
2°. die blijkens de akte waarbij haar statuten zijn vastgesteld of blijkens de overeenkomst waarbij zij is aangegaan uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van risicodragend kapitaal aan technostartervennootschappen teneinde winst te behalen; en
3°. waarin ten minste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten deelnemen respectievelijk samenwerken zonder dat twee of drie van hen tot dezelfde groep behoren en zonder dat één van hen een meerderheidsbelang in het fonds heeft;
g. achtergestelde vordering: een vordering van een startersfonds ten laste van een technostartervennootschap
1°. die het startersfonds heeft verkregen door aan de technostartervennootschap geld ter leen te verstrekken,
2°. die niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, en
3°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surséance van betaling of een akkoord in faillissement van de debiteur, eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering van de schulden die voortvloeien uit leningen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde bepaling is verbonden,
4°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;
h. participatie: risicodragend kapitaal in de vorm van
1°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap die het startersfonds rechtstreeks van de technostartervennootschap heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een achtergestelde vordering; of
2°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap als bedoeld onder 1° in combinatie met een achtergestelde vordering;
i. verkrijgingsprijs van een participatie: het bedrag in geld waarvoor het startersfonds de participatie heeft verkregen;
j. fondsplan: een plan van een startersfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties en het begeleiden van de desbetreffende technostartervennootschappen;
k. investeringsperiode: de periode gedurende welke een startersfonds activiteiten verricht ter verkrijging van participaties;
l. investeringsbudget: de financiële middelen die een startersfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingsprijs van participaties te voldoen;
m. inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die een startersfonds heeft uit een participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de technostartervennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;
n. beheerskosten: alle kosten die een startersfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartervennootschappen, uitgezonderd de verkrijgingsprijs van de participaties.
1. De minister verleent op aanvraag een subsidie in de vorm van een geldlening aan een startersfonds voor het uitvoeren van een fondsplan dat is gebaseerd op de uitgangspunten dat:
a. het startersfonds participaties verkrijgt gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemdt;
b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode in één technostartervennootschap worden verkregen, ten minste € 100.000,– en ten hoogste € 2.500.000,– bedraagt;
c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een startersfonds gedurende de investeringsperiode per technostartervennootschap verkrijgt, over alle technostartervennootschappen genomen ten hoogste € 800.000,– bedraagt;
d. de middelen die door een startersfonds per half jaar aan een technostartervennootschap worden verstrekt ten hoogste € 500.000,– bedragen;
e. de beheerskosten jaarlijks ten hoogste 5% bedragen van het investeringsbudget.
2. De verstrekking van de geldlening vindt plaats onder de voorwaarde dat binnen twee weken na de beschikking tot verstrekking van de geldlening een overeenkomst tot geldlening wordt gesloten tussen de Staat en het startersfonds.
3. De Staat doet een aanbod een overeenkomst tot geldlening te sluiten, die is opgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.
4. In de overeenkomst tot geldlening wordt onder meer bepaald dat:
a. de geldlening een bedrag betreft dat ten hoogste door het startersfonds kan worden opgenomen;
b. ingevolge de geldlening het startersfonds bedragen in contanten kan opnemen, telkens indien het startersfonds een participatie verkrijgt, voor zover het totaal van de verstrekte middelen niet hoger is dan het maximale bedrag van de geldlening;
c. het startersfonds een deel van de inkomsten uit participaties overboekt aan de minister;
d. het startersfonds geen andere activiteiten verricht dan de uitvoering van het fondsplan.
5. De minister kan in aanvulling op het model in het aanbod voor de overeenkomst tot geldlening bepalingen opnemen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
1. De geldsom die op grond van de in artikel 2, tweede lid bedoelde overeenkomst tot geldlening ten hoogste kan worden geleend, bedraagt 50 procent van het investeringsbudget, maar niet meer dan een plafond-bedrag dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
2. Het in het eerste lid bedoelde plafond-bedrag bedraagt € 4.000.000,– voor het in 2005 verstrekken van een geldlening op grond van deze regeling.
3. Indien een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen een financiële bijdrage aan het investeringsbudget van het startersfonds heeft verstrekt, wordt op grond van deze regeling slechts een zodanige geldlening verstrekt, dat het totaal van de geldlening en de andere financiële bijdragen niet meer bedraagt dan het in het eerste lid bedoelde percentage.
1. Er is een Adviescommissie seed capital technostarters die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om verstrekking van een geldlening op grond van deze regeling.
2. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.
3. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste vier en ten hoogste zes andere leden. De leden beschikken tezamen over deskundigheid op het terrein van de verstrekking van risico-kapitaal aan beginnende ondernemingen en de beoordeling van ondernemingsplannen. De leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij de rijksoverheid.
4. De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn opnieuw benoembaar voor een termijn van ten hoogste drie jaar.
5. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.
6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.
7. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.
8. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.
9. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie bewaard in het archief van dat ministerie.
10. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
11. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.
1. Het subsidieplafond voor het in 2005 verstrekken van geldleningen op aanvragen op grond van deze regeling, bedraagt € 11.600.000,–.
2. Bij ministeriële regeling wordt een plafond vastgesteld voor het verstrekken van geldleningen op aanvragen op grond van deze regeling die na 2005 zijn ontvangen in een periode als bedoeld in artikel 6, tweede lid.
3. Indien het plafond met betrekking tot enig kalenderjaar nog niet is vastgesteld op 1 januari van dat jaar, bedraagt het plafond met betrekking tot de aanvraagperiode in dat jaar € 11.600.000,–.
Aanvraag en beslissing op de aanvraag
1. Aanvragen om verstrekking van een geldlening op grond van deze regeling worden in 2005 gedaan op een zodanig tijdstip dat zij worden ontvangen in de periode van 1 april tot en met 30 juni.
2. Aanvragen om verstrekking van een geldlening op grond van deze regeling worden in de jaren vanaf 2005 gedaan op een zodanig tijdstip dat zij worden ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 31 maart.
3. Een aanvraag om verstrekking van een geldlening wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.
4. De aanvraag gaat vergezeld van een fondsplan en een begroting voor het fondsplan alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.
Binnen dertien weken na de laatste dag van de bij artikel 6, eerste lid, vastgestelde periode, geeft de minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om verstrekking van een geldlening.
1. De minister wint omtrent de aanvragen het advies in van de Adviescommissie seed capital technostarters.
2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien hij, daarbij geadviseerd door de commissie, van oordeel is dat:
a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;
b. onvoldoende aannemelijk is dat het startersfonds gedurende de investeringsperiode daadwerkelijk zal beschikken over de middelen die het fonds aan het investeringsbudget bijdraagt;
c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het startersfonds bij het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties het ontstaan van belangenverstrengeling zal voorkomen;
d. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben voor het verkrijgen van participaties en voor het beheer van het startersfonds op een wijze zoals bij participatiefondsen gebruikelijk is;
e. het fondsplan onvoldoende is onderbouwd;
f. onvoldoende vertrouwen bestaat dat het fondsplan naar behoren wordt uitgevoerd.
3. De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de commissie, de aanvragen waarop hij niet afwijzend beschikt zodanig, dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt naar mate:
a. de aanvrager meer kan steunen op relevante ervaring en deskundigheid;
b. het fondsplan meer bijdraagt aan de opbouw van succesvolle ondernemingen door technostartervennootschappen;
c. het fondsplan doelmatiger is ingericht.
4. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking.
5. Indien een aanvraag is gedaan om verstrekking van een geldlening voor een bedrag dat hoger is dan het in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde plafond-bedrag en indien die aanvraag voor het overige kan worden toegewezen, kan de minister in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste onderscheidenlijk tweede lid het maximale bedrag van de geldlening bepalen op een hoger bedrag dan het plafond-bedrag indien het op grond van artikel 5 beschikbare bedrag daarvoor toereikend is.
6. Bij de toepassing van het vijfde lid wordt voorrang gegeven aan aanvragen die hoger in de rangschikking zijn geplaatst.
In 2005 worden slechts geldleningen op grond van deze regeling verstrekt indien de Europese Commissie de minister heeft bericht dat deze regeling verenigbaar is met de regels van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling seed capital technostarters.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 2, 3, 4, 5 en 6 die ter inzage worden gelegd bij TechnoPartner, SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Deze regeling vloeit voort uit de kabinetsdoelstelling om het economische klimaat voor technostarters in Nederland te verbeteren, zoals toegelicht in de nota Actieprogramma TechnoPartner: ‘van kennis naar welvaart’ (aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 9 januari 2004, Kamerstukken II 2003/04, 27 406 nr. 5). Het kabinet acht beginnende ondernemers met een technologische invalshoek, z.g. technostarters, in het bijzonder van belang voor het creëren van een innovatieve en competitieve economie. Technostarters ‘vertalen’ fundamenteel onderzoek in nieuwe producten of diensten; de bijdrage van technostarters aan de productiviteitsgroei is de laatste jaren toegenomen en technostarters hebben meer groeipotentie dan andere, ‘reguliere’ starters.
Het ontbreken van voldoende risico-kapitaal in de vroege levensfase, de z.g. equity gap, vormt nu een belemmering voor technostarters hun onderneming op te bouwen. Kapitaalverschaffers investeren niet snel in technostarters omdat de risico’s te groot zijn en de opbrengsten te laag, gelet op de relatief lange investeringsperiode. Daarom is één van de actielijnen van het Actieprogramma TechnoPartner de z.g. TechnoPartner seed-faciliteit, een instrument om de onderkant van de Nederlandse risico-kapitaalmarkt te stimuleren en te mobiliseren om investeringen te doen in technostarters. Om deze investeringen te bevorderen wordt met dit instrument de risico-rendementsverhouding voor private kapitaalverschaffers verbeterd, zodat zij profiteren van een verhoging van het rendement in combinatie met een verlaging van het risico.
