Wijziging Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 18 februari 2005, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/SFI/04/88101, houdende wijziging van de Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 in verband met een wijziging van de verantwoordings- en bevoorschottingssystematiek alsmede het vaststellen van de modellen voor het jaar 2005

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 54, derde lid, 55, tweede lid, en 57, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 54, derde lid, 55, tweede lid, 57, eerste lid, en 59f, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en 49, eerste lid, 55, tweede lid, en 57, eerste lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

Besluit:

Artikel I

De Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 20041 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h wordt de zinsnede ‘de ten laste van gemeente gebleven kosten’ vervangen door: de ten laste van de gemeente gebleven kosten.

2. Onderdeel j vervalt, onder verlettering van de onderdelen k tot en met n tot de onderdelen j tot en met m.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m (nieuw) door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

n. uitkeringskosten: de kosten van uitkeringen, bedoeld in de artikelen 56, eerste lid, van de IOAW, 56, eerste lid, van de IOAZ en 48, eerste lid, van het Bbz 2004;

o. uitvoeringskosten: de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 59e, eerste lid, van de IOAZ onderscheidenlijk artikel 56, eerste lid, van het Bbz 2004.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Voorschot

1. De minister stelt maandvoorschotten vast ten behoeve van:

a. de vergoeding van de uitkeringskosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de IOAW;

b. de vergoeding van de uitkeringskosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de IOAZ en de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 59e, eerstel lid, van de IOAZ;

c. de vergoeding van de uitkeringskosten bedoeld in artikel 48, eerste lid, van het Bbz 2004 en de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het Bbz 2004.

2. De maandvoorschotten voor het kalenderjaar 2005 worden betaald op of omstreeks de vijftiende van de maand waarop zij betrekking hebben, op basis van één derde van het bedrag van de één jaar terugliggende kwartaaldeclaratie, waarbij afstemming plaatsvindt op de landelijk verwachte kosten voor de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Opschorting en terugvordering voorschotten

1. Indien het voorlopig verslag, bedoeld in de artikelen 54, tweede lid, van de IOAW en 54, tweede lid, van de IOAZ, niet op de in artikel 7b, eerste lid, genoemde datum is ontvangen, kan de minister de betaling van de maandvoorschotten voor het lopende vergoedingsjaar opschorten met ingang van de kalendermaand volgend op de maand waarop de ontvangsttermijn is verlopen.

2. Indien het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in de artikelen 54, eerste lid, van de IOAW, 54, eerste lid, van de IOAZ en 54, eerste lid, van het Bbz 2004, niet op de in artikel 7, eerste lid, genoemde datum zijn ontvangen, kan de minister de betaling van de maandvoorschotten voor het lopende vergoedingsjaar opschorten met ingang van de kalendermaand volgend op de maand waarop de ontvangsttermijn is verlopen.

3. Indien het verslag en de daarop betrekking hebbende verklaring, bedoeld in de artikelen 54, eerste lid, van de IOAW, 54, eerste lid, van de IOAZ en 54, eerste lid, van het Bbz 2004, niet zijn ontvangen binnen vijftien maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben, worden op of omstreeks de vijftiende van de daaropvolgende maand de maandvoorschotten met betrekking tot het betreffende kalenderjaar teruggevorderd.

D

Na artikel 7a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

Voorlopig verslag over de uitvoering

1. Het voorlopig verslag over de uitvoering, bedoeld in de artikelen 54, tweede lid, van de IOAW en 54, tweede lid, van de IOAZ, wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het voorlopig verslag betrekking heeft door de minister ontvangen.

2. Het voorlopig verslag, bedoeld in het eerste lid, omvat een declaratie van de uitkeringskosten en de uitvoeringskosten over het afgelopen kalenderjaar.

3. Het voorlopig verslag wordt ingericht overeenkomstig het als bijlage 4 bij deze regeling opgenomen model.

4. Op basis van het voorlopig verslag vindt een voorlopige verrekening plaats met de verleende voorschotten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

E

In artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede ‘5% van de uitgaven en ontvangsten’ vervangen door: 5% van de uitgaven.

