Wijziging Subsidieregeling milieugerichte technologie

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 maart 2005, nr. DGM/SB2005022945, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Strategie en Bestuur, houdende wijziging van de Subsidieregeling milieugerichte technologie (wijziging Subsidieprogramma milieu & technologie)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling milieugerichte technologie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.2.1 komt te luiden:

Artikel 2.2.1

Het Subsidieprogramma milieu & technologie heeft tot doel het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten, die nieuw zijn voor Nederland, door projecten, gericht op:

a. het analyseren en verkennen van marktkansen of marktbelemmeringen op niet-technisch terrein ten behoeve van een succesvolle ontwikkeling of toepassing van het beoogde milieugerichte proces of product of van de beoogde milieugerichte dienst;

b. een eerste test of een eerste toepassing, niet zijnde een end-of-pipe technologie waarvoor alternatieven beschikbaar zijn, en die een aanzienlijke verbetering van de milieuefficiëntie in de doelgroep industrie tot stand brengt, of een aanzienlijke verbetering van de milieuefficiëntie in Nederland tot stand brengt, waarbij de doelgroep industrie een essentiële rol speelt; of

c. het onderzoeken van de mogelijkheid voor het aangaan van een samenwerkingsverband tussen partners die met elkaar gaan werken aan een specifiek milieugericht technisch probleem, en waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat dit redelijkerwijs niet door individuele partijen afzonderlijk kan worden opgelost en waarvan de beoogde oplossing bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen als bedoeld in de aanhef van dit artikel.

B

Artikel 2.2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In onderdeel a wordt ‘onder a, of’ gewijzigd in: onder a of c;.

2.

Onderdeel b komt te luiden:

b. het een preconcurrentieel ontwikkelingsproject, een demonstratieproject of een combinatie van beide betreft dat, respectievelijk die, gericht is op het realiseren van het bepaalde in artikel 2.2.1, aanhef en onder b, of.

3.

Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. het een zinvolle combinatie betreft van projecten als bedoeld onder a en b.

C

Artikel 2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1.

In onderdeel a wordt na ‘het uitvoeren van een nulmeting,’ ingevoegd: de kosten van certificering,.

2.

Onderdeel b komt te luiden:

b. het een project betreft als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder b of c, en het project in hoofdzaak gericht is op energiebesparing of CO2-reductie;.

3.

Onderdeel c wordt geletterd tot d.

4.

Er wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. het een project betreft als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c, en de aanvrager binnen 12 maanden, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, een project heeft afgerond als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c;

D

Na artikel 2.2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.3a

Een project als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c, komt tevens niet voor subsidie in aanmerking indien:

a. de subsidiabele kosten niet uitsluitend bestaan uit directe loonkosten en reiskosten als bedoeld in artikel 1.3, onder a, onder 2° en onder 6°, of

b. de looptijd van een project meer dan een jaar bedraagt.

E

Artikel 2.2.4 komt te luiden:

Artikel 2.2.4

Bij de beoordeling van aanvragen tot subsidieverlening worden, naast de in artikel 1.2, tweede lid, genoemde aspecten, tevens betrokken:

a. de mate waarin een project als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder b, een technisch en economisch risico inhoudt;

b. de mate waarin een project als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c, een economisch risico inhoudt;

c. de mate waarin de verschillende onderdelen van de bedrijfskolom bij het project betrokken zijn;

d. de mate van beoogde nieuwheid van het samenwerkingsverband indien het een project betreft als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c.

F

Artikel 2.2.5 komt te luiden:

Artikel 2.2.5

In afwijking van artikel 1.3, eerste lid, kunnen de berekening van het uurloon als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder a, onder 2°, en de vaststelling van het opslagpercentage voor algemene kosten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder b, geschieden overeenkomstig een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek.

G

Artikel 2.2.6 komt te luiden:

Artikel 2.2.6

1. In afwijking van artikel 1.4, onder d, geldt voor een preconcurrentieel haalbaarheidsproject als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c, een maximum subsidiepercentage van 50 tot een maximum subsidiebedrag van € 10.000,–.

2. In afwijking van artikel 1.4, onder e, is het maximum subsidiebedrag voor een preconcurrentieel ontwikkelingsproject € 350.000,–.

3. In afwijking van artikel 1.4, onder f, is het maximum subsidiebedrag voor een demonstratieproject € 350.000,–.

H

Artikel 2.2.7 komt te luiden:

Artikel 2.2.7

Niet tot subsidiabele kosten worden gerekend:

a. kosten die, ook al zijn deze niet betaald, voortvloeien uit verplichtingen die zijn aangegaan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening;

b. kosten die, ook al zijn deze niet betaald, zijn gemaakt voorafgaande aan de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening.

I

Artikel 2.2.8 komt te luiden:

Artikel 2.2.8

Het subsidieplafond bedraagt:

a. voor het jaar 2005: € 6.000.000,–, waarvan maximaal € 500.000,– voor projecten als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder c;

b. voor het jaar 2006: € 5.000.000,–.

