Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 11 maart 2005, nr. DDS 5334455/05

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen en doel

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. gemeentebestuur: het college van burgemeesters en wethouders van een gemeente, genoemd in de bijlage bij deze regeling;

c. oudkomer:

1. een persoon die 18 jaar of ouder is, die buiten Nederland is geboren en behoort tot een etnische minderheidsgroep, die rechtmatig in Nederland verblijft anders dan voor een tijdelijk doel als bepaald bij of krachtens de Wet inburgering nieuwkomers, en die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

2. een geestelijke bedienaar als bedoeld in de Regeling aanwijzing bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering, die niet verplicht is om op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma te volgen;

d. traject: een inburgeringsprogramma dat de oudkomer volgt waarbij het onderdeel Nederlands als tweede taal wordt gekoppeld aan onderdelen voor het bereiken van werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering;

e. prognose: het aantal oudkomers dat naar de verwachting van het gemeentebestuur een traject zal starten in 2005;

f. monitor: het door de Minister vastgestelde model-document aan de hand waarvan het gemeentebestuur de Minister informatie verschaft over de wijze waarop de gemeente invulling heeft gegeven aan de inburgering van oudkomers en de resultaten ervan en aan de hand waarvan de hoogte van de bijdrage over 2005 wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 9.

Artikel 2

Doel van de regeling is:

a. te bevorderen dat oudkomers die in een maatschappelijke achterstandssituatie verkeren, waaronder in het bijzonder diegenen die behoren tot de groep werklozen, opvoeders of geestelijke bedienaren, deelnemen aan een traject en dit traject afronden teneinde hun maatschappelijke positie te verbeteren; en

b. te bevorderen dat gemeenten aan oudkomers een traject aanbieden.

Hoofdstuk 2

Aanvraag; vaststelling en verlening voorschot

Artikel 3

1. De Minister verleent het gemeentebestuur een bijdrage voor het in 2005 aanbieden van trajecten aan oudkomers, indien het gemeentebestuur binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling bij de Minister een aanvraag indient en de Minister deze aanvraag goedkeurt.

2. Een traject wordt slechts in aanmerking genomen bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde bijdrage indien dit traject in 2005 aanvangt en uiterlijk 31 december 2006 is afgerond. Een traject wordt geacht aan te vangen op de datum waarop de in artikel 6 bedoelde overeenkomst is getekend.

3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid bevat de prognose.

4. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt beschikbaar gesteld onder voorbehoud van autorisatie door de begrotingswetgever.

Artikel 4

1. Het in 2005 in te burgeren aantal oudkomers per gemeente, als genoemd in kolom 4 van de bijlage, is vastgesteld naar evenredigheid van het totaal van de in alle in de bijlage genoemde gemeenten woonachtige leden van etnische minderheidsgroepen uit de eerste generatie die behoren tot de groep Niet-westerse allochtonen.

2. Het normbedrag voor een traject bedraagt € 6.400.

3. De in de bijlage genoemde indicatieve hoogte van het bedrag per gemeente is het product van het aantal oudkomers als genoemd in de bijlage en het in het tweede lid bedoelde normbedrag.

4. Een traject omvat tenminste 300 contacturen.

Artikel 5

1.

De Minister verleent het gemeentebestuur de bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, bij wijze van een voorschot.

2. Het voorschot is afhankelijk van de prognose en van het bedrag als genoemd in de bijlage en wordt als volgt vastgesteld:

a. indien de prognose gelijk is aan het in de bijlage genoemde aantal oudkomers, bedraagt het voorschot het in de bijlage genoemde bedrag;

b. indien de prognose lager is dan het in de bijlage genoemde aantal oudkomers, wordt het in de bijlage genoemde bedrag naar evenredigheid verminderd;

c. indien de prognose hoger is dan het in de bijlage genoemde aantal oudkomers, wordt het in de bijlage genoemde bedrag:

1°. in het geval het budget toereikend is, naar evenredigheid vermeerderd;

2°. in het geval het bedrag niet toereikend is, vastgesteld conform dat bedrag vermeerderd met een bedrag. Het laatstgenoemde bedrag is afhankelijk van de verdeling van de resterende middelen naar evenredigheid van het aantal oudkomers als genoemd in de bijlage.

3. De Minister stelt het voorschot binnen acht weken na inwerkingtreding van deze regeling vast.

4. Het voorschot wordt uiterlijk 31 mei 2005 betaald.

Hoofdstuk 3

Verplichtingen gemeentebestuur

Artikel 6

1. Het gemeentebestuur aan wie het voorschot als bedoeld in artikel 5 is verleend, sluit een overeenkomst met de oudkomer die een traject aanvangt. De overeenkomst bevat tenminste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van het traject;

b. de onderdelen van het traject;

c. het aantal lesuren van het traject;

d. de aard en de omvang van de individuele begeleiding;

e. de verplichtingen van het gemeentebestuur;

f. de verplichtingen van de oudkomer;

g. de informatieoverdracht tussen het gemeentebestuur, de instellingen betrokken bij het aanbieden van het traject en de oudkomer over de voortgang van die oudkomer in het traject;

h. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst door de oudkomer.

