Wijziging van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 maart 2005, nr. DGM/SB/BM 2005031074, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Strategie en Bestuur/Afdeling Bestuur en Maatschappij, houdende wijziging van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (Criteria projectsubsidies en subsidieplafonds voor 2005)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid dienen aanvragen met betrekking tot een projectsubsidie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, uiterlijk 17 mei 2005 en zijn ingediend bij Senternovem, secretariaat SMOM, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht, met gebruikmaking van een aldaar verkrijgbaar formulier.

2. In het derde lid (nieuw) wordt ‘de termijn, bedoeld in het eerste lid’ vervangen door: de termijnen, genoemd in het eerste en tweede lid.

B

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

1. Het subsidieplafond voor het jaar 2005 voor het verlenen van projectsubsidies bedraagt € 3.367.000.

2. Van het bedrag, genoemd in het eerste lid, is ten hoogste € 900.000 voor projectsubsidies als bedoeld onder artikel 6, tweede lid, onder a, beschikbaar.

3. Het subsidieplafond voor het jaar 2005 voor het verlenen van programmasubsidies bedraagt € 3.723.000.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2.

Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor een projectsubsidie komen uitsluitend in aanmerking:

a. projecten die gericht zijn op het bevorderen van een duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid;

b. projecten die anderszins bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.

D

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Voor de tekst wordt de aanduiding ‘2’ geplaatst.

2.

Voor het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:

a. de mate waarin het project gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse op het gebied van duurzame bedrijfsvoering, het project betrekking heeft op een op die probleemanalyse afgestemde doelgroep, op die doelgroep afgestemde middelen worden ingezet die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem en is voorzien in een adequate evaluatie van het project;

b. de mate waarin het project bijdraagt aan milieuverbetering of duurzame ontwikkeling;

c. de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande soortgelijke activiteiten;

d. de spreiding van de projecten over de verschillende thema’s, doelgroepen en actoren;

e. de aansluiting bij bestaande structuren, netwerken en activiteiten;

f. de mate waarin het project duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid stimuleert;

g. de mate waarin het project gericht is op het vergroten van de bewustwording binnen en buiten de overheid en de semi-overheid met betrekking tot duurzame bedrijfsvoering en op kennisoverdracht;

h. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project;

i. de mate waarin het project het aanbod van minder milieubelastende producten en diensten stimuleert door de vraag naar deze producten en diensten te vergroten.

3.

In het tweede lid (nieuw) komt de aanhef te luiden:

De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voor zover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:.

Artikel II

1. De Regeling Subsidieplafonds 2004 SMOM wordt ingetrokken.

2.

De regeling, genoemd in het eerste lid, blijft van toepassing op subsidies die in het jaar 2004 zijn aangevraagd.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 maart 2005.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

§ 1. Algemeen

De onderhavige regeling voorziet in de eerste plaats in een wijziging van de subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (SMOM) in die zin dat een nieuwe module voor het stimuleren van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid door maatschappelijke organisaties (hierna: module duurzame bedrijfsvoering) wordt ingesteld. In de tweede plaats worden in de SMOM de subsidieplafonds voor het jaar 2005 voor projectsubsidies en programmasubsidies vastgesteld. Voor de module duurzame bedrijfsvoering wordt in 2005 € 900.000 uit het reguliere SMOM-budget voor projectsubsidies beschikbaar gesteld. De in artikel 5a ingevoerde budgetten kunnen nog gewijzigd worden naar aanleiding van eventuele discussie met de Tweede Kamer. Het budget voor de module duurzame bedrijfsvoering zal echter ongewijzigd blijven.

De module duurzame bedrijfsvoering is een tenderregeling, waarbij aanvragen voor 17 mei dienen te zijn ingediend, waarna een integrale beoordeling leidt tot een besluit over toekenning of afwijzing. Dit besluit wordt aan de aanvrager uiterlijk 13 september 2005 bekendgemaakt.

Een Informatiepakket Subsidieaanvragen SMOM-module duurzame bedrijfsvoering 2005 (inclusief aanvraagformulier) is te verkrijgen bij Senternovem (030-2393533) en op www.minvrom.nl. Op www.minvrom.nl is ook algemene informatie over de module te vinden.

§ 2. Aanleiding en achtergrond

Duurzame bedrijfsvoering en duurzaam inkopen door (semi-)overheidsorganisaties leidt tot aanzienlijke milieuverbetering. De voorbeeldwerking van de (semi-)overheid die hier van uitgaat, en de effecten ervan op de markt voor duurzame producten en diensten stimuleert burgers en bedrijven bovendien om ook hun bijdrage aan duurzame ontwikkeling te leveren.