2. Hoofdlijnen van de regeling
De regeling biedt participatiefondsen de mogelijkheid een lening van het ministerie van Economische Zaken te verkrijgen voor het verkrijgen van participaties in technostarters. Een fonds kan op deze wijze maximaal 50% van de investeringen financieren met de lening. Van de inkomsten die het fonds uit de participaties ontvangt dient een beperkt deel te worden doorgeleid naar het ministerie. In de beginperiode, totdat de kosten van het fonds zelf voor het verkrijgen van de participaties zijn gedekt, kan het fonds 80% van de inkomsten behouden. Indien de participaties alles bij elkaar genomen winstgevend worden – ook de bijdrage van het ministerie is dan uit de inkomsten terugbetaald, kan het fonds opnieuw 80% van de inkomsten behouden. In de tussenliggende periode bedraagt dit percentage 50%.
Omdat de investeringsperiode niet langer mag zijn dan zes jaar en participaties na uiterlijk zes jaar moeten worden vervreemd, geldt de lening voor ten hoogste twaalf jaar. De lening wordt renteloos verstrekt en het startersfonds is niet verplicht tot aflossing of terugbetaling, daargelaten de hiervoor bedoelde regeling voor de overboeking van inkomsten uit participaties.
Participaties via startersfondsen
De regeling heeft als uitgangspunt zoveel mogelijk aan te haken bij de commerciële praktijk. Daarom worden investeringen in technostarters niet rechtstreeks gedaan maar door tussenkomst van private participatiefondsen, in de regeling startersfondsen genoemd. Op deze wijze wordt bevorderd dat private partijen participatiefondsen oprichten – hetgeen ook indirect de interesse in en de financiering van technostarters ten goede komt. Private partijen kunnen in dit kader onder andere venture capitalists zijn, maar ook informal investors, grote bedrijven en regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Bestaande participatiemaatschappijen kunnen bijvoorbeeld door het voordeel dat de lening biedt in een risicovoller segment en met kleinere bedragen investeren dan zij nu doen. Anderzijds kunnen informal investors, z.g. business angels, door in het fonds een samenwerking aan te gaan juist grotere bedragen investeren in technostarters. Het startersfonds kan met gebruikmaking van de lening van het ministerie participaties in technostarters verkrijgen.
De investeringsbeslissingen worden genomen door het fonds en niet door de overheid. Het ministerie van Economische Zaken wil niet als speler op de markt opereren. Het fonds moet – binnen bepaalde algemene randvoorwaarden – daarom zelf bepalen in welk bedrijf zij wil investeren, hoeveel en hoelang.
Het ministerie zal zich niet bemoeien met deze investeringsbeslissingen en zal verzoeken van het startersfonds om de investeringsbijdrage slechts toetsen aan de randvoorwaarden. Om toch te kunnen garanderen dat de regeling op de juiste wijze wordt uitgevoerd wordt ‘aan de poort’ een vrij streng selectieproces gehouden: fondsen moeten bij de aanvraag van de lening aantonen dat zij voldoen aan de criteria voor een startersfonds en dat zij op deze wijze kwalificeren voor deelname aan de regeling. Hieronder wordt daar nader op ingegaan.
Ingevolge de regeling richten startersfondsen zich exclusief op het wegnemen van de ‘equity gap’ voor technostarters. Alleen jonge bedrijven die in technologisch opzicht innovatief zijn vallen onder de doelgroep van technostarters. De verschaffing van risico-kapitaal heeft de vorm van het nemen van aandelen in het bedrijf van de technostarter, waarbij eventueel aanvullend een achtergestelde lening kan worden verstrekt. Een technostarter kan op deze wijze kapitaal verkrijgen dat varieert tussen € 100.000,– en € 2.500.000,–.
In de fase die voorafgaat aan die van een operationeel bedrijf, bij het schrijven van een ondernemingsplan en bij het oprichten van zijn onderneming, is de kapitaalbehoefte van technostarters over het algemeen nog beperkt. De Regeling subsidieprogramma kennisexploitatie biedt hiervoor ook bepaalde voorzieningen. Technostarters ondervinden vooral financieringsproblemen voor kapitaal van € 100.000,– tot € 2.500.000,–. Het betreft veelal de eerste en eventueel de tweede financieringsronde van het bedrijf van een technostarter. De seed-faciliteit voorziet juist in deze kapitaalbehoefte en vergroot daarmee de overlevings- en (door)groeikansen van technostarters. Verder is het uitdrukkelijk de bedoeling dat startersfondsen de nodige begeleiding geven aan de technostarters waarin zij investeren.
Terugbetaling en hefboomwerking
De seed-faciliteit kan worden beschouwd als een offensieve maatregel omdat de hoeveelheid risico-kapitaal die voor technostarters beschikbaar is, aanzienlijk wordt vergroot en het risico van private investeerders wordt verlaagd. Terugbetaling aan de overheid vindt immers alleen plaats voor zover de participatie inkomsten oplevert en niet naar rato van het ingebrachte kapitaal maar in een verhouding die voldoende gunstig is voor de fondspartijen. In de beginfase van terugbetaling wordt hun risico beperkt, in de slotfase van terugbetaling wordt hun winst gemaximaliseerd.
Dit tezamen levert een hefboomwerking op voor het rendement van fondsdeelnemers en zal daarom naar verwachting private partijen stimuleren (meer) te gaan investeren in technostarters.
De terugbetalingsverhouding tussen private partijen en de overheid van achtereenvolgens 80–20%, 50–50% en 80–20% is gebaseerd op de volgende gronden:
1. de risico-rendement-verhouding moet in zijn totaal aantrekkelijk genoeg zijn om private investeerders te overtuigen om in technostarters te investeren;
2. de risico-rendement-verhouding moet in elk geval aan de ‘down-side’ van het fonds het meest worden verbeterd. Daarom is gekozen is voor een verhouding van 80–20% in de eerste fase. Overigens is het netto-rendement lager omdat de private partijen de totale kosten van het fondsmanagement dragen (circa 30–50% van het geïnvesteerde bedrag).
3. De verhouding van 50–50% in de tweede fase is gebaseerd op de doelstelling dat de overheid zijn lening in beginsel terugbetaald wil hebben maar dat het anderzijds voor de private investeerders ook aantrekkelijk blijft om inkomsten te genereren in deze fase.
4. De verhouding van 80–20% in de derde fase stimuleert het fondsmanagement ertoe de aantrekkelijke derde fase te bereiken. In de praktijk zal overigens de derde fase niet altijd worden gehaald.
Afweging ten opzichte van alternatieve instrumenten
Bij de inrichting van de seed-faciliteit zijn drie varianten beoordeeld: de overheid verstrekt investeerders een garantiestelling; de overheid biedt technostarters zelf financiële middelen; de overheid treedt op als co-financier door leningen aan private participatiefondsen te verstrekken. Doorslaggevend voor de keuze van het model van co-financiering is dat dit meer dan de eerste twee alternatieven uitzicht biedt op vergroting van het aantal verschaffers van risico kapitaal in Nederland en vergroting van de omvang van dat kapitaal in de markt. Bovendien kan het model van co-financiering relatief marktconform worden uitgewerkt: de risico’s van private investeerders worden verkleind maar blijven relevant als stimulans voor een verstandig investeringsbeleid; de overheid deelt niet alleen in de risico’s maar ook in de winst.
De seed-faciliteit is één van de actielijnen van het TechnoPartner-programma. De effectiviteit van dit programma zal worden gemeten aan de hand van de totaal gerealiseerde omzet van door het TechnoPartner-programma ondersteunde technostarters.
Deze indicator verschaft informatie over zowel het aantal technostarters als de kwaliteit (succes) van de technostarters. De invloed van het TechnoPartnerprogramma wordt ingeschat op 35 procent (te weten € 450 miljoen) van de totale omzetgroei gerealiseerd door technostarters in 2010 ten opzichte van 2003. De Seed-faciliteit draagt hieraan bij. Meer specifiek zal het succes van deze regeling worden gemeten aan de hand van het aantal opgerichte fondsen, de mobilisatie van risico-kapitaal voor technostarters en het aantal participaties in technostarters.
Het TechnoPartner-programma zal in 2010 worden geëvalueerd. Deze regeling zal deel uitmaken van die evaluatie.
De seed-faciliteit wordt uitgevoerd door TechnoPartner Platform, SenterNovem. De faciliteit heeft het karakter van een tender-regeling op grond waarvan startersfondsen een subsidie in de vorm van een lening kunnen krijgen. Startersfondsen kunnen jaarlijks gedurende drie maanden daarvoor een aanvraag indienen die wordt beoordeeld op de formele vereisten, maar ook op de kwaliteit van het fondsplan, de ervaring en deskundigheid van het fondsmanagement e.d. Een adviescommissie zal de minister adviseren of aanvragen aan de maat zijn en, zo ja, hoe de aanvragen zich onderling verhouden.
Indien het beschikbare budget niet toereikend is om alle aanvragen die op zich aan de voorwaarden voldoen te kunnen toewijzen, worden alleen de aanvragen gehonoreerd die de hoogste plaats in de rangorde innemen. Indien de aard van de aanvragen daartoe aanleiding geeft, zal de minister de aanvragen tevoren kunnen laten analyseren op financiële en andere aspecten.
Fondsen: kwalificatie-, afwijzings- en rangschikkingscriteria
Startersfondsen moeten de vorm van een NV, BV, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap hebben. De regeling sluit hiermee aan bij de praktijk waarin participatiefondsen meestal één van deze rechtsvormen hebben. Ook een fonds dat is opgericht naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie en met een vergelijkbare rechtsvorm kan een aanvraag indienen. De voorwaarde ten aanzien van de rechtsvorm strekt ertoe dat in elk geval is voorzien in een aantal elementaire juridische aspecten van de fonds-organisatie.
