Procesreglement overige (boek 1)zaken

Inwerkingtreding 1 april 2005

Dit landelijk model is vastgesteld door de landelijke vergadering van voorzitters van de familie- en jeugdrechtsectoren en -units van de rechtbanken in Nederland. Alle rechtbanken hebben hun reglement overeenkomstig dit landelijk model vastgesteld.

1. Algemeen

1.1. Dit reglement is van toepassing op verzoeken die betrekking hebben op de in bijlage 1 genoemde artikelen.

1.2. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de belanghebbende(n) en - indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige - aan de Raad voor de Kinderbescherming te worden gezonden. Wanneer de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.3. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.4. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.5. Hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.6. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.7. Een werkdag is niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (Algemene Termijnenwet).

1.8. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen die bijlagen genummerd te worden.

1.9. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.10. Onder partijen wordt verstaan: verzoeker en belanghebbenden (onder wie in voorkomende gevallen de bijzondere curator).

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 5, 278, 279, 281 Rv)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlage(n) ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

2.2. a. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, de (geslachts)naam en de woonplaats, dan wel - bij gebreke aan een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbende(n) en de gewone verblijfplaats van het (de) kind(eren) voor zover het verzoek betrekking heeft op minderjarigen.

b. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de bescheiden zoals vermeld in bijlagen 1 en 2 worden overgelegd.

c. Als belanghebbenden gelden in elk geval de in bijlagen 1 en 3 vermelde belanghebbenden.

Indien verzoeker van mening is dat een in bijlage 1 en 3 vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dient hij dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden. Indien verzoeker van mening is dat er meer belanghebbenden zijn dan op de lijst vermeld, dient hij dat ook gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden.

d. Wanneer er sprake is van anderen wier verklaring naar de mening van verzoeker in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, dient van hen ook naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke aan een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens te worden vermeld. Indien de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, dient naam en adres van de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te worden vermeld.

2.3. Wanneer het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan verzoeker of diens procesvertegenwoordiger gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2. sub b over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen of niet aan artikel 2.2. sub c is voldaan, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. Dit laat onverlet dat de rechtbank in alle stadia van de procedure nog stukken kan opvragen. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichtingen van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan, zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard of kan dit worden afgewezen. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt ervan uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkheid blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

2.4. Wanneer in een verzoekschrift verzoeken die onderling samenhang vertonen, worden gecombineerd, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend. Indien onderlinge samenhang ontbreekt, wordt het verzoek, na overleg met de procureur, gesplitst en wordt evenzovele malen griffierecht geheven als er na splitsing zaken zijn ontstaan.

2.5. Tenzij de rechtbank zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, verzendt zij gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in 2.3. een afschrift van het verzoekschrift aan de belanghebbende(n) en - voor zover de zaak betrekking heeft op een minderjarige - aan de Raad voor de Kinderbescherming. Wanneer de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, zendt de rechtbank tevens een afschrift van het verzoekschrift aan de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Wanneer de in dit artikel genoemde toezending gepaard gaat met een oproeping voor een mondelinge behandeling, vindt verzending plaats overeenkomstig artikel 5.5.; in de overige gevallen per gewone brief.

Bij toezending van het verzoekschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming of de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, wordt, indien dat het geval is, meegedeeld dat nog niet bepaald is of een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, dat de Raad voor de Kinderbescherming of de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, binnen twee weken kan laten weten een mondelinge behandeling nodig te vinden en dat bij gebreke aan een dergelijk bericht de rechtbank naar bevind van zaken zal handelen.

2.6. Bij de in 2.5. genoemde toezending kan de rechtbank belanghebbende(n) in de gelegenheid stellen een instemmingsverklaring (zie als voorbeeld bijlage 4) aan de griffie te sturen, waarbij een duidelijk leesbare kopie van een geldig legitimatiebewijs moet worden gevoegd.

3. Verweerschrift

(zie ook de artikelen 279, 282 Rv.)