2. Het gemeentebestuur sluit op grond van deze regeling met een oudkomer slechts één overeenkomst.

Artikel 7

1. Het gemeentebestuur aan wie het voorschot als bedoeld in artikel 5 is verleend, draagt er zorg voor dat de oudkomer met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 is gesloten een begintoets en een eindtoets aflegt aan de hand waarvan het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomer wordt vastgesteld.

2. Voor de begintoets en de eindtoets, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de hierna volgende combinaties van toetsen:

a. de Intaketoets NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets, NT2-Cat of Itemdito als eindtoets; of

b. de Intaketoets Alfabetisering NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets Alfabetisering als eindtoets.

Artikel 8

1. Het gemeentebestuur aan wie een voorschot als bedoeld in artikel 4 is verleend, verstrekt de Minister de informatie over de gegevens die in de monitor worden gevraagd, uiterlijk 1 april 2006 over de periode januari 2005 tot en met december 2005, en 1 april 2007 over de periode januari 2006 tot en met december 2006.

2. In de monitor worden tenminste de volgende prestatiegegevens gevraagd:

a. het aantal oudkomers met wie in 2005 een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 is gesloten;

b. het aantal oudkomers dat een traject heeft afgerond;

c. het aantal oudkomers dat een traject voortijdig heeft beëindigd;

d. het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomers, bedoeld in onderdeel b, bij afronding van het traject ten opzichte van het niveau Nederlands als tweede taal bij de start van het traject.

3. De verstrekte informatie als bedoeld in het eerste lid heeft alleen betrekking op trajecten die geheel of gedeeltelijk zijn bekostigd door de bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

4. De verstrekte informatie als bedoeld in het eerste lid is voorzien van een accountantsverklaring.

5. Ten behoeve van de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde gegevens stelt de Minister een controleprotocol vast.

6. Het gemeentebestuur draagt er zorg voor dat de door hem ingeschakelde accountant meewerkt aan de door of namens de auditdienst van het ministerie van Justitie in te stellen onderzoeken naar de verrichte controlewerkzaamheden door die accountant. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

Hoofdstuk 4

Vaststelling en verlening bijdrage

Artikel 9

1. De Minister stelt de bijdrage vast met behulp van de door het gemeentebestuur op grond van artikel 8 verstrekte informatie.

2. De bijdrage voor een gemeente bedraagt:

a. € 2.667 voor iedere oudkomer met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 is gesloten; en

b. € 5.333 voor iedere oudkomer die, evenals het gemeentebestuur, aan de verplichtingen, genoemd in de overeenkomst, bedoeld in artikel 6, heeft voldaan en die een begintoets en een eindtoets als bedoeld in artikel 7 is afgenomen.

3. Het aantal oudkomers dat de Minister bij het vaststellen van de bijdrage betrekt, kan het in het voorschot genoemde aantal oudkomers niet overtreffen.

Artikel 10

1. De Minister stelt de bijdrage uiterlijk 1 april 2007 vast.

2. De overeenkomstig artikel 9, tweede lid, vastgestelde bijdrage voor een gemeente wordt binnen 12 maanden na de vaststelling ervan betaald onder verrekening van het voorschot.

3. Indien het voorschot hoger is dan de vastgestelde bijdrage, is de Minister bevoegd het verschil terug te vorderen.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Sinds 1999 is door het kabinet structureel geïnvesteerd in het oudkomersbeleid. Geconstateerd werd dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan te kunnen opbouwen en/of om hun kinderen voldoende te kunnen ondersteunen bij hun schoolcarrière in het Nederlandse onderwijssysteem. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn in de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Ook voor 2005 worden de grote 55 gemeenten in staat gesteld om inburgeringstrajecten aan te bieden aan oudkomers1 . Onderhavige regeling sluit aan bij de systematiek van de Regeling inburgering oudkomers 54 gemeenten van 3 oktober 2003. Reeds in die regeling werd meer nadruk dan voorheen gelegd op het belang van het behalen van resultaten in de inburgering.

Dit past in de ontwikkeling naar een minder vrijblijvend en meer op prestaties gericht inburgeringsbeleid. Hiermee wordt bovendien aangesloten bij de ontwikkelingen binnen het Grotestedenbeleid, waarin resultaatsafspraken en prestaties steeds centraler zijn komen te staan.

De derde periode van het Grotestedenbeleid (GSB III) is op 1 januari 2005 begonnen en zal eindigen op 31 december 2009. Deze derde periode van het GSB is uitgewerkt in de nota ‘Samenwerken aan de Krachtige stad’ (Kamerstukken II 2003/2004, 21 062, nr. 116).