Het gaat hier steeds om z.g. closed end funds, dwz. fondsen die alleen investeringen doen overeenkomstig de seed-faciliteit. Zonder een dergelijke beperking zou het startersfonds participaties met en zonder overheidsbijdrage in portefeuille kunnen hebben, hetgeen zou nopen tot een reeks van administratieve maatregelen om financiële transparantie te waarborgen.
Het is niet eenvoudig te beoordelen of een startersfonds daadwerkelijk in staat is goede investeringen in technostarters te doen. Het is ook niet mogelijk zekerheden op dit vlak te creëren. Wel is het mogelijk te beoordelen of het startersfonds dat een lening vraagt, voldoet aan enkele wezenlijke karakteristieken ten aanzien van het fonds en de fondspartijen, het fondsbeheer en het participatiebeleid.
De opzet van het fonds moet blijkens de statuten e.d. transparant te zijn; er moeten geen indicaties zijn dat fondspartijen niet betrouwbaar zijn. Het fondsmanagement moet beschikken over relevante ervaring, deskundigheid en netwerk, zowel voor het verkrijgen, beheren en afstoten van participaties als voor het begeleiden van de betreffende technostarters. Het participatiebeleid dient in een fondsplan te worden neergelegd. Daarbij gaat het onder meer om de doelgroep waarin het fonds wil investeren – het technologische terrein van deze technostarters, hun levensfase en geografische focus – , de investeringsstrategie – hoe worden technostarters benaderd en, na een investeringsbeslissing, begeleid; de mate waarin naast aandelenkapitaal achtergestelde leningen worden verstrekt – , de exit-strategie, de opzet en kosten van het fondsbeheer en de waarborgen voor een behoorlijke handelwijze. Het plan wordt beoordeeld op zijn houdbaarheid en effectiviteit naar de doelgroep toe.
Om te bevorderen dat voor de beoordeling van aanvragen de relevante informatie, op een eenvoudig vergelijkbare wijze, beschikbaar komt, wordt voor de aanvraag een formulier gehanteerd waarin op deze aspecten nader wordt ingegaan. Het model voor dit formulier is als bijlage bij deze regeling gevoegd.
Bij verstrekking van een lening wordt vervolgens een leningsovereenkomst gesloten tussen het startersfonds en de minister. In deze overeenkomst is het nodige bepaald over het verdere verloop van de subsidierelatie, zoals de wijze waarop uitbetalingen voor concrete participaties plaatsvinden, de vaststelling van de hoofdsom na afloop van de investeringsperiode en de wijze van terugbetaling. Een standaard leningsovereenkomst is als bijlage bij de regeling gevoegd.
Met deze privaatrechtelijke vormgeving is het mogelijk betere waarborgen voor de overheid als financier in te bouwen. Onder meer wordt zo bewerkstelligd dat de overheid kan optreden als gewoon schuldeiser indien een startersfonds onverhoopt failliet zou gaan.
Misbruik en oneigenlijk gebruik
De seed-faciliteit laat bewust veel ruimte aan private financiers voor de inrichting van een startersfonds en het voeren van een op de eigen leest en wensen geschoeid participatiebeleid. Dat veronderstelt dat fondsen waaraan een lening wordt verstrekt deze verantwoordelijkheid waarmaken en tegelijk dat er de nodige drempels zijn om misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling tegen te gaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan investeringen die ertoe leiden dat het risico of verlies van eerdere investeringen deels op de overheid wordt afgewenteld; vervreemding van participaties aan verwante partijen tegen kunstmatig lage prijzen; abnormaal hoge kosten van fondsbeheer. De regeling bevat met het oog hierop de nodige voorzieningen.
Ten eerste geeft de rechtsvorm van het fonds bepaalde waarborgen ten aanzien van de verslaglegging (jaarrekening) en persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders.
Ten tweede biedt de beoordeling vooraf een belangrijke waarborg voor de betrouwbaarheid van een fonds en de fondspartijen. Ten derde wordt vereist dat ten minste drie onderling onafhankelijke partijen, elk zonder meerderheidsbelang, in een fonds deelnemen, dit om tegen te gaan dat één belang doorslaggevend is voor het participatiebeleid. Als ten minste twee partijen een investeringsbeslissing moeten steunen, verkleint dat de kans dat een fonds van het rechte spoor afraakt. Ten vierde dienen fondsen waaraan een lening wordt verstrekt de nodige informatie aan de minister te verstrekken, zowel per verkrijging en beëindiging van een participatie als jaarlijks. Overigens kan de minister ook zelf de vinger aan de pols houden: hij kan een vertegenwoordiger als toehoorder laten deelnemen aan overleg van het startersfonds over investeringen. Indien de informatie daartoe aanleiding geeft, kan de minister nadere gegevens opvragen of verzoeken een accountantsbeoordeling of taxatie te laten verrichten. Dit bevordert naar verwachting het ‘zelfreinigend vermogen’ omdat fondspartijen niet het risico zullen willen nemen een slechte naam te krijgen. Bovendien wordt de lening slechts verstrekt voor de investeringskosten zelf, dus met uitsluiting van de beheerskosten. En de fondsbeheerder zal door de financiers van het fonds worden aangesproken op de winstgevendheid van de investeringen. Indien niettemin mocht blijken dat een startersfonds niet voldoet aan zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst, kan de minister de overeenkomst opzeggen en daarbij het geleende geldbedrag opeisen.
5. Europeesrechtelijke aspecten
Bij de vormgeving van de seed-faciliteit is nagegaan in hoeverre de Europese regels inzake staatssteun aan de orde zijn. De faciliteit valt binnen de termen van de Mededeling van de Commissie van 21 augustus 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op risicokapitaalmaatregelen (2001/C 235/03). In beginsel zou sprake kunnen zijn van staatssteun aan de fondspartijen, het fonds zelf en de technostarters waarin geïnvesteerd wordt. Omdat bij de seed-faciliteit geen beheerskosten worden vergoed, is in zoverre in elk geval geen sprake van bevoordeling van het startersfonds. Voor het overige geldt dat de seed-faciliteit, getoetst aan de criteria die de Commissie in de genoemde mededeling heeft neergelegd, als verenigbaar met de regels van staatssteun kan worden beschouwd. Deze beoordeling steunt op de volgende overwegingen.
Ook al investeren de startersfondsen op een in de markt gebruikelijke wijze, indirect is niettemin volgens de Commissie sprake van een zekere mate van staatssteun aan de technostarters. De omvang hiervan is echter moeilijk te kwantificeren. Geconcludeerd kan worden dat de maatregel toelaatbaar is onder meer omdat de technostarter krachtens de regeling in elk geval moet vallen onder de definitie van een middelgrote, kleine of micro-onderneming. Omdat verder is vereist dat technostarters ten hoogste vijf jaar bij de Kamer van Koophandel ingeschreven zijn, zal het in de praktijk steeds om kleine of micro-ondernemingen gaan. Verder kan worden geconstateerd dat deze steun eenmalig is in die zin dat technostarters niet naderhand voor dezelfde activiteiten opnieuw steun van de overheid zullen kunnen krijgen.
Ook is sprake van staatssteun aan de fondspartijen vanwege de voor deze partijen gunstige leningsvoorwaarden. In dit geval is onder meer van belang dat de fondsen winstgericht en ook overigens marktconform dienen te opereren en dat het aandeel van de overheidsbijdrage in de investering ten hoogste 50% bedraagt.
De seed-faciliteit is aangemeld bij de Commissie met het oog op toetsing op verenigbaarheid met de staatssteunregels.
Omdat de Commissie nog niet haar standpunt heeft bepaald op het moment van voorgenomen publicatie van de regeling, is deze aangevuld met een clausule dat geen aanspraken aan de regeling kunnen worden ontleend tenzij de Commissie heeft geoordeeld dat de regeling verenigbaar is met de staatssteunregels.
Bij de voorbereiding van deze regeling is zoals gebruikelijk bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt met minimale lasten voor de doelgroep. Hiervoor is al aangeduid dat bij de vormgeving van de seed-faciliteit ook andere varianten, zoals: subsidie- en garantie-instrumenten, zijn beoordeeld op effectiviteit en doelmatigheid. De thans gekozen vormgeving van de seedfaciliteit biedt de beste vooruitzichten voor het halen van de beleidsdoelstellingen bij minimale lasten. De regeling laat bewust veel ruimte voor de startersfondsen bij het doen van investeringen in technostarters. Met het oog op de beoogde marktconformiteit en om de administratieve lasten van de startersfondsen te beperken is de seed-faciliteit in overleg en afstemming met partijen uit de markt ontwikkeld.
De rapportageverplichtingen aan het ministerie sluiten zoveel mogelijk aan bij de in de markt gebruikelijke informatievoorziening aan particuliere investeerders. Dit betekent dat de regeling nauwelijks leidt tot verzwaring van de administratieve lasten aangezien veel informatie al wordt verzameld en verstrekt aan de particuliere geldverstrekkers van de fondsen. Aan de overheid kan dan met minimale inspanning dezelfde informatie worden geleverd.