F

Artikel 9, tweede lid, komt te luiden:

2. Het financieel beslag van financiële onzekerheden wordt bepaald op:

a. 0,5% van de ten laste van de gemeente gebleven kosten indien in 15% of meer van de in een kalenderjaar verrichte onderzoeken sprake is van een onvolledig onderzoek als bedoeld in de artikelen 66, tweede lid, van de Abw, 14, tweede lid, van de IOAW en 14, tweede, van de IOAZ, bij een onvolledig heronderzoek als bedoeld in de artikelen 66, derde lid, van de Abw, 14, derde lid, van de IOAW en 14, derde lid, van de IOAZ, bij een onvolledig beëindigingsonderzoek als bedoeld in de artikelen 66, vijfde lid, van de Abw, 14, vijfde lid, van de IOAW en 14, vijfde lid, van de IOAZ of bij een onvolledig debiteurenonderzoek als bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, van de Abw, 14, zesde lid, van de IOAW en 14, zesde lid, van de IOAZ;

b. 0,5% van de ten laste van de gemeente gebleven kosten indien in 15% of meer van de in een kalenderjaar te verrichten onderzoeken sprake is van een niet-tijdig heronderzoek als bedoeld in de artikelen 66, derde lid, van de Abw, 14, derde lid, van de IOAW en 14, derde lid, van de IOAZ, bij een niet-tijdig beëindigingsonderzoek als bedoeld in de artikelen 66, vijfde lid, van de Abw, 14, vijfde lid, van de IOAW en 14, vijfde lid, van de IOAZ of bij een niet-tijdig debiteurenonderzoek als bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, van de Abw, 14, zesde lid, van de IOAW en 14, zesde lid, van de IOAZ;

c. 0,5% van de ten laste van de gemeente gebleven kosten indien in 15% of meer van de in een kalenderjaar genomen besluiten sprake is van een onvolledig of onjuist besluit tot toekenning, voortzetting of wijziging van bijstand als bedoeld in artikel 70, eerste en tweede lid, van de Abw.

G

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Overgangsbepaling

Bij de opschorting en terugvordering van voorschotten over het vergoedingsjaar 2004 en eerdere vergoedingsjaren wordt beslist met toepassing van artikel 3, zoals dat luidde op 31 december 2004.

H

Het model van het verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt voor het jaar 2005 vervangen door het bij deze regeling behorende model ‘Verslag over de uitvoering 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.

I

Het model van de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 7, derde lid, wordt voor het jaar 2005 vervangen door het bij deze regeling behorende model ‘Accountantsverklaring 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.

J

Het controle en rapportageprotocol, bedoeld in artikel 7, derde lid, wordt voor het jaar 2005 vervangen door het bij deze regeling behorende ‘Controle- en rapportageprotocol 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.

K

Het model van het voorlopig verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 7b, derde lid, wordt voor het jaar 2005 vastgesteld op het bij deze regeling behorende model ‘Voorlopig verslag 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De bij deze regeling behorende bijlagen worden met ingang van 1 maart 2005 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 18 februari 2005.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Toelichting

Algemeen

De Regeling financiering en verantwoording IOAW, IOAZ en Bbz 2004 is met ingang van 1 januari 2005 gewijzigd in verband met een wijziging van de verantwoordings- en bevoorschottingssystematiek voor de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004. Met het oog op derapportage en vermindering van administratieve lasten voor gemeenten is het systeem van kwartaaldeclaraties afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties komt één voorlopig verslag over de uitvoering. Met deze wijziging van de verantwoordingssystematiek wordt aangesloten bij de verantwoordingssystematiek, zoals deze geldt voor de Wet werk en bijstand (WWB).

Het nieuw geïntroduceerde voorlopige verslag over de uitvoering omvat een voorlopige kostenopgave. Het voorlopig verslag dient uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het voorlopig verslag betrekking heeft, door de minister te zijn ontvangen. Op basis van het voorlopig verslag vindteen eerste voorlopige verrekening plaats met de aan gemeenten verleende voorschotten.

De definitieve kostenopgave en een eventueel noodzakelijke slotdeclaratie maken onderdeel uit van het verslag over de uitvoering, dat uiterlijk op 20 september van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verslag betrekking heeft, door de minister dient te zijn ontvangen. Op basis van het verslag over de uitvoering vindt de (definitieve) vaststelling van de rijksvergoeding plaats.