Vanaf het jaar 2005 maakt inburgering deel uit van het Grotestedenbeleid. De middelen voor de inburgering oudkomers voor de G30 (Alkmaar, Almelo, Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Breda, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Emmen, Enschede, Groningen, Haarlem, Heerlen, Helmond, Hengelo (O.), Leeuwarden, Leiden, Lelystad, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Schiedam, ’s-Gravenhage, ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Utrecht, Venlo, Zaanstad, Zwolle) maken vanaf dan deel uit van de Brede Doeluitkering Sociaal, Integratie, Veilig (BDU SIV).

De GSB-steden ontvangen geen specifieke uitkering meer voor de inburgering van oudkomers op basis van onderhavige regeling. De onderhavige regeling is dan ook enkel bedoeld voor de in de bijlage genoemde 25 gemeenten die niet in het kader van het Grotestedenbeleid een bijdrage ontvangen.

Met de onderhavige Regeling inburgering oudkomers 25 gemeenten 2005 worden middelen toegekend op basis van outputfinanciering, evenals dat bij de Regeling inburgering oudkomers 54 gemeenten 2004 het geval was. Dit betekent dat achteraf een verrekening plaatsvindt op basis van de geleverde prestaties. Door in de onderhavige regeling niet alleen te voorzien in een rapportage over de met de inburgeringsmiddelen behaalde resultaten, maar ook te voorzien in een afrekening op een deel van die resultaten, wordt beoogd om de effectiviteit van de Regeling te verhogen en zodoende de resultaten van inburgering te verbeteren.

Inburgeringsovereenkomst

Op grond van de onderhavige regeling dienen de oudkomer en het gemeentebestuur een overeenkomst te sluiten over de individuele afspraken die zij maken met betrekking tot de invulling van het inburgeringstraject. Door de medeverantwoordelijkheid voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de oudkomer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties kunnen worden opgelegd, indien de oudkomer de overeenkomst niet nakomt.

Gemeentelijke beleidsvrijheid

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm dienen te geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Bij de vormgeving van het traject dient aangesloten te worden bij de situatie van de individuele oudkomer en bij de gemeentelijke situatie. Wel dient elk traject tenminste 300 contacturen te bevatten.

Bij het vaststellen van trajecten kan gebruik worden gemaakt van een combinatie van budgetten. Een traject bestaat immers vaak uit een combinatie van componenten op het gebied van Nederlands als tweede taal, werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering.

Outputfinanciering

In de onderhavige regeling vindt financiering van gemeenten plaats op basis van behaalde resultaten (output). Daarbij worden twee prestatie-indicatoren gehanteerd: het aantal oudkomers waarmee een overeenkomst wordt gesloten en het aantal afgeronde trajecten. Dit is een beperkte vorm van outputfinanciering. De verrekencriteria van onderhavig besluit zijn vergelijkbaar met die voor de inburgering van nieuwkomers.

Normbedrag en normvergoedingen

Uitgangspunt van de bekostigingssystematiek is dat deze gemiddeld genomen kostendekkend is. Voorafgaand aan het vaststellen van het normbedrag is onderzoek uitgevoerd onder gemeenten naar de kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van het inburgeringsbeleid. De uitkomsten van dit onderzoek zijn betrokken bij de vaststelling van het normbedrag. In het normbedrag is rekening gehouden met de kosten die door de gemeente worden gemaakt voor educatie, begeleiding, overhead en de overige kosten. Het normbedrag is de basis voor de bevoorschotting.

Van het normbedrag worden de normvergoedingen afgeleid die van belang zijn bij de verrekening. Bij de verrekening spelen twee normvergoedingen een rol. De eerste normvergoeding is een vergoeding voor elke afgesloten overeenkomst en is aanzienlijk lager dan het normbedrag. De tweede normvergoeding is een vergoeding voor elk afgerond traject. Het totaal van de twee normvergoedingen ligt hoger dan het normbedrag. De normvergoedingen zijn zodanig vastgesteld dat geen terugvordering van middelen zal plaatsvinden bij een gemiddeld presterende gemeente. Maatwerk blijft het uitgangspunt bij de vormgeving van trajecten. Vanuit dit perspectief kunnen de kosten per individueel traject variëren, evenals de wijze waarop bekostiging van een traject in zijn geheel plaatsvindt, rekening houdend met eventuele educatie- en reïntegratiecomponenten en met de mogelijke extra inzet van eigen middelen door de gemeente.

Procedure

Gemeenten kunnen in 2005 een aanvraag indienen voor een bijdrage. Deze aanvraag dient een prognose te bevatten. De prognose vormt het ambitieniveau dat de gemeente voor zichzelf heeft gesteld met betrekking tot het aantal oudkomers dat in 2005 een inburgeringstraject zal beginnen. De hoogte van het voorschot is afhankelijk van deze gemeentelijke prognose en van het bedrag, genoemd in de bijlage. Dit bedrag is op zijn beurt weer afhankelijk van het aantal oudkomers dat in de bijlage is genoemd en het normbedrag voor een traject. Het aantal oudkomers, genoemd in de bijlage, is vastgesteld naar evenredigheid van het aantal leden van etnische minderheidsgroepen uit de eerste generatie die behoren tot de groep Niet-westerse allochtonen in de leeftijdscategorie 15 jaar en ouder over de afzonderlijke gemeenten. Het voorschot is zodanig bepaald dat een gemiddeld presterende gemeente kostendekkend kan werken.