De administratieve lasten voor een startersfonds in de fasen van aanvraag, uitvoering en vaststelling van de subsidie bedragen naar schatting gemiddeld ca € 5.000,–, € 13.000,– resp. € 12.000,–. Het betreft de gebruikelijke werkzaamheden voor het opstellen van de aanvraag, voortgangsrapportages en eindverantwoording. Verder vergt het opnemen van geld onder de leningsovereenkomst en het uitbetalen aan het ministerie van een deel van de inkomsten uit participaties bepaalde administratieve handelingen. Indien ervan uit wordt gegaan dat jaarlijks zes aanvragen worden gedaan en drie aanvragen worden toegewezen, beslaat het totale bedrag aan administratieve lasten voor alle aanvragende fondsen over de gehele looptijd van de subsidie in totaliteit € 497.355. Rekening houdende met een deelname van 15 fondsen en een looptijd van tien jaar, bedragen de administratieve lasten per fonds per jaar ca. € 3.300,–
Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft te kennen gegeven dat het een nadere beoordeling van de administratieve lasten van deze regeling niet noodzakelijk acht.
De omschrijving van kapitaalvennootschap strekt ertoe naast de Nederlandse NV en BV (met beperkte aansprakelijkheid) ook kapitaalvennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een andere Lid-Staat van de EG onder de reikwijdte van deze regeling te brengen. Voor de omschrijving wordt enerzijds teruggegrepen op richtlijn 68/151/EEG die een lijst van deze vennootschappen bevat, en anderzijds op de omschrijving die is opgenomen in het voorstel voor een richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen.
In onderdeel c wordt de doelgroep van technostarters gedefinieerd overeenkomstig de definitie in de Regeling subsidieprogramma kennisexploitatie. Kort samengevat geldt dat alleen innovatieve bedrijven die nog in de beginfase verkeren binnen de doelgroep vallen.
Ten eerste is in algemene zin tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om een technologisch vernieuwende activiteit, dat wil zeggen een nieuwe technische vinding of nieuwe combinatie van bestaande technologie die aan het fysieke product of de dienst van de technostarter ten grondslag ligt. Het is niet noodzakelijk dat de betrokkene zelf de vinding heeft gedaan of de nieuwe toepassing heeft bedacht.
Om te bewerkstelligen dat alleen beginnende bedrijven onder de regeling vallen, gelden de criteria dat het bedrijf nog niet langer dan vijf jaar mag zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en dat het bedrijf dient te voldoen aan de definitie van een middelgrote, kleine of micro-onderneming zoals gehanteerd in de Europese staatssteunregels. Een onderneming wordt als zodanig aangemerkt als het aantal werknemers en de omzet of het balanstotaal onder bepaalde grenswaarden blijven. Indien een andere onderneming in de betreffende onderneming overheersende zeggenschap heeft of ten minste over 25% van het kapitaal of de stemrechten daarin beschikt, is in beginsel voor de toepassing van de definitie het aantal werknemers en de omzet of het balanstotaal van beide ondernemingen bepalend.
Overigens is in deze bepaling ook tot uitdrukking gebracht dat de beoordeling of de onderneming van een technostarter voldoet aan de Europese definitie ten tijde van de eerste participatie dient plaats te vinden. De participatie kan immers gevolgen hebben voor de status van de onderneming als middelgrote, kleine of micro-onderneming. Bij toepasselijkheid van het criterium in deze situatie zou de regeling aan zijn doel voorbij schieten.
Deze bepaling verbijzondert de doelgroep van technostarters tot die van technostartervennootschappen. Startersfondsen kunnen alleen participaties nemen in technostarters met een kapitaalvennootschap, zoals apart is gedefinieerd, die hun primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoeren. Dit laat onverlet dat producten, processen of diensten in het buitenland kunnen worden geleverd Tenslotte zijn technostarters die behoren tot bepaalde economische sectoren uitgesloten omdat voor deze ondernemingen reeds adequate financieringsvoorzieningen bestaan. Onder deze categorie vallen niet technostarters die producten of diensten leveren ten behoeve van deze sectoren. Zij zijn derhalve niet uitgezonderd van deze regeling.
In dit onderdeel wordt het begrip startersfonds afgebakend. Wat de rechtsvorm van dergelijke fondsen betreft is rekening gehouden met enerzijds het belang van voldoende transparantie en een duidelijk regime voor het beheer, anderzijds met de bestaande praktijk. Fondsen worden vaak ingericht als vennootschap onder firma, in het bijzonder als commanditaire vennootschap. Bijgevolg kunnen – naast NV’s en BV’s met beperkte aansprakelijkheid – ook dergelijke vennootschappen als startersfonds kwalificeren. Hetzelfde geldt voor vergelijkbare vennootschappen naar het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Unie.
Het vereiste dat er ten minste drie aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten zijn, zonder dat één van hen de overwegende zeggenschap uitoefent, dient ertoe te bevorderen dat fondsen evenwichtig opereren bij het verstrekken van risico-kapitaal.
Juist door de betrokkenheid van verscheidene partijen wordt de kans verkleind dat een eenzijdig belang van een financier van het fonds de overhand gaat voeren.
Een fonds dient – blijkens de statuten of de overeenkomst – te zijn gericht op het financieren van technostartervennootschappen overeenkomstig het bepaalde in deze regeling. Impliciet in de verstrekking van risico-kapitaal is dat het fonds de technostartervennootschappen naar vermogen begeleidt bij de opbouw van het bedrijf.
Het startersfonds dient zich te beperken tot deze activiteiten om te voorkomen dat per startersfonds een financieel complexe situatie ontstaat. Indien immers een fonds ook ‘gewone’ participaties zou kunnen nemen, zouden deze afzonderlijk moeten worden geadministreerd om deze regeling – in het bijzonder de bepalingen over de verrekening van inkomsten – te kunnen toepassen. Omdat de startersfondsen gebonden zijn aan het verkrijgen en beheren van participaties op grond van deze regeling en in verband met de daarvoor in deze regeling bepaalde termijnen zal een startersfonds in beginsel niet langer dan twaalf jaar bestaan.
Ook buitenlandse partijen kunnen in een startersfonds participeren. Het ligt in de lijn der verwachting dat startersfondsen in Nederland gevestigd zullen zijn. Vestiging in het buitenland compliceert naar verwachting de beoordeling en begeleiding van in Nederland actieve technostartervennootschappen aanmerkelijk.
Ingevolge de doelstelling van de regeling staat de verstrekking van risicodragend kapitaal voorop. Blijkens onderdeel g wordt als zodanig beschouwd een participatie in de vorm van aandelenkapitaal, al dan niet in combinatie met een achtergestelde vordering. Op deze wijze wordt aangesloten bij de in het staatssteunregime gehanteerde benadering.
Indien een aandelenparticipatie uit emissies is verkregen, kan uit een latere emissie een volgende aandelenparticipatie worden verkregen. Voor de toepassing van deze regeling worden deze participaties dan als afzonderlijke participaties beschouwd. Waar in de regeling wordt gesproken over het verkrijgen van een participatie, betreft dat het tijdstip waarop de overeenkomst terzake wordt gesloten. De eigendomsverkrijging vindt eerst later plaats, bijv. door de volstorting van aandelen.
Teneinde een passend financieringspakket te kunnen aanbieden geeft de regeling het startersfonds de mogelijkheid om in combinatie met aandelenkapitaal achtergestelde vorderingen te verstrekken. Zoals blijkt uit de omschrijving in onderdeel f betreft het een financieringsvorm die zeer dicht tegen aandelenkapitaal aan ligt, gelet op het feit dat de vordering niet door enige vorm van zekerheid is gedekt en de uitdrukkelijke achterstelling van de crediteur.
Het fondsplan vormt de basis voor de beoordeling van de subsidie-aanvraag. Uit het fondsplan moet daarom blijken hoe het startersfonds de verschaffing van risico-kapitaal aan technostartervennootschappen vorm zal geven. In de regeling zijn bewust zo min mogelijk beperkingen aan het participatiebeleid van de fondsen opgenomen. Zo is het bijv. mogelijk dat meerderheidsparticipaties worden genomen. Het is aan het fonds in zijn fondsplan aannemelijk te maken dat ook dan de verschaffing van risico-kapitaal, voor een beperkte periode, voorop staat en niet het verkrijgen van (overwegende zeggenschap in) technostartersondernemingen.
Het investeringsbudget is het totale bedrag dat ten hoogste zal worden besteed voor het verkrijgen van participaties gedurende de investeringsperiode. Het investeringsbudget omvat zowel de bijdragen van de aandeelhouders of de hoofdelijk aansprakelijke vennoten als de bijdragen van de minister op grond van deze regeling als de eventuele bijdragen van een ander bestuursorgaan of de Europese Commissie.
Omdat de subsidie-aanvraag wordt verricht door een startersfonds in de vorm van een NV, een BV met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap wordt steeds ook de vennootschap direct gebonden. Subsidieverstrekking vindt derhalve plaats aan de vennootschap van het fonds en op deze vennootschap rusten ook de subsidieverplichtingen.
Het startersfonds dient bij zijn subsidie-aanvraag een plan te voegen dat aan bepaalde uitgangspunten voldoet. Ten eerste dient de periode waarin wordt geïnvesteerd ten hoogste zes jaar te beslaan, gevolgd door een periode van desinvestering van ten hoogste zes jaar. Ten tweede gelden minima en maxima voor de participaties per technostartervennootschap: de financiering per technostarter dient in een bandbreedte van € 100.000,– tot € 2.500.000,– te vallen. Een startersfonds kan zo bijv. twee participaties van € 1.000.000,– in een technostartervennootschap verkrijgen. Ten derde geldt dat de gemiddelde totale financiering per technostarter niet meer dan € 800.000,– bedraagt. Ten vierde geldt dat aan een technostartervennootschap per halfjaar ten hoogste € 500.000,– aan liquide middelen kunnen worden verstrekt. Indien een startersfonds op basis van een ondernemingsplan van oordeel is dat er reden is voor een totale participatie van bijv. € 2.000.000,–, dient het dit kapitaal fasegewijs te verschaffen.