Omdat het systeem van bevoorschotting was gebaseerd op de kwartaaldeclaraties, is met de afschaffing van de kwartaaldeclaraties ook wijziging van de bevoorschottingssystematiek noodzakelijk. De minister stelt maandelijks per regeling een macrovoorschot vast ten behoeve van de vergoeding van de uitkeringskosten en de uitvoeringskosten, afgestemd op de landelijk verwachte kosten. De verdeling van dit macrovoorschot over de gemeenten vindt voor het kalenderjaar 2005 plaats op basis van de relatieve verdeling van de gedeclareerde bedragen van de één jaar terugliggende kwartaaldeclaraties. Zo worden de maandvoorschotten voor het eerste kwartaal 2005 verdeeld op basis van de door gemeenten ingediende kwartaaldeclaraties over het eerste kwartaal 2004.

Omdat met ingang van 1 januari 2005 de kwartaaldeclaraties zijn afgeschaft, kan deze wijze van bevoorschotting alleen nog worden toegepast voor het kalenderjaar 2005. Voor het kalenderjaar 2006 zal daarom een andere wijze van bevoorschotting worden geregeld.

De wijziging van de bevoorschottingssystematiek heeft uitsluitend betrekking op dat deel van de uitkeringskosten van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), waarvoor de minister een vergoeding verstrekt (75%-declaratiedeel), en op de uitvoeringskosten IOAZ en Bbz 2004. De wijziging van de bevoorschottingssystematiek heeft dus geen betrekking op dat deel van de uitkeringskosten, waarvoor de minister een uitkering verstrekt (25%-budgetdeel). Voor de volledigheid wordt vermeld, dat de financieringswijze niet is gewijzigd.

In het kader van de beoordeling van de uitvoerbaarheid van de wijziging van de verantwoordings- en bevoorschottingssystematiek heeft het Uitvoeringspanel positief geadviseerd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A en F

De begripsbepaling ‘Relevant bestand’ is komen te vervallen. In plaats daarvan is de begripsbepaling geïncorporeerd in artikel 9, tweede lid. In artikel 9, tweede lid, onderdeel a, is het relevante bestand voor het aspect volledigheid van onderzoeken bepaald op de in een kalenderjaar verrichte onderzoeken. In artikel 9, tweede lid, onderdeel b, is het relevante bestand voor het aspect tijdigheid van onderzoeken bepaald op de in een kalenderjaar te verrichten onderzoeken. In artikel 9, tweede lid, onderdeel c, is het relevante bestand voor het aspect volledigheid en juistheid van besluiten bepaald op de in een kalenderjaar genomen besluiten.

In artikel 9, tweede lid, onderdeel c, is voorts de verwijzing naar de met ingang van 1 januari 2005 vervallen artikelen 18 van de IOAW en 18 van de IOAZ komen te vervallen.

In artikel 9, tweede lid, zijn ten slotte enkele ontbrekende verwijzingen naar artikelen van de Algemene bijstandswet, die nog van toepassing zijn voor de uitvoering van het Bbz 2004, hersteld.

Artikel I, onderdeel B

Het nieuwe artikel 2 is een nadere uitwerking van de hiervoor beschreven systematiek van bevoorschotting. Omdat het systeem van bevoorschotting was gebaseerd op de kwartaaldeclaraties, is ook de bevoorschottingssystematiek gewijzigd.

In het jaar 2005 wordt de basis voor de omvang van het maandvoorschot gevormd door één derde van het bedrag van de één jaar terugliggende kwartaaldeclaratie. Dit bedrag wordt aangepast op grond van de landelijk verwachte kosten, dat wil zeggen op grond van een departementale raming van de uitkerings- en uitvoeringskosten voor de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 afzonderlijk. Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan deze raming in de loop van het jaar worden bijgesteld. Indien de raming wordt bijgesteld, kan bij de bepaling van de omvang van het maandvoorschot rekening worden gehouden met de al eerder verleende maandvoorschotten.

Artikel I, onderdelen C en G

Het gewijzigde artikel 3 strekt ertoe de minister instrumenten te geven om de naleving van de uiterste ontvangstdata voor de verantwoordingsdocumenten te bevorderen. Het betreft het voorlopig verslag, het verslag over de uitvoering en de daarop betrekking hebbende accountantsverklaring. Het niet, niet tijdig, of niet volledig ontvangen van de verantwoordingsdocumenten kan in eerste instantie leiden tot het opschorten van de betaling van de maandvoorschotten voor het lopende vergoedingsjaar.