De prestaties van de gemeente worden eenmaal per jaar gemeten door middel van de monitor oudkomers. De monitor vormt eveneens de basis voor financiering. De resultaten worden vastgesteld op basis van de twee prestatie-indicatoren: het aantal oudkomers waarmee een overeenkomst is gesloten en het aantal oudkomers dat een traject heeft afgerond. Op basis van de resultaten in de monitor wordt de hoogte van de bijdrage definitief vastgesteld.

Procesvoorwaarden

De regeling kent een aantal procesmatige verplichtingen. Deze verplichtingen waren deels reeds opgenomen in de Regeling aanvullende bijdrage inburgering oudkomers 54 gemeenten. Allereerst is de gemeente verplicht met de oudkomer een overeenkomst te sluiten. Hierin zijn de rechten en plichten van zowel oudkomer als gemeente vastgelegd. De datum van ondertekening van de overeenkomst geldt als start van het oudkomerstraject. In de onderhavige regeling is het sluiten van een overeenkomst essentieel voor de financiering. Alleen oudkomers met wie een overeenkomst is gesloten conform de eisen in deze regeling, tellen mee bij het vaststellen van de bijdrage. Dit sluit aan bij de eerste prestatie-indicator.

De tweede procesvoorwaarde sluit aan bij de tweede prestatie-indicator: alleen trajecten die conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en waarvoor tevens een begin- en eindtoets is

uitgevoerd tellen mee als ‘afgerond’. In de regeling is vastgelegd welke toetsen hiervoor gebruikt mogen worden.

De laatste procesmatige voorwaarde heeft betrekking op de wijze waarop gegevens worden aangeleverd die benodigd zijn voor het vaststellen van de bijdrage. De aanlevering van gegevens geschiedt via de monitor oudkomers. Dit vereist het bijhouden van persoonsdossiers en de inrichting van een registratiesysteem binnen de gemeente. Het aanleveren van monitorgegevens dient vergezeld te gaan van een accountantsverklaring.

Prioritaire doelgroepen

Oudkomers uit de groep werklozen, opvoeders en geestelijke bedienaren dienen met voorrang een aanbod te krijgen boven andere groepen oudkomers. Aanleiding voor deze prioritering is dat veel leden uit etnische minderheidsgroepen die al langer in Nederland verblijven, de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan op te bouwen, hun kinderen te ondersteunen bij de opvoeding en hun schoolcarrière of op professionele wijze invulling kunnen geven aan hun functie in de Nederlandse samenleving.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel b

De onderhavige regeling is van toepassing op de 25 gemeenten, zoals genoemd in de bijlage, ter uitvoering van het gemeentelijke beleid ter verbetering van de inburgering van oudkomers. De gemeenten die deel uitmaken van het Grotestedenbeleid ontvangen een bijdrage voor dit doel middels de Brede DoelUitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid.

Artikel 1, onderdeel c

Met de aanduiding ‘etnische minderheidsgroep’ wordt in hoofdzaak gedoeld op de eerste generatie niet-westerse allochtonen, alsmede de eerste generatie allochtonen welke afkomstig zijn uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Een gemeente kan besluiten de doelgroep uit te breiden met in zijn gemeente woonachtige eerste generatie allochtonen uit andere herkomstgebieden.

Voorts worden vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een tijdelijk doel uitgesloten van de doelgroep. Voor de definiëring van verblijf voor een tijdelijk doel wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 1, tweede lid, WIN en de op dit artikel gebaseerde Regeling aanwijzing nieuwkomers wegens verblijf voor een tijdelijk doel.

De hier gebruikte omschrijving van oudkomers sluit personen die reeds op basis van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma hebben gevolgd niet uit.

Artikel 1, onderdeel d

Trajecten zijn inburgeringsprogramma’s waarbij taalonderwijs gekoppeld dient te worden aan andere componenten. De trajecten dienen in het teken te staan van het tussen gemeentebestuur en oudkomer overeengekomen perspectief van de oudkomer om in de Nederlandse samenleving te participeren. Gelet daarop is het van belang taalonderwijs te koppelen aan andere componenten, zoals: werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering. Sociale activering moet ruim worden opgevat. Het traject is in dat geval voornamelijk gericht op maatschappelijke participatie.

De bovengenoemde definitie van oudkomer sluit de deelname van personen die op grond van de Win een inburgeringsprogramma hebben gevolgd aan deze regeling niet uit. Er wordt echter met onderhavige regeling wel naar gestreefd om juist anderen dan de genoemde personen een aanbod te kunnen doen.

Artikel 1, onderdeel e

Met de prognose geeft het gemeentebestuur het ambitieniveau aan in termen van het aantal oudkomers dat naar verwachting in 2005 een traject zal beginnen.