De beschikking tot verstrekking van een subsidie in de vorm van een lening zal in de praktijk vergezeld gaan van een aanbod aan het startersfonds een overeenkomst tot geldlening met de minister te sluiten. De minister gebruikt daarvoor het model dat als bijlage bij de regeling is opgenomen, met dien verstande dat hij dit model kan aanvullen indien dat zinvol is voor het doel van de subsidieverstrekking.
Het model voor de leningsovereenkomst bevat onder meer de voorwaarde dat het startersfonds zich beperkt tot de uitvoering van het fondsplan. In samenhang met de regeling voor opname van de lening, opgenomen in artikel 3 van de model-overeenkomst, impliceert dit ook dat alleen participaties worden genomen waarin de financiële bijdrage van de minister is verdisconteerd. Voor zover het startersfonds op basis van zijn fondsplan het eigen deel van de inkomsten van participaties aanwendt om nieuwe participaties te nemen, dienen de gebruikelijke stappen te worden gezet voor het opnemen van een bedrag op grond van de leningsovereenkomst.
Zoals bepaald in het vijfde lid van dit artikel kan de standaard-overeenkomst zonodig worden aangevuld, bijv. om rekening te kunnen houden met het specifieke karakter van de fondspartijen.
Het bedrag van de geldlening aan het startersfonds bedraagt in beginsel 50% van het totale investeringsbudget. Op grond hiervan verstrekt de minister in beginsel voor elke participatie 50% van de verkrijgingsprijs. Om het voor deze regeling jaarlijks beschikbare budget optimaal te kunnen benutten, geldt echter een maximum voor het bedrag van de geldlening.
Bijgevolg kan zich de situatie voordoen dat de geldlening minder dan 50% van het investeringsbudget bedraagt. Ook voor de financiering per participatie geldt dan dit lagere percentage.
Het voorgaande kan als volgt worden verduidelijkt met een voorbeeld. Voor 2005 is een budget beschikbaar van € 11.600.000,–. De drie fondsen die het hoogste in de rangorde staan vragen bijv. tezamen om een lening van € 8.600.000,–, terwijl het als vierde gerangschikte fonds een lening van € 4.000.000,– vraagt. Het vierde fonds beschikt zelf over middelen van dezelfde omvang, terwijl een lening van slechts € 3.000.000,– kan worden verstrekt. Het startersfonds kan ervoor kiezen de eigen middelen te verlagen tot € 3.000.000,–. In dat geval blijft de lening 50% uitmaken van het investeringsbudget. Het startersfonds kan echter ook besluiten toch € 4.000.000,– aan eigen middelen in te zetten. In dat geval heeft het fonds een investeringsbudget van € 7.000.000,– en maakt de lening daarvan niet 50% uit, maar slechts ca 43%.
Voorts geldt op grond van het derde lid een anti-cumulatiebepaling. Bijgevolg bedraagt de geldlening navenant minder indien voor het investeringsbudget andere financiële bijdragen van nationale overheden of van de Europese Commissie zijn verstrekt. Ook in dat geval is het aandeel van de geldlening aan het investeringsbudget minder dan 50%.
Voor de jaren vanaf 2005 zal jaarlijks het subsidieplafond voor deze regeling worden vastgesteld. Om te voorkomen dat bij niet tijdige vaststelling van het subsidieplafond aanspraken ontstaan die uitgaan boven het beschikbare budget, is in het derde lid bepaald dat in dat geval een plafond van € 11.600.000,– geldt. Naar verwachting zal het jaarlijkse budget hoger liggen.
Het eerste lid voorziet in de instelling van zogenaamde tenderperioden.
Het in het tweede lid bedoelde aanvraagformulier zijn verkrijgbaar bij TechnoPartner, SenterNovem, postbus 91344, 2509 AC ’s-Gravenhage. In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder is in ieder geval het fondsplan. Op basis daarvan wordt de aanvraag beoordeeld. Daarom dient het in detail uitgewerkt te zijn. Het is van groot belang dat uit het fondsplan blijkt dat het project goed is doordacht en uitgewerkt. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere doelstelling, een duidelijke omschrijving van het investeringsproces en -beleid, van de organisatorische structuur en van de verwachte knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de eventuele fasering, de expertise van de fondsbeheerders en van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectplan hoort een begroting.
Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).
Zonodig zal een fondsplan nader geanalyseerd worden vanuit specifieke financieel-economische deskundigheid. De aanvraag wordt – in een voorkomend geval vergezeld van de hiervoor bedoelde analyse – ter advisering aan de Adviescommissie risico-kapitaal technostarters voorgelegd. De in artikel 8 genoemde afwijzingsgronden en rangschikkingscriteria zijn leidend voor de advisering door de Adviescommissie. Na ontvangst van het advies van de commissie besluit de minister vervolgens over de aanvraag, waarbij hij in de regel het advies zal volgen.
In het tweede lid zijn de gronden voor afwijzing van een aanvraag opgenomen. Op grond van onderdeel a van het tweede lid dienen aanvragen in elk geval te voldoen aan de formele vereisten die in deze regeling zijn gesteld. De belangrijkste daarvan zijn opgenomen in de artikelen 1 en 2. Overigens kan op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies afwijzend moeten worden beslist, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.
De tweede grond die in het tweede lid wordt genoemd, ziet op de financiële draagkracht van het startersfonds. Voorkomen moet worden dat de minister de beschikbare middelen committeert voor een startersfonds dat uiteindelijk zelf niet de benodigde middelen beschikbaar heeft. Met het oog hierop dient de aanvrager aannemelijk te maken dat hij beschikt of zal kunnen beschikken over de benodigde middelen.
De derde grond houdt verband met de noodzaak dat het startersfonds bij zijn investeringen niet dient te worden geleid door specifieke belangen van één of meer fondsdeelnemers of andere betrokkenen die niet stroken met die van het fonds. Het fonds dient onafhankelijk te opereren. Indien een fonds lid is van de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen, is het overigens gebonden aan een gedragscode die onder meer een aantal bepalingen over een zorgvuldige en ethische handelwijze bevat.
De vierde grond houdt verband met de notie dat het investeren in technostarters niet mogelijk is zonder dat het startersfonds de goede deskundigheid, ervaring en netwerken in huis heeft. Dit staat er overigens niet aan in de weg dat z.g. business angels een startersfonds vormen. Zij kunnen evengoed over deze capaciteiten beschikken.
Tenslotte dient een fondsplan voldoende te zijn onderbouwd om te kunnen beoordelen of het een redelijke kans van slagen heeft.
Het derde lid bevat de criteria voor de rangschikking van aanvragen die niet op de eerder genoemde gronden worden afgewezen. Deze criteria dienen ertoe voorrang te kunnen geven aan startersfondsen die op basis van hun aanvraag de meeste kans van slagen hebben en daarbij de meeste toegevoegde waarde, gegeven de doelstelling te voorzien in de financieringsleemte voor technostarters. Het criterium van de bijdrage aan de opbouw van succesvolle technostarterondernemingen valt uiteen in enkele onderliggende criteria, te weten de kwaliteit van het plan, de mate van zekerheid dat het plan ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd – met inbegrip van de bij de private partijen beschikbare middelen – en het effect van het plan in relatie tot de doelstelling van de regeling. Bij het doelmatigheidscriterium gaat het onder meer om de prijs-kwaliteitsverhouding en de omvang van de beheerskosten.
Op grond van het vijfde en zesde lid kan de minister onder omstandigheden een hoger bedrag toekennen dan het in artikel 3, eerste lid, bedoelde maximum. Gelet op het specifieke karakter van deze regeling zal zich de situatie kunnen voordoen dat goede aanvragen niet ten volle kunnen worden gehonoreerd terwijl anderzijds het jaarlijkse budget voor de regeling niet geheel kan worden benut. In dat geval zou de regel van het maximum-bedrag, die is gesteld om een spreiding over verscheidene aanvragen te bevorderen, aan zijn doel voorbij schieten. Om die reden kan in een dergelijk geval voor een aanvraag die kan worden toegewezen en die voldoende hoog is gerangschikt is, een hogere lening dan het maximum worden verstrekt.
Het voorgaande kan met een voorbeeld worden verduidelijkt. Voor 2005 is een budget van € 11.600.000,– beschikbaar. Er worden slechts twee aanvragen voor leningen van ieder € 6.000.000,– ingediend, waarbij de betreffende startersfondsen elk een zelfde bedrag aan eigen middelen beschikbaar hebben. Indien deze aanvragen beide voor toewijzing in aanmerking komen, kan voor de aanvraag die als eerste is gerangschikt een lening worden verleend van € 6.000.000,– en voor de andere aanvraag een lening van € 5.600.000,–.
Een ontwerp van deze regeling is aangemeld bij de Europese Commissie met het oog op toetsing op verenigbaarheid met de staatssteunregels. De Commissie heeft nog niet haar formele standpunt bepaald op het moment van voorgenomen vaststelling en publicatie van de regeling. Vermeden moet worden dat de minister aanspraken op grond van deze regeling zou moeten honoreren terwijl anderzijds de Commissie van oordeel is dat de regeling of onderdelen daarvan niet verenigbaar zijn met het recht van de Europese Gemeenschappen. Om die reden wordt in dit artikel bepaald dat geen aanspraken aan de regeling kunnen worden ontleend tenzij de Commissie heeft geoordeeld dat de regeling verenigbaar is met de staatssteunregels.
Dit artikel bevat dezelfde begripsomschrijvingen als artikel 1 van de regeling, voor zover relevant. De onderdelen n en o bevatten aanvullende bepalingen inzake de begrippen ‘fondspartij’ en ‘eigen bijdrage’. Met dit laatste begrip wordt gedoeld op de daadwerkelijk door het startersfonds uit eigen middelen verrichte betalingen, dit ter onderscheiding van de middelen die het fonds beschikbaar heeft of zal hebben voor het investeringsbudget.
