Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2005, 45 pagina 11 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2005, 45 pagina 11 | Overig |
Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 9 februari 2005, nr. WJZ/2005/2295(8161), houdende nadere regels voor de verstrekking van subsidies aan ondersteunende instellingen in de periode 2006–2008 (Tijdelijke regeling subsidiëring ondersteunende instellingen)
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 2, 9, eerste lid, 32, eerste lid, en 48 van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
b. ondersteunende instellingen: de instellingen, genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage I.
1. Subsidie aan ondersteunende instellingen wordt voor het tijdvak 2006 tot en met 2008 verstrekt met toepassing van deze regeling.
2. De minister kan van deze regeling afwijken mits de beschikking waarbij een subsidie wordt verstrekt, de afwijking nadrukkelijk vermeldt.
3. De artikelen 4, 6 tot en met 11, 14, 15 en 16 van de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen zijn op subsidie als bedoeld in het eerste lid van toepassing.
1. Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt vóór 16 april 2005 ingediend.
2. Indien twee of meer ondersteunende instellingen het voornemen hebben een nieuwe instelling tot stand te brengen kunnen zij, onder beschrijving van de tot stand te brengen instelling, een gezamenlijke aanvraag indienen.
3. Een aanvraag voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in de Inrichtingseisen subsidieaanvragen ondersteunende instellingen, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage II.
De ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2 kan worden verplicht binnen een bepaalde termijn zijn visie op mogelijke samenwerkingsvormen met andere instellingen te geven en daartoe concrete voorstellen te doen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2010.
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling subsidiëring ondersteunende instellingen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De aanvragers in het kader van de Cultuurnota 2005–2008 (kamerstukken II 2004–2005, 28 989, nr. 10) zijn door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingedeeld in drie categorieën: fondsen, producerende of ondersteunende instellingen. Als producerend worden die culturele instellingen beschouwd die uitsluitend productietaken uitvoeren. Tot de ondersteunende instellingen worden instellingen gerekend die één of meer taken uitvoeren die niet kunnen worden aangemerkt als producerende taken. Daarbij valt onder meer te denken aan activiteiten als informatievoorziening, documentatie en archivering, scholing en opleiding, onderzoek en debat, distributie, consulentschap en advisering, vertegenwoordiging en belangenbehartiging. Van de aanvragers in het kader van de cultuurnota 2005–2008 zijn instellingen aangemerkt als ‘ondersteunend’ als zij een beleidsplan hebben ingediend waaruit blijkt dat zij één of meer taken uitvoeren die niet kunnen worden aangemerkt als producerende taken. Ten aanzien van deze instellingen heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij gelegenheid van de Cultuurnota 2005–2008 besloten nieuw beleid te formuleren. Met het oog daarop heeft het overgrote deel van de desbetreffende aanvragers subsidie voor één jaar ontvangen.
Het nieuwe beleid voor de ondersteuningstructuur is inmiddels tot stand gekomen en vastgelegd in twee brieven aan de betrokkenen die in afschrift aan de Tweede Kamer zijn gezonden. Het gaat om de Uitgangspuntenbrieven ondersteuningsstructuur van 23 december 2004 (kamerstukken II 2004–2005, 28 989, nr. 18) en van 9 februari 2005. In bijlage II bij deze regeling zijn aanvullend de nadere richtlijnen per sector geformuleerd.
De onderhavige regeling strekt ertoe ondersteunende instellingen duidelijkheid te bieden omtrent de volgende aangelegenheden:
– Welke instellingen komen in aanmerking komen voor subsidie?
– Hoe dient een aanvraag te worden ingediend?
– Wat is de indieningstermijn?
– Welke voorschriften van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen en de Regeling subsidies en uitkeringen cultuuruitingen zijn op de subsidieverstrekking van toepassing?
Subsidie wordt geweigerd indien de minister van oordeel is, dat het verstrekken daarvan zijn beleid, mede gelet op de beschikbare financiële middelen, niet ondersteunt (artikel 4, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen). Subsidie kan dus worden geweigerd op grond van beleidsmatige en financiële overwegingen. Het beleid ten aanzien van ondersteunende instellingen is vastgesteld in de Cultuurnota 2005–2008, de Uitgangspuntenbrieven ondersteuningsstructuur van 23 december 2004 en van 9 februari 2005 en de nadere richtlijnen, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage II.