J

Artikel 2.2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. behoort tot, en tevens een bedrijfsmatige activiteit uitvoert in, of zich richt op, een van de volgende categorieën van de Bedrijfsindeling Kamers van Koophandel en Fabrieken 1995: categorie 15 en de categorieën 17 tot en met 36, ook wel genoemd: de doelgroep industrie, en.

2.

Onderdeel c komt als volgt te luiden:

c. daarbij een redelijk belang heeft.

K

Artikel 2.2.11, tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend:

a. tot en met 4 oktober 2005;

b. van 1 maart 2006 tot en met 4 oktober 2006.

Artikel II

Paragraaf 2.2 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op subsidies voor projecten als bedoeld in die paragraaf die voor dat tijdstip zijn aangevraagd op grond van die regeling.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 maart 2005.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

§ 1. Algemeen

De onderhavige regeling voorziet in een aantal wijzigingen van de Subsidieregeling milieugerichte technologie. De wijzigingen betreffen een vernieuwd Subsidieprogramma milieugerichte technologie.

§ 2. Subsidieprogramma milieu & technologie

Het Subsidieprogramma milieu & technologie is gewijzigd ten opzichte van het eerdere subsidieprogramma (Staatscourant van 19 februari 2004 en Staatscourant van 20 juli 2004). De tweedeling in Technologie in de Markt en Toepassen in de Praktijk is vervangen door een driedeling Technologie in de Markt, Toepassen in de Praktijk en Samenwerken. Aan projecten Technologie in de Markt is de mogelijkheid toegevoegd aandacht te besteden aan energie. Ook is de doelgroep (‘industriële doelgroep’, zie artikel 2.2.10) enigszins anders geformuleerd. Het onderhavige programma is gericht op het hele Nederlandse industriële micro-, midden- en kleinbedrijf (MKB), waarbij het essentieel is dat verbeteringen binnen het Nederlandse industriële MKB worden gerealiseerd. De term ‘micro-onderneming’ komt voort uit de nieuwe definitie van MKB van de EU: bijlage bij de aanbeveling van de commissie nr. 2003/361/EG van 6 mei 2003 (PbEU L 124).

Doel en reikwijdte

Het subsidieprogramma milieu & technologie heeft tot doel het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten in Nederland. Het subsidieprogramma heeft drie onderdelen, die als volgt worden aangeduid:

– Technologie in de Markt, artikel 2.2.1, onderdeel a;

– Toepassen in de Praktijk, artikel 2.2.1, onderdeel b, en

– Samenwerken, artikel 2.2.1, onderdeel c.

Technologie in de Markt is gericht op aandacht voor oplossingen voor niet-technische knelpunten en kansen in de ontwikkeling en de toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Toepassen in de Praktijk stimuleert het toepassen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Samenwerken stimuleert de vorming van nieuwe samenwerkingsverbanden om daarmee milieutechnische knelpunten op te lossen of milieutechnische kansen te benutten.

Ingevolge artikel 1.2 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie moet een project in hoofdzaak in Nederland worden uitgevoerd. Ook moet het project in voldoende mate bijdragen aan de doelstellingen van het Programma milieu & technologie. Die doelstellingen hebben betrekking op de MKB-ondernemingen van de Nederlandse industrie (artikel 2.2.10): de zg. industriële doelgroep. De doelstellingen zijn milieugerichte innovaties in Nederland dóór de industrie tot stand gebracht of milieugerichte innovaties bínnen de industrie. In het programma milieu & technologie kunnen innovaties betrekking hebben op processen, producten of diensten of product-dienst combinaties.

Producten en diensten betreffen zowel producten en diensten ‘business to business’ als ‘business to consumer’. In het geval van business to business kan het gaan om een onderneming uit de industriële doelgroep die een innovatie uitvoert op een product waardoor bij de afnemer een milieuverdienste wordt gerealiseerd. De afnemer hoeft in dat geval niet te behoren tot de industriële doelgroep. Omgekeerd kan het ook gaan om een onderneming die niet behoort tot de industriële doelgroep. In dat geval test of implementeert deze een innovatie bij een onderneming die binnen de industriële doelgroep valt. De aanvrager moet te allen tijde belanghebbend zijn; dat wordt hieronder nader toegelicht. Als het gaat om producten of diensten van business to consumer, moet de aanvrager die een innovatief project uitvoert een onderneming zijn die binnen de industriële doelgroep van het programma valt.

Enkele voorbeelden.

Een recyclingbedrijf (is geen industriële doelgroep) heeft een proces ontwikkeld om een bepaalde grondstof op te werken. Het werkt samen met een bedrijf uit de industriële doelgroep om een pilotinstallatie te bouwen om te testen of de grondstof kan worden toegepast in het productieproces.

Of: een dienstverlener (is geen industriële doelgroep) biedt een service aan waarbij een metaalbedrijf gebruik kan maken van een milieuvriendelijk lakproces.

Of: een elektronicabedrijf (is industriële doelgroep) wil een innovatief milieuvriendelijk product op de markt brengen en gaat op beperkte schaal een consumententest uitvoeren die essentieel is voor de verdere implementatie.