Omdat de overeenkomst voor de Staat wordt aangegaan namens de Minister van Economische Zaken en de uitvoering onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvindt, is in de toelichting op de artikelen van de overeenkomst veelal het begrip ‘ministerie’gebruikt.
Dit artikel bevat de kern van de overeenkomst tot geldlening. Als gebruikelijk kan de verkrijger van de geldlening op bepaalde momenten bedragen van het geleende bedrag opnemen. Daarentegen is geen rente of aflossing verschuldigd. In plaats daarvan dient een bepaald deel van de inkomsten aan het ministerie te worden overgeboekt. Tevoren staat niet vast hoe hoog het bedrag is dat het ministerie op deze wijze ontvangt. Het kan lager maar ook hoger zijn dan de geleende geldsom.
In het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden om de looptijd van de lening te verlengen. Naar verwachting volstaat in de regel een looptijd van ten hoogste twaalf jaar – waarvan zes jaar voor investering en zes jaar voor desinvestering. Het is echter denkbaar dat een participatie aan het einde van deze periode sterk in waarde vermeerdert. Het zou dan ongewenst zijn als de overeenkomst zonder meer zou verplichten tot vervreemding van de participatie. Een zwaarwegend belang kan ook aan de orde zijn indien de bedrijfseconomische positie van de betreffende technostarter sterk zou worden geschaad bij handhaving van de uiterste termijn voor vervreemding van de participatie.
In het eerste lid van dit artikel is aangeduid hoe op grond van de overeenkomst tot geldlening bedragen kunnen worden opgenomen. Het kan zijn dat bij de verkrijging van een participatie overeen wordt gekomen dat het risico-kapitaal gefaseerd wordt overgeboekt aan de technostarter. Van belang is dat dan de opname plaats vindt indien het startersfonds ook betalingen aan de technostarter gaat verrichten of al heeft verricht. Anders zou het opgenomen startersfonds zonder reden gedurende langere tijd middelen van de staat onder zich hebben.
Op grond van het tweede en derde lid dient het startersfonds bij opname van de lening kenbaar te maken dat de betreffende participatie kan worden aangemerkt als een participatie in de zin van de overeenkomst.
Aan het einde van de investeringsperiode kan het totale bedrag dat feitelijk van de lening is opgenomen worden vastgesteld. Om hierover duidelijkheid te verschaffen informeert het ministerie hierover het startersfonds.
In dit artikel is het regime voor overboeking van inkomsten uit participaties aan het ministerie uitgewerkt. Op grond van het eerste lid dient deze overboeking direct plaats te vinden, dat wil zeggen binnen een maand nadat de inkomsten door het startersfonds zijn ontvangen. Een uitzondering geldt voor inkomsten die niet op geld waardeerbaar zijn, zoals opties. Deze inkomsten dienen op grond van het vijfde en zesde lid op een later tijdstip, maar vóór verloop van de looptijd van de overeenkomst tot geldlening, te worden verrekend met het ministerie.
In het tweede lid en derde lid wordt onderscheid gemaakt in perioden met een daaraan gerelateerd overboekingspercentage. Zodra de inkomsten uit de participatie op dezelfde hoogte zijn als de eigen bijdrage van de fondspartijen, respectievelijk het door het ministerie geleende bedrag, verandert het percentage dat aan het ministerie moet worden overgeboekt. Dit percentage bedraagt in de perioden A, B en C respectievelijk 20%, 50% en 20% indien dat het bedrag van de geldlening de helft van het investeringsbudget uitmaakt. Deze percentages dienen echter naar rato te worden verlaagd indien de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt. Dit kan het gevolg zijn van het feit dat het budget van de minister niet toereikend was voor de gevraagde lening of dat het startersfonds ook een bijdrage heeft ontvangen van een ander bestuursorgaan of van de Europese Commissie.
In dit artikel worden de randvoorwaarden voor het verkrijgen van participaties bepaald. Voordat het startersfonds een participatie verkrijgt dient het na te gaan of aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. In het fondsplan dient te worden aangeduid hoe het fonds deze beoordeling zal doen.
Dit geldt onder meer ten aanzien van het vereiste dat participaties alleen kunnen worden verkregen in een bedrijf dat voldoet aan de criteria van technostartervennootschap, zoals bepaald in artikel 1, onderdeel d. Ten aanzien van de criteria voor een technostartervennootschap is het bijv. denkbaar dat het fonds bij zijn beoordeling van het innovatieve karakter van het bedrijf mede afgaat op het al dan niet beschikken over een z.g. S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Deze verklaring wordt door SenterNovem van het Ministerie van Economische zaken afgegeven aan bedrijven die z.g. speur- en ontwikkelingswerkzaamheden laten verrichten. Met behulp van de S&O-verklaring komt het desbetreffende bedrijf in aanmerking voor een verminderde afdracht voor loonbelasting en premies voor volksverzekeringen.
Ingevolge het tweede lid kunnen participaties alleen tegen betaling van een geldsom worden verkregen. Op deze wijze wordt de transparantie van het participatiebeleid en de uitvoerbaarheid van de regeling bevorderd.
Ingevolge het derde lid kan het startersfonds geen participaties verkrijgen indien recentelijk meer middelen aan de technostartervennootschap zijn onttrokken dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering. Op deze wijze wordt verhinderd dat de participatie waarbij de geldlening van de Staat wordt gebruikt, feitelijk dient als herfinanciering van een bestaande vordering of reeds uitgegeven aandelen. Dan zou de regeling aan zijn doel voorbij schieten.
Het vierde lid bevat de randvoorwaarde dat niet meer dan één startersfonds in dezelfde technostarter een participatie kan verkrijgen. Hiermee wordt cumulatie van participaties die in zekere zin als staatssteun kunnen worden aangemerkt voorkomen.
Het vijfde lid beoogt te voorkomen dat onheldere relaties tussen het startersfonds en de technostarter ontstaan als gevolg van reeds bestaande zakelijke relaties tussen de technostarter en betrokkenen bij het startersfonds. Als betrokkenen kunnen hier worden beschouwd degenen die een rol spelen bij de besluitvorming over participaties, zoals de fondsbeheerder, aandeelhouders en dergelijke.
Het is van belang dat de vervreemding van participaties gebeurt op een wijze waarbij de belangen van de Staat niet tekort wordt gedaan. Een vervreemding binnen twee jaar is niet gebruikelijk en bergt het risico in zich dat de participatie ten koste van de technostarter wordt vervreemd. Verder moet ook voorkomen worden dat bij de vervreemding sprake is van een oneigenlijke belangenvermenging van startersfonds, fondsbeheerder en aandeelhouders of vennoten. In verband hiermee is in het tweede lid bepaald dat de vervreemding tegen een marktconforme prijs moet plaatsvinden. Indien vervreemding plaatsvindt aan betrokkenen bij het fonds, kan de kans op belangenvermenging op voorhand aanwezig worden geacht. In dat geval worden aanvullende eisen gesteld om de marktconformiteit van de prijs te garanderen.
In dit artikel zijn zowel algemene als specifieke bepalingen opgenomen om te bevorderen dat het investeringsbeleid van het fonds aansluit bij de doelstelling van de regeling. De algemene bepalingen betreffen de noodzaak van een actief en winstgericht beleid waarbij de nodige maatregelen worden genomen om belangenverstrengeling tegen te gaan. Indien daartoe aanleiding is kan de minister op grond van het derde lid een persoon machtigen overleg van het startersfonds bij te wonen.
Een voorbeeld van belangenverstrengeling en de mogelijke gevolgen daarvan is de situatie waarin een aandeelhouder van een startersfonds die tevens aandeelhouder is van een ander participatiefonds, participaties van het ene naar het andere fonds overdraagt tegen kunstmatige prijzen, waardoor het startersfonds benadeeld wordt.
In het vierde lid is bepaald dat betrokkenen bij het fonds geen medewerking verlenen aan participaties van derden tegen niet-marktconforme voorwaarden. Op deze wijze wordt voorkomen dat men het vereiste van marktconformiteit door tussenkomst van derden kan ontwijken.
Het vijfde en zesde lid bevatten bepalingen om te voorkomen dat de beheerskosten van het fonds overmatig zijn, zowel ten aanzien van de kosten voor de begeleiding van technostarters die aan deze technostarters in rekening worden gebracht, als ten aanzien van het jaarlijkse budget voor alle beheerskosten.
In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de administratie en de informatieverstrekking van het startersfonds aan het ministerie. De in het tweede en derde lid bedoelde verslaglegging biedt het ministerie de mogelijkheid de uitvoering van het fondsplan te beoordelen. Gevoegd bij de verantwoording die per participatie plaatsvindt kan het ministerie aan de hand van de jaarlijkse verslaglegging, vergezeld van een accountantsverklaring, bepalen of het startersfonds bij het verkrijgen, beheren en vervreemden van participaties de in de overeenkomst bepaalde verplichtingen in acht neemt. Aan het einde van de desinvesteringsperiode zullen in beginsel alle participaties vervreemd zijn en het relevante deel van de inkomsten is alsdan overgeboekt aan het ministerie. Niettemin is het wenselijk dat aan het einde van de looptijd van de overeenkomst wordt vastgesteld dat geen verplichtingen op grond van de overeenkomst resteren. Om die reden is in het zesde lid bepaald dat het ministerie alsdan het startersfonds daarover informeert.