De wijze waarop de minister gebruik maakt van zijn bevoegdheid om voorschotten op te schorten, is vastgelegd in de Beleidsregels handhaving termijn- en vormvoorschriften (Stcrt. 2000, 113). In essentie komen deze beleidsregels erop neer dat de bevoegdheid, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, wordt uitgeoefend, tenzij een met redenen omkleed verzoek tot uitstel van indiening tijdig is ontvangen en gehonoreerd. Een dergelijk verzoek wordt alleen gehonoreerd, indien het gevraagde uitstel direct samenhangt met oorzaken of situaties die niet door burgemeester en wethouders waren te beïnvloeden.

Indien voorschotten zijn opgeschort, wordt in de maand volgend op de maand waarin de ontbrekende verantwoordingsdocumenten zijn ontvangen, op of omstreeks de vijftiende van die maand de voorschotbetaling weer hervat en worden de aangehouden betalingen nabetaald.

Het niet, niet tijdig, of niet volledig ontvangen van de verantwoordingsdocumenten kan in tweede instantie leiden tot het terugvorderen van uitstaande voorschotten. Indien het verslag en de daarop betrekkende hebbende accountantsverklaring niet of niet volledig zijn ontvangen binnen vijftien maanden na het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben, worden de maandvoorschotten met betrekking tot het betreffende kalenderjaar teruggevorderd. Indien maandvoorschotten zijn teruggevorderd, wordt in de maand volgend op de maand waarin de ontbrekende verantwoordingsdocumenten zijn ontvangen, op of omstreeks de vijftiende van die maand de teruggevorderde maandvoorschotten nabetaald.

In artikel 10 is geregeld dat artikel 3 zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing blijft op de afhandeling van verantwoordingsdocumenten van vóór 1 januari 2005.

Artikel I, onderdeel D

Met het oog op derapportage en vermindering van de administratieve lasten voor gemeenten is het systeem van kwartaaldeclaraties afgeschaft. In de plaats van de vier kwartaaldeclaraties komt één voorlopig verslag over de uitvoering, ingericht als jaardeclaratie. Het college dient het voorlopig verslag over een kalenderjaar uiterlijk op 28 februari van het daaropvolgende kalenderjaar in bij de minister. De gevraagde financiële informatie betreft de voorlopige stand van zaken, zoals deze op het moment van opstellen van het voorlopig verslag bekend is. Gezien het voorlopige karakter van de informatie is geen accountantsverklaring en oordeel van de gemeenteraad vereist.

Nieuw is ook dat op grond van het vierde lid het voorlopig verslag wordt gebruikt voor een voorlopige verrekening van de uitkeringskosten en de uitvoeringskosten met de daarvoor verleende voorschotten voor het kalenderjaar waarop het voorlopig verslag betrekking heeft. De introductie van deze voorlopige verrekening houdt verband met de afschaffing van het systeem van kwartaaldeclaraties en de gewijzigde bevoorschottingssystematiek. Deze voorlopige verrekening loopt vooruit op de definitieve vaststelling van de rijksvergoeding. Bij de voorlopige verrekening wordt daarom nog geen rekening gehouden met de eventuele onrechtmatigheid van de uitgaven.

Artikel I, onderdelen H, I, J en K

De modellen bij de regeling zijn vastgesteld voor het uitvoeringsjaar 2005. Het betreft het model ‘Verslag over de uitvoering 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’, het model ‘Accountantsverklaring 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’, het model ‘Controle- en rapportageprotocol 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’ en het model ‘Voorlopig verslag 2005 IOAW, IOAZ en Bbz 2004’.

Waar vereist zijn de modellen geactualiseerd op wijzigingen in wet- en regelgeving, en toegesneden op de gewijzigde verantwoordings- en bevoorschottingssystematiek.

Bij de vormgeving van het model voorlopig verslag is aangesloten bij het voormalige model kwartaaldeclaratie, met dien verstande dat de gegevens worden gevraagd op jaarbasis, in plaats van op kwartaalbasis. Dit betekent dat er geen inhoudelijke wijziging heeft plaatsgevonden in de gevraagde informatie, maar uitsluitend een wijziging in de frequentie ervan. Wel heeft er enige reductie van de hoeveelheid gevraagde informatie plaatsgevonden.

De modellen worden met ingang van 1 maart 2005 ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag en aan alle gemeenten toegezonden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

  • 1

    Stcrt. 2000, 251; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 249).

Naar boven