Op dit terrein kan echter meer en moet meer gerealiseerd worden dan thans het geval is. Duurzaam inkopen door (semi-)overheden is in belangrijke mate een kwestie van de juiste aandacht en prioriteit. Daarom is het van belang burgers en hun organisaties bij de keuze voor duurzaam inkopen te betrekken – het gaat immers om de werkwijze en voorbeeldwerking van hún overheid.

Om deze vermaatschappelijking van de discussie over duurzame bedrijfsvoering en duurzame ontwikkeling te realiseren, is besloten binnen de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) een module gericht op duurzame bedrijfsvoering bij de (semi-)overheid in te stellen. Maatschappelijke organisaties kunnen door hun directe en indirecte invloed op het publieke debat de betrokkenheid van burgers bij het onderwerp duurzame bedrijfsvoering en de afwegingen die binnen de verschillende overheidsorganisaties dienaangaande gemaakt worden, vergroten en in die zin een stimulerende rol spelen in het debat over duurzame bedrijfsvoering. Om deze reden worden maatschappelijke organisaties in de gelegenheid gesteld in het kader van deze module binnen de SMOM-regeling subsidie aan te vragen voor projecten gericht op duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid.

Het instellen van de module is aangekondigd in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2004/2005, 29800 XI, nr. 89) van december jl.

De overheid houdt zich bezig met het bevorderen van duurzame bedrijfsvoering via het Programma met Preventie naar Duurzaam Ondernemen (PreDO), onder de noemer ‘Overheden geven het goede voorbeeld/De overheid als duurzame organisatie’. Zowel centrale als decentrale overheden worden in dit programma gestimuleerd om duurzaamheidseisen te stellen bij de inkopen en aanbestedingen die zij doen. Informatie over dit programma is te vinden op www.senternovem.nl/duurzaaminkopen en www.senternovem.nl/duurzaamondernemen. Ook is het beleid van met name de rijksoverheid ten aanzien van duurzame bedrijfsvoering vastgelegd in het Actieplan Duurzame Ontwikkeling (ADO) en ook in de rapportage duurzame bedrijfsvoering overheid, die binnenkort naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Onder overheidsorganisaties worden met betrekking tot deze module alle lagen van de overheid verstaan, dus gemeenten, provincies, waterschappen en ministeries.Onder semi-overheid worden organisaties verstaan zoals scholen, ziekenhuizen, universiteiten en nutsbedrijven die geheel of gedeeltelijk beheerd en/of gefinancierd worden door overheidsinstanties.

§ 3. Doelstelling

De module duurzame bedrijfsvoering heeft drie hoofddoelstellingen:

1. het stimuleren van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid zelf;

2. het bevorderen van een markt voor duurzame producten;

3. het creëren van maatschappelijke betrokkenheid bij het thema duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid.

Doelgroep van de module zijn maatschappelijke organisaties die projecten op het gebied van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid ontwikkelen. Zij kunnen hiervoor subsidie aanvragen.

§ 4. Duurzame bedrijfsvoering

Duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid richt zich op beperking van de milieudruk van bedrijfsvoering binnen het perspectief van duurzame ontwikkeling. Thema’s van duurzame bedrijfsvoering kunnen zijn duurzaam inkopen, energiebesparing en het vertonen van voorbeeldgedrag op het gebied van woon-werkverkeer en bij de huisvesting. Mogelijke onderwerpen voor projecten op het gebied van duurzame bedrijfsvoering zijn dienstauto’s en dienstreizen, drukwerk, energie, huisvesting, ICT, milieuzorgsystemen, kantoorbenodigdheden en -inrichting, papier en post, vervoersmanagement, gebouwen, catering, schoonmaak, materiaalgebruik, hout, watergebruik, binnenmilieu en gezondheid, telewerken en afvalbeheer. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om projecten gericht op het overheidsbeleid, maar om het bevorderen van een duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid zelf.

§ 5. Projecten: voorwaarden en criteria

De voor subsidie ingediende projecten dienen in ieder geval aan de volgende voorwaarden te voldoen:

a. Voor een projectsubsidie komen uitsluitend in aanmerking rechtspersonen zonder winstoogmerk die hun domicilie in Nederland hebben (artikel 6 lid 1 SMOM-regeling).

b. Een project heeft een maximale looptijd van 3 jaar (artikel 4 lid 1 SMOM-regeling).