3.1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

Indien sprake is van meer dan één belanghebbende(n), dienen voor deze belanghebbende(n) evenzovele verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

3.2. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend, doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

3.3. De hiervoor onder 2.2 en 2.3 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

3.4. Referteverklaring:

Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 5 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)

De rechter kan aan de verzoeker en de belanghebbende(n) gelegenheid geven tegen het zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5. Behandeling van het verzoek

(zie ook artikelen 27, 42-44, 212, 271, 279, 803 en 818 Rv.)

5.1. (benoeming bijzondere curator)

In afstammingszaken betreffende minderjarigen benoemt de rechtbank zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoekschrift ambtshalve een bijzondere curator. Deze dient binnen vier weken na zijn benoeming de rechtbank in vijfvoud schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen.

5.2. (inwinnen advies bij de officier van justitie)

Wanneer de rechtbank daartoe aanleiding ziet, kan zij de officier van justitie verzoeken een conclusie te nemen. Wanneer dit wordt verzocht terwijl nog geen behandeling ter zitting is bepaald, wordt de officier van justitie verzocht binnen zes weken te concluderen. Indien wel een zitting wordt bepaald, dient de officier uiterlijk één week voor de zitting te concluderen. De conclusie wordt in drievoud ingediend.

5.3. Na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator en/of de conclusie van de officier van justitie stuurt de rechtbank een afschrift daarvan aan partijen en eventuele overige procesdeelnemers. Wanneer geen zitting zal plaatsvinden, krijgen zij een termijn van twee weken waarbinnen zij op de conclusie van de officier van justitie schriftelijk commentaar kunnen geven.

5.4. (behandeling ter zitting)

Het verzoek wordt mondeling ter zitting behandeld, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de stukken zijn compleet;

b) er is (zijn) geen belanghebbende(n) of van de/alle belanghebbende(n) is een referteverklaring of een instemmingsverklaring ontvangen;

c) de rechtbank ziet geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen.

Dit laat onverlet dat de rechtbank een minderjarigenverhoor zal bepalen, indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige van 12 jaar of ouder.

5.5. (oproeping)

Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 4 tot 8 weken en van ten minste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij:

a) een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken en/of;

b) de bijzondere curator een termijn is gegeven als bedoeld in 5.1. en/of de officier van justitie een termijn is gegeven als bedoeld in 5.2.;

c) de belanghebbende(n) een termijn is gegeven voor een instemmingsverklaring.

Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de betreffende stukken, danwel het verstrijken van de termijn.

Onverminderd de artikelen 271 t/m 277 Rv. vindt oproeping voor de zitting aldus plaats:

- verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een procureur heeft gesteld, worden via hun procureur opgeroepen per gewone of interne post;

- de Raad voor de Kinderbescherming, de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie worden opgeroepen per gewone of interne post;

- partijen die alleen een bekende woonplaats buiten Nederland hebben, worden opgeroepen op de wijze zoals voorgeschreven in de Europese Betekeningsverordening (EG nr. 1348/2000), Het Haags Betekeningsverdrag 1965 danwel het Rechtsvorderingsverdrag 1954, al naar gelang wat van toepassing is.

Wanneer de stukken moeten worden vertaald in een taal die een op te roepen partij begrijpt dient de verzoekende partij er op eerste verzoek van de griffie op eigen kosten zo spoedig mogelijk voor zorg te dragen dat de vertaalde stukken ter griffie worden ingediend, waarna de griffie voor toezending aan de betreffende partij zorgdraagt.

Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

5.6. (uitstelverzoeken)

Partijen kunnen binnen tien kalenderdagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van alle partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, behoudens toepassing van artikel 5.11.

Op (verdere) verzoeken om uitstel, die na afloop van de in de eerste alinea van dit artikel genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

- wanneer een partij bezwaar maakt, kan het verzoek slechts worden toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

- wanneer alle partijen schriftelijk instemmen, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in beginsel sprake wanneer sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen.

Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het gevraagde uitstel - in beginsel - afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van alle partijen en andere opgeroepen procesdeelnemers op te geven voor de eerstkomende drie maanden.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen en andere opgeroepen procesdeelnemers medegedeeld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij gelijke brief de nieuwe zittingsdatum medegedeeld. Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

5.7. (aanhouding na zitting)

Indien wordt besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting in ieder geval een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde (pro-forma)datum.