De instellingen vermeld in de bijlage zijn deels dezelfde aanvragers als vermeld in bijlage 4 bij de Cultuurnota 2005–2008. Aanvragers die in het kader van de cultuurnota 2005–2008 voor meer dan één jaar subsidie hebben verkregen en aanvragers die bij die gelegenheid van de Raad voor Cultuur een negatief kwaliteitsoordeel hebben gekregen maken geen deel uit van bijlage I. Zij komen dus niet in aanmerking voor subsidie op basis van deze regeling.
De onderhavige regeling is bedoeld als overbrugging naar de volgende cultuurnotaperiode. Uit het derde lid blijkt dat de minister in het tijdvak 2006–2008 meerjarige of projectsubsidies kan verstrekken.
De bijzondere verplichting, bedoeld in artikel 4, houdt verband met mijn voorgenomen beleid ten aanzien van de onderhavige categorie instellingen. Samenwerking tussen de bestaande instellingen is daarvan een belangrijk onderdeel.
Het laatste subsidiejaar op grond van deze regeling is het jaar 2008. De regeling zal echter pas een jaar later vervallen ten einde bij gelegenheid van de financiële eindverantwoording geen onduidelijkheid te laten bestaan omtrent de toepasselijke voorschriften.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.C. van der Laan
AIDA Nederland
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
Archiefschool
ArchiNed B.V.
ATANA, Stichting Bestuurlijke Diversiteit Nederland
Beeldende Amateurkunst
Boekmanstichting
Bonas
Cinemien
CODART
Conamus
Contact Film Cinematheek
Convent van Gemeentelijke Archeologen
Cultuurnetwerk Nederland, expertisecentrum
De Balie
De Filmbank
De Kamervraag
De Toonbank
De vijf windstreken
Donemus
Doors of Perception
Droog Design
Dutch Jazz Connection
Educatieve Orkest Projecten
Europan Nederland
European League of Institutes of the Arts (ELIA)
Europese Stichting Joris Ivens
Federatie Kunstuitleen
Federatie van Kunstenaarsverenigingen
FORUM for International Co-production
Gate (Gate Foundation)
Gaudeamus
Historisch Boerderij-onderzoek
Holland Film Promotion
Imagine Identity and Culture
Informal European Theatre Meeting
Informatie- en Kenniscentrum voor de Jazz
Internationale Stichting Manifesta
Kerkelijk Kunstbezit in Nederland
Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis
Kulsan
Kunst & Zaken
Kunst en Jeugd in Europa
Kunst en Openbare Ruimte
Kunstengilde, Ver.v.Org.v.Kunsteducatie (Kunstconnectie)
Landelijk Centrum voor Amateurdans
Marmoucha
Materiaalfonds voor beeldende Kunst en vormgeving
Mediamatic
Nationaal Contact Monumenten
Nationaal Muziekinstrumenten Fonds
Nationaal Pop Instituut
Nationale Stichting ter Bevordering van Vrolijkheid
NBLC Vereniging van Openbare Bibliotheken
Nederlands Architectuurinstituut
Nederlands Centrum voor Volkscultuur
Nederlands Instituut voor Filmeducatie
Nederlands Jazz Archief
Nederlands Muziek Instituut
Nederlandse Museumvereniging
Nederlandse StrijkKwartet Academie
Nederlandse Tuinenstichting
Netwerk Diversiteit
Nexus Instituut
Overstekend Wild
Premsela
RASA
Rhythm of Reason
Schrijvers, School, Samenleving
Sferra
Stichting Internationale Culturele Activiteiten
Stichting Lezen
Stichting Schrijven
Stichting voor de Nederlandse Archeologie
Stroom
Stroom Haags Centrum voor Beeldende Kunst
SWING – Landelijke Stichting Promotie Muziekimprovisatie
Theater & Educatie
Theater Instituut Nederland
Theaterwerk Nederland
Toonkunst Bibliotheek
Trans Artists Informatiecentrum
Unisono
Vereniging Digitaal Erfgoed Nederland
Vereniging DIVA
Vereniging ICOM Nederland
Vereniging Nederlandse Poppodia
Vereniging Virtueel Platform
Wereldmuziek in Nederland
Inrichtingseisen subsidieaanvragen ondersteunende instellingen
Dit document beschrijft de eisen waaraan aanvragen in het kader van de Tijdelijke regeling subsidiëring ondersteunende instellingen moeten voldoen.