Het bovenstaande houdt in, dat de MKB-ondernemingen centraal staan in het programma milieu en technologie. Er kunnen echter ook andere partijen bij de projecten betrokken zijn. Essentieel is dat de MKB-onderneming die subsidie aanvraagt (de ‘penvoerder’) belanghebbende is. Dit houdt het volgende in: De aanvrager speelt een actieve rol in het proces: zijn inbreng is noodzakelijk om bijvoorbeeld risico bij het project te verminderen en vereiste kennis en ervaring in te brengen. De aanvrager heeft te maken met een aantal problemen die moeten worden opgelost. De aanvrager vergroot zijn kennis en die komt ten goede aan toekomstige implementaties. De aanvrager maakt kosten. Het belang mag niet uitsluitend financieel zijn.

Het begrip ‘milieuverdienste’ is veelomvattend. Volgens artikel 1.1, onder c, is milieuverdienste het belang van een project voor de vermindering van de belasting van het milieu. In de toelichting op de SMT onder de kop ‘beoordelingsaspecten van aanvragen’ wordt het begrip milieuverdienste uitgewerkt. Samengevat gaat het om een gunstig verschil tussen de oude en de nieuwe situatie met betrekking tot onder andere milieuvervuiling, uitputbare en secundaire grondstoffen, emissies, hoeveelheid afval en mogelijk hergebruik van afval, toxiciteit en gebruiksduur. Voor het programma milieu en technologie geldt dat de (potentiële) milieuverdienste op een inzichtelijke en goed onderbouwde wijze moet worden gekwantificeerd. Voor het programma geldt als milieuverdienste datgene wat direct aan het project toe te rekenen valt en daarmee in Nederland (potentieel) wordt gerealiseerd. Andere, niet rechtstreeks aan het project toe te rekenen milieuvoordelen vallen onder het beoordelingsaspect toepassingsmogelijkheden. Bovenstaande geldt voor processen, producten en diensten.

Buitenlandse partijen mogen aan een project deelnemen, mits er een heldere betrokkenheid is van minimaal één Nederlandse partij. De Nederlandse partij moet belanghebbende zijn, dat wil in dit geval zeggen, dat deze de milieugerichte innovatie implementeert.

Om subsidie te kunnen aanvragen, hoeft niet te worden voldaan aan het zelfstandigheidscriterium (zie artikel 2.2.10, onderdeel a). Onder de kop ‘Doelgroepen’ wordt hier nader op ingegaan. Voor de bepaling van het maximale subsidiepercentage speelt het zelfstandigheidscriterium wèl een rol. Voor ‘zelfstandige ondernemingen’ geldt voor bepaalde projectcategorieën een namelijk hoger maximaal subsidiepercentage (artikel 1.4 van de Subsidieregeling milieugerichte technologie).

Voor het subsidieprogramma geldt dat de volgende projecten niet voor subsidie in aanmerking komen, namelijk projecten die gericht zijn op (artikel 2.2.3, onderdeel a): milieuzorg, bodembescherming, bodemsanering, kwaliteitszorg, bedrijfsinterne logistiek, het uitvoeren van een nulmeting, de kosten van certificering, het uitvoeren van een technologiescan van gangbare technologieën of het ontwikkelen van besturingssoftware. Projecten Toepassen in de Praktijk en Samenwerken mogen niet primair betrekking hebben op CO2-reductie of energiebesparing.

Met projecten die zich richten op ‘logistiek’ worden projecten bedoeld die zich richten op het verbeteren van bedrijfsinterne logistieke processen. Met projecten die zich richten op het uitvoeren van een ‘nulmeting’ worden projecten bedoeld die zich richten op het in kaart brengen van de milieubelasting van een proces of locatie. Projecten waarvan de subsidiabele projectkosten lager zijn dan € 15.000,–, komen evenmin voor subsidie in aanmerking (artikel 2.2.3, onderdeel d). Het subsidieprogramma loopt tot en met 4 oktober 2006. Aanvragen kunnen gedurende bepaalde perioden worden ingediend (artikel 2.2.11). Per kalenderjaar is een subsidieplafond vastgesteld (artikel 2.2.8). Dat betekent dat aanvragen die in een bepaald jaar worden ingediend nadat het subsidiebudget voor het betreffende jaar is uitgeput, worden afgewezen.

Technologie in de Markt (artikel 2.2.1, onderdeel a) behelst bevordering van industriële duurzaamheid door onderzoek naar niet-technische barrières in de ontwikkeling en toepassing van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten. De marktintroductie van nieuwe milieugerichte processen, producten en diensten komt onvoldoende van de grond vanwege niet-technische knelpunten. Vanuit zowel economisch als milieuperspectief is dit ongewenst. Ook voor het welslagen van innovaties zijn niet-technische aspecten van wezenlijk belang. De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) bepleit in een advies van juli 2003 een integrale benadering van het gehele innovatietraject met aandacht voor niet-technische aspecten.

Het programma milieu en technologie speelt in op genoemde nota’s en het AWT-advies, door expliciet aandacht te geven aan het belang van niet-technische aspecten bij het ontwikkelen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten.