5.8. (kennisneming andere dossiers)

Van een dossier met betrekking tot een bij de rechtbank behandelde of in behandeling zijnde zaak waarvan kennisneming door de rechtbank van belang wordt geacht, wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen, ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.

5.9. (verstrekking van informatie na de zitting)

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

- ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren,

- ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5.10. (afhandeling na pro-formatraject)

Uiterlijk twee weken voor de in 5.7 bedoelde pro-formadatum dienen partijen aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak huns inziens op de stukken kan worden afgedaan. De rechtbank zal vervolgens binnen twee weken een oproep voor een nadere zitting verzenden of partijen schriftelijk de datum van de beschikking mededelen.

5.11. (spoedeisende zaken)

In zaken die naar het oordeel van de rechtbank of op grond van wet of verdrag spoedeisend zijn, kan worden afgeweken van bovenstaande termijnen en kan in afwijking van het bepaalde in artikel 5.6 uitstel worden geweigerd.

6. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

6.1. In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Dit wordt ook gedaan

- indien partijen het eens zijn;

- indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd;

- indien er een bijzondere curator voor de minderjarige is benoemd.

6.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

6.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.

6.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

6.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

7. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij zaken waarin geen behandeling ter zitting plaatsvindt:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van 4 weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

8. Griffierswerkzaamheden na het verstrijken van de appeltermijn

(zie ook artikelen 1:20e 1:24, 1:25f, 1:26e BW)

8.1. De rechtbank zendt - voor zover van toepassing - de uitspraak naar de ambtenaar van de burgerlijke stand ter inschrijving. Deze verzending zal eerst plaatsvinden nadat de appeltermijn is verstreken, ook wanneer alle partijen in de uitspraak berusten.

8.2. De rechtbank zendt het bericht van inschrijving van de akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand indien en zodra zij dit van de ambtenaar van de burgerlijke stand ontvangt door aan verzoeker of diens procesvertegenwoordiger.

9. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2005. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2005 nog worden verricht.

Bijlagen

1. Overzicht van artikelen met bescheiden en belanghebbenden per artikel

2. Overzicht van bescheiden

3. Overzicht van belanghebbenden

4. Instemmingsverklaring

5. Referteverklaring

6. Schema artikel 25c BW-zaken

Bijlage 1: Overzicht van artikelen met bescheiden en belanghebbenden per artikel

stcrt-2005-52-p27-SC69268-1.gifstcrt-2005-52-p27-SC69268-2.gifstcrt-2005-52-p27-SC69268-3.gifstcrt-2005-52-p27-SC69268-4.gifstcrt-2005-52-p27-SC69268-5.gif

Bijlage 2: Overzicht van bescheiden

In zijn algemeenheid geldt: afschriften van akten, beschikkingen, vonnissen en verklaringen moeten origineel en/of gelegaliseerd en/of geverifieerd zijn conform de Legalisatiecirculaire (kenmerk 5001966/99/6, d.d. 12 januari 2000, in werking getreden op 1 februari 2000, dan wel de opvolgende legalisatiecirculaire van het Ministerie van Justitie). Uittreksels uit de registers moeten origineel dan wel gewaarmerkt zijn.

1. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (niet ouder dan drie maanden) van verzoeker en alle belanghebbenden met vermelding van de nationaliteit en/of eventueel een vergelijkbaar buitenlands stuk.

2. Een authentiek afschrift van de geboorteakte

2a. Een authentiek afschrift van de geboorteakte (niet ouder dan drie maanden) dan wel de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag (niet ouder dan drie maanden). Indien in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand geen geboorteakte is ingeschreven: een buitenlandse geboorteakte, gelegaliseerd en/of geverifieerd een en ander met toepassing van de Legalisatiecirculaire 2000. Indien geen buitenlandse geboorteakte kan worden verkregen: zie artikel 25c

3. Een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden).

4. Een authentiek afschrift van de huwelijksakte (niet ouder dan drie maanden).

5. Een bewijs van inschrijving van de echtscheiding.

6. Een authentiek afschrift van de akte van de burgerlijke stand waarvan aanvulling/verbetering en/of doorhaling wordt verzocht (niet ouder dan drie maanden).