Voor een overzicht van de instellingen die een subsidieaanvraag kunnen indienen verwijs ik naar bijlage I. Instellingen kunnen individueel of gezamenlijk een aanvraag indienen.
Hoe wordt subsidie aangevraagd?
De subsidieaanvraag bestaat uit een voorblad, een beleidsplan, een meerjarenbegroting en een prestatieoverzicht. De volledige en ondertekende aanvraag wordt in viervoud ingediend en is vóór 16 april 2005 in het bezit van het Ministerie van OCW. Aanvragen die op of na 16 april worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen. Alleen volledige en tijdig ontvangen aanvragen worden ter advisering voorgelegd aan de Raad voor Cultuur. Ongevraagde bijlagen worden niet bij de beoordeling en besluitvorming betrokken.
Voor vragen over de aanvraag of de procedure kunt u contact opnemen met
– dhr. J van Oortmerssen, directie Kunsten, telefoon 070-4124062;
– dhr. B. Pors, directie Cultureel Erfgoed, telefoon 070-4124612;
– dhr. P. Knuijt, directie Media, Bibliotheken en Letteren, telefoon 070-4124279.
Mailen kan ook: info@minocw.nl. Uw e-mail wordt binnen 5 werkdagen beantwoord.
Alle relevante publicaties en achtergrondinformatie zijn te vinden op www.cultuurnota.nl.
Instellingen die een subsidieaanvraag willen indienen worden verzocht om in hun beleidsplan duidelijk te maken hoe zij – en de activiteiten die zij organiseren – aan de beoordelingscriteria voldoen. Tot de beoordelingscriteria behoren ook de hieronder opgenomen richtlijnen per sector.
Voor de film pleit de raad voor de totstandkoming van één sectorinstituut, waarin promotie, educatie en informatie worden verenigd. Ik volg het advies van de Raad, maar wil de rol van het Filmmuseum nu nog niet definitief vastleggen. Samenwerking met het filmmuseum ligt voor de hand, maar dit hoeft niet noodzakelijkerwijs binnen één organisatorisch verband plaats te vinden. De ondersteunende taken van het Filmfonds zal ik bij de vorming van één sectorinstituut betrekken.
De Raad pleit voor de vorming van één breed gedefinieerd sectorinstituut voor het amateurveld. Ik neem de voorgestelde verbreding – van amateurkunst naar amateurcultuur – vooralsnog niet over. De ondersteunende instellingen in de amateurkunst – Stichtingen Beeldende Amateurkunst, Unisono, Theaterwerk Nederland en Landelijk Centrum voor Amateurdans, Schrijven en SWING – verzoek ik om voorstellen in te dienen voor een gezamenlijke aanpak die in de periode 2006–2008 tot een geïntegreerde ondersteuningsstructuur leidt.
In zijn sectorschets beperkt de Raad de organisatorische veranderingen in de muzieksector tot een pleidooi voor virtuele samenwerking. Ik begrijp het dilemma van de Raad, maar acht het behalve wenselijk ook mogelijk om gezien het aantal van twintig ondersteunende instellingen door middel van bundeling van taken tot een grotere effectiviteit te komen. Wel ben ik bereid om voor de muzieksector een uitzondering te maken op de regel van één sectorinstituut en akkoord te gaan met de vorming van twee instituten. Daarbij zie ik globaal twee lijnen om tot een bundeling van taken te komen, langs de lijn van verwante muziekdisciplines of langs de lijn van verwante functies. In het eerste geval richt het ene instituut zich meer op de klassieke en hedendaagse gecomponeerde muziek en de andere op de ‘lichtere’ genres ((jazz en geïmproviseerde muziek, pop, dance en wereldmuziek). De tweede benadering zou kunnen leiden tot één bestelinstituut voor archief-, bibliotheek en informatietaken naast een instituut dat zich richt op (inter)nationale promotie, advisering en expertisebevordering. Ik verzoek aanvragers in de muzieksector om hier in hun beleidsplannen op te reageren en zoveel mogelijk een voorkeur uit te spreken voor een van de twee modellen.