Zonodig kan de overeenkomst door de Staat worden opgezegd op de in het eerste lid genoemde gronden. Op grond van onderdeel a kan opzegging plaatsvinden indien het startersfonds zijn verplichtingen niet nakomt. Daarnaast is opzegging door de Staat mogelijk indien de status van het startersfonds is gewijzigd, hetzij doordat het aantal aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten lager is geworden dan het minimum, hetzij indien faillissement of een vergelijkbare voorziening van het startersfonds is aangevraagd, hetzij bij ontbinding van het startersfonds. Tenslotte kan de Staat de overeenkomst opzeggen indien deze als gevolg van Europeesrechtelijke ontwikkelingen niet langer in overeenstemming zou zijn met de regels van de Europese Gemeenschap ten aanzien van staatsteun. In dat geval kunnen bestaande verplichtingen immers niet in alle gevallen gecontinueerd worden.
Voor zover deze opzeggingsgronden verband houden of verband kunnen houden met een tekortkoming die hersteld kan worden, dient op grond van het tweede lid de Staat daarvoor de gelegenheid te bieden.
Bij opzegging kan de Staat in elk geval aanspraak maken op terugbetaling van de onder de lening opgenomen bedragen, verminderd met de reeds van het startersfonds ontvangen overboekingen.
Voor zover de Staat verwacht dat de participaties die het startersfonds heeft ten tijde van de opzegging inkomsten voor de Staat zullen genereren die uitkomen boven het aan het startersfonds geleende bedrag, zal de Staat daarvoor schadevergoeding van het startersfonds kunnen eisen. Het ligt in de rede dat de partijen bij opzegging van de overeenkomst in onderhandeling treden en in een vaststellingsovereenkomst regelen hoe de overeenkomst tot geldlening dient te worden afgewikkeld.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
C.E.G. van Gennip
Overeenkomst tussen:
1. De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat,
vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken;
2. ...., hierna te noemen startersfonds;
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. kapitaalvennootschap:
1°. een vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB EG L 65), of
2°. een kapitaalvennootschap die ten tijde van de eerste verstrekking van risicodragend kapitaal op grond van deze regeling is ingericht naar het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, die rechtspersoonlijkheid bezit, een apart vermogen heeft dat bij uitsluiting voor de schulden van de vennootschap kan worden aangesproken en op grond van haar nationale wetgeving onderworpen is aan garantievoorwaarden zoals bedoeld in Richtlijn 68/151/EEG van de Raad om de belangen van zowel deelgerechtigden als derden te beschermen;
c. technostarter: een rechtspersoon
1°. die voor eigen rekening en risico producten, processen of diensten – niet zijnde adviezen – verkoopt en levert, die zijn gebaseerd op een nieuwe technische vinding of een nieuwe toepassing van bestaande technologie;
2°. die zijn onderneming heeft ingeschreven in het handelsregister van een Kamer van Koophandel en Fabrieken maar niet langer dan 5 jaar;
3°. wiens onderneming voldoet aan de definitie van een kleine of middelgrote onderneming, bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);
d. technostartervennootschap: een technostarter die
1°. een onderneming drijft in de vorm van een kapitaalvennootschap, en
2°. zijn primaire bedrijfsactiviteiten in Nederland uitvoert,
behoudens voor zover de onderneming behoort tot de economische sectoren van landbouw, visserij of aquacultuur;
e. achtergestelde vordering: een vordering van het startersfonds ten laste van een technostartervennootschap
1°. die het startersfonds heeft verkregen door aan de technostartervennootschap geld ter leen te verstrekken,
2°. die niet door enige vorm van zekerheid is gedekt, en
3°. waarop de debiteur krachtens een daartoe strekkende bepaling in de akte van geldlening in geval van ontbinding, een akkoord na verlening van surseance van betaling of een akkoord in faillissement van de debiteur, eerst verplicht is rente en aflossing te betalen nadat alle andere op dat moment bestaande schulden van de debiteur zijn voldaan, met uitzondering van de schulden die voortvloeien uit leningen waaraan een bepaling van gelijke aard als voornoemde bepaling is verbonden,
4°. terwijl ingevolge de vorenbedoelde akte van geldlening de crediteur afstand heeft gedaan van alle rechten tot verrekening van de rente en aflossing;
f. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:
1°. een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die direct of indirect:
– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
– volledig aansprakelijk vennoot is van of
– overwegende zeggenschap heeft over
een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en
2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;
g. participatie: risicodragend kapitaal in de vorm van
1°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap die het startersfonds rechtstreeks van de technostartervennootschap heeft verkregen tegen volstorting van die aandelen in geld, of door omzetting van een achtergestelde vordering; of
2°. aandelen in het kapitaal van een technostartervennootschap als bedoeld onder 1° in combinatie met een achtergestelde vordering;
h. verkrijgingsprijs van een participatie: het bedrag in geld waarvoor het startersfonds de participatie heeft verkregen;
i. fondsplan: een plan van het startersfonds tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten die bestaan uit het verkrijgen, beheren en beëindigen van participaties en het begeleiden van de desbetreffende technostartervennootschappen;
j. investeringsperiode: de periode gedurende welke het startersfonds activiteiten verricht ter verkrijging van participaties;
k. investeringsbudget: de financiële middelen die het startersfonds beschikbaar heeft of zal hebben en die bestemd zijn om de verkrijgingsprijs van participaties te voldoen;
l. inkomsten: alle op geld waardeerbare voordelen die het startersfonds heeft uit de participatie, waaronder dividend, rente, aflossingen, opties, de prijs waartegen de participatie is vervreemd, de prijs waartegen de participatie door de desbetreffende technostartervennootschap is ingekocht of terugbetaald en de liquidatie-uitkering;
m. beheerskosten: alle kosten die het startersfonds maakt voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties, met inbegrip van de kosten van begeleiding van technostartervennootschappen, uitgezonderd de verkrijgingsprijs van de participaties.
n. fondspartij: een aandeelhouder of hoofdelijk aansprakelijk vennoot van het startersfonds;
o. eigen bijdrage: de geldelijke middelen die door de fondspartijen in het investeringsfonds zijn ingebracht en die daadwerkelijk zijn gebruikt voor het verkrijgen van participaties.
Artikel 2. Verstrekking lening
1. De Staat verstrekt het startersfonds voor het verkrijgen van participaties een renteloze geldlening tot een bedrag van € ..........., ...., met een looptijd van .... jaar, gegeven een investeringsbudget van € ..........., .....
2. De Staat kan de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek van het startersfonds verlengen indien daarvoor zwaarwegende economische redenen zijn.
3. Het startersfonds kan bedragen in contanten opnemen, telkens indien het startersfonds een betaling verricht ter verkrijging van een participatie, voor zover het totaal van de opgenomen bedragen niet hoger is dan het maximale bedrag van de geldlening.
4. Telkens indien het startersfonds inkomsten heeft verkregen uit een participatie boekt het een deel van deze inkomsten over aan de Staat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.
5. Het startersfonds is niet gehouden de uitstaande hoofdsom af te lossen, anders dan door de overboekingen bedoeld in het vierde lid.
Artikel 3. Opname van de lening
1. Indien het startersfonds een participatie heeft verkregen na de indiening van de aanvraag om subsidie op grond van de Regeling seed capital technostarters en over gaat of over is gegaan tot betaling aan de technostartervennootschap van de verkrijgingsprijs of van een deel daarvan, verricht de Staat op verzoek van het fonds een betaling aan het fonds ter hoogte van dat bedrag vermenigvuldigd met het percentage dat het maximale bedrag van de geldlening vormt van het investeringsbudget, met dien verstande dat de middelen die door een startersfonds per half jaar aan een technostartervennootschap worden verstrekt ten hoogste € 500.000,– bedragen.
2. Het startersfonds doet het verzoek om betaling met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model dat als bijlage 1 bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van de overeenkomst tot verkrijging van de participatie en van andere bescheiden als genoemd in het model.
3. De Staat verricht de betaling binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om betaling, tenzij hij van oordeel is dat het startersfonds niet heeft voldaan aan de ingevolge deze overeenkomst voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien het startersfonds failliet is verklaard of aan het fonds surséance van betaling is verleend of ten aanzien van fonds de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
4. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de investeringsperiode wat het totale bedrag is dat op grond van deze overeenkomst is opgenomen.
Artikel 4. Overboeking van inkomsten uit participaties
1. Indien het startersfonds inkomsten heeft uit een participatie, wordt daarvan een deel binnen een maand overgeboekt aan de Staat.
2. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt verschilt al naar gelang de inkomsten worden ontvangen in één van de volgende perioden:
a. periode A: vanaf het totstandkomen van deze overeenkomst tot het tijdstip waarop het totaal van de door het startersfonds uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdrage voor de verkregen participaties;
b. periode B: vanaf het onder a bedoelde tijdstip tot het tijdstip dat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de leningsovereenkomst opgenomen bedrag;
c. periode C: vanaf het tijdstip dat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de leningsovereenkomst opgenomen bedrag.
3. Het deel van de inkomsten dat aan de Staat wordt overgeboekt is
a. in periode A: 20 procent van de inkomsten, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het maximale bedrag van de geldlening en de noemer uit het investeringsbudget met uitzondering van de geldlening van de Staat;
b. in periode B: 50 procent van de inkomsten, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het maximale bedrag van de geldlening en de noemer uit het investeringsbudget met uitzondering van de geldlening van de Staat;
c. in periode C: 20 procent van de inkomsten, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het maximale bedrag van de geldlening en de noemer uit het investeringsbudget met uitzondering van de geldlening van de Staat.
4. Telkens indien het startersfonds een bedrag overboekt aan de Staat, informeert het de Staat over de aard van de inkomsten met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig een model, dat als bijlage 2 bij deze overeenkomst is gevoegd, onder bijvoeging van bescheiden als genoemd in het model, waaronder in geval van inkomsten uit vervreemding van de participatie de overeenkomst tot vervreemding van de participatie.