Projecten Technologie in de Markt zijn preconcurrentiële haalbaarheidsprojecten. Zij richten zich op het analyseren en verkennen van marktkansen of marktbelemmeringen. Hierbij kan een veelheid aan niet-technische aspecten aan de orde komen. Het is de bedoeling dat na afronding van het project de projectpartners zicht hebben op de concrete acties die nodig zijn voor een succesvolle vervolgstap. Bijvoorbeeld richting marktintroductie van een milieugericht proces, product of dienst. Het kan hierbij gaan om een proces, product of dienst dat, respectievelijk die, zich in een willekeurige fase van een innovatietraject bevindt: vanaf het idee tot en met een uitontwikkeld proces, product of dienst.

In een project Technologie in de Markt moet het onderzoek naar niet-technische aspecten centraal staan. Hierbij wordt sterk de voorkeur gegeven aan projecten waarbij meerdere schakels uit de keten of andere belanghebbenden, zoals brancheverenigingen en producenten, betrokken zijn.

Het gaat bij projecten Technologie in de Markt om processen, producten of diensten die milieuvriendelijker zijn in vergelijking met gangbare alternatieven. De milieuwinst betreft de gehele levenscyclus. De analyse of verkenning is erop gericht de milieugerichte innovatie zo goed mogelijk te laten aansluiten op de markt. Dit kan door mogelijke niet-technische belemmeringen en kansen en de manier waarop hiermee kan worden omgegaan in een zo vroeg mogelijk stadium te onderzoeken. Deze aanpak leidt tot een gerichte en doeltreffende aanpak om een duurzaam proces, product of dienst op de markt te zetten. Op macroschaal levert dit een bijdrage aan de duurzaamheid van de Nederlandse samenleving. In dit verband wordt zowel de markt van ‘business to business’ (B2B) als van ‘business to consumer’ (B2C) bedoeld. Met andere woorden, Technologie in de Markt heeft betrekking op aspecten van de markt voor innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten voor de industriële doelgroep en aspecten van de markt voor de afzet van innovatieve, milieugerichte consumentenproducten en diensten.

Het introduceren van een nieuw proces, product of dienst in de markt gaat vaak moeizaam. Ook al werkt de technologie prima en is de prijs-kwaliteitverhouding goed, voor het product moet toch een plek op de markt worden veroverd, een plek tussen concurrenten. Voor goed ondernemerschap zijn dan ook allerlei niet-technische aspecten van belang. Technologie in de Markt omvat daarom veel méér aspecten dan alleen ‘de markt’, zoals: onderzoek naar financiering, kennisbescherming, partners en wet- en regelgeving. Deze aspecten worden op www.innovatietoolkit.novem.nl (t.z.t. via www.senternovem.nl) uitgebreid toegelicht. Voorbeelden van projecten Technologie in de Markt zijn het uitvoeren van een doelgroepenanalyse, analyse van kennisbeschermingsaspecten (b.v. de vraag al dan niet zelf te produceren of met licenties te werken, zelf te ontwikkelen of licenties te kopen), het onderzoeken welke knelpunten er zijn wat betreft maatschappelijke acceptatie, of hoe een alternatieve ketenlogistiek wordt opgezet), of het uitvoeren van een economische analyse (wat gaat/mag installatie/product kosten?).

Mogelijke projectresultaten kunnen zijn: een analyse van het financiële risico van een milieugerichte innovatie of van de toekomstige afzetmogelijkheden en daarmee van de mogelijke omzet als gevolg van een milieugerichte innovatie, een onderzoeksrapport waarin alternatieven worden beschreven die (beter) op de marktbehoeften aansluiten.

Activiteiten die niet voor subsidie in aanmerking komen zijn: het afsluiten van contracten, marketing, de daadwerkelijke marktintroductie en andere commerciële activiteiten (zoals b.v. reclame) en kennisoverdracht van leverancier naar individuele consumenten.

Technisch onderzoek komt bij projecten Technologie in de Markt evenmin voor subsidiëring in aanmerking (artikel 2.2.1, onderdeel a), tenzij het technisch onderzoek noodzakelijk is voor het succesvol kunnen uitvoeren van het niet-technisch deel van het project. Als het aandeel technisch onderzoek te groot wordt geacht, wordt het project niet als een project Technologie in de Markt beschouwd.

Volgens artikel 1.4, onderdeel d, is het maximale subsidiepercentage voor een preconcurrentieel haalbaarheidsproject 50% (met een maximum bedrag van € 100.000,–). Dit geldt zowel voor MKB-ondernemingen die aan het zelfstandigheidsbeginsel voldoen als voor MKB-ondernemingen die niet aan het zelfstandigheidsbeginsel voldoen.

Toepassen in de Praktijk (artikel 2.2.1, onderdeel b) bevordert industriële duurzaamheid door het stimuleren van het ontwikkelen en toepassen van innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten. Van reeds ontwikkelde innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten komt het vaak voor dat deze in onvoldoende mate, en soms geheel niet, door de industrie worden geaccepteerd. Toepassing vindt niet, of slechts beperkt plaats. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Onderkend zijn bijvoorbeeld de neiging van het bedrijfsleven om bij investeringen te kiezen voor standaardoplossingen in plaats van milieugerichte alternatieven. Dit kan te maken hebben met onbekendheid over dergelijke alternatieven. Een andere oorzaak kan zijn dat men vraagtekens zet bij de mogelijkheid om de milieugerichte innovatie te incorporeren in het eigen productieproces. Ook komt het voor dat innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten een ongunstige reputatie hebben en daardoor niet worden toegepast. Een onrealistische kijk op innovatieve, milieugerichte processen, producten en diensten is daarvan vaak de oorzaak. Ook kan het voorkomen dat men meent dat het toepassen van milieugerichte alternatieven hogere kosten met zich brengt.