Binnen de theater- en danssector is al in 1992 een sectorinstituut tot stand gekomen. Ik voorzie geen organisatorische wijzigingen. Wel dient binnen het nieuwe beleidsplan van dit instituut een nadere afweging te worden gemaakt tussen de huidige kerntaken, inclusief de internationale taken, en de consulententaken.
In de beeldende kunst is de ondersteuningsstructuur relatief klein. In de toekomst gaat het in de eerste plaats om versteviging en versterking van de (internationale) marktpositie. Voorstellen daartoe wil ik graag als opdrachttaak ondersteunen. Daarvoor is de vorming van een nieuw sectorinstituut voor beeldende kunst vooralsnog niet noodzakelijk. Er zal worden bezien of een sectorinstituut tot meer effectiviteit zou kunnen leiden. Daar zullen ook het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst en de Mondriaan Stichting worden betrokken, omdat een groot deel van de ondersteuning in hun beleid en taken is verankerd.
In de nieuwe media zou een aantal ondersteunende taken gebundeld uitgevoerd kunnen worden door het Virtueel Platform, als het zich ontwikkelt tot een onafhankelijke organisatie met voldoende draagvlak in de sector.
Het sectorinstituut voor de vormgeving is nog in opbouw. Ik verwacht van de Premsela Stichting een scherpere afbakening van de eigen taken ten opzichte van die van de brancheorganisaties en de fondsen.
Het NAi is het sectorinstituut voor de bouwkunst. Ik ben bereid de overige instellingen in aansluiting op het Actieprogramma Ruimte en Cultuur te ondersteunen op basis van opdrachttaken.
Getoetst aan mijn eerder genoemde uitgangspunten is de ondersteuning in de sector Letteren goed en transparant georganiseerd, bovendien grotendeels door en voor rekening van diverse partijen uit het boekenvak zoals uitgevers, boekverkopers, schrijvers en vertalers. Ook kent de sector een overkoepelende brancheorganisatie. De overheid heeft hiermee geen bemoeienis.
De overheid subsidieert wel de ondersteuning op het terrein van de leesbevordering. Het gaat hier om een algemeen coördinerende instelling en een instelling die concrete leesbevorderingsactiviteiten organiseert. Dit alles overziend, deel ik de opvatting van de Raad dat herstructurering van de sector Letteren in de huidige omstandigheden niet aan de orde is. Wel verzoek ik aanvragers om duidelijk aan te geven welke positie zij in de sector en ten opzichte van elkaar innemen.
Bij cultuureducatie verwacht ik dat de Kunstconnectie en Cultuurnetwerk Nederland hun taken op elkaar afstemmen en waar wenselijk met elkaar en de Stichting Erfgoed Actueel tot samenwerking komen. De Kunstconnectie dient ervan uit te gaan, dat branchetaken niet meer subsidiabel zijn. Ik verwacht van Cultuurnetwerk Nederland een heldere scheiding tussen bestel- en opdrachttaken, waarbij ik ervan uit ga, dat Cultuurnetwerk meer eigen inkomsten zal realiseren via andere opdrachtgevers dan mij.
Het internationale cultuurbeleid wordt per sector uitgevoerd door instellingen met verschillende functies en taken (sectorinstituten, koepelinstellingen en fondsen). De SICA vervult hiervoor de bovensectorale rol. In de komende periode dienen de bovensectorale en sectorale ondersteuning beter op elkaar te worden afgestemd. In de afzonderlijke sectoren wil ik taken zoveel mogelijk gebundeld uit laten voeren, bijvoorbeeld als opdrachttaken.