5. Indien het startersfonds inkomsten heeft uit een participatie die niet bestaan uit een geldsom, maakt het deze inkomsten te gelde voor het verloop van de in artikel 2, eerste lid, genoemde termijn.
6. Zodra de in het vijfde lid bedoelde inkomsten te gelde zijn gemaakt, boekt het startersfonds het in overeenstemming met het derde lid bepaalde deel van deze gelden over aan de Staat.
7. Op verzoek van de Staat verstrekt het startersfonds een accountantsverklaring dat het startersfonds bij de verkrijging, het bezit of de vervreemding van de participatie waaruit inkomsten aan de Staat zijn overgeboekt, in overeenstemming met deze overeenkomst heeft gehandeld.
Artikel 5. Verkrijging van participaties
1. Het startersfonds hanteert bij het verkrijgen van participaties in technostartervennootschappen de volgende voorwaarden:
a. de participaties worden verkregen gedurende een investeringsperiode van ten hoogste zes jaar, en deze worden uiterlijk zes jaar na afloop van de investeringsperiode vervreemd;
b. de totale verkrijgingsprijs van de participaties die gedurende de investeringsperiode in één technostartervennootschap worden verkregen, bedraagt ten minste € 100.000,– en ten hoogste € 2.500.000,–;
c. de gemiddelde totale verkrijgingsprijs van de participaties die een startersfonds gedurende de investeringsperiode per technostartervennootschap verkrijgt, bedraagt over alle technostartervennootschappen genomen ten hoogste € 800.000,–.
2. Bij of in verband met het verkrijgen van een participatie verstrekt het startersfonds geen andere goederen dan geld.
3. Het startersfonds verkrijgt geen participatie in een technostartervennootschap indien in de voorafgaande periode van twaalf maanden meer middelen aan de technostartervennootschap zijn onttrokken ten behoeve van derden dan noodzakelijk voor een redelijk te achten bedrijfsvoering, dan wel een verplichting tot een zodanige onttrekking is aangegaan.
4. Het startersfonds verkrijgt geen participatie in een technostartervennootschap indien een ander startersfonds in deze vennootschap reeds een participatie heeft, behoudens voor zover als gevolg van de nieuwe participatie de in artikel 3, eerste lid, onder b, en d bedoelde maxima niet worden overschreden.
5. Het startersfonds verkrijgt of behoudt geen participatie in de vennootschap van een technostarter indien een fondspartij, bestuurder of een beheerder of andere betrokkene bij het startersfonds een bedrijf uitoefent dat gelijk of verwant is aan het bedrijf van de technostarter terwijl tussen beide bedrijven een vaste afnemersrelatie bestaat.
6. Het startersfonds brengt voor het verkrijgen van participaties eigen geldelijke middelen in het investeringsbudget in tot ten hoogste € ..........., ....euro.
7. Het startersfonds verricht geen andere activiteiten dan de uitvoering van het fondsplan.
Artikel 6. Vervreemding van participaties
1. Het startersfonds vervreemdt een participatie niet eerder dan twee jaar na de verkrijging ervan, tenzij de Staat desgevraagd met vervreemding binnen deze termijn heeft ingestemd.
2. Het startersfonds draagt ervoor zorg dat vervreemding van een participatie gebeurt tegen een marktconforme prijs.
3. Indien het startersfonds een participatie geheel of voor een deel vervreemdt aan één van zijn fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen, draagt het er voor zorg dat ten minste een derde deel van de participatie wordt vervreemd aan onafhankelijke derden dan wel dat de prijs waartegen de vervreemding plaats vindt, is gebaseerd op een taxatie van twee onafhankelijke deskundigen.
Artikel 7. Fondsbeheer algemeen
1. Het startersfonds voert het fondsplan uit, voert daarbij een actief en winstgericht beleid voor het verkrijgen, behouden en beëindigen van participaties en begeleidt in dat kader technostartervennootschappen waarin een participaties is verkregen.
2. Het startersfonds hanteert een expliciete gedragslijn om het ontstaan van belangenverstrengeling te voorkomen en neemt ook overigens de in dit verband noodzakelijke maatregelen.
3. Desgewenst kan een door de minister daartoe gemachtigde persoon als toehoorder deelnemen aan overleg van een orgaan van het startersfonds over de uitvoering van het fondsplan.
4. Het startersfonds staat er voor in dat fondspartijen, bestuurders, beheerders of andere betrokkenen bij een startersfonds geen medewerking verlenen aan investeringen door een ander dan het startersfonds in een technostartervennootschap waarin het startersfonds een participatie heeft verkregen, indien deze investeringen niet tegen marktconforme voorwaarden plaatsvinden.
5. Het startersfonds bedingt van technostarters die in verband met participaties worden geadviseerd of begeleid geen vergoeding voor deze advisering respectievelijk begeleiding die hoger is dan hetgeen in de markt gebruikelijk is.
6. Het startersfonds richt het beheer zodanig in dat de jaarlijkse beheerskosten ten hoogste 5% van het investeringsbudget bedragen.
Artikel 8. Administratie en informatieverstrekking
1. Het startersfonds draagt ervoor zorg dat een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze gegevens kunnen worden afgelezen over de verkrijging, het beheer en de vervreemding van participaties, over de inkomsten uit deze participaties, over de ondernemingsresultaten van de desbetreffende technostarters en over de kosten van het fondsbeheer.
2. Het startersfonds informeert steeds na afloop van een periode van zes maanden de Staat schriftelijk over de voorstellen voor participaties die in de voorafgaande periode van zes maanden zijn ontvangen van technostartervennootschappen en over de besluitvorming die hierover bij het startersfonds heeft plaatsgevonden.
3. Het startersfonds brengt steeds binnen zes maanden na afloop van een periode van twaalf maanden aan de Staat schriftelijk verslag uit over de uitvoering van het fondsplan, met in het bijzonder een overzicht over de verkregen en de vervreemde participaties, de gerealiseerde verkrijgingsprijzen, de beheerskosten en de inkomsten, welk verslag vergezeld gaat van een accountantsverklaring die is opgesteld overeenkomstig een model dat als bijlage 3 bij deze overeenkomst is gevoegd, en met gebruikmaking van een controleprotocol dat als bijlage 4 bij deze overeenkomst is gevoegd.
4. Desgevraagd verstrekt het startersfonds de Staat gegevens en bescheiden over het beheer van het fonds en de verkregen participaties.
5. Na afloop van de looptijd van deze overeenkomst brengt het startersfonds een eindverslag uit omtrent de uitvoering en de resultaten van het fondsplan.
6. De Staat bericht het startersfonds na afloop van de looptijd van deze overeenkomst of het startersfonds naar zijn oordeel bij het verkrijgen en vervreemden van participaties in overeenstemming met deze overeenkomst heeft gehandeld.
Artikel 9. Status van startersfonds
1. Het startersfonds zal tijdens de looptijd van deze overeenkomst haar statuten of de overeenkomst waarbij zij is aangegaan niet wijzigen dan wel meewerken aan vermindering van haar kapitaal of aan een vermindering van het aantal aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten die niet behoren tot dezelfde groep tot minder dan drie, tenzij de Staat desgevraagd hiermee heeft ingestemd.
2. Het startersfonds doet onverwijld mededeling aan de Staat van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem, een verzoek tot faillietverklaring van hem of een verzoek om ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing te verklaren.
1. De Staat is gerechtigd deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen indien
a. het startersfonds tekort schiet bij de nakoming van één van zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst;
b. het aantal aandeelhouders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten die niet behoren tot dezelfde groep kleiner is geworden dan drie, behoudens voor zover de Staat desgevraagd hiermee heeft ingestemd;
c. ten aanzien van het startersfonds een verzoek bij de rechtbank is ingediend tot verlening van surseance van betaling, een verzoek tot faillietverklaring of een verzoek tot van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of een buitengerechtelijk akkoord aan crediteuren wordt aangeboden;
d. het startersfonds is ontbonden;
e. de Regeling seed capital technostarters niet langer verenigbaar is met de regels van de Europese Gemeenschappen ten aanzien van staatssteun.
2. Een opzegging op grond van het eerste lid, onder a en b, geschiedt uitsluitend nadat de Staat het startersfonds op de hoogte heeft gesteld van het voornemen tot opzegging en nadat deze in de gelegenheid is gesteld om een tekortschieten dat hersteld kan worden te herstellen binnen een redelijke termijn.
3. Bij een opzegging als bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, kan de Staat van het startersfonds het totale bedrag dat hij overeenkomstig artikel 3 aan het startersfonds heeft betaald, verminderd met het bedrag dat het startersfonds overeenkomstig artikel 5 aan hem heeft overgeboekt, direct opeisen.
1. Ieder geschil ten aanzien van deze overeenkomst zal bij uitsluiting worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter in het arrondissement Den Haag.
2. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Artikel 12. Adressering schriftelijke stukken
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder 1 gemelde partij worden gericht aan
Ministerie van Economische Zaken,
TechnoPartner, SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3, Den Haag.
Schriftelijke stukken ter uitvoering van deze overeenkomst bestemd voor de onder 2 gemelde partij worden gericht aan
....
Alle betalingen in verband met deze overeenkomst door het startersfonds geschieden door overmaking van de betreffende bedragen naar rekeningnummer 19.23.24.217 bij de Rabobank, ten name van TechnoPartner/SenterNovem, onder vermelding van het projectnummer
Deze overeenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de partijen.
........, ten deze vertegenwoordigd door
1. ...
2. ...
Deze overeenkomst is getekend op ..... te Den Haag
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-62-p19-SC69424.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.