Ingevolge artikel 2.2.1, onderdeel b, ondersteunt Toepassen in de Praktijk projecten die zich richten op een eerste test of een eerste toepassing van een milieugerichte innovatie in Nederland. De formele projectcategorieën hiervoor zijn respectievelijk preconcurrentiële ontwikkeling en demonstratieproject.

Een preconcurrentieel ontwikkelingsproject heeft de vorm van een pilotproject. Een pilotproject betreft het bouwen en beproeven van een kleinschalig prototype of dienst waarmee de werking of de toepassing van een bepaald proces, product of dienst kan worden aangetoond. Een pilotinstallatie is een installatie op kleinere schaal dan volledige schaalgrootte en is ongeschikt voor reguliere productievolumes, -afmetingen of -⁠snelheden, is ongeschikt voor commerciële toepassing en wordt na de ontwikkeling volledig ontmanteld. Een preconcurrentieel ontwikkelingsproject is de ontwikkelfase juist voorafgaand aan een demonstratieproject.

Bij een demonstratieproject vindt voor de eerste maal een implementatie van een nieuw milieugericht proces, product of dienst op volle schaalgrootte plaats. Hierbij is onder andere relevant in hoeverre het proces, product of dienst reeds in andere bedrijfstakken is ontwikkeld. Ook moet een demonstratieproject elementen van innovatie in zich hebben. Bij een demonstratieproject moet aantoonbaar aanzienlijk technisch en economisch risico aanwezig zijn (artikel 2.2.4, eerste lid, onderdeel a, en zie onder het kopje ‘beoordelingsaspecten aanvragen’).

Subsidiëring van demonstratieprojecten moet passen binnen de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG, C 37 van 3 februari 2001; zie artikel 1.3, vierde lid). Volgens de kaderregeling komen alleen de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van de milieudoeleinden voor steun in aanmerking. Om deze te kunnen vaststellen, geeft de kaderregeling onder meer de volgende aanwijzingen. De extra kosten van een investering zijn die kosten ten opzichte van een installatie die in technisch opzicht vergelijkbaar is, maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming wordt gehaald. Voorts moeten bij de berekening van de subsidiabele kosten de ‘extra opbrengsten’ van de nieuwe investering in beschouwing worden genomen. Onder ‘extra opbrengsten’ wordt verstaan: de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, kostenbesparingen zoals bijvoorbeeld energie-, grondstof- en brandstofbesparingen en opbrengsten van bijvoorbeeld bijproducten. Deze ‘extra opbrengsten’ dienen berekend te worden voor de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en worden van de subsidiabele kosten afgetrokken.

Voorbeelden van projecten Toepassen in de Praktijk zijn:

– het uitvoeren van een betrouwbaarheidstest voor een prototype;

– het uittesten van een nieuw proces;

– het voor het eerst in Nederland of binnen de sector toepassen van een innovatief; productieproces (demonstratieproject);

– het voor het eerst op volledige schaalgrootte toepassen van een innovatieve milieugerichte dienst.

Mogelijke projectresultaten zijn:

– verkregen inzichten waarmee het mogelijk is bij het produceren veel grondstof te besparen en tegelijk een aanzienlijk deel van de hoeveelheid grondstof te vervangen door gerecycled materiaal bij gelijk blijvende producteigenschappen;

– een gerealiseerde eerste toepassing van een milieuvriendelijk materiaal in een proces of product;

– een eerste toepassing van een milieuvriendelijke dienst of product-dienst combinatie;

– een onderzoeksrapport waarin is aangetoond dat een nieuwe milieugerichte innovatie commercieel toepasbaar is (preconcurrentieel ontwikkelingsproject).

Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen, zijn marktintroductieprojecten, toepassingsprojecten, investeringsprojecten (dit zijn projecten met een laag economisch en/of technisch risico) en activiteiten die verband houden met de import van (niet risicohoudende) buitenlandse processen, producten of diensten.

Het maximale subsidiepercentage (artikelen 1.4 en 2.2.6) voor een preconcurrentieel ontwikkelingsproject is 25%, maar voor aanvragers die geheel voldoen aan de definitie van micro, middelgrote en kleine ondernemingen volgens aanbeveling nr. 2003/361/EG van 6 mei 2003, is dit 35% (in beide gevallen met een maximum subsidiebedrag van € 350.000,–). Bij het bepalen van het maximale subsidiepercentage voor preconcurrentiële ontwikkelingsprojecten is het zelfstandigheidsbeginsel dus wél van toepassing. Voor demonstratieprojecten is het maximale subsidiepercentage 30% (met een maximaal subsidiebedrag van € 350.000,–).