6a. Een authentiek afschrift van de buitenlandse akte gelegaliseerd en/of geverifieerd met toepassing van de Legalisatiecirculaire 2000.

7. Bescheiden ter onderbouwing van het verzoek.

8. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige en het verzoek is ingediend door één ouder: een verklaring van de andere ouder (met/zonder gezag) dat deze met het verzoek instemt, dan wel een opgave van redenen voor het ontbreken van deze verklaring.

9. Een instemmingsverklaring van de relevante in de akte vermelde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers.

10. De brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de officier van justitie waarin wijziging van de akte wordt verzocht, met daarin opgenomen een concreet voorstel voor de formulering van de te wijzigen punten in de akte.

11. De akte van de burgerlijke stand waaraan een latere vermelding moet worden toegevoegd (niet ouder dan drie maanden).

12. De brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand met diens schriftelijke reactie/advies. Indien voor het indienen van het verzoek een schriftelijke discussie met de ambtenaar van de burgerlijke stand is gevoerd: deze correspondentie.

13. Het originele weigeringsbesluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

14. Een bewijs van Nederlanderschap, dan wel stukken waaruit blijkt dat verzoeker gedurende een tijdvak van ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek woonplaats in Nederland en een geldige verblijfstitel had en heeft.

15. Een deskundigenverklaring conform artikel 1:28a van het Burgerlijk Wetboek (niet ouder dan zes maanden).

16. De akte van stuiting.

17. Explo(o)t(en) van betekening.

18. De akte van overlijden.

19. Eventuele vorige beschikking(en).

20. Een bewijs van inschrijving van het verzoek in het huwelijksgoederenregister.

21. Een bewijs van publicatie van het verzoek.

22. Conform `het model verzoekschrift maken of wijziging huwelijkse voorwaarden staande huwelijk' van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (zie intranetsite KNB of rechtspraak.nl ).

23. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de nationaliteit van alle belanghebbenden en het kind ten tijde van de geboorte van het kind dan wel, indien het huwelijk van de ouders voordien ontbonden is, ten tijde van de ontbinding van het huwelijk (niet ouder dan drie maanden) en/of eventueel een vergelijkbaar buitenlands stuk.

24. Indien reeds een bijzondere curator is benoemd: een afschrift van de beschikking benoeming bijzondere curator.

25. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de man met vermelding van zijn huwelijkse staat.

26. Een bewijsstuk van ongehuwd zijn van de moeder ten tijde van de geboorte van het kind. Dit kan achterwege blijven indien uit de geboorteakte blijkt dat een ontkenning vaderschap in kracht van gewijsde gegaan is.

27. Voor zover mogelijk een gezamenlijke verklaring van de ouders met betrekking tot de geslachtsnaam van het kind.

28. Een opgave van pogingen die zijn ondernomen om de afwezige op te sporen, een en ander onderbouwd met bewijsstukken.

29. - Een uittreksel uit het boedelregister (artikel 4:186 BW).

- Het bewijs van het bestaan en de omvang van het erfdeel/legaat.

30. De akte van de huwelijkse voorwaarden.

31. De (buitenlandse) gezags- en/ of omgangsbeslissing.

32. - Het Koninklijk Besluit naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Recente stukken waaruit de verblijfsstatus van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld blijkt.

- Afschriften van rapporten eerste en nader gehoor door de Vreemdelingendienst/IND van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Origineel paspoort uit het land van herkomst van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Overige originele stukken uit het land van herkomst ter bevestiging van de identiteit van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (o.a. diploma's, lidmaatschapskaarten, identiteitsboekjes etc.).

- Een uitlating over pogingen die zijn ondernomen om de akte van geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld te verkrijgen en waarom deze tevergeefs zijn geweest (met bewijsstukken) en/of waarom legalisatie en/of verificatie is geweigerd.