Artikel 2

Het doel van de regeling sluit in voorkomende gevallen niet uit dat ook aan personen die niet tot genoemde prioritaire doelgroepen behoren een traject kan worden aangeboden.

Sinds de motie van het Kamerlid Lazrak van 3 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/2002, 28 006, nr. 14) dient het gemeentelijke oudkomersbeleid, naast de opvoeders en werklozen, zich ook specifiek te richten op geestelijke bedienaren. Als geestelijke bedienaar wordt aangemerkt de persoon die arbeid verricht als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Vanwege de tijdelijkheid van het verblijf van veel geestelijke bedienaren, verdient het de voorkeur om hen een kort maar intensief traject aan te bieden.

Artikel 3, eerste lid

Om voor een bijdrage op grond van de onderhavige regeling in aanmerking te kunnen komen, dient het gemeentebestuur een aanvraag in. Voor het indienen van bedoelde aanvraag zal een standaard document worden verstrekt. De Minister keurt de aanvraag in beginsel goed, tenzij het evidente onjuistheden of vergissingen bevat ten aanzien van bijvoorbeeld de prognose van het gemeentebestuur. Dit lid bepaalt dat de bijdrage wordt verleend voor het in 2005 aanbieden van trajecten. Dit betekent dat trajecten die zijn gestart in 2004 niet kunnen worden gefinancierd op basis van de onderhavige regeling.

Artikel 3, tweede en derde lid

De regeling heeft een eindig karakter. Om voor financiering voor een afgerond traject in aanmerking te komen dient een traject uiterlijk 31 december 2006 te zijn afgerond.

Bij het vaststellen van de normvergoeding is rekening gehouden met het feit dat voor 31 december 2006 niet alle gestarte trajecten zullen worden afgerond. Dit betekent dat een gemeente geen nadeel ondervindt als trajecten die uitlopen of worden onderbroken en daardoor niet uiterlijk 31 december 2006 kunnen worden afgerond zolang het percentage trajecten, dat niet tijdig wordt afgerond, niet hoger is dan het gemiddelde.

In het derde lid is vastgelegd dat een traject wordt geacht aan te vangen op het moment dat de overeenkomst met de oudkomer is getekend. Zodoende wordt meer duidelijkheid gecreëerd ten aanzien van de vraag onder welke regeling een traject door een gemeente dient te worden verantwoord.

Artikel 4, eerste lid

De in dit lid bedoelde aantallen zijn gebaseerd op cijfers die jaarlijks door het CBS worden verzameld bij de zogenaamde structurele tellingen op basis van de GBA (peildatum 1 januari 2004). Met deze cijfers wordt de doelgroep zo goed mogelijk benaderd.

Artikel 4, tweede lid

Voor de totstandkoming van het normbedrag voor een traject wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 4, vierde lid

Vastgelegd is dat een traject ten minste 300 contacturen dient te omvatten. Zodoende wordt verzekerd dat zowel de gemeente, als de onderwijsinstelling als de oudkomer een reële inspanning levert. Trajecten met minder dan 300 contacturen komen niet voor bekostiging ingevolge deze regeling in aanmerking.

Artikel 5, tweede lid

De prognose van de gemeente kan gelijk zijn als, lager of hoger zijn dan het aantal oudkomers genoemd in de bijlage.

In onderdeel a van dit lid is geregeld dat het voorschot gelijk is aan het bedrag dat in de bijlage is genoemd, indien de prognose gelijk is aan het aantal oudkomers, genoemd in de bijlage.

Onderdeel b regelt de hoogte van het voorschot indien de prognose lager is dan het aantal oudkomers dat genoemd is in de bijlage. In dat geval wordt de hoogte van het bedrag, genoemd in de bijlage, naar evenredigheid verminderd. De gemeente beoogt in dit geval immers minder oudkomers een traject te laten starten.

Indien de prognose hoger is dan het aantal oudkomers, genoemd in de bijlage, is de hoogte van het voorschot geregeld in onderdeel c. Bij het vaststellen van de hoogte van het voorschot in deze situatie speelt de toereikendheid van het budget een rol. Van verhoging kan alleen sprake zijn als andere gemeenten een lagere prognose hebben opgesteld dan het aantal oudkomers genoemd in de bijlage, waardoor middelen kunnen worden herverdeeld. Als het budget toereikend is om alle prognoses van gemeenten te honoreren wordt het bedrag, genoemd in de bijlage, naar evenredigheid vermeerderd. Dit is geregeld in het eerste deel van onderdeel c. Als het budget niet toereikend is (onderdeel c, tweede deel) kan slechts een beperkte hoeveelheid middelen herverdeeld worden en kan ingeval de prognose hoger is dan het aantal oudkomers, genoemd in de bijlage, het in de bijlage genoemde bedrag niet naar evenredigheid worden vermeerderd. In dat geval wordt aan gemeenten die een hogere prognose hebben ingediend allereerst het bedrag toebedeeld, zoals genoemd in de bijlage. De resterende middelen worden vervolgens verdeeld over die gemeenten die een hogere prognose hebben ingediend dan het aantal oudkomers, genoemd in de bijlage. Deze verdeling gebeurt naar evenredigheid van het aantal oudkomers, zoals genoemd in de bijlage. Het spreekt voor zich dat gemeenten nooit een hoger voorschot kunnen ontvangen dan behorend bij de prognose die is ingediend.