De toevoeging van het onderdeel Samenwerken (artikel 2.2.1, onderdeel c) aan het Programma milieu & technologie betreft voorlopig een ‘pilot’. Het is een aanpak om binnen de kaders van het programma tegemoet te komen aan het beleidsvoornemen samenwerking tussen bedrijfsleven en andere organisaties te stimuleren. Na afloop van het programma zal de effectiviteit van het onderdeel Samenwerken worden geëvalueerd.

Het doel van Samenwerken is te komen tot een samenwerkingsverband tussen partners die bij voorkeur voor het éérst met elkaar gaan samenwerken. De toekomstige samenwerking moet gericht zijn op de oplossing van een complex milieugericht technisch knelpunt of de uitwerking van een kans op milieutechnisch gebied. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden dat dit niet door individuele partijen afzonderlijk kan worden opgelost. Het knelpunt of de kans mogen betrekking hebben op processen, producten of diensten die uitzicht bieden op een aanzienlijke milieuverdienste. Het onderdeel Samenwerken subsidieert het zoeken naar nieuwe, noodzakelijke, partners en het formuleren van een oplossingsrichting. Het is dus niet het vinden van de uiteindelijke milieugerichte technische oplossing of de uitwerking van de kans die door een project Samenwerken wordt gesubsidieerd, maar het voortraject.

De resultaten van een project Samenwerking moeten zijn:

– een samenwerkingsovereenkomst;

– een plan voor een vervolg, bijvoorbeeld:

• een plan voor een R&D-project met meerdere partners;

• een plan voor het duurzaam maken van een product gericht op diens gehele levenscyclus;

• een opstap naar een gezamenlijk project dat past binnen een nationaal programma dat gericht is op duurzaamheid;

• een stappenplan om te komen tot een project op het gebied van duurzaamheid dat past binnen het 6e of 7e kaderprogramma van de EU.

Zodoende is een project Samenwerken in principe een opstap naar een vervolgproject.

In het vervolgproject leiden de samenwerking en de uitvoering van het werkplan tot de oplossing van het specifiek technisch probleem of de uitwerking van de kans op het gebied van duurzaamheid. Door b.v. voortgezet onderzoek of verdergaande ontwikkeling kunnen binnen een termijn van enkele jaren nieuwe processen, producten of diensten tot stand komen of op bredere schaal worden toegepast.

Het verschil tussen dit programmaonderdeel Samenwerken en Innovatievouchers (Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004) is dat er bij Samenwerken een specifiek milieugericht technisch knelpunt of kans aan de orde wordt gesteld, de uiteindelijke samenwerkingsvorm niet a priori vaststaat en het eindresultaat een plan voor een vervolg is.

Ten opzichte van projecten Innovatiesubsidies Samenwerkingsprojecten (Besluit innovatiesubsidies Samenwerkingsprojecten, Staatsblad 2003, 494) is de samenwerkingspartner bij projecten Samenwerken niet bekend, en is het eindresultaat van het project geen technologische oplossing, maar een plan van aanpak voor een vervolg. Daarnaast is het onderdeel Samenwerken uitsluitend gericht op het industriële MKB en richt zich op een milieutechnisch onderwerp.

Voor een project Samenwerken moet het probleem of de kans met industriële duurzaamheid te maken hebben. Tevens moet het om een specifiek, goed omschreven, complex technisch probleem gaan, dat redelijkerwijs niet door een individuele partij en/of met inhuur van derden en/of door een consortium van bestaande partners kan worden opgelost. Voor het onderzoeken van mogelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van niet-technische knelpunten en kansen is Technologie in de Markt het aangewezen onderdeel.

Door projecten Samenwerken te subsidiëren wordt bij ondernemers risico weggenomen om, wellicht vergeefs, tijd te steken in het zoeken naar samenwerkingspartners voor complexe innovaties. Het is mogelijk dat het project leidt tot de conclusie dat geen samenwerking mogelijk is.

Qua samenwerking zijn diverse vormen denkbaar. Onder andere de volgende drie:

1. Samenwerking tussen ondernemingen die met hetzelfde milieuknelpunt kampen.

Indien twee of meer bedrijven geconfronteerd worden met een soortgelijk milieuknelpunt, kunnen zij in een project Samenwerking op zoek gaan naar de juiste binnen- en buitenlandse partners om het probleem op te lossen en een oplossingsrichting te ontwikkelen.

2. Samenwerking in de keten.

Projecten in een schakel van de keten kunnen leiden tot suboptimalisatie. Bijvoorbeeld doordat een milieuverbetering bij de ene onderneming leidt tot een knelpunt bij de andere onderneming, en doordat bij samenwerking tussen ketenpartners veel meer mogelijke oplossingen voorhanden zijn omdat tegelijk op meerdere plaatsen in de keten ingegrepen kan worden.

3. Samenwerking tussen ondernemingen die individueel niet maar gezamenlijk wel de expertise hebben om een knelpunt aan te pakken of een kans te benutten.

Een voorbeeld van samenwerking in de keten (2) is de productie en het gebruik van watergedragen lakken. De autofabrikant formuleert de eisen, de bouwer van de spuitapparatuur past de installaties aan, de lakfabrikant ontwikkelt een nieuw recept, een apparaatbouwer past de productielijn aan.