33. - Een verklaring van ouders, familieleden, kennissen met betrekking tot de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Een uitlating over de omstandigheden waaronder, het tijdstip waarop en de plaats waar de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld, heeft plaatsgehad (met bewijsstukken).

- Een uitlating over naamsvoering (al of niet naamsketen).

- Een uitlating over de namen en geboortegegevens ouders van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (met bewijsstukken).

- De stukken die zijn overgelegd bij de naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- De stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de inschrijving van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld in de gemeentelijke basisadministratie.

34. - Een authentiek afschrift van het adoptievonnis van vóór de inwerkingtreding van de Wet 7 juni 1990, Stb. 302.

- Het bewijs van de inschrijving van het adoptievonnis.

35. Een authentiek afschrift van de akte van inschrijving van de oorspronkelijke uitspraak (niet ouder dan drie maanden).

36. Stukken die in de vorige procedure zijn overgelegd.

37. Een bereidverklaring van de aspirant-bewindvoerder.

38. De beschikking van de centrale autoriteit.

39. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de burgerlijke staat van de man. Indien het gaat om een overleden vader tevens: een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met daarop al zijn nakomelingen.

Bijlage 3: Overzicht van belanghebbenden

Voor alle in de onderstaande lijst genoemde belanghebbenden geldt dat zij alleen belanghebbenden zijn voor zover zij niet verzoeker zijn.

a. Degene op wie het verzoek betrekking heeft.

b. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige: beide ouders ongeacht de gezagssituatie.

c. Degene die het gezag heeft over de minderjarige.

d. De gewezen echtgenoot/geregistreerde partner.

e. Degene van wie gegevens in de akte/uitspraak zijn vermeld of wier gegevens het betreft.

f. De ambtenaar van de burgerlijke stand.

g. Degene van wie gegevens in de akte zouden moeten worden vermeld.

h. De aanstaande echtgenoten/geregistreerde partners, degene die gestuit heeft, de echtgenoot/geregistreerde partner die nogmaals wil huwen/een partnerschap wil laten registreren.

i. De echtgenoot waarmee eveneens getrouwd is (bigamie) en de derde(n) die toestemming tot het huwelijk had(den) moeten geven, te weten de ouders, de curator of de voogd.

j. De andere echtgenoot/geregistreerde partner.

k. De erfgena(a)m(en) van degene op wie het verzoek betrekking heeft.

l. De minderjarige (vertegenwoordigd door een bijzondere curator).

m. De aangewezen vader of - indien deze vader is overleden - diens erfgenamen.

n. De gepretendeerde ouders.

o. De afwezige zelf, de gezinsleden van de afwezige, de vermoedelijke erfgenamen, de schuldeisers, de medevennoten, de maten etc.

p. De beoogd bewindvoerder.

q. De alimentatieplichtige.

r. De moeder.

s. De te benoemen bijzondere curator

Bijlage 4: Instemmingsverklaring

Behorende bij: .........

Zaak- of rekestnummer: .........

Verzoekschrift van: .........

Ingediend op: .........

Contactpersoon: .........

instemmingsverklaring belanghebbende

Naam: .........

Adres: .........

Hierbij verklaar ik dat ik op de hoogte ben van de inhoud en strekking van het verzoekschrift en de bijbehorende bijlagen.

Ik ga akkoord met toewijzing van het verzoek, althans ik wil geen verweer voeren.

Tevens verklaar ik dat ik geen gebruik wil maken van mijn recht om door de rechter gehoord te worden.

Ik heb een kopie van een geldig legitimatiebewijs van mijzelf bijgevoegd.

Plaats: .........

Datum: .........

Handtekening: .........

Bijlage 5: Referteverklaring

Zaak- of rekestnummer:

REFERTEVERKLARING

Ondergetekende,

........ (naam voluit),

........ (adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

........ (naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

........ (tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft verweer te voeren tegen het verzochte.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........ (plaats)

........ (datum).

........ (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

.........

(handtekening advocaat).

Bijlage 6: Schema art. 25c BW-zaken

Naam: .........

Procureur: .........

Zaak- of rekestnummer: .........

stcrt-2005-52-p27-SC69268-6.gif
Naar boven