In de ministeriële beschikking die naar de gemeenten zal worden verstuurd, zal de hoogte van het voorschot worden vermeld, evenals het aantal oudkomers waarvan wordt verwacht dat de gemeente een traject zal laten starten. In de situaties zoals beschreven in de onderdelen a, b, en het eerste deel van c zal dat aantal hetzelfde aantal zijn dat door de gemeente in haar prognose is genoemd. In de situatie van onderdeel c, tweede deel, zal het aantal oudkomers in de beschikking lager zijn dan het aantal dat de gemeente genoemd heeft in haar prognose. De verrekening van de resultaten met de gemeenten vindt plaats op basis van het aantal oudkomers dat in de beschikking is genoemd.

Artikel 6, eerste lid

Krachtens dit artikel is het gemeentebestuur dat een voorschot als bedoeld in artikel 5 heeft ontvangen, verplicht de individuele afspraken tussen het gemeentebestuur en de oudkomer met betrekking tot het traject in de overeenkomst neer te leggen. Door een dergelijke overeenkomst worden de wederzijdse rechten en verplichtingen inzake het aanbieden en volgen van het traject eenduidig vastgelegd. Het ligt voor de hand dat in de overeenkomst als eerste het doel van het traject wordt omschreven. Voorts wordt door het vastleggen van de onderdelen van het traject bepaald wat het traject voor de oudkomer precies inhoudt.

In de overeenkomst worden ook de verplichtingen van het gemeentebestuur neergelegd. Door het opnemen van deze verplichtingen wordt het tweezijdige karakter van de inburgeringsovereenkomst benadrukt. Tegenover de verplichtingen van de oudkomer, die krachtens onderdeel f in de overeenkomst dienen te worden vastgelegd, staat in ieder geval de verplichting van het gemeentebestuur om het traject te realiseren en aan te bieden.

Voorts valt te denken aan een afsluitend gesprek en doorgeleiding naar verdere scholing of werk. Voor het succesvol afronden van een traject is individuele begeleiding van groot belang. Daarom dienen de afspraken omtrent aard en omvang ervan ook in de overeenkomst te worden opgenomen.

Bij verplichtingen van de oudkomer valt te denken aan: de verplichting om te starten met het volgen van de onderdelen van het traject zodra de oudkomer door de onderwijsinstelling daartoe wordt uitgenodigd, het naleven van de regels die de onderwijsinstelling aan cursisten stelt, het bijwonen van bijeenkomsten van de onderwijsinstelling, het verschijnen op gesprekken op uitnodiging van een van de betrokken instellingen en het deelnemen aan de begin- en eindtoets. Het wordt gemeenten aangeraden om in de overeenkomst neer te leggen dat de oudkomer, indien dringende redenen hem belemmeren om te voldoen aan zijn verplichtingen zoals deze zijn neergelegd in de overeenkomst, hij de gemeente en de betrokken instellingen van deze dringende redenen op de hoogte stelt. De overdracht van informatie tussen de bij het traject betrokken partijen (de oudkomer, de gemeente en de betrokken instellingen) is noodzakelijk om de voortgang van de oudkomer in het traject te bewaken.

In de overeenkomst dienen tenslotte in ieder geval de gevolgen te worden neergelegd van het door de oudkomer niet nakomen van de overeenkomst. Bij dergelijke gevolgen kan zowel worden gedacht aan het achterwege laten van een beloning als aan het opleggen van een sanctie. Terzake van het opleggen van sancties zij nog vermeld dat het gemeenten wordt aangeraden om in de overeenkomst neer te leggen dat dringende redenen (bijvoorbeeld zwangerschap en ziekte) de oudkomer (tijdelijk) van zijn verplichtingen kunnen ontslaan. Voor het vastleggen van de rechten en verplichtingen van de gemeente en de oudkomer wordt door de Minister aan de gemeenten een modelovereenkomst verstrekt. Het gemeentebestuur kan de modelovereenkomst gebruiken bij het opstellen van de overeenkomst met de oudkomer. De overeenkomst dient zo veel als mogelijk te worden toegesneden op de persoonlijke situatie van de oudkomer.

Artikel 6, tweede lid

De onderhavige regeling beoogt oudkomers, die de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan op te kunnen bouwen, een inburgeringstraject te laten volgen. Het is de bedoeling van het oudkomersbeleid een zo groot mogelijke groep oudkomers te bereiken. Daarom is in dit lid ook opgenomen dat het gemeentebestuur op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een oudkomer sluit. Voorts is het de intentie van de onderhavige regeling om die oudkomers een traject te laten volgen die niet al eerder op grond van andere regelingen een inburgeringstraject hebben gevolgd.