Een voorbeeld van samenwerking onder 3 is het volgende: Een onderneming die motorblokken fabriceert wordt geconfronteerd met een technologisch probleem bij het boren van de cilinders in nieuw milieuvriendelijk en taaier materiaal. Het probleem kan niet zelfstandig of met bekende partners worden opgelost. Binnen een project Samenwerken wordt gezocht naar geschikte partners. Die worden vervolgens gevonden in een bedrijf dat gespecialiseerd is in het waarnemen en positioneren met videosystemen, een materiaaldeskundige, een softwarebedrijf en een producent van industriële robots.

Niet subsidiabel zijn projecten die een overwegend verkennend of inventariserend karakter hebben. Evenmin projecten die gericht zijn op samenwerking met een partner waarvan verwacht mag worden dat deze bij de aanvrager bekend is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij onderdelen van onderzoeksinstituten die onderzoek doen dat specifiek gericht is op kennis en technologieën binnen bepaalde bedrijfstakken. Projecten die zich vooral richten op het vinden van in te huren derden zijn evenmin subsidiabel. Ook is inhuur van derden bij het uitvoeren van een project Samenwerken niet subsidiabel.

Als een project Samenwerking niet leidt tot het vinden van een partner, dan bevat het eindrapport een voldoende gedetailleerde beschrijving van de loop van het project en een verklaring van de redenen waarom geen geschikt samenwerkingsverband is gevonden.

Volgens artikel 2.2.3, onderdeel d, en artikel 2.2.6 moeten de subsidiabele kosten van een project Samenwerking minimaal € 15.000,– bedragen. De subsidiabele projectkosten mogen uitsluitend bestaan uit directe loonkosten en reiskosten. De maximale subsidie bedraagt 50% met een maximum van € 10.000,–.

Voor projecten Samenwerken is een apart aanvraagformulier beschikbaar.

Doelgroepen

Het subsidieprogramma is gericht op het industriële micro-, midden- en kleinbedrijf (artikel 2.2.10).

Dat geschiedt door enerzijds milieugerichte innovaties binnen deze doelgroep te stimuleren en anderzijds door de doelgroep te stimuleren milieugerichte innovaties te implementeren die ten goede komen aan de Nederlandse samenleving.

Voor het onderhavige programma milieu en technologie hoeven aanvragers niet te voldoen aan het ‘zelfstandigheidsbeginsel’ volgens artikel 3 van de bijlage bij aanbeveling nr. 2003/361/EG van 6 mei 2003 (PbEU L 124). Dit houdt in dat bedrijven met maximaal 250 werknemers, een maximale jaaromzet van € 50 miljoen en een maximaal balanstotaal van € 43 miljoen subsidie aan kunnen vragen, ook als ze voor méér dan 25% van het kapitaal of van de stemrechten in handen zijn van één onderneming of van verscheidene ondernemingen gezamenlijk die niet aan de definitie van kleine of middelgrote ondernemingen voldoen.

Onder de categorieën 15 en 17 tot en met 36 van BIK95 (artikel 2.2.10) vallen ondernemingen die de volgende industriële activiteiten verrichten:

15 vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken,

17 vervaardiging van textiel (incl. tapijt),

18 vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont,

19 vervaardiging van leer en lederwaren (geen kleding),

20 houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk (geen meubels),

21 vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren,

22 uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media,

23 aardolie- en steenkoolverwerkende industrie,

24 vervaardiging van chemische producten,

25 vervaardiging van producten van rubber en kunststof,

26 vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten (incl. beton),

27 vervaardiging van metalen in primaire vorm,

28 vervaardiging van producten van metaal (geen machines en transportmiddelen),

29 vervaardiging van machines en apparaten,

30 vervaardiging van kantoormachines en computers,

31 vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden,

32 vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparaten en benodigdheden,

33 vervaardiging van medisch apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen e.d. precisie- en optische instrumenten en uurwerken,

34 vervaardiging van auto’s, aanhangwagens en opleggers,

35 vervaardiging van transportmiddelen (geen auto’s, aanhangwagens en opleggers),

36 vervaardiging van meubels en overige goederen niet eerder genoemd.

Daarnaast kan een aanvraag ingediend worden door micro, kleine of middelgrote onderneming die een proces, product of dienst aanbiedt waarmee een proces, product of dienst bij een onderneming uit een van de genoemde BIK-categorieën aanzienlijk kan worden verbeterd of (deels) kan worden vervangen.

In artikel 2.2.10 is aangegeven welke doelgroepen subsidie kunnen aanvragen. Samenwerking met andere partijen wordt sterk aanbevolen: daarbij bestaat de voorkeur voor projecten waarbij diverse delen van de bedrijfskolom zijn betrokken, zoals, vanuit de aanbodzijde, de grondstofleveranciers en de toeleveranciers en, vanuit de vraagzijde, de eindgebruikers (toepassers van de ontwikkelde technologie). Het is aanbevelenswaardig de partij die tot de vraagzijde behoort op te laten treden als subsidieaanvrager. Grote ondernemingen kunnen als medeaanvrager of derde aan een project deelnemen. De penvoerder (hoofdaanvrager) moet een MKB-onderneming zijn die een (artikel 2.2.10, onderdeel c) redelijk belang heeft. Als vuistregel betekent dat een deelname aan het project voor tenminste 25%.