Voor culturele diversiteit streef ik in de komende periode niet naar nieuwe (boven)sectorale instituten, ook niet in de muziek. In plaats daarvan verwacht ik dat ondersteunende instellingen de uitvoering van taken onderling afstemmen, ook met de publieke en de private fondsen. Ik verzoek aanvragers hier in hun beleidsplan aandacht aan te besteden.
Voor de verbetering van de marktpositie van instellingen en kunstenaars zie ik cultuurbreed ruimte voor ondersteunende taken in het verlengde van het flanklerende beleid in het kader van de WIK, als onderdeel van of aanpalend aan Kunstenaars & CO.
De rijksoverheid heeft bijzondere verantwoordelijkheden met betrekking tot het culturele erfgoed. Deze verantwoordelijkheden hebben een wettelijke basis of komen voort uit het bezit van cultureel erfgoed. In ieder van de erfgoedsectoren musea, archieven, monumentenzorg en archeologie is in verband met deze verantwoordelijkheden een rijksdienst ingesteld. De rijksdiensten voeren een belangrijk deel van de besteltaken uit, maar zijn geen sectorinstituut. Zij functioneren als kennisinstituut. In iedere sector is er naast de desbetreffende rijksdienst behoefte aan een organisatie die besteltaken uitvoert die niet tot de taak van de rijksdienst behoren.
Wat betreft de afbakening van besteltaken en branchetaken merk ik het volgende op. Ook voor de erfgoedsectoren geldt dat besteltaken en branchetaken een fundamenteel verschillend karakter hebben. Daarom verlang ik van bestelorganisaties in de erfgoedsectoren dat zij deze taken helder onderscheiden. Daarnaast verwacht ik dat in de beleidsplannen ten aanzien van de bestuurlijke structuur wordt aangegeven op welke wijze de onafhankelijkheid van de besteltaken ten opzichte van de branchetaken wordt vormgegeven.
De rijksdienst Instituut Collectie Nederland voert de in mijn uitgangspuntenbrief genoemde besteltaken uit met betrekking tot het behoud en beheer van collecties. De Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, waarover de Raad in 2004 opmerkte voortgezette subsidiëring als tijdelijk te beschouwen, kan subsidie aanvragen voor een opdrachttaak.
Op grond van het statuut voor het Agentschap Rijksarchiefdienst verricht het Nationaal Archief onderzoek en ontwikkelt het methodes met het oog op blijvend behoud en het beheersbaar houden van de totale Nederlandse archiefcollecties. Daarnaast is de ontwikkeling en het onderhoud van een kwaliteitssysteem met betrekking tot de toegankelijkheid opgedragen aan het Nationaal Archief. De professionele educatie wordt door de Archiefschool verzorgd. Doel is dat deze sterker wordt afgestemd op de behoeften van het openbare archiefwezen.
De sectoren monumentenzorg en archeologie komen dichter bij elkaar door de komende fusie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Samengaan is ook van belang voor de bestelorganisaties in beide sectoren. Ik vraag van de bestelorganisaties uit beide sectoren uiterlijk eind 2006 een plan daarvoor te ontwikkelen gericht op een fusie die uiterlijk per 1 januari 2009 gerealiseerd wordt. In 2004 heeft de raad positief geadviseerd over enkele ondersteunende instellingen die zich inzetten voor het behoud van een specifieke categorie erfgoed. Ik wil deze activiteiten als opdrachttaken behandelen.
Voor de inrichting van een zelfregulerend kwaliteitszorgsysteem voor digitalisering van erfgoed, aangekondigd in Meer dan de som, kan een aanvraag worden ingediend voor een opdrachttaak.
Voor deze sector zal ik een aparte procedure voeren. De raad merkt terecht op dat de sector openbare bibliotheken slechts één landelijk opererende instelling kent die zowel bestel- als branchetaken uitvoert. Aan deze instelling heb ik tot en met 2006 een subsidie toegekend. In de loop van 2005 zal de verhouding tussen branche- en besteltaken van deze organisatie worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zullen bepalend zijn voor de rijkssubsidie na 2006.