Artikel 7, eerste lid

Iedere oudkomer dient aan het begin van een traject een begintoets te worden afgenomen en op het eind van een traject een eindtoets. De toetsen stellen het niveau Nederlands als tweede taal vast. Het Referentiekader Nederlands als tweede taal dat isvastgelegd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, beschrijft de verschillende niveaus voor de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid. Het afnemen van deze toetsen vervult, op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel b, een rol bij het vaststellen van de bijdrage als voorwaarde voor de financiering van een afgerond traject.

Artikel 7, tweede lid

In het tweede lid zijn de combinaties van toetsen genoemd die in het kader van deze regeling mogen worden gebruikt om het niveau Nederlands als tweede taal te meten.

De Intaketoets NT2 is een toetsinstrument waarmee de taalvaardigheid Nederlands als tweede taal kan worden gemeten zodat een adequate plaatsing in een NT2-traject mogelijk is. De toets meet de vaardigheden lezen, schrijven, luisteren en spreken. De toets meet de vaardigheden op de niveaus 1 tot en met 4 van het hierboven genoemde referentiekader.

De NT2-Profieltoets meet de beheersing van de taalvaardigheid Nederlands als tweede taal aan het einde van het inburgeringsprogramma. De toets meet de vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven. De toets bestaat uit twee delen, te weten een lagere variant (niveaus 1, 2 en 3) en een hogere variant (niveaus 2, 3 en 4).

NT2-Cat is een computergestuurde adaptieve toets die de vaardigheden lezen en luisteren volledig geautomatiseerd toetst. De moeilijkheidsgraad van de opgaven wordt automatisch aangepast aan het taalvaardigheidsniveau van de cursist. De score wordt automatisch bijgehouden en op basis daarvan wordt het NT2-niveau berekend. NT2-Cat meet de vaardigheden op de niveaus 1 tot en met 3 van het referentiekader.

Itemdito is een digitale adaptieve toets die nu nog alleen de leesvaardigheid Nederlands als tweede taal volledig geautomatiseerd toetst. De score wordt automatisch bijgehouden en op basis daarvan wordt het NT2-niveau berekend. Item dito meet de leesvaardigheid op de niveaus 1 tot en met 5 van het referentiekader.

De Intaketoets Alfabetisering NT2 bestaat uit een serie toetsen die een adequate plaatsing van een niet-gealfabetiseerde in een alfabetiseringstraject mogelijk maakt.

De NT2-Profieltoets Alfabetisering meet de beheersing van de taalvaardigheid Nederlands als tweede taal aan het einde van het inburgeringsprogramma van niet-gealfabetiseerden. De toets meet de vaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven op een voor de niet-gealfabetiseerde geëigende wijze.

Met de NT2-Cat worden slechts twee van de vier aspecten van taalbeheersing gemeten en met Itemdito vooralsnog slechts een.

De opsomming van toetsen is identiek aan hetgeen hierover is opgenomen in de eerder genoemde Regeling inburgering oudkomers. De functie verschilt echter. In de genoemde regeling wordt expliciet afgerekend op de vooruitgang in het niveau voor taalbeheersing dat met de toetsen wordt gemeten. In de onderhavige regeling is dit niet het geval, maar is het afnemen van deze toetsen een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de normvergoeding van een afgerond traject.

Artikel 8

Op grond van het eerste lid dient het gemeentebestuur dat een aanvraag heeft ingediend aan de Minister jaarlijks voor 1 april informatie te verstrekken over het gemeentelijke uitvoeringsbeleid inzake inburgering van oudkomers en over de resultaten ervan. De te verstrekken informatie heeft telkens alleen betrekking op de periode, genoemd in het eerste lid. De monitor zal voor de gemeentebesturen beschikbaar zijn via het internet. Ook het verstrekken van de informatie aan de Minister geschiedt via het internet. De ingevulde monitor moet, overeenkomstig de wens van de Tweede Kamer, worden voorzien van een accountantsverklaring. Voor deze accountantsverklaring wordt een controleprotocol vastgesteld. De criteria waaraan volgens dit protocol een traject moet voldoen, zijn dezelfde als de criteria, genoemd in artikel 1, onderdeel d.

Artikel 9, eerste lid

De Minister stelt de bijdrage voor 2005 vast aan de hand van de door het gemeentebestuur verstrekte informatie en de daarbij behorende accountantsverklaring. Een traject komt alleen dan voor financiering ingevolge deze regeling in aanmerking indien dit traject begint in 2005, is afgerond voor 1 januari 2007 en tenminste 300 contacturen omvat. Een traject wordt beschouwd als afgerond indien beide partijen aan alle verplichtingen uit de overeenkomst hebben voldaan en de oudkomer de begin- en eindtoets is afgenomen.

Artikel 9, tweede lid, onderdeel a

Het voorschot is gebaseerd op het aantal oudkomers genoemd in de beschikking. Indien bij de vaststelling van het eerste deel van de bijdrage in 2006 het aantal oudkomers met wie een overeenkomst in 2005 is gesloten lager is dan het aantal oudkomers genoemd in de beschikking, dan wordt het voorschot verrekend met het deel van de bijdrage dat gekoppeld is aan het sluiten van overeenkomsten.