De projecten worden aan de hand van de in artikel 9, eerste lid, opgenomen criteria beoordeeld; een deel van deze criteria komt overeen met de criteria die gelden voor projectsubsidies die in algemene zin bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling:

a. De mate waarin het project gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse op het gebied van duurzame bedrijfsvoering, het project betrekking heeft op een op die probleemanalyse afgestemde doelgroep, op die doelgroep afgestemde middelen worden ingezet die naar verwachting zullen bijdragen aan een oplossing van het geanalyseerde probleem en is voorzien in een adequate evaluatie van het project.

Projecten met een duidelijke en afgebakende probleemanalyse, een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel, een te verwachten bijdrage aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem en een adequaat voorstel tot evaluatie, zijn in het algemeen kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen dan subsidies die hier niet aan voldoen.

b. De mate waarin het project bijdraagt aan een milieuverbetering of duurzameontwikkeling.

Projecten zijn kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen als deze een duidelijke bijdrage leveren aan milieuverbetering of aan het stimuleren van duurzame ontwikkeling. Onder het begrip duurzame ontwikkeling wordt in dit verband verstaan hetgeen over ontwikkeling in artikel 4.3 van de Wet Milieubeheer is opgenomen: een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien en op het bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van bescherming van het milieu als redelijkerwijze te bereiken is.

c. De meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande soortgelijke activiteiten.

Vanuit het programma duurzaam inkopen (www.senternovem.nl/duurzaaminkopen) en PreDO (www.senternovem.nl/duurzaamondernemen) wordt reeds een aantal projecten in het kader van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid uitgevoerd. Het is van belang dat projecten waarvoor in het kader van de module subsidie aangevraagd wordt, meerwaarde hebben ten opzichte van deze projecten, maar ook ten opzichte van andere initiatieven op dit gebied, en goed daarop zijn afgestemd.

d. De spreiding van de projecten over de verschillende thema’s, doelgroepen en actoren.

Bij het honoreren van aanvragen is ook de diversiteit in de projecten een aspect in de beoordeling.

e. De mate van aansluiting bij bestaande structuren, netwerken en activiteiten.

Projecten zijn in het algemeen kansrijker om voor subsidie in aanmerking te komen wanneer beargumenteerd wordt dat activiteiten (naar verwachting) kunnen worden ingebed in bestaande structuren of activiteiten van de doelgroep.

Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan communicatie op ‘natuurlijke’ momenten, implementatie in bestaande werkwijzen van de doelgroep en aansluiting bij informatiebronnen die voor de doelgroep relevant zijn.

f. De mate waarin het project duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid stimuleert.

Projecten dienen duurzame bedrijfsvoering bij de overheid te stimuleren. Hier kunnen diverse onderwerpen onder vallen – zie ook onder §4. De projecten dienen niet gericht te zijn op beïnvloeding van het beleid van de overheid, maar juist op het stimuleren van duurzame bedrijfsvoering bij de overheid en de semi-overheid zelf.

Onder duurzaam inkopen wordt verstaan het toepassen van milieuaspecten in elke fase van het inkoopproces zodat dit uiteindelijk leidt tot de daadwerkelijke levering van een product of dienst dat aan deze milieuaspecten voldoet. Onder inkopen wordt tevens aanbesteden verstaan.

g. De mate waarin het project gericht is op het vergroten van de bewustwording binnen en buiten de overheid en de semi-overheid met betrekking tot duurzame bedrijfsvoering en op kennisoverdracht.

Bij het oordeel over een project zal worden meegewogen of het project zich richt op het vermeerderen van kennis en het verspreiden van informatie over duurzame bedrijfsvoering, zowel bij (semi-)overheidsorganisaties als bij maatschappelijke partijen en burgers. Een subsidieaanvraag voor een project is kansrijker wanneer de opgedane kennis gecommuniceerd zal worden naar andere partijen.

h. De verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project.

Hoe lager de gevraagde subsidie ten opzichte van de te verwachten baten, hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal komen.

i. De mate waarin het project het aanbod van minder milieubelastende producten en diensten stimuleert door de vraag naar deze producten en diensten te vergroten.

Een project gericht op het stimuleren van duurzaam inkopen binnen de (semi-)overheid komt eerder voor subsidie in aanmerking als het ook de markt en daarmee het aanbod van duurzame producten en diensten vergroot.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 1999, 173; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 28 mei 2004 (Stcrt. 100).

Naar boven