Sluit bij het opstellen van uw begroting aan bij het bijgevoegde model. Uw begroting over 2006 staat tevens model voor uw begrotingen voor de jaren 2007 en 2008. Wanneer u voorziet dat de begrotingsbedragen in latere jaren substantieel zullen wijzigen, afgezien van de gewone trendmatige verhogingen, dan sommeert u de geschatte bedragen voor de betreffende post over de drie jaar en deelt de uitkomst door drie. Met andere woorden, u vermeldt dan het gemiddelde begrotingsbedrag over de drie jaar.
In de kop van de modelbegroting staan de vier onderscheiden taken uitgesplitst. Deze taken sluiten aan bij het onderscheid dat in de uitgangspuntenbrieven m.b.t. de ondersteuningsstructuur is toegelicht. Het is de bedoeling dat u zowel uw kosten als uw inkomsten toerekent aan deze taken. Voor uw activiteiten wijst zich dat meestal vanzelf, omdat deze veelal eenduidig aan een van de taken zijn verbonden. Voor uw beheerslasten zult u op basis van een schatting een toerekening moeten maken naar elk van de onderscheiden taken.
Wanneer in uw planning opdrachten zijn voorzien die qua omvang en looptijd zeer verschillend zijn, is het van belang het (gemiddeld) begrote bedrag in de kolom 2006 niet alleen van een toelichting te voorzien, maar ook de afzonderlijke deelbegrotingen over de periode 2006 t/m 2008 bij te voegen.
Voor specificaties van de in het model vermelde hoofdposten gelden geen voorschriften.
Aan de batenkant wordt onderscheid gemaakt tussen opbrengsten en bijdragen. Onder die laatste categorie worden de subsidies van overheden en fondsen begrepen. Opbrengsten kunnen worden beschouwd als eigen inkomsten. Het onderdeel Publieksinkomsten wordt aangemerkt als een directe opbrengst. De lasten worden onderscheiden naar beheerslasten (overhead) en activiteitenlasten. Voor en nadere uitleg van genoemde posten, zie hieronder A tot en met D.
Bij deze post wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte opbrengsten. Directe opbrengsten betreffen inkomsten die direct aan uw activiteiten zijn gerelateerd zoals publieksinkomsten of sponsoring.
Indirecte opbrengsten zijn opbrengsten die een afgeleide relatie hebben met de activiteiten van uw instelling, zoals horeca los van uitvoeringen, verhuur van onroerend goed of vergoedingen voor het uitlenen van personeel.
Hier vermeldt u de te ontvangen subsidies. Onder subsidie OCW vermeldt u de subsidie die u in het kader van de Tijdelijke regeling subsidiëring ondersteunende instellingen van OCW verwacht te ontvangen. Onder subsidie provincie en subsidie gemeente geeft u een opgave van de te verwachten subsidies van provincie en gemeente. Onder ‘overige subsidies/bijdragen’ geeft u een opsomming van alle subsidies die niet in dat kader worden verwacht, zowel van overheden (internationaal/rijk/provincie/gemeente), als van particuliere of aan de overheid gelieerde fondsen, structureel zowel als incidenteel. Daarnaast vermeldt u onder deze post alle contributies, schenkingen, donaties of legaten en de bijdragen van vriendenstichtingen.
Tot de ‘beheerslasten’ worden gerekend alle personele en materiële lasten die samenhangen met het beheer van uw organisatie (overheadlasten). U specificeert de ‘beheerslasten personeel’ bijvoorbeeld naar directie, secretariaat, personeelszaken, financiële zaken en algemene zaken. Loonlasten omvatten ten minste de bruto salarissen, werkgeversdeel sociale lasten, vakantiegeld en pensioenpremie. De ‘beheerslasten materieel’ kunnen worden onderverdeeld in huisvestingslasten, kantoorlasten, algemene publiciteitslasten en afschrijvingslasten.
Tot de ‘activiteitenlasten’ behoren lasten die direct samenhangen met de activiteiten van uw instelling. Maak onderscheid tussen personele en materiële lasten. Voorbeelden van materiële lasten die met de activiteiten samenhangen zijn reis- en transportlasten en specifieke publiciteitlasten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2005-45-p11-SC69082.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.