Ter verduidelijking het volgende voorbeeld. In de beschikking van gemeente A is opgenomen dat van deze gemeente wordt verwacht dat zij op basis van het voorschot 100 oudkomers trajecten zal laten starten in 2005. Omdat uit de monitor blijkt dat in gemeente A in 2005 met maar 90 oudkomers een overeenkomst is gesloten, wordt het deel van het voorschot dat is gekoppeld aan het sluiten van overeenkomsten (in casu gebaseerd op 100 oudkomers) verrekend met het werkelijke aantal oudkomers waarmee een overeenkomst is gesloten: 90. Dit betekent dat in dat geval 10 maal € 2.667 zal worden teruggevorderd. Indien de gemeente daadwerkelijk het veronderstelde aantal oudkomers een traject heeft laten starten, vindt geen verrekening plaats.

Artikel 9, tweede lid, onderdeel b

Bij het vaststellen van de normvergoedingen is uitgegaan van het streven dat 70% van de oudkomers waarmee een overeenkomst is afgesloten, het traject daadwerkelijk voor 1 januari 2007 zal afronden. Als de gemeente precies 70% van de trajecten tot een afronding brengt, zijn de normvergoedingen die de gemeente voor deze afgeronde trajecten ontvangt gemiddeld genomen voldoende om ook de kosten die voor de niet afgeronde trajecten zijn gemaakt, te dekken. Als een gemeente minder trajecten tot afronding brengt dan 70% van het aantal oudkomers zal deze gemeente geld terug moeten betalen, als een gemeente meer trajecten tot afronding brengt krijgt die gemeente een nabetaling.

Indien bij de vaststelling van het tweede deel van de bijdrage in 2007 het aantal oudkomers dat een traject heeft afgerond lager is dan het verwachte aantal afronders, in het bovengenoemde voorbeeld bijvoorbeeld 60 in plaats van 70, dan wordt dit betrokken bij het vaststellen van de bijdrage in 2007. In 2007 zal van de gemeente het verschil in het aantal oudkomers dat geen traject heeft afgerond (in het voorbeeld 10) maal het bedrag van € 5.333 worden teruggevorderd.

Indien een gemeente er in slaagt om meer oudkomers trajecten te laten afronden dan wordt verondersteld op basis van gemiddeld presteren, in het bovengenoemde voorbeeld 80, dan wordt zij hiervoor financieel beloond. De gemeente ontvangt een nabetaling van 10 maal € 5.333.

Artikel 9, derde lid

Op grond van het derde lid kan het aantal oudkomers dat wordt betrokken bij het vaststellen van de bijdrage het aantal genoemd in de beschikking met betrekking tot het voorschot niet overtreffen. Indien het aantal genoemd in de beschikking bijvoorbeeld 100 was, worden de resultaten van maximaal 100 oudkomers betrokken bij het vaststellen van de bijdrage. Deze bepaling is uiteraard alleen van belang indien het aantal oudkomers waarmee een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 is gesloten, het aantal genoemd in de beschikking overtreft.

Artikel 10

Dit artikel bevat enkele procedurele regels met betrekking tot vaststelling, betaling en verrekening.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Bijlage 1

G25 gemeente

# oud-komers

% G25 deel

In 2005 in te burgeren oudkomers

Budget oudk. 2005

Almere

22.673

18,15%

334

2.137.600

Bergen op Zoom

4.760

3,81%

70

448.000

Capelle aan den IJssel

6.069

4,86%

89

569.600

Culemborg

2.016

1,61%

30

192.000

Delft

9.814

7,86%

144

921.600

Diemen

3.359

2,69%

49

313.600

Gouda

5.499

4,40%

81

518.400

Gorinchem

2.839

2,27%

42

268.800

Harderwijk

2.266

1,81%

33

211.200

Hoogezand Sappemeer

2.172

1,74%

32

204.800

Hoorn

4.383

3,51%

65

416.000

IJsselstein

2.178

1,74%

32

204.800

Leerdam

1.392

1,11%

20

128.000

Maassluis

2.854

2,28%

42

268.800

Nieuwegein

4.137

3,31%

61

390.400

Oss

3.925

3,14%

58

371.200

Purmerend

5.631

4,51%

83

531.200

Roermond

4.018

3,22%

59

377.600

Roosendaal

5.309

4,25%

78

499.200

Spijkenisse

5.507

4,41%

81

518.400

Tiel

2.876

2,30%

42

268.800

Vlaardingen

6.721

5,38%

99

633.600

Weesp

1.281

1,03%

19

121.600

Zeist

3.753

3,00%

55

352.000

Zoetermeer

9.472

7,58%

139

889.600

Bijlage2

stcrt-2005-54-p12-SC69248-1.gifstcrt-2005-54-p12-SC69248-2.gif
Naar boven