Beoordelingsaspecten aanvragen

Van de aspecten, genoemd in artikel 1.2, tweede lid, en artikel 2.2.4, wegen bij de beoordeling van preconcurrentiële haalbaarheidsprojecten Technologie in de Markt, de aspecten milieuverdienste, toepassingsmogelijkheden, slaagkans van het project en de mate waarin de verschillende onderdelen van de bedrijfskolom bij het project betrokken zijn zeer zwaar.

Bij de beoordeling van preconcurrentiële haalbaarheidsprojecten Samenwerken, wegen de aspecten milieuverdienste, toepassingsmogelijkheden, en nieuwheid van het samenwerkingsverband zeer zwaar.

Bij de beoordeling van preconcurrentiële ontwikkelingsprojecten wegen de aspecten milieuverdienste, oorspronkelijkheid, technisch risico, economisch risico en toepassingsmogelijkheden zeer zwaar.

Bij de beoordeling van demonstratieprojecten wegen de aspecten milieuverdienste, oorspronkelijkheid, technisch risico, economisch risico en toepassingsmogelijkheden zeer zwaar.

Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen moet er sprake zijn van risico. Zowel van technisch risico als van economisch risico. Technisch risico is de kans dat een project mislukt door technisch falen. Er is sprake van technisch risico als nog het nodige gedaan moet worden voordat de techniek kan worden toegepast. Dit mag niet beperkt zijn tot kleine technische aanpassingen, maar moeten innovatieve aanpassingen zijn: aanpassingen die niet onmiddellijk voor de hand liggen en een zekere technologische uitdaging hebben. Economisch risico is de kans dat een project mislukt (wordt gestopt) als gevolg van financieel falen c.q. onvoldoende financiële baten. Voor projecten preconcurrentiële haalbaarheid mogen de risico’s hoog zijn. Bij demonstratieprojecten moet sprake zijn van technisch risico (artikel 2.2.4). Is dat onvoldoende aanwezig, dan is sprake van een marktintroductieproject of een investeringsproject. Die projectcategorieën worden door het Programma milieu & technologie niet ondersteund. Milieuverdienste wordt afgezet tegen de best beschikbare technieken, processen, producten of diensten.

Verplichtingen subsidieontvanger

Ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Besluit milieusubsidies zal een subsidieontvanger in het kader van dit subsidieprogramma bij de afronding van het project een eindrapport moeten uitbrengen met een beschrijving van de voor het programma relevante gegevens en resultaten van het project. De door de subsidieontvanger te verstrekken gegevens dienen, mede gelet op het overdragen van kennis, op een heldere wijze te worden geformuleerd. Het bepaalde in artikel 10, onderdelen f en g, van het Besluit milieusubsidies betekent dat een subsidieontvanger, nadat de minister daar om heeft verzocht, mee dient te werken aan: openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, waarvoor subsidie is verleend, met uitzondering van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, en evaluatieonderzoek over de toepassing en de effecten van het Besluit milieusubsidies; in dit geval dienen de voor het evaluatieonderzoek benodigde projectgegevens evenzo beschikbaar te worden gesteld.

Voor projecten binnen het onderdeel Technologie in de Markt dient in het eindrapport met name een beschrijving te worden gegeven van de resultaten van de onderzochte haalbaarheid, en een beschrijving van de concrete vervolgstappen die nodig zijn voor een succesvolle marktintroductie. Ook moet worden vermeld op welke wijze de resultaten zijn verkregen.

Voor projecten Samenwerken moet het project in principe leiden tot een samenwerkingsovereenkomst en een plan van aanpak.

De kennis en ervaring die door de uitvoering van het project wordt opgedaan is vrijelijk beschikbaar voor alle Nederlandse ondernemingen. Het is wenselijk dat binnen de doelgroep een passende kennisoverdrachtsactiviteit wordt georganiseerd, zoals het geven van een presentatie, of het schrijven van een artikel in een branchetijdschrift of vakblad, niet zijnde reclamemateriaal. Een vast onderdeel van de projectuitvoering van een demonstratieproject is het organiseren van een excursie of een open dag.

Uitvoering subsidieprogramma

De uitvoering van dit subsidieprogramma is gemandateerd aan SenterNovem. Aanvragen tot subsidieverlening dienen dan ook bij SenterNovem, vestiging Utrecht, te worden ingediend. Aanvragen tot subsidieverlening die niet tijdig worden ingediend, zullen worden afgewezen.

Deze tekst en de aanvraagformulieren tot subsidieverlening en subsidievaststelling zijn te vinden op de website van SenterNovem.

SenterNovem

Catharijnesingel 59

3511 GG Utrecht

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel: 0900-60.80.600 (10 ct/min), of

070-37.35.277

E-mail: info@senternovem.nl

Internet: www.senternovem.nl/milieutechnologie

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 2004, 34; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20-12-2004 (Stcrt. 2004, 252).

Naar boven