Wijziging Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen

Het College voor zorgverzekeringen,

Gelet op Afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht, titel 3 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 6.4 van het voorlopig Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen,

Heeft in zijn vergadering van 10 maart 2005 besloten:

Artikel I

Het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen1 wordt als volgt gewijzigd.

A

De artikelen 4 en 5 worden onderscheidenlijk vervangen door:

Artikel 4

1. De algemeen directeur is bevoegd, tenzij anders is geregeld, om namens het college besluiten te nemen ter uitvoering van de rechtspositieregelingen voor het personeel van het college. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, voor zover deze betrekking hebben op de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid.

2. Waar in de rechtspositieregelingen voor het personeel van het secretariaat van het college een bevoegdheid aan de voorzitter en de algemeen directeur tezamen is toegekend tot het nemen van besluiten, wordt deze bevoegdheid door hen uitgeoefend namens het college. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, voor zover deze betrekking hebben op de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid.

3. Waar in de rechtspositieregelingen voor het personeel van het secretariaat van het college een bevoegdheid aan de algemeen directeur is toegekend tot het nemen van besluiten, wordt deze bevoegdheid door hem uitgeoefend namens het college. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, voor zover deze betrekking hebben op de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid.

Artikel 5

De algemeen directeur is ten aanzien van besluiten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, met uitzondering van besluiten ter uitvoering van hoofdstuk XII van het Rechtspositiebesluit personeel College voor zorgverzekeringen en met uitzondering van besluiten van algemene strekking, als volgt bevoegd tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat:

a. voor besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die behoren tot zijn directie, waaronder begrepen aangelegenheden die behoren tot het Dienstencentrum, is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat. Daarbij kan hij aan de manager van het Dienstencentrum de bevoegdheid verlenen tot verder ondermandaat. Verder ondermandaat aan niet-afdelingshoofden van het Dienstencentrum wordt slechts verleend na goedkeuring van de algemeen directeur;

b. voor andere besluiten is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan een directeur voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden die behoren tot diens directie. Daarbij kan hij aan die directeur de bevoegdheid verlenen tot verder ondermandaat. Verder ondermandaat aan niet-afdelingshoofden wordt slechts verleend na goedkeuring van de algemeen directeur;

c. voor de besluiten, bedoeld onder a en b, is hij tevens bevoegd tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat aan het hoofd van de afdeling Personeel & Organisatie.

B

Aan artikel 14 wordt een volzin toegevoegd, die als volgt luidt:

De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing voor hoger beroep.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

J.S.J. Hillen, voorzitter.
P.C. Hermans, algemeen directeur.

Toelichting

In dit besluit tot wijziging van het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen worden twee artikelen herzien die betrekking hebben op mandaat van het college voor het nemen van personeelsbeslissingen voor de organisatie van het college (artikel I onderdeel A). De op dit vlak tot nu toe bestaande tekst van het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen gaat uit van de veronderstelling dat de bevoegdheid van de algemeen directeur tot het nemen van allerlei personeelsbeslissingen telkens met zoveel woorden uit de rechtspositieregelingen voor het personeel van het college zelf blijkt. Dat is echter niet op alle onderdelen van de rechtspositieregelingen zo duidelijk het geval. Als gevolg daarvan kan op bepaalde onderdelen - indien men strikt naar de tekst van de regeling kijkt - twijfel bestaan over de bevoegdheid van de algemeen directeur. Dat zou kunnen betekenen dat er strikt genomen in de mandaatverlening aan de algemeen directeur en daarmee ook in de mogelijkheid tot het verlenen van verder ondermandaat binnen de organisatie een leemte zou zitten. Die twijfel en die mogelijke leemte worden in het wijzigingsbesluit ongedaan gemaakt door in het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen de algemeen directeur generaal mandaat te verlenen voor alle besluiten ter uitvoering van de rechtspositieregelingen voor het personeel `tenzij anders geregeld'. Dat mandaat wordt verleend in een nieuw geformuleerd artikel 4, eerste lid. Hiermee is niet een wijziging in de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen college en algemeen directeur beoogd.

De inhoud van artikel 4, zoals dat tot nu toe luidde, komt terug in het nieuwe tweede lid van artikel 4. Aan artikel 4 is vervolgens een derde lid toegevoegd, dat inhoudelijk is overgenomen uit het bestaande artikel 5, eerste lid. Die bepaling wordt naar het nieuwe artikel 4 overgebracht vanwege verwantschap met wat in het nieuwe tweede lid van artikel 4 wordt bepaald. Op deze wijze kan het nieuwe artikel 5 geheel gewijd zijn aan de bevoegdheid van de algemeen directeur tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat. Op dat vlak zijn geen inhoudelijke wijzigingen in het besluit aangebracht behalve in wat van ondermandaat is uitgesloten. Nieuw is namelijk dat van ondermandaat worden uitgesloten besluiten ter uitvoering van het recent ingevoerde hoofdstuk XII van het Rechtspositiebesluit personeel College voor zorgverzekeringen. Dat betreft personeelsbeslissingen die betrekking hebben op reorganisatie van de CVZ-organisatie. Verder zijn thans expliciet besluiten van algemene strekking uitgesloten. Bij dit ondermandaat gaat het immers om individuele beslissingen.

Van de gelegenheid is verder gebruik gemaakt om met zoveel woorden te regelen dat zowel de voorzitter van het college als de algemeen directeur bevoegd is tot het instellen van hoger beroep (artikel I onderdeel B). Voor het beroep (in eerste aanleg dus) was dat reeds geregeld.

J.S.J. Hillen, voorzitter.

P.C. Hermans, algemeen directeur.

1 Gewijzigd bij besluit van 27 september 2001 (Stcrt. 2001, 197).